Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lope de Vega en de Nederlandse lexicografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1614,Ga naar voetnoot(2) eert Lope de Spaanse ‘helden’, die Maastricht in 1579 door bestorming veroverden. Zoals te doen gebruikelijk in dit soort comedias, zorgen de onvermijdelijke martiale liefdesverwikkelingen voor de nodige variatie. Zo voert hij Marcela ten tonele, een vurige Spaanse, die als man verkleedGa naar voetnoot(3) de soldaat Alonso García achternaloopt. Ze heeft de ruwe Duitser Bisanzón jaloers gemaakt. Hij hield haar namelijk voor een medeminnaar van zijn vriendin Aynora. Om wraak te nemen op deze Vlaamse, die hij uit de plundering van Antwerpen had overgehouden, maar die hem een hoop last bezorgde, heeft Bisanzón haar aan Don Lope de Figueroa ‘overgedaan’ in ruil voor een gouden ketting. Om Alonso schadeloos te stellen voor haar ‘ontrouw’ biedt Marcela aan het einde van het eerste bedrijf hem dit geschenk aan, terwijl ze in vier redondillas met omarmend rijm de manier van praten van de Antwerpse nabootst en tevens de rol van de verliefde Duitser speelt: Marcela:
Hazme tú flamenca a mí,
Que yo te responderé;
Quizás te despicaré. -
Alonso:
No lo estoy, ¡por Dios! Mas di:
¿Quiéresme dar un abrazo,
Mis ojos?
Marcela:
Tu velfderthine.
Alonso:
Tantos dices, que conviene
Alargarte luego el brazo.
¿Quiéresme cuánto te quiere
Esta alma?
Marcela:
Dat vuilghi guil.
Alonso:
Yo lo soy, y te soy fiel;
¿Seráslo tú?
Marcela:
Jit, minhere.
Alonso:
¿Olvidarás mi afición?
Marcela:
Liverte sterven, mi bien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met weglating van de vijf foutieve spellingen zou men deze verzen als volgt kunnen vertalen: M: Doe jij tegen mij, of je een Vlaamse bent. Dan zal ik je antwoorden en misschien zal je dan niet boos meer op me zijn. - A: Daar is toch geen sprake van! Maar zeg 'ns, hartedief, waarom geef je me niet een zoen? - M: T..... A: Je wilt er zoveel, dat ze nog een stuk aan je arm moeten zetten. Hou je echt zoveel van mij, als ik van jou? - M: Dat.... - A: Ik ben trouw van aard en jou in het bijzonder. Zul jíj het zijn? M: Jit, minhere. - A: Zul je me ooit vergeten? M: Liverte sterven, mijn lief. A: En zal er iemand zijn van wie je veel houdt, Marcela? - M: Nitifiston. Met betrekking tot de vreemde woorden, die voor de duidelijkheid schuin zijn gedrukt, merkt Grillparzer op, dat ze Vlaams of Duits zijn. Hij waagt het alleen om de eerste en de laatste cacografie te verklaren en zegt, dat Tu velfterthine misschien well verdiene (sic!) betekent. Nitifiston zou nicht verstehn betekenen en zou een uitdrukking zijn, die, waarschijnlijk [opgetekend] uit de mond van de soldaten van de Waalse garde te Madrid, aan iedere Spanjaard vrij bekend was.Ga naar voetnoot(5) Na Grillparzer probeerde de Italiaanse hispanist Arturo Farinelli, in een belangrijk opstel over España y Flandes (Holanda) (1896) de beroemde redondillas uit De Bestorming van Maastricht te verklaren. Maar in plaats van de tekst toegankelijker te maken, verminkte hij die nog meer, terwijl hij willekeurige vertalingen gaf: Tu velfterhine (bien lo mereces = dat verdien je wel), Dat vuilghinmil (esto, no lo quiero = Dat wil ik niet), Yit minhere (sí, por mi honra = ja, op mijn eer: verwarring van heer en eer), Liuerte sterven (antes morir, liever te sterven), Ni ti fiston [zonder verklaring].Ga naar voetnoot(6) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel juister is de verklaring die de Belgische geschiedkundige Gossart geeft in zijn boek Les Espagnols en Flandre (1914). Bijgestaan door Prof. M.J. Vercoullie van de Gentse Universiteit, kwam hij tot de volgende uiteenzetting: ‘Tu velfderthine, wel dertien of beter: twelf dertien [keer]. Dat vuilghi uuil, lees volgens de uitgave van 1614: Dat wil ghi wil (ik wil wat jij wil), volgens de uitgave van de Spaanse Academie: Dat vuilghi guil. Jit, minhere, een beetje, mijnheer. Git of get, voor iet(s) is in de volkstaal kenmerkend voor het Limburgs. Liverte sterven = Liever te sterven. Nitifiston, Niet verstaan, of: Niets verstaan, of: Niet te verstaan, of: Niet nie verstaan.Ga naar voetnoot(7) Na Vercoullie vestigde Prof. Van Dam, emeritus hoogleraar Spaans te Utrecht, de aandacht op de tweetalige passage in een artikel, dat in hetzelfde jaar een Nederlandse en een Spaanse editie beleefde, zonder dat erbij vermeld stond, dat hetzelfde al eens in een andere taal was gepubliceerd, zodat we tot op heden niet weten, wat het oorspronkelijke en wat de vertaling is. Van Dams verklaring verschilt in veel opzichten van Gossart en Vercoullie's uitleg, die hij niet blijkt te kennen, terwijl hij zich baseert op de toelichting die Grillparzer geeft van de eerste en de vijfde cacografie.Ga naar voetnoot(8) De belangrijkste punten van de verklaringen luiden aldus: ‘Tu verfderthine... dat verdien je wel, dat heb je wel verdiend’. Op dezelfde manier ‘vertaalde’ Farinelli in 1896. Van Dam zegt verder: ‘Alonso verstaat die brabbeltaal niet; hij denkt dat Marcela het over requiebros (= verliefde woorden) heeft of iets dergelijks... Dat vuilghi guil... dat zou je wel willen, dat wil ghi wel. Jit, minhere... ja 't, mijnhere. Liverte sterven... liever te sterven... Nitifiston (niet te verstaan)’. Vervolgens merkt Van Dam op: ‘Wij stellen ons voor dat Lope enige woorden van onze taal uit de mond van een Vlaming die hij toevalligerwijze te Madrid ontmoette, heeft vernomen. Dat de man die hij raadpleegde een Vlaming, en niet een Hollander was, bewijzen vormen als: ghi, jit (voor: ja 't) en minhere. Lope heeft biezonder grote aandacht gewijd aan de vreemde uitspraak en met buitengewone nauwgezetheid heeft hij opgetekend wat hij hoorde’. In een ander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
artikeltje zegt Van Dam, dat in De Bestorming van Maastricht een brabbeltaal voorkomt, die voor Nederlands moet doorgaan.Ga naar voetnoot(9) Een jaar na de publicatie van Van Dams opstel verscheen in hetzelfde Tijdschrift voor Spaanse taalkunde een artikel over Het Vlaams in sommige oude Spaanse teksten van de hand van Joseph Gillet van het Bryn Mawr College (V.S.). Hij verdedigt de stelling, dat veel geleerden de Vlaamse woorden die in het werk van bepaalde klassieke schrijvers voorkomen, als Duits beschouwen en merkt op, dat de Germaanse zinnen in de Bestorming van Maastricht van Lope gedeeltelijk al goed verklaard zijn door Gossart. Tu velfderthine is ongetwijfeld twelf, dertiene. De verklaring van Van Dam (Tú wel verdient, jij verdient het wel) moet dus verworpen worden. Van de andere kant zijn de woorden Yit, minhere niet, zoals Gossart dacht, gelijkwaardig met Yet (iets), minhere (een beetje, mijnheer) maar met Ja het, minhere, zoals Van Dam meende. Liverte sterven en Nitifiston zijn gemakkelijk te begrijpen. Maar Dat vuilghi guil? Ik geloof, dat deze woorden noch verklaard worden door de veronderstelling van Gossart (ik wil wat jij wilt), noch door die van Van Dam (Dat wil gi wel). Afgezien van deze uitdrukkingen zijn alle antwoorden van Marcela op een duidelijke manier verklaard en ik geloof, dat ze bewijzen, dat Lope ze volkomen begreep. Het is dus niet aannemelijk, dat Dat vuilghi guil een uitzondering is, die temidden van de tot nu toe voorgestelde interpretaties Alonso's antwoord onzinnig doet lijken. Ik heb geen betere oplossing; maar ik wil wel opmerken, dat de juiste verklaring moet rijmen op of assoneren met fiel en een bijvoeglijk naamwoord of een bijvoeglijk gebruikt zelfstandig naamwoord moet verklaren, waarvan de betekenis logischerwijze samenhangt met fiel, waarnaar het kan verwijzen d.m.v. het voornaamwoord lo (lo soy, ik ben het, d.w.z. trouw), dat voorkomt in het antwoord’.Ga naar voetnoot(10) Vervolgens verdedigt Gillet de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamse en niet Duitse herkomst van niet verstaan, waarbij opvalt, dat hij dit laatste woord als onbepaalde wijs opvat.Ga naar voetnoot(11) Na Grillparzer, Farinelli, Gossart-Vercouillie, Van Dam en Gillet was er nog een zesde die zich aan een verklaring van de Vlaamse woorden waagde. In een artikel over De Nederlandse opstand in de Spaanse letteren (1930) probeerde Dr. Nauta de tweetalige samenspraak uit het oude gecacografiëerde Vlaams te vertalen in het oude correcte Vlaams en vandaar in het moderne Nederlands. Na het voorafgaande zal het niemand verbazen, dat de eerste taak de vertaler, ofschoon Nederlands-talig, veel meer moeite kostte dan de tweede. Maar aangezien de studie van Dr. Nauta geen wetenschappelijke pretenties heeft en hij alles weglaat wat naar tekstkritiek zweemt, moeten we ons noodzakelijkerwijze beperken tot zijn vertaling in modern Nederlands: ‘Tu velferthine.. Dat verdien je wel; Dat uuitghiwiel.. Dat weet je wel; Yit minhere.. Ja, mijnheer; Liver te sterven.. Ik zou liever sterven’. Nitifiston wordt verklaard in verband met de woorden nite!, nite! (niet, of: niet doen!), die een Vlaamse soldaat schreeuwt, als hij gevangen genomen wordt door de hoofdfiguur van El Valiente negro en Flandes (De dappere neger in de Nederlanden), een stuk van Andrés de Claramonte (1638). Ofschoon Dr. Nauta niet aangeeft, waarop hij zijn vertaling baseert, is het toch duidelijk, dat Van Dam zijn hoofdbron was. Maar er bestaat een aanzienlijk verschil in de wijze waarop beide Nederlandse hispanisten de tekst overschreven. Als men de uitgave van de Spaanse Academie van 1901 tot uitgangspunt neemt, dan is het duidelijk, dat Dr. Nauta op verschillende plaatsen en in het bijzonder bij de transcriptie van de lastigste cacografie, Dat uuitghiwiel, waarin de t van uuit de l van vuil vervangt, de tekst wijzigde om een meer bevredigend resultaat te bereiken bij de vertaling. Zo lijkt het antwoord van Marcela minder zinloos, wanneer ze op Alonso's vraag: ‘Hou je zoveel van mij, als ik van jou?’, antwoordt: ‘Dat weet je wel’.Ga naar voetnoot(12) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om na te gaan, of Dr. Nauta zich misschien baseerde op de eerste druk van De Bestorming van Maastricht - het autografe handschrift is verloren gegaan -, hebben we Deel IV van Lope's comedias geraadpleegd, in de uitgaven van 1614 die te Madrid en te Pamplona verschenen. In beide edities, die in dit opzicht niet verschillen, staan de besproken woorden als volgt afgedrukt. Ten eerste: tu velfderthine. Het valt hierbij op, dat de afstand tussen de u en de v veel kleiner is dan de Academie-uitgave suggereert, daar beide woorden in feite een geheel vormen. Dan volgt de meest duistere cacografie: Dat vuilghiuuil. Hier ontbreekt de tweede g, want het laatste deel luidt: uuil en niet guil. Deze cacografie in een cacografie is erg begrijpelijk, als men weet, dat de w in het Spaans onbekend is en voor een Germaanse klank doorgaat, die door de groep gu benaderend wordt weergegeven, b.v. guante (handschoen, van Ned. want) en Guillermo (Wilhelm). Dit was een van de redenen waarom Dat vuilghi guil onbegrijpelijk leek. Dr. Nauta, die evenals de andere geleerde in de twee u's de Vlaamse w herkende, voegde aan uuil of wil de letter e toe om de niet bestaande vorm wiel meer te laten lijken op wel en het rijm met fiel te herstellen. Vervolgens verschaft de tekst van 1614 de barbarismen: jit minhere, Liuerte steruen en Nitifiston, die zonder belangrijke wijzigingen overgingen in de editie van de Spaanse Academie.Ga naar voetnoot(13) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De zes vertalingen van de uitdrukking Juego de naipes (ca. 1600)Aangezien men problemen niet moet isoleren maar in hun onderlinge samenhang moet bestuderen, kan het zijn nut hebben naar de herkomst van andere Nederlandse woorden in Lope's werk te speuren. De Verloren Zoon, een moraliteit, die is ingelast in het vierde boek van Lope's Byzantijnse roman en raamvertaling, getiteld De Pelgrim in zijn vaderland (1604), treedt het Kaartspel op, een allegorische figuur, die de rol van de gracioso (grapjas) speelt. In een mengelmoesje van talen, dat even bont is als de lappendeken van kleuren, waaruit zijn kostuum bestaat, zegt hij tegen de Lichtzinnigheid: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ludus me llama el Latin,
El Flamenco quaertspel,
El Aleman fartenspiel
Que no vilhan ni Arlequin
Gioco dicarte il Toscano,
Ieu de cartes el Frances,
Iuego de naipes despues
Questo Spagnolo Marrano...
E como il Naipe a colores..’Ga naar voetnoot(14)
(Ludus noemt me het Latijn, Het Vlaams quaertspel, Het Duits fartenspiel en niet vilhan [Spaans-Portugees voor: dorper; in goed Portugees: vilão] noch Harlekijn. Gioco dicarte het Toskaans [= Italiaans], Ieu de cartes het Frans, Iuego de naipes vervolgens [in het Italiaans:] Die Spaanse Marraan... [in het Spaans Italiaans:] En aangezien de kaart kleuren heeft...). Deze passage, waarvoor Farinelli geen verklaring wist,Ga naar voetnoot(15) zou ons een valse indruk geven van Lope's genialiteit, als we eruit besloten, dat hij al die talen beheerste, waarin hij de uitdrukking luego de naipes vertaalde. Het meest voor de hand ligt, dat hij een veeltalig woordenboek gebruikte, dat het woord kaartspel in de zes talen vertolkte, te weten achtereenvolgens: Latijn, Vlaams, Duits, Italiaans, Frans en Spaans. Deze hypothese gaat dan lijnrecht in tegen alle commentaren over de vijf cacografieën, die tot nu toe de revue zijn gepasseerd. Wat er het meest opvalt is, dat ze allen uitgesproken of stilzwijgend veronderstellen, dat de Vlaamse woorden zijn overgenomen van Vlamingen of van Spaanse soldaten, die in de Nederlanden waren geweest. Een van de commentaristen, Van Dam, verwondert zich erover, dat het aantal drukfouten in de Vlaamse woorden zo gering is (hij citeert niet uit de editie van 1614, maar uit de minder betrouwbare van 1901!). Desondanks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weet hij geen raad met de twee moeilijkste cacografieën en probeert deze tegenspraak dan te verklaren uit het feit, dat Lope zeer scherp luisterde en biezonder grote aandacht [wijdde] aan de vreemde uitspraak. Maar als hij de Vlaamse woorden alleen van horen zeggen kende, een veronderstelling, die allesbehalve bewezen is, dan zou Lope ze nog meer verminkt hebben dan de editie van de Spaanse Academie. Bovendien zou het feit, dat hij in staat was om vier Vlaamse zinnen in te lassen in het rijm en metrum van de redondilla en dat nog wel in een juiste betekenis, impliceren, dat de dichter veel Nederlands hoorde spreken en dat hij het uitstekend verstond, iets waarop hij zich nergens laat voorstaan en waarvan ook geen enkele eigentijdse lofrede gewag maakt. Voorzover wij weten, kwamen de contacten tussen Lope en de Vlamingen altijd tot stand door briefwisseling of door lectuur, hetzij in het Spaans, hetzij in het Latijn.Ga naar voetnoot(16) Lope's correspondentie, waarvan maar een klein gedeelte tot ons is gekomen, geeft geen enkele bruikbare aanwijzing bij onze speurtocht. Onder de gedrukte boeken, waarvan hij weet kon hebben, zullen we vooral moeten letten op de tweetalige en veeltalige, aangezien de Nederlandse tekst, die hij blijkbaar goed begreep, vergezeld moest gaan van een vertaling, hetzij in het Spaans, hetzij in het Latijn, hetzij in het Italiaans, misschien wel in alle drie, want het is bekend, dat Lope deze talen beheerste. Nu is het een bekend feit, dat er in die tijd talrijke veeltalige woordenboeken en samenspraken in omloop waren. De meeste werden gedrukt en uitgegeven in de cosmopolitische havenstad Antwerpen. Het zou bijna onmogelijk zijn om te achterhalen, van welk woordenboek Lope zich bediende, als niet twee geleerden, een Vlaming en een Spanjaard, onafhankelijk van elkaar, zich hadden bezig gehouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de moeilijke taak om de woordenboeken en veeltalige samenspraken die toen het licht zagen, te bestuderen. Het betreft hier Dr. R. Verdeyen, hoogleraar Nederlands te Luik, en Dr. Gonzalo Suárez Gómez, gepromoveerd aan de Madrileense Universiteit. In de jaren 1925 en 1926 publiceerde eerstgenoemde de Colloquia et dictionariolum septem linguarum, gedrukt te Antwerpen in 1616. Het voorwoord van deze uitgave bevat een uitvoerige studie over de herkomst en de ontwikkeling van het genre van de veeltalige woordenboeken. Verdeyen meent, dat ze ontstaan zijn uit de groepsglossaria zoals het beroemde Livre des mestiers, dat omstreeks 1349 te Brugge werd samengesteld en andere die omstreeks 1421 en 1483 ontstonden, opvoedkundige verhandelingen zoals dat van de tafelgebruiken (omstreeks 1467) en andere vocabularia gedrukt in de jaren 1501 en 1520. Hierbij valt op te merken, dat laatstgenoemd werkje naast het Vlaams en het Frans voor het eerst het Spaans bevat. Daarna zet Verdeyen uiteen, hoe de Antwerpse schoolmeester Noël de Berlaimont ze gebruikte voor de samenstelling van zijn Vocabulare (1530 of eerder, herdrukt in 1536). Dit Frans-Vlaamse ‘woordenboek’ in dialoog-vorm, waarvan de eerste editie verloren is gegaan, heeft aanleiding gegeven tot talrijke navolgingen. Toen het boek in 1551, d.w.z. twintig jaar na Berlaimont's dood, te Leuven werd herdrukt, werden aan de bestaande talen het Latijn en Spaans toegevoegd. De Latijnse tekst was samengesteld door Cornelius Valerius, hoogleraar te Leuven en leermeester van de door Lope de Vega zeer bewonderde Justus Lipsius. In 1557 volgde hij Petrus Nannius op als professor Latijn aan het Drietalen College.Ga naar voetnoot(17) Door Valerius kreeg het Vocabulare toegang tot de universitaire kringen en talloze Leuvense studenten zullen het hebben meegenomen naar het buitenland, waardoor zij bijdroegen tot zijn internationale vermaardheid. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de uitgever in de Opdracht, gericht tot de jeugd, niet nalaat de hoogleraar nadrukkelijk te vermelden, terwijl hij de namen van de samenstellers van de Spaanse tekst verzwijgt en alleen opmerkt, dat het twee geleerde mannen zijn, die zeer welsprekend en welbespraakt zijn in hun moedertaal. Maar al zijn hun namen ons onbekend, we kennen tenminste die van degene die hun tekst herzien heeft: Francisco de Villalobos, Castillien natif | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Toledo. Verdeyen veronderstelt, dat hij identiek is aan de hofgeneesheer van Karel V (Toledo ca. 1475 tot na 1560).Ga naar voetnoot(18) Om te weten te komen, hoe Lope de Vega genoemde Vlaamse woorden heeft leren kennen, hebben we gebruik gemaakt van een samenvatting van Dr. Suárez Gómez' proefschrift over Het onderwijs van het Frans in Spanje (1956). Als dit uittreksel betrouwbaar is, dan moet dit onuitgegeven werk onvolledig en onbetrouwbaar zijn. Toch hebben we ons ervan bediend, omdat het een breder veld bestrijkt dan de over het algemeen meer betrouwbare studie van Verdeyen, die alleen de voorgeschiedenis van de Antwerpse Colloquia van 1616 bestudeert. Maar om terug te komen op het Madrileense proefschrift, de omweg blijkt soms meer geschikt om een ingewikkeld probleem op te lossen dan de kortste weg erheen. De woordenboeken die de Spanjaarden gebruikten om de taal van hun grote nabuur te leren, waren dikwijls veeltalig, terwijl ze behalve het Frans en het Spaans over het algemeen ook het Vlaams bevatten. Als we ons nu laten leiden door de enige gegevens waarover we tot nu toe beschikken: ten eerste, dat het woordenboek moet dateren van voor de jaren 1600-1606, d.w.z. de periode waarin De Bestorming van Maastricht werd geschreven en ten tweede, dat er minstens Vlaams en Spaans in voor moet komen, dan blijkt, dat van de door Suárez opgesomde woordenboeken en samenspraken er niet minder dan vijftien in aanmerking komen. Met hun onveranderde of gewijzigde herdrukken omvatten zij alleen al in de zestiende eeuw 34 verschillende edities, waarvan de overgrote meerderheid in Antwerpen werd gedrukt, drie te Amsterdam en een te Delft.Ga naar voetnoot(19) Wanneer we echter als werkhypothese aannemen, dat Lope in de Kaartspel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scène uit De Verloren Zoon dezelfde bron gebruikte als in het Maastricht-stuk, dan kunnen we het aantal mogelijkheden sterk beperken, aangezien we dan alleen hoeven te zoeken naar een woordenboek met de genoemde zes talen. Suárez noemt nu drie van zulke lexica: een achttalige Dictionaire die in 1548 voor het eerst te Parijs verscheen, de achttalige Colloquia die in 1558 bij Withage te Antwerpen het licht zouden hebben gezien en de zeventalige Colloquia (Antwerpen 1586), uitgegeven door Trognesius. Het Parijse Dictionaire geeft geheel andere vertalingen van het begrip kaartspel, dan Lope inlast in de bewuste scène.Ga naar voetnoot(20) De achttalige Colloquia van Withage hebben nooit bestaan. Hun vermelding door Suárez berust op verwarring met de viertalige Colloquia uitgegeven in hetzelfde jaar 1558 door Verwithaghen te Antwerpen. Suárez verwijst naar de Bibliographie van Peeters-Fontainas, maar de oudste achttalige Vlaamse Colloquia, daar vermeld, dateren van 1585.Ga naar voetnoot(21) Deze editie, waarvan een exemplaar berust in de Koninklijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliotheek te Brussel, vertaalt ook in het Engels en Portugees.Ga naar voetnoot(22) Het voorwoord is gedateerd: november 1585, terwijl in modern schrift erbij staat aangetekend, dat dit boek door ‘Henri Aertsens’ te Antwerpen werd gedrukt. Het Dictionariolum, dat bij deze Colloquia behoort, vertaalt de uitdrukking ludus chartarum als volgt: ‘Francois ieu de cartes / Flamen kaertspel / Alleman kartenspiel [in Latijns schrift] / Espagnol iuego de naipe / Italien gioco di carte / Anglois playing cardes / Portuguez iogo de cartas’. Op het eerste gezicht lijkt deze versie veel overeenkomst te vertonen met die van Lope. Er zijn alleen twee punten die niet voldoen: ten eerste, het Vlaamse woord kaertspel wordt niet met qu geschreven, maar met k. Niettemin valt het op, dat kaertspel is ingelast onder de woorden die met q beginnen in het Vlaams, de taal die, ofschoon afgedrukt in de derde kolom, de titelwoorden levert. Dit brengt ons op de gedachte, dat het overgenomen is uit een woordenboek waarin het gespeld werd volgens een valse etymologie, die het woord niet afleidt uit het Grieks-Latijnse charta, maar uit het Latijnse quartus, via het Franse quart, waarbij de qu ook als k wordt uitgesproken. Het tweede punt dat niet bevredigt, hangt hiermee samen. De cacografie fartenspiel i.p.v. kartenspiel is n.l. veel moeilijker te verklaren uit het Latijnse alfabet dan uit het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duits-Gothische schrift, waarin de t [k], een zeer zeldzame letter in het Spaans, tamelijk veel lijkt op de Latijnse f.Ga naar voetnoot(23) Het enige woordenboek waarover Suárez juiste inlichtingen verschaft, is de Trognesiusdruk van 1586. Ook Verdeyen, Bourland en Peeters-Fontainas kennen geen oudere zeventalige Colloquia. Maar de publicatie van de achttalige samenspraken in 1585 doet veronderstellen, dat er een eerdere, nog onbekende druk van bestaat. Zo is er in de Nationale Bibliotheek te Parijs een zeventalig exemplaar zonder titelpagina, maar met een voorwoord, gedateerd: Antwerpen 1585. In het ‘alfabetische’ glossarium dat aan deze samenspraken is toegevoegd - we zetten het woord tussen aanhalingstekens, omdat er meestal niet wordt gelet op de alfabetische volgorde van de tweede, de derde enz letter - is quaertspel, het titelwoord van de volgende vertalingen: ‘Anglois. playing cardes / Alleman. kartenspiel [in Latijns schrift] / Latin. ludus chartarum / Francois. ieu de cartes / Espaignol, iuego de naipes / Italien. gioco di carte’.Ga naar voetnoot(24) Ofschoon hier het woord quaertspel op dezelfde manier wordt gespeld, als Lope de Vega doet, zijn er verschillende eigenaardigheden in de overige vertalingen die niet bevredigen: ten eerste, het woord wordt ook in het Engels vertolkt, een taal die Lope uitsluit van het mengelmoesje van talen, dat hij de gracioso in de mond legt; ten tweede, de volgorde van de talen verschilt van de zijne en ten derde het Duitse woord kartenspiel staat niet in Gothisch schrift gedrukt.Ga naar voetnoot(25) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We zien dus, dat we met behulp van Suárez' lijst niet verder komen dan een gedeeltelijke oplossing van de kwestie kaartspel. Dit komt ook, doordat hij niet vermeldt, welke talen in de herdrukken door andere werden vervangen. Zo noemt hij geen enkele zestiende-eeuwse uitgave met de zes bewuste talen van twee lexica die Lope herhaaldelijk noemde en gebruikte, namelijk: Calepinus' Dictionarium en Junius' Nomenclator. Het eerste werk, uitgegeven in Reggio 1502, werd samengesteld door de Augustijn Ambrogio Calepino, geboren te Caleppio in 1435 en gestorven in 1510.Ga naar voetnoot(26) Het is wel het beroemdste alfabetisch gerangschikte woordenboek van het Humanisme. Aanvankelijk verklaarde het alleen de Latijnse en Grieks-Latijnse woorden en uitdrukkingen in het Latijn. Maar vanaf 1565 werden aan de meeste edities ook vertalingen van de lemmata in het Italiaans, Spaans, Frans, Duits, Nederlands, Engels, Portugees en soms zelfs in het Hebreeuws, Pools, Hongaars en Japans toegevoegd. Maar in deze talen werden alleen de titelwoorden niet de afleidingen en uitdrukkingen weergegeven, zodat dit woordenboek voor onze doeleinden onbruikbaar is. Een geheel ander karakter draagt de Nomenclator omnium rerum propria nomina variis linguis explicata van de Hollandse humanist | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hadrianus Junius. Hij behoorde tot de kring van Plantijn, die een aantal fraaie edities bezorgde van dit woordenboek, dat niet alfabetisch geordend is, maar volgens onderwerpen. Het is dus een Thesaurus, d.w.z. het geeft een min of meer volledig systematisch overzicht van de woordenschat van een taal, in dit geval het Latijn, de taal, waarin ook de toelichtingen zijn gesteld. In de meeste edities worden alleen de titelwoorden en sommige uitdrukkingen in de verschillende moderne talen en in het Grieks vertolkt. En ofschoon we dus ook hier geen aanknopingspunt vinden voor de vijf Vlaamse zinnen in het Maastricht-stuk, menen we, dat het bestuderen van dit werk onze methode van onderzoek kan verrijken.Ga naar voetnoot(27) De eerste druk is van 1567 en vertaalt over het algemeen de titelwoorden in het Grieks, Duits, Nederlands, Italiaans en Spaans, soms zelfs in het Engels, soms alleen in de drie eerste talen en geeft soms alleen Latijnse verklaring. Het titelwoord is meestal Latijn, soms Grieks, terwijl bij de eerste drie Latijnse namen van de moderne talen de volgorde steeds alfabetisch is: Almanice, Belgice, Gallice en dan met een omkering: Italice en Hispanice, wat bijna overeenkomt met de volgorde in de Kaartspel-scène. Op het eerste gezicht bestaat er overeenkomst tussen de vertalingen van Lope en Junius. De Nomenclator van Ober-Ursel 1602 schrijft in zijn hoofdstuk Variae supellectilis (Allerlei huisraad) onder de titel Chartulae lusoriae:Ga naar voetnoot(28) ‘Al. Kartenspiel;Ga naar voetnoot(29) B. Caertspel/troefspel; G. Jeu à cartes; It. Giuoco alle car- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te; H. Iuego con cartas’.Ga naar voetnoot(30) Wat dit artikel betreft, is er maar weinig verschil tussen de uitgaven die sinds 1567 verschenen, afgezien van enkele kleine spellingwijzigingen en van het aantal talen, dat in de beknopte uitgaven tot drie wordt beperkt. Alle varianten die zich daar voordoen, veranderen niets aan onze gevolgtrekking, dat de overzettingen van Lope en Junius op drie wezenlijke punten verschillen. Ten eerste schrijft de Spaanse dichter volgens Valerius: ludus; ten tweede, in plaats van Kartenspiel of Cartenspil[l], woorden, die in de geraadpleegde uitgaven altijd in Gothisch schrift en met hoofdletter worden geschreven, gebruikt hij de cacografie fartenspiel met een kleine letter, waarin de eenklank spiel [spîl] in de uitspraak van Lope een tweeklank vormt [spiél], zoals blijkt uit het rijm met quaert-spél. Ten derde de Nederlandse versie van Chartulae lusoriae heeft in alle geraadpleegde uitgaven de spelling Caertspel, terwijl Lope quaertspel schrijft, waarvan het eerste deel quaert tweelettergrepig werd uitgesproken: qua-ert. Dit blijkt ook uit de metrische kwantiteit, die in de verzen met manlijke rijmen zeven lettergrepen heeft. Ten vierde, in plaats van Jeu à cartes schrijft Lope de Vega Ieu de cartes. En in plaats van het Italiaanse Giuoco alle carte zegt hij Gioco dicarte.Ga naar voetnoot(31) De opgemerkte verschillen tussen de teksten van Lope en Junius maken het gebruik van de Nomenclator in dit geval onwaarschijnlijk, om niet te zeggen onmogelijk. Het enige wat men zou kunnen beweren is, dat de Nomenclator aan de Colloquia tot model diende en niet omgekeerd, want het Dictionariolum wordt, voorzover we weten, pas voor het eerst toegevoegd aan de Colloquia in 1576.Ga naar voetnoot(32) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De zestalige Colloquia, gedrukt te antwerpen (1583)Uit het voorafgaande is al gebleken, dat de bibliografie van Suárez te onvolledig en onbetrouwbaar is om ons in staat te stellen te ontdekken, welk woordenboek Lope de Vega nu eigenlijk gebruikte in de bewuste passages. Toch hebben onze onderzoekingen tot nu toe althans een ne- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gatief resultaat opgeleverd: de bron moet niet gezocht worden buiten de Nederlanden, en wel om drie redenen: in de tweede helft van de eeuw werd Antwerpen een van de belangrijkste lexicografische centra ter wereld, vooral dank zij de handige zakwoordenboeken die er werden uitgegeven; ten tweede: de Antwerpse woordenboeken bevatten vertalingen van het woord kaartspel die gedeeltelijk overeenkomen met de versies van De Verloren Zoon; ten derde: Marcela immiteert in de grappige liefdes-scène een Antwerpse vrouw. Daarom richten we ons tot de cataloog van Prof. Verdeyen waarin de ontwikkeling van de Antwerpse Colloquia wordt bestudeerd. In 1576 worden er aan drie van de vier sinds 1551Ga naar voetnoot(33) traditionele talen (Frans, Vlaams, Latijn en Spaans) drie nieuwe toegevoegd: het Engels, het Duits en het Italiaans met weglating van het Latijn. Zo wordt het eerste Hexaglosson uitgegeven door H. Heyndricx te Antwerpen. Het werkje was opgedragen aan Jacob Boon, leraar in verschillende talen en deken van het Sint-Ambrosius gilde, en aan zijn zoon Assueres. In het Dictionariolum wordt het woord quartspel in het Duits vertaald als Kartspiel, gedrukt in Gothische letters. Dit zal Lope's model wel niet geweest zijn, want hij schreef: fartenspiel.Ga naar voetnoot(34) Reeds in 1579 publiceert dezelfde uitgever een herdruk waarin het Latijn weer voorkomt en nu de plaats inneemt van het Duits. Bovendien bevat deze uitgave twee nieuwe gesprekken, het vierde en het vijfde, getiteld: Om nae den wech te vragen / met andere gemeyne proposten en Ghemeyne coutinghen zijnde ter herberghen. In 1583 verschijnen, eveneens bij Heyndricx nog twee edities, waarvan de eerste (A) dezelfde talen bevat als de voorafgaande en de tweede (B) het Engels vervangt door het Duits.Ga naar voetnoot(35) De titel is: COLLOQVIA / CUM DICTIONARIOLO / SEX LINGVARVM: / Teutonicae, Latinae, Germanicae, Gallicae, Hispanicae, et Italicae: eas linguas discere / volentibus, vtilissima, Cor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nelio Valerio, Vltraiectino, interprete latino. / Recognita et emendata, ac praeterea quatuor Dialogis aucta... ANTVERPIAE, / Apud Henricum Henricium...1583.Ga naar voetnoot(36) In het weggelaten deel staat de titel in het Duits en wordt meegedeeld, dat de uitgever op Onze Lieve Vrouwenkerkhof woonde, dus in de schaduw van de kathedraal, onder het teken van de Lelie. Zoals de voorpagina al doet vermoeden, betreft het hier geen editio princeps, maar een verbeterde en vervolledigde uitgave met vier nieuwe samenspraken, d.w.z. met twee meer dan die van 1579. De frontispice zegt niet, wie de samensteller ervan is, maar een ode gericht tot Assuerus Boon, waarin de uitgever hem bedankt voor het corrigeren van het boek en voor de gedeeltelijke vertaling in iedere taal die er nodig was (en partie interpretation / D'aucun langage, y estant necessaire). Verdeyen (p. XXXIX, Cf. XXXVII-XXXVIII) meent, dat dit het vermoeden wettigt, dat het aandeel van vader en zoon in de bewerking der Colloquia vrij aanzienlijk moet zijn geweest en beiden wellicht niet vreemd zijn aan de inlassing van vier nieuwe gesprekken. Maar de ode aan Assuerus Boon komt reeds voor in de editie van 1579 en vader en zoon werden reeds geprezen in de eerste druk, die van 1576, d.w.z. toen er nog geen sprake was van de vier nieuwe gesprekken. Het is niet te verwonderen, dat de enige medewerker die op de titelbladzijde wordt genoemd de bekende humanist Cornelius Valerius is, met weglating van de namen van Berlaimont, die de Franse en Vlaamse tekst opstelde van de eerste drie dialogen, van Jacob en Assuerus Boon, die het gehele werkje hadden gecorrigeerd en misschien de samenstellers waren van de vertallingen in Duits, Engels en Italiaans en misschien van de vier nieuwe samenspraken, van Villalobos, die de Spaanse tekst had herzien, en van Meurier, die het grammatikale gedeelte voor zijn rekening had genomen (Verdeyen XXVIII). Als we Francisco de Villalobos mogen identificeren met Karel de Vijfde's gelijknamige hofarts (eveneens afkomstig uit Toledo), dan kunnen we zeggen, dat de overige medewerkers, voorzover we weten, allen aan het onderwijs verbonden waren. De naam Valerius moest nog altijd tot aanbeveling dienen, ook nadat hij reeds in 1579 was overleden. Het is niet waarschijnlijk, dat de vertalingen van de toegevoegde dia- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
logen (twee in 1579 en vier in 1583 A en B) nog samengesteld waren door de Leuvense hoogleraar. Uit de pagina waarop de titel in het Duits wordt vertolkt, valt op te maken, dat deze uitgave vooral bestemd was voor het Heilige Roomse Rijk, waarvan de voertaal de plaats innam die in de vorige editie aan het Engels was toebedacht. Als zodanig liep deze editie vooruit op het Hexaglosson dat in 1585 te Basel verscheen.Ga naar voetnoot(37) Dat de uitgever niettemin ook afzet verwachtte onder de onderdanen van de Katholieke Koning blijkt uit en vierregelig gedicht waarin de Spaanstaligen worden aangespoord hun talenkennis te verrijken.Ga naar voetnoot(38) Zo kan een Lope de Vega met zijn opvallende polyglotte neigingen ertoe gekomen zijn om het boekje te kopen. Zijn oog moet daarbij gevallen zijn op een passage van het toegevoegde Dictionariolum (woordenboekje), waarin het woord kaartspel als volgt wordt vertaald: ‘Flamen: quaertspel / Latin: ludus chartarum / Alleman: kartenspiel [Gotisch schrift en de k met kleine letter] / François: ieu de cartes / Espaignol: iuego de naipes / Italien: gioco di carte’. Drie omstandigheden overtuigen ons ervan, dat deze of een analoge editie door Lope geraadpleegd moet zijn. Ten eerste, er wordt niet in het Engels vertaald, een taal die ook ontbreekt in De Verloren Zoon, vervolgens kartenspiel wordt met Gotische letters weergegeven, tenslotte de volgorde van de talen verschilt weinig van die Lope de Vega inacht neemt. Om redenen van prosodie en rijm liet hij het Latijn aan het Vlaams voorafgaan en het Italiaans aan het Frans en het Spaans.Ga naar voetnoot(39) Maar er is een vierde reden: dit langwerpig duodecimodeeltje is het eerste zakwoordenboek dat ons de oplossing geeft van het probleem, dat we aan het begin van dit artikel stelden: de herkomst en verkla- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring van de Vlaamse woorden in De Bestorming van Maastricht. Om te verklaren, hoe het mogelijk is, dat zo verschillende elementen zich in een enkel boekwerk bevinden, moeten we iets zeggen over de compositie ervan. Evenals al dergelijke Colloquia, bestaat het, zoals gezegd, uit een voorwoord over het nut van de talenstudie, gevolgd door enkele samenspraken over praktische onderwerpen. In die afdeling zijn telkens twee tegenover elkaar staande bladzijden verdeeld in zes kolommen, zodat de zinnen in elk daarvan verdeeld worden in woordgroepen, die verzen lijken, en die op gelijke regelhoogte, maar in verschillende kolommen, van het Vlaams worden vertolkt in de andere talen. Het derde deel bestaat uit een Dictionariolum of woordenlijst, waarin op dezelfde wijze enkele woorden worden geïnterpreteerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt volgens de eerste letter van hun Vlaamse versie, zonder veel te letten op de alfabetische volgorde van de volgende letters van ieder woord. Het vierde deel bestaat uit de regels van de spraakkunst en van de uitspraak van iedere taal. Zoals valt te begrijpen, zijn de samenspraken veel boeiender dan de woordenlijst. Ze bestaan uit een reeks zedetaferelen, die de schilderijen van een Lucas van Leiden, een Jan van Scorel, een Marinus van Reymerswael en een Pieter Brueghel den Oude in herinnering roepen. Wanneer we dezelfde volgorde aanhouden als die Lope de Vega in acht nam in de bewuste tweespraak uit De Bestorming van Maastricht, stoten we eerst op het beruchte Tu velfderthine, dat zoveel pennen in beroering heeft gebracht. De oplossing is te vinden in hoofdstuk zeven, misschien geschreven door Assuerus Boon en voor het eerst gepubliceerd in 1583. Het heet Propoosten van coopmanschap (Propositos de la mercaderia, in het Spaans) en het aanhangsel gaat over T'ghetal (Numeros). De cijfers zijn paarsgewijze gerangschikt, alsof het verzen waren, en worden gelijklijnig vertaald. Wanneer b.v. de Spaanse kolom doze, treze zegt, beantwoordt de Vlaamse daaraan met: tvvelf, derthiene. De w wordt hier weergegeven op de wijze, zoals dat indertijd gebruikelijk was, namelijk als twee afzonderlijke letters. Dit en het oorspronkelijk Latijnse gebruik om de klinker u niet te onderscheiden van de medeklinker v verklaren volkomen de cacografie van Lope of zijn drukkers, die tuvelf schreven als een enkel woord, zoals we zagen in de uitgave van 1614, ofschoon de prosodie ons leert, dat Lope het woord als tweelettergrepig beschouwde. De Spaanse dichter verbond het met derthiene, dat dezelfde merkwaardige th-spelling vertoont, als het overeenkomstige telwoord in de Colloquia van 1583B. De editie van 1614 laat de e weg in de schijnbare tweeklank ie, die in de meeste Ne- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derlandse dialecten reeds was vereenvoudigd tot de eenklank [i]. Toch is er geen twijfel aan, dat Lope, bedrogen door de spelling, het als tweeklank uitsprak, zoals blijkt uit het rijm met conviene. Hieruit kunnen we opmaken, dat de uitgave van 1614 Lope's handschrift onnauwkeurig weergeeft en dat Vercoullie's verklaring twaalf, dertien de bedoeling van de dichter juist benadert: hij was instaat om de cijfers, waarmee de zakelijke handelsman rekent, tot omhelzingen, ja zelfs tot dichtkunst te maken.Ga naar voetnoot(40) De uitdrukking Dat vuilghuuil wordt beschouwd als de moeilijkste om te verklaren. In het derde hoofdstuk Om een schult te heysschen (Para recaudar una deuda), een hoofdstuk, dat reeds voorkomt in de Berlaimont-editie (1536), vraagt Walter (Gautier), de schuldenaar:
Kort daarop dringt Morgante nogmaals aan op betaling. Hij mist blijkbaar de edelmoedigheid van de gelijknamige titelheld uit de ridderroman van Pulci:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dezelfde uitdrukking komt voor in het tweede hoofdstuk Om te leeren cooopen [sic!] ende vercoopen (Para aprender à comprar y vender), dat eveneens aan de pen van Barlaimont was ontsproten. In het ellendige gepingel dat het hoofdthema van deze samenspraak vormt, vraagt Daniël aan Lijnken (Catarina):
Enige bladzijden eerder zegt Daniel:
Het is duidelijk, dat de cijfers tvvaelf en derthien, die hier in een andere spelling en met grote tussenruimte worden ingelast, geen aanleiding konden geven tot de cacografie Tu velfderthi[e]ne. Van de andere kant bewijzen Lijnkens woorden ten derden male, dat het Dat vuilghiuuil van de Spaanse Academie geen cacografie is van Dat vvil ghy vvil (ik wil, wat gij wilt), zoals Vercoullie veronderstelde, noch van Dat wil gi wel, zoals Van Dam beweerde, maar een verbastering is van Dat vveet ghy vvel. Deze verklaring werd reeds voorzien door Gillet, toen hij wees op het rijm op fiel (trouw) en op het voornaamwoord lo, dat dit bijvoeglijk naamwoord moet vervangen. Dr. Nauta, wiens wijzigingen niet berusten op nauwkeurige tekstkritiek, maar op het verlangen om de onbegrijpelijke passages beter te kunnen vertalen, raadde het toevallig goed, toen hij Dat uuitghiwiel spelde en het interpreteerde als Dat weet je wel. De ‘verbetering’ uuit voor vuil maakt een schrijffout ongedaan, die kan teruggaan tot Lope de Vega zelf, want de letter t, die voorkomt in de editie van 1583B, heeft bovenaan een veel hogere streep dan zijn moderne equivalent gewoonlijk heeft. Zo kan Lope, misschien mede beïnvloed door de assimilerende werking van de 1 van vvel, vveel, in plaats van vveet hebben gelezen. De verandering van vveel in vvil (of, met een wijziging die enkel en alleen de spelling betreft: vuil) is misschien alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te wijten aan overschrijvers of drukkers. Ze valt ten eerste te verklaren uit het feit, dat het Spaans geen lange klinkers kent in een gesloten lettergreep, ten tweede uit de assimilerende kracht van de i van ghi, die aanleiding geeft tot de palatalisering van vvel tot vvil, een woord, dat met een verandering van letters, die toen als volkomen gelijk werden beschouwd, als uuil werd geschreven, waarmee de assimilatie en verwarring van de woorden vveet en vvel volledig was. Hoe vreemd het ook klinke, de verklaring van vuil als cacografie van vveet is de enige mogelijke, want, terwijl de uitdrukking Dat vveet ghy vvel niet minder dan drie keer voorkomt, is de regel Dat vvil(t) ghy vvel, of Ick vvil vvat ghy vvilt of iets dergelijks geheel onvindbaar, zowel in de editie van 1583 als in een ander soortgelijk werk. En al is dit een negatief bewijs, het is beslissend. Het sterkste argument is, dat Lope's bedoeling onbegrijpelijk is zonder de samenhang van de Colloquia waarin de Vlaamse uitdrukking voorkomt. En we moeten hierbij niet zozeer letten op het tweede hoofdstuk, waarin men leert kopen en verkopen (wat Alonso en Marcela in de praktijk brengen met hun trouw als onderpand), maar op het derde hoofdstuk, waarin men een schuld leert opeisen in zes verschillende talen. Welnu, Lope bedient zich van een van zijn Vlaamse uitdrukkingen om achterstallige termijnen in te vorderen niet in de betaling met geld maar met liefde. De herhaalde, maar tot nu toe niet vervulde beloften verschillen hemelsbreed van de kwade trouw of de insolventie die Daniël betoont, als hij ‘met Vlaamse voorzichtigheid’ aan Catharina twaalf stuivers aanbiedt in plaats van de dertien en een halve pond, die hij haar schuldig is. Die goede wil blijkt daarentegen wel uit de twaalf, dertien omhelzingen, die Marcela, afgezien van de gouden ketting en het verdwijnen van haar afgunst, aanbiedt aan de Spaanse soldaat Alonso. We moeten nu nog de herkomst en de betekenis verklaren van jit minhere en Liuerte steruen. Vercoullie meende, dat jit een cacografie was van get, dat ‘iets’ betekent in het Limburgs. Maar in de samenspraken, die altijd het Antwerps gebruiken - en Marcela imiteert een vrouw die uit de plundering van de Sinjorenstad afkomstig is -, komt dat woord niet voor. Daarentegen veronderstelde Van Dam reeds, dat het een verbastering was van Ja het (Sí), wat een sterkere bevestiging is dan het gewone Ja. Als men weet, dat dit tussenwerpsel toen werd samengetrokken en geschreven als jaet, dan is het niet moeilijk het aan te treffen in de zestalige Colloquia. In de eerste samenspraak over de maaltijd komt het drie maal voor, maar samen met minhere alleen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vijfde, die handelt over de Ghemeyne coutinghen sijnde ter herbergen (Platicas familiares siende en el meson). In deze paragraaf, die voor het eerst gepubliceerd werd in 1579, stelt de schrijver (Assuerus Boon?) ons een moeilijke gast voor, genaamd A. (= Robbrecht, Ruberto). Hij wil, dat het kamermeisje F. (Ianneken, Iuana) hem ontlaarst, hem een warme doek om het hoofd bindt, hem in bed legt, de gordijnen dichttrekt, hem de weg naar ‘de heimelijckheyt’Ga naar voetnoot(42) wijst, de kaars uitblaast, zijn kussen wat hoger legt en hem een nachtkus geeft. Om al deze eisen te rechtvaardigen, die nodig zijn om de talrijke uitdrukkingen in te lassen, die men in een herberg kan gebruiken, stelt de handige schrijver ze voor als voorwendsels van de reiziger, die doet, alsof hij ziek is om met het kamermeisje te kunnen flirten. Maar de bijbedoeling is niet overal even duidelijk:
Volgens de editie van 1585 moet de vertaling hier zijn: ‘y las saua- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nas/son muy limpias’.Ga naar voetnoot(43) Kort daarna zegt Robbrecht, die al te bed ligt, op frivole toon, tegen het kamermeisje:
Daarmee besluit de samenspraak, een aardig zedentafereel, dat met zijn dramatische vorm als het ware klaar lag om de Spaanse toneelschrijver te inspireren, die het met een vonk van zijn genialiteit tot een uiting van onsterfelijke schoonheid maakte. Wat de spelling betreft, hierover valt niet veel te zeggen. Jit in plaats van Iaet is te verklaren uit de assimilerende werking van de halfklinker aan het begin van dat woord, waarvoor het Latijnse alfabet het teken van de overeenkomstige klinker gebruikte. Van invloed zal ook zijn geweest de klank van minhere, waarin de i de uitspraak weergeeft die de ij van mijn Heere nog had in het grootste deel van de toenmalige Nederlanden. Lope en zijn drukkers, die vermoedelijk het onderscheid niet kenden tussen korte en lange klinkers, schreven de e van minhere, die moet rijmen op de veel opener e van quiere, alsof ze al van de vereenvoudigde spelling hadden gehoord en ‘moderniseerden’ verder de tekst door het proclitische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
min aan het volgende woord vast te schrijven. In overeenkomst met die uitspraak is ook de spelling liuer voor liever, ofschoon het mogelijk is, dat in het Antwerps de ie nog iets van zijn oorspronkelijk diftongaal karakter bewaarde. Het is ook mogelijk, dat bij wijze van vergoeding de i-klinker al werd gerekt, een eigenaardigheid, die men nog heden in die tongval kan beluisteren. Dit alles en de proclise en enclise van minhere en liuerte doet de vraag rijzen, of een geboren Vlaming voor Lope de tekst heeft opgelezen, die zonder de gelijklijnige vertaling geheel onbegrijpelijk voor hem zou zijn geweest. Niettemin, het geval van *derthiene, een woord, dat hij wilde laten rijmen op conviene maakt ons voorzichtig. Als het Vlaamse telwoord een tweeklank bevatte, dan moet de klemtoon op de eerste klinker hebben gelegen. Ook al is het resultaat niet altijd even gelukkig, toch is het grappig, dat Lope de Vega Nederlandse en Spaanse woorden op elkaar liet rijmen. Nog geestiger is de manier waarop hij de Vlaamse uitdrukkingen gebruikt, vooral, als men er rekening mee houdt, uit welke samenhang ze zijn genomen. Want Marcela's bevestiging Jit minhere heeft alles te maken met haar trouw en niets met de zachtheid van een veren bed, ofschoon dat de uiteindelijke beloning van die deugd zou kunnen worden. In tegenstelling tot de vurige overgave van Marcela verdedigt Lijnken het vrouwelijke eergevoel tegen het geflirt van een te bed liggende hotelgast, wiens slaapstede zij juist heeft opgemaakt. Ze gebruikt daarbij de uitdrukking liuerte steruen, die Farinelli juist vertaalde met antes morir, wat niet helemaal hetzelfde is als het prefiero morir van Van Dam. Marcela wijst er geen vreemde mee af, maar zweert met die verzekering opnieuw haar eeuwige trouw aan een tijdelijk ontrouwe geliefde. Tussen beide vrouwen bestaat een verschil zo hemelsbreed als dat tussen Maria Lécina en de parodiërende Diewertje Diekema. Lope verenigt beide elementen in één dialoog, waarin de hartstochtelijke Marcela de draak steekt met de Vlaamse nuchterheid van Lijnken, voor wier vaderland ze weinig sympathie voelt. Maar dit betekent niet noodzakelijkerwijze, dat Lope de Vega een hekel had aan Vlaanderen. Zijn Spaanse tegenstanders verweten hem juist zijn sympathie voor het Vlaamse volk, dat Lope in een gedicht waagde voor te stellen als trouw aan de koning van Spanje.Ga naar voetnoot(45) Het is meer dan waarschijnlijk, dat Lope de Ghemeyne coutinghen sijnde ter herbergen bij de hand had, toen hij De Dorper in zijn hoek schreef (1611-16, MB 64). Aan het einde van het tweede bedrijf van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit wijsgerig stuk, dat een van zijn vele variaties vormt op het thema van het Beatus Ille, gaat de koning van Frankrijk, die incognito ten huize van Juan Labrador (Jan de Landbouwer) verblijft, te ruste, nadat hij tevergeefs het hof heeft gemaakt aan Lisarda, de knappe dochter van de rijke heerboer. Ze herkent hem niet, ofschoon ze zekere gelijkenis ontdekt tussen de gast en de vorst.Ga naar voetnoot(46) Evenals in de scène van Alonso en Marcela aan het einde van het eerste bedrijf van De bestorming van Maastricht, gebruikt Lope in dat galante toneeltje de redondilla, tot een geheel van negen van die strofen. En ofschoon ze het bedrijf niet besluiten, ze bereiden het einde ervan voor, dat in de romance-vorm is geschreven en de verdere minnehandel beschrijft met de nichten van Lisarda en het verschijnen van haar minnaar Otto. Al wordt hier, in tegenstelling tot wat geschiedt in de scène van Alonso en Marcela, de dramatische spanning gebroken om die later een grotere impuls te geven, toch heeft dit tafereel een satyrische strekking, die overeenkomt met die van zijn Vlaamse model. De aanleiding tot het galante toneeltje is, zowel in de Ghemeyne coutinghen als in De Dorper, het zich ontschoeien. Robbrecht beveelt de knecht: ‘trect myne leersen vvte/en maectse schoon’ (saca mis botas/y limpiadlas, N 5 + 1v). En kort daarop tegen Janneken (Iuana): ‘Trect mijn coussen vvt’ (Sacad mis calças, aangevuld uit de ed. van 1585, P 3). In De Dorper zegt Lisarda, als de koning aandringt: ‘Belisa zal u uw laarzen uittrekken’. Ze vermoedt namelijk, dat het zijn bedoeling is haar met een voorwendsel op te houden en voor zijn verleiding te doen zwichten. Om dezelfde reden wijzen ook haar nichten Constanza en Belisa hem af; de laatste met de verwensing: ‘Slaap maar eens een nacht met uw laarzen aan’ (v.v. 1893, 1963). Bij Lope wordt de nederige dienst, die in die tijd door de vrouwen niet als vernederend werd gevoeld, rechtstreeks tot voorwendsel. De koning, die zich meer als Spanjaard dan als Fransman of Vlaming gedraagt, waagt het namelijk niet Lisarda te vragen om hem te kussen. Door herhalingen en door de koning te laten verzoeken hem de hand te geven en hem te onderhouden weet Lope de handeling af te wisselen en de dramatische spanning te vergroten. Ook valt het op, dat de reacties van het Vlaamse kamermeisje meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geduld, rust en dienstbaarheid uitstralen dan die van de opgewonden Spaansen, die alleen maar bedacht zijn op het bewaren van hun eer. Ianneken en Lijnken beledigen de gast niet met verwensingen als: ‘Vermaakt u zich maar met een van die beesten / die rondlopen over het veld’ (v. 1941-2), maar laatstgenoemde zegt waardig: ‘lieuer te steruen / dan eenen man / in sijn bedde te cussen / oft elders. / Rust in Gods name, / God gheue v / goeden nacht, / ende goede ruste’ (Antes morir / que de besar un hombre / en su cama / o en qualquiera otra parte. / Huelguese v.m. con Dios / Dios os dé / buenas noches, / y buen reposo). Maar deze passage lijkt veel op die waar Lisarda de anonieme koning de goede raad geeft: Acuéstese su merced, / santígüese muy atento / contra cualquier pensamiento (Ik wens uw edele welterusten, / en slaat u een kruis tegen iedere mogelijke kwade gedachte, v. 1917-9). De opwinding van de Spaanse vrouwen, die Françaises moeten voorstellen, heeft vooral een komisch effect: de dorpse meisjes zijn onbekend met de hoge afkomst van de gast, een omstandigheid die in de Vlaamse samenspraak ontbreekt. Om diezelfde reden beklaagt de koning zich veel meer dan Robbrecht, die afscheid neemt van het godvruchtige kamermeisje met de hoffelijke woorden: ‘Danck hebt / schoon dochter’. De souverein, ofschoon minstens zo beleefd, wordt lang niet zo vriendelijk behandeld. Als hij probeert Belisa's medelijden op te wekken door te herinneren aan de eenzaamheid van zijn bed, antwoordt ze hem gevat: ‘Por ventura, ¿tenéis asco?
Pues allá no habrá colchones
ni tan limpios ni tan blancos’ (v. 1958-60)
(Bent u er soms vies van? Ik denk niet, dat er daar [bij u thuis] zulke schone witte matrassen zijn). Dit trekje doet onmiddellijk denken aan de scène waarin Ianneken de wantrouwende reiziger het bed aanbeveelt: ‘t'is een goet / pluymbed / en de slaep-lakenen / syn seer schoon’ (es vna cama muy buena / de plumas / [y las sauanas / son muy limpias]). Maar deze passage, die onmiddellijk volgt op het veelomstreden Iaet mijn Heere, vertoont gebrek aan dramatische spanning, aan rechtstreekse erotiek, aangezien ze voorafgaat aan de uitnodiging om een te bed liggende man te kussen. Lope de Vega, die in De Dorper in zijn hoek niet beperkt wordt door didactische overwegingen (ofschoon het stuk een zedeles in zich besluit), verdicht en verhevigt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dramatiek van de zestalige samenspraken uit Antwerpen. Hij gebruikt ze nog eens om een aantal liefdestonelen op de planken te zetten, die zich afspelen in de noordelijke landen. Toch betekent deze gelijkheid van bron in De Bestorming van Maastricht en De Dorper in zijn hoek niet noodzakelijkerwijze, dat beide stukken chronologisch dichter bij elkaar moeten worden gebracht. Het betreft hier waarschijnlijk alleen een herinnering aan vroegere lektuur, niet een gelijktijdige schepping zoals bij het Maastricht-stuk (tussen 1600 en 1606) en De Verloren Zoon, een moraliteit waarvan Scungio vermoedt, dat hij werd samengesteld tussen 1588 en 1603, terwijl men algemeen aanneemt, dat het omstreeks 1600 geschiedde. Het ontdekken van een weliswaar slechts zeer gedeeltelijke,Ga naar voetnoot(47) maar toch gemeenschappelijke bron van beide toneelstukken veroorlooft ons de terminus ad quem van De Bestorming op 1603 te stellen, het jaar waarin De Pelgrim in zijn vaderland het imprimatur ontving. Om terug te komen op de Vlaamse cacografieën, de enige uitdrukking die niet voorkomt in de uitgave van 1583-B en in geen enkele andere samenspraak die wij hebben geraadpleegd, is Nitifiston, maar, zoals Gillet al opmerkte, dit bastaardwoord komt vrij veel voor in Spaanse stukken die in de Nederlanden spelen en zal wel tot het jargon hebben behoord van de Spaanse soldaten die daar vochten en geen woord verstonden van de taal der inwoners, die hun vragen dikwijls beantwoordden met: Niet te verstaan. De Colloquia van 1583-B zijn niet de enige plaats waar de samenspraken zijn ingelast, die onmisbaar zijn om de Vlaams-Spaanse dialoog van Lope de Vega te verstaan. Ze werden overgenomen in de zestalige Colloquia van Antwerpen 1585 en in die van Luik 1589, 1597, 1600 en 1610. Maar hun vertalingen van het Kaartspel komen minder overeen met die van Lope. In ieder geval, aan de betekenis van de Antwerpse Colloquia voor zijn werk valt niet meer te twijfelen. Zo hebben de resultaten van dit onderzoek ons weer een geval laten zien van de invloed van het Nederlandse humanisme in Spanje, waar omstreeks diezelfde tijd de gesprekken in Cervantes' Don Quichotte en in zijn Samenspraak van de honden de inspiratie verrieden van de Colloquia, Adagia en de ironische Encomia van Erasmus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. SummaryMany Hispanists, such as Grillparzer, Farinelli, Vercoullie, Gossart, Van Dam, Gillet and Nauta, have recognized as misprints the Flemish words spoken by Marcela in El Asalto de Mastrique, when she is imitating her Flemish rival in a bilingual passage at the very end of Act I. But there is little agreement between them. The problem is not solved either by comparing the text as published by the Spanish Academy, with the one first published in Part IV of Lope's Comedias (1614). However difficult it may be to explain certain mis-spellings, it is obvious that they do not justify the assumption that Lope heard these words from Spanish soldiers who had been fighting in Flanders. The tendency, for instance, to transcribe the w as uu, suggests that the Spanish playwright availed himself of written exemples. Moreover, since the text in question is bilingual, it is quite likely that he found the words in one of the numerous phrase-books that were circulating at that time. Most of them were in the vernacular languages and generally polyglot, with or without Latin translation, as is shown by Suárez Gómez's Bibliography of books that served for the instruction of French in Spain. Any phrase-book used by Lope must have contained Spanish and Flemish phrases. If we take as a starting point the incomplete Suárez Bibliography (1956), no less than 34 different Sixteenth Century publications have to be taken into account. In Verdeyen's study of early Flemish Colloquia (1925-6), which Suárez does not seem to know, some 30 are enumerated. Paradoxically the research is simplified by the fact that the problem is linked with another one. In El Hijo pródigo (ca. 1600), a morality play, that Lope must have been writing at about the same time as he composed El Asalto, the figure of the gracioso, who is called Juego de Naipes (‘Playeng Card’), repeats his name in six languages, which are respectively: Latin, Flemish (quaertspel), German (fartenspiel), Italian, French and Spanish. Morley and Bruerton, relying on the strophic versification, assume that Lope composed the comedia between 1600 and 1606. Accepting the working hypothesis that he consulted the same phrase-book in both cases, we can limit our enquiry to those lexicons, anterior to 1600, which contain the six languages mentioned. In 1576, Heyndricx edited in Antwerp the Colloques ou Dialogues... en six langues, which contain expressions in Flemish, English, German, French, Spanish and Italian respectively. In an adaptation of this phra- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
se-book, published by the same editor in 1579, Latin replaced German; in the 1583-B edition, German was substituted for the English. These Colloquia cum dictionariolo sex linguarum, which apparently were meant to be sold in Germany, offer the solution of both problems. In the dictionariolum or vocabulary we find the word quaertspel translated into the same languages as Lope used and in a similar sequence. The form of the Gothic k in kartenspiel explains the cacography fartenspiel. The strange spelling of quaertspel is the same as the one used by Lope, whereas kaertspel was the ‘correct’ form at that time. No doubt, Lope availed himself of the Colloquia of 1583-B or of an analogous edition. The heptaglot and octoglot versions, which apparently represent a development almost contemporary to the hexaglot ones, do not offer any conflicting evidence. However the Colloquia of 1583-B not only serve to reveal the mystery of the complex lexicographic interrelations of that time, they also give the key to the solution of the problem which we stated at the beginning: to find the explanation and the origin of the five mis-spellings inserted in El Asalto. Four of them can be made clear by means of the 1583-B edition. So the hypothesis is confirmed that this comedia was written about 1600, i.e. about the same time as El Hijo pródigo is supposed to have been composed. The only mis-spelled word which can not be corrected by the 1583-B edition is Nitifiston (= Niet te verstaan, unintelligible), but, as already observed by Grillparzer, it belonged to the soldier's slang of the Spanish regiments in The Netherlands. As such, it has been reproduced in several comedias and novels of the period. As for the origin of the other mis-spellings, we may reconstruct the form in which Lope reproduced the phrases and explain their meanings by studying the context in which they appeared before being inserted into a situation of his own invention. So the first distortion: Tu velfderthine was derived from an appendix on the numbers at the end of a ‘dialogue’ regarding Los propositos de la mercaderia (Topics in the field of commerce), where the words tvvelf, derthiene (twelve, thirteen) form one ‘verse’, that on the same line is translated by doze, treze. Relying on the 1614 edition and the rhyme to conviene, we may reconstruct: *Tuvelf, derthiene. Lope puts these numbers in the mouth of Marcela, who, being in love and jealous, is not concerned with a certain quantity of money, but with the number of embraces she is going to get. Twice in the chapter Para recaudar una deuda (To collect a debt) and once in the colloquy Para aprender à comprar y vender (To learn to buy and to sell) is found the expression Dat vveet ghy | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vvel (Bien lo sabeis, You know that very well), in which we have to recognize the mis-spelling Dat vuilghiuuil. Noting the form of the t in the vocabulary added to the 1583-B edition and the rhyme to fiel, we can reconstruct *Dat vveel (or: vvel, or: vvil) ghi vvel. This expression, intended to remind a creditor of his debt, in Marcela's mouth refers to a love debt. In chapter five: Las platicas familiares siendo en el meson (The familiar talks being at the inn) is to be found the locution Jaet, mijn Heere (Si señor, Yes sir) and Lieuer te steruen (Antes morir, Rather to die), in which are to be recognized the mis-spellings: jit minhere and Liuerte steruen. The saying Jaet, mijne Heere, pronounced by Marcela, no longer refers to a feather bed, the softness and clearness whereof is recommended by the chambermaid of a Flemish inn, but to her own faithfulness to her Spanish lover. The assurance Lieuer te steruen, with which the Flemish chambermaid defends her honour against the gallant proposals of an over-bold guest, as used by Marcela, expresses quite different feelings and assures the lover that she would rather die than forget him. This procedure of giving another turn to words taken from a foreign text, is caracteristic of the ease with which Lope inserted the most divergent elements in the rhyme and prosody of his plays. We would like to know something more about the personality of those Flemings and others who drew up Lope's phrase-book. Of course there is no question of contemporary collaboration, but of a tradition that brings the generations together, originating in different and even competing printing houses and among persons who often did not know each other, mostly modest workers, whose names were passed over. That does not mean that history sets aside all those who, directly or indirectly, realized the 1583-B edition. Because, though the book as such is anonymous, it is also true that by means of comparison we can deduce that of the chapters used by Lope, or which he could have used, the first three (Un combite, Para aprender à comprar and Para recaudar una deuda) in their original form are from the hand of Noël de Berlaimont, schoolmaster at Antwerp (1531). In his turn he was inspired by some Picardic-Flemish glossaries, composed at Bruges, which in their origin go back to the year 1349. The Spanish text was composed by two anonymous Spaniards and revised by Francisco de Villalobos, probably to be identified with Dr. Francisco de Villalobos, Charles the Fifth's court physician (1556). The most famous collaborator is the Dutchman Cornelius Valerius, professor at Louvain and editor of the Latin version (1551). Chapters five ans seven (1579, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1583-B), that successively deal with the Platicas familiares siendo en el meson and the Propositos de la mercaderia, have been attributed to Assuerus Boon, a schoolmaster like Berlaimont. In all probability Lope availed himself again of the Platicas in a gallant scene at the end of the second act of El villano en su rincón. This enquiry yields precise, if minor, evidence of the continuing impact of Netherlandic humanism on Spain in the early Seventeenth Century. |
|