Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 447]
| |
Opvallende legaten in oud-Mechelse testamenten en
| |
[pagina 448]
| |
De personaliteit van deze geestelijke Wuijtiers herinneren wij ons niet van nog elders. Zijn familienaam duikt evenwel toch enkele malen op in jaren kort daarna, schoon bij wijlen een ietsje anders gespeld soms. Van in 1506 zetelde een Rombout Wuijtiers onder de stadsschepenen van Mechelen; gelijk weer in 1510, 1512 en 1514-18 en in 1520Ga naar voetnoot(7); in een cijnsboek van de Heilig-Geest van Sint-Jansparochie, aangelegd in 1530, stipt men een heer Jan Woutiers, priester, aan in verband met een cijnsverplichting op het gehucht Nekkerspoel; nog een toen overleden apoteker Urbaen Woutiers en een Jan Woutiers, ‘ketelere’; ten jare 1544 woonde een poorter met dezelfde namen aan de Adegemstraat; en aan de O.L. Vrouwstraat een tinnenpotgieter met als voornaam opnieuw Jan; een wat jonger cijnsboek, van anno 1570, voor de Sint-Romboutsparochie, spreekt nog eens van een Hendrick Wuytiers, ook ketelmaker, en ook weer van een Rombout Wuytiers; heel zeker het vermelden hier waard zijn nogmaals een Rombout Wuytiers in 1592-93 en een Hendrik Wuytiers in 1609-10, genoemd onder de vier door de stedelijke magistraat aangestelde superintendenten van de ‘Gemeijne Huysarmen’, 'twelk natuurlijk dadelijk onderstreept dat zij wel in de rij stonden van de toenmalige poorters van aanzien. In het testament horen we de familienaam nog te pas gebracht zo goed als zeker rakende een paar verwanten van heer Anthonius Wuijtiers... wat eveneens lijkt te gebeuren met verwanten van de genoemde getuigen de Borghere en Lintermans. Laten wij hier maar onmiddellijk bijvoegen dat vrouw Lenaerts de priester-notaris voor zijn moeiten en arbeid van in den beginne vergoedde met de toekenning van ‘eenen gouwen leeuwe, also hij geslaghen es’, dus: met een gouden muntstuk onverminkt, en bovendien schonk ze hem nog ‘een saijen riemkenGa naar voetnoot(8) met eenen silueren beslaghe’Ga naar voetnoot(9), opdat hij voor haar ‘hertteliken bidde’. Aan de huisvrouw - of echtgenote - van Willem Lintermans wilde ze nalaten ‘eenen sweerten tabbaertGa naar voetnoot(10) ende eenen grauwen coursGa naar voetnoot(11); heer | |
[pagina 449]
| |
Jan de borghere zou in het bezit komen van een beeld van Christus, ‘haeren staenden ihesus met eenen swerter cappenGa naar voetnoot(12) ane’. Uit dergelijke bizonderheden is af te leiden dat de testatrice in haar woning voorwerpen van niet alledaagse aard voorhanden had. | |
2.Laat ons een ogenblik nader de namen nagaan die hier als toepasselijk op haar werden vermeld: Margriete Lenaerts, alias prekeere. De voornaam voor vrouw Margriet - van het Frans ‘Marguérite’, zelf uit het Grieks-Perzisch ‘magarete’ = parelGa naar voetnoot(13) - is te Mechelen nog graag in gebruik, schoon heel wat minder dan voorheen. Hij wordt er ‘magriet’ uitgesproken, zoals hij ook doorlopend werd geschreven, zonder de eerste r in overeenstemming met de in het dialekt geldende regel dat deze konsonant wordt onderdrukt voor volgende dentaalGa naar voetnoot(14). Het is absoluut niet onwaarschijnlijk dat zijn vroegere popularieit vasthing met het feit dat hij gedragen werd door aartshertogin Margareta van Oostenrijk, de landvoogdes-tante van keizer Karel V, die van in 1507 haar hof te Mechelen vestigde en er, bijna tweeënvijftig jaar oud, overleed op 30 november 1530. Als familienaam komt ‘Lenaerts’ tot op heden nog wel voor in Mechelen, het meest in de deftige burgerstand, bij handelaars en kooplieden; net dan zoals in vroegere eeuwen, wanneer men ten jare 1789 bijv. een Rombout Lenaert onder de stadsschepenen zag zetelenGa naar voetnoot(15). Zeer gemakkelijk vindt men hem ‘Leenaerts’ geschreven, gelijk trouwens een blijkbaar veel jongere hand op de keerzijde van ons perkamenten blad hem al wijzigde. Het ligt voor de hand dat de familienaam is afgeleid van de oorspronkelijke, mannelijke voornaam uit Germaanse woordstam ‘Leonhard’ - die in het Frans doordrong als ‘Léonard’, in het Nederlands als ‘Lienhard’, - uit Latijns-Hoogduits ‘leo hart’, betekenend ‘sterk | |
[pagina 450]
| |
als een leeuw’Ga naar voetnoot(16). Hij verluidt in Mechelen uitsluitend in zijn franse vorm en nog, zoals ‘Warre, Warreke’ < Edouard, in tal van Vlaamse dialekten samen met zijn speelse verkleinvorm: ‘Narre, Narreke’. In vroeger Mechels dook hij o.a. op ter aanduiding van een bewoner van de Dijlestad: ‘Lenaert matthijs’Ga naar voetnoot(17); het door ons reeds opengeslagen ‘Chijnsboeck van de Heilig-Geest van Sint-Jansparochie’, van anno 1530, rept in verband met een huis aan de Veemarkt van een ‘Mr lenaert herdinck, secretaris mijns heeren van hoochstraten’ en de ook reeds benuttigde gelijkaardige bundel, van anno 1570, brengt een ‘Lenardt sJagers’ te pas, behalve een timmerman ‘lenart colff’; zoals een wel wat later aangelegde, in 1622-25, voor de Heilig-Geest van de O.L.Vr.parochie door rentmeester van Raubergen, een Lenaert vijuers en een lenaert haeuens aanstipt; een bijna gelijktijdig - van 1628 - brengt een ‘Sr Leenaert vanden Plassche, weertGa naar voetnoot(18) Int vosken aen de Vrouwe Strate’ te pas; zulks doet eveneens een nog wat jongere opsomming - van 1632 - voor Sint-Romboutsparochie met ‘Lenaert Colff, speelmannGa naar voetnoot(19)’ en tenslotte, om hiermee op te houden, herhaalt een nog dichter bij ons in orde gebracht cijnsboek - van 1644-48 - deze voornaam en familienaam aangaande ‘Mr Lenaert Colffs’. Zou uit deze kleine bizonderheden misschien niet zijn af te leiden dat in zekere poortersfamiliën te Mechelen gehechtheid heerste aan ‘Lenaart’ als mannelijke voornaam, misschien 't liefst bij de welgestelden, maar toch niet uitsluitend, en nog jaren lang na de 16e eeuw? Het kan niet anders dan eenieder treffen hoe bitterweinig vrouw Margriete Lenaerts het nodig achtte omtrent hare familie en omtrent zichzelve te doen neerschrijven in haar inhoudrijk testament: één enkele keer maar en dan nog zo vluchtig oppervlakkig mogelijk maakt ze gewag van verwanten - en dan nog alleen van die van haars vaders kant - tegen 't midden van het dokument door te doen noteren dat zij ‘allen vrinden ende maghen van haers vaders weghen’ na haar over- | |
[pagina 451]
| |
lijden wil zien ‘ghelijck deylene elcken naer sijn stuijckGa naar voetnoot(20) te samen 20 guldens eens’, dus volgens de meer of minder dichte graad van verwantschap. Nadere personalia ontbreken volop! Trouwens omtrent zichzelve verstrekt de testatrice ook geen de minste bizonderheid! Niets meer dan dat ze naast haar familienaam nog een aliasbenaming droeg: ‘Margriete Lenaerts, alias prekeere’. In deze laatste hoort men duidelijk en dadelijk ‘preecheer, predikheer’ weerklinken, wat de naam is geworden in onze gewesten van dominikanermonniken, leden van een kloosterorde, die ten jare 1215 te Toulouse werd gesticht. De predikheren kwamen eveneens te Mechelen aan een klooster, doch eerst sedert anderhalve eeuw dichter bij onze tijd dan het dokument dat ons hier bezighoudt: het waren de kloosterlingen, die in 1629 door de Staten van Holland verdreven waren geworden uit 's Hertogenbosch; in 1652 verleende men hun oorlof om zich ter Dijlestede te vestigen; zij bouwden van in 1661 hun sticht bij de Oude Kerkhofstraat, alwaar ze reeds een refugium hadden ingericht. Men haalt er graag van aan dat het klooster bogen mocht op 't bezit van een klokkenspelGa naar voetnoot(21); hun kerk ving men toch eerst aan op te trekken in 1720 en op 30 september werd ze ingewijd. Ten tijde van de Franse Overheersing werden de Predikheren te Mechelen verjaagd in 1796. Het klooster werd alsdan aangekocht door het stedelijk bestuur van de godshuizen, welke koop in mei 1803 de Eerste Consul bekrachtigde. Toen diende het als oude-mannenhuis, tot in 1809, wanneer men er toe overging het te gebruiken als gasthuis voor zieke soldaten, dewijl zulke in al ten groten getale te Antwerpen opgehoopt lagen; lange | |
[pagina 452]
| |
tijd heeft het nog dienst gedaan als militair hospitaal en ook als arsenaalGa naar voetnoot(22). Er is dus geen denken aan dat de aliasbenaming van vrouw Lenaerts zou zijn ontstaan in verband met bovenstaande monnikennaam, die zonder twijfel eerst honderdvijfentwintig jaar na de oppuntstelling van haar uiterste wilsbeschikking te Mechelen mondgemeen zal zijn verschenen. Wellicht ontstond hare opvallende aanwijzing met ‘prekeere’ uit de andere en in Vlaanderen fel verbreide betekenis van dit woord: ‘Kleine, witachtige meikever’ of uit de nog verdere: ‘Boterham, waarvan de ene snede van tarwe en de andere van roggebrood is’; dit laatste verstaat men onder ‘preekheer’ evengoed in het Antwerps en het Brabants en zelfs in het Belgisch-LimburgsGa naar voetnoot(23); ‘Loquela’ van Guido Gezelle's vermeldt het ook als gehoord te Sint-NiklaasGa naar voetnoot(24). Het lijkt niet uitgesloten dat Margriete Lenaerts of een vroeger familielid van haar onder geburen en kennissen goedbekend stonden om een voorliefde voor een dergelijke soort boterham en aldus de benaming verwierven in hun kring. Toch laat de vraag zich niet ontwijken of ‘preekheere’ oorspronkelijk niet was aan te knopen als een echte, gewone familienaam. Want in een perkamenten renten- en cijnsboek, aangelegd en vernieuwd in het jaar des Heeren 1458 voor de Heilig-Geest van O.L. Vrouw te Mechelen - dus de parochie van vrouw Margriet - leest men in geschrift van minstens een halve eeuw nadien en in verband met een herberg aan de door haar bewoonde O.L.V. straat het toevoegsel ‘nv ian de prekere’ en een beetje verder weer - omtrent een huis aan de Ravenbergstraat, die uitmondt in de O.L.V. straat - bijgeschreven ‘gielis precheere’. Zonder hier verder op in te gaan, kan toch niet worden verzwegen dat men toentertijde gemakkelijk en tot in officiële bescheiden gelijk ons testament te Mechelen aliasbenamingen inlaste; bijv. wanneer wij nog eens het cijnsboek voor de Sint-Jansparochie van 1530 naslaan, merkt men dat de bundel beslist niet als lijvig kan worden gekenmerkt; immers hij bevat slechts 34 perkamenten bladen, die gemiddeld per bladzijde vijf of zes en nog liever maar vier mededelingen | |
[pagina 453]
| |
ten beste geven en wat stelt men evenwel vast? Dat bij niet minder dan acht genoemden de aliasbenaming wordt aangeschakeld: o.a. ‘her gielis van eycken alias de cammere, priester; - Michiel coels alias de cremere, goutsmet; - Mer vrouwe distanbeke alias Cancelliers; - Romment van aken alias soetmont, backere’, enz.; het wat jongere cijnsboek van dezelfde instelling van 1570 wendt ze even graag aan: ‘Hendrik robbens alias de cempeneer; - pieter peeters alias moilman; - Jan vander ouwermeulen, alias top; Jan de Somer, alias lacht; een cijnsboek van omstreeks 1510 wist aan het Sint-Romboutskerkhof verblijven ‘Meester sceelken alias de cupere’; het kende tweemaal een ‘Jan smet alias staefmakere’ en behalve hem nog een ‘de smet alias de horemakere’. Men bleef het trouw voortdoen: rekeningen van 1579 o.a. hebben het bijv. over ‘Joos wouters alias bye’ (verder: debye = De Bie)’; over ‘henneken somers alias raes; een metsersgast Jan vanden Hove, alias boterman’; men huldigt de gewoonte voort in de eindjaren van de 16e eeuw en nog nadien: in een rekening van de armentafel van de Sint-Romboutsparochie van 1595-96 hoort men van een ‘Jan Roels, alias de kempeneer’; een cijnsboek van de Heilig-Geest van O.L.V. parochie rept van een ‘Jan vanden Plassche alias hofman’. Inzonderheid in rekeningen van rentmeester Chaerle vanden bossche voor het armbestuur van de Sint-Jansparochie over 1571-72 leest men van die aliasbenamingen geredelijk: ‘Willem van mijscum alias palsters; Jan loris alias hoeck; Gooris vanden eynde alias van dienen; Jan michels alias vanden wouwere; Joos somers alias kesehuys; Jan vanden houe alias weerdeken’Ga naar voetnoot(25). Men was wellicht geneigd wegens de hier het eerst aangehaalde aanvankelijk te menen dat zulke aliasbenamingen in gebruik waren voor vooraanstaande familiën en poorters; edoch tal van de daaropvolgende verzwakken tastbaar die mening, daar ze de indruk maken veel weg te hebben van echte bijnamen. Intussen is ons nog niet duidelijk geworden hoe en waarom zij ontstonden en te welken einde zij zo trouw werden mede vermeld. | |
3.Met giften aan prominenten liet vrouw Lenaerts haar uiterste wilsbeschikking van wal steken: aan de prochiaen - of parochiepastoor van de kerk van O.L. Vrouw - haar parochie - schonk ze vier stuiver | |
[pagina 454]
| |
eens; - aan de onderparochiaen ervan de helft, 2 stuiver; - elke koster van die kerk kreeg ook zoveel. Heel op het einde zondert ze 30 mark zilver af, gelijkelijk te verdelen onder gedrieën: een derde te gunnen aan ‘den bisschop van camerijckGa naar voetnoot(1)toetGa naar voetnoot(26) zijnder aelmoese’, dus dat hij uitreiken kon aan hem bekende behoeftigen; - het tweede derde aan ‘de heere van den lande to(e)t zijnder tafelen’, aan te wenden dus door de heer van het land van Mechelen voor bekostiging van zijn eetmalen; - en het laatste derde aan ‘de goede stede van mechelen tot haeren meeste profijte’, waarvan het bedrag dus naar de mening van de stadregeerders op de voordeligste wijze was te gebruiken. Keer op keer komt de diepe godsdienstigheid van de testratrice allerduidelijkst uit zoals ze zich gedurigaan laat aanvoelen in de meeste uiterstewilsbeschikkingen van die tijd en - naar ons gevoel - zelfs toch nog wat levendiger en nadrukkelijker. Ze voelde er zich toe aangezet om kerken en kloosters en kloosterlingen - zelfs van buiten haar woonplaats, en zo goed als zeker hare geboortestede - te laten genieten van haar nalatenschap. Aldus kende ze 4 stuiver eens toe - en als allereerste legaat - aan ‘de fabriek van onze lieue vrouwe van camerijckGa naar voetnoot(1) van haer onbekent goed’; ‘aen de susterkens van der derden ordene tantwerpen’ 4 rijnsgulden; - ‘aen bruerGa naar voetnoot(27) merten maertens te loueneGa naar voetnoot(28) in sinte mertensclooster 10 st.’. Veel gewoner echter, gelijk te verwachten, schonk ze bewijzen van haar mildheid aan mechelse stichten en hunne leden: ‘aen de cellebrueren te mechelenGa naar voetnoot(29) 4 st.’; ook evenveel aan ‘den grauwen susterkens’Ga naar voetnoot(30); aan een ‘Ionckfrouwen van rymenam, gheprofessietGa naar voetnoot(31) in onser vrouwen gasthuyseGa naar voetnoot(32) een gouwen draijcken oft | |
[pagina 455]
| |
rijncxcken dat se dagelijcs draecht’; ‘den godshuyse buten sinte kaethlinen poorte, gheheeten de godtscamereGa naar voetnoot(33), een mueckenGa naar voetnoot(34) ertenGa naar voetnoot(35) eens ende een gheelteGa naar voetnoot(36) raepsmoutsGa naar voetnoot(37) eens’. Inzonderheid evenwel bleef zij haar parochiekerk indachtig te dezer gelegenheid. Van in het begin van haar testament verleende zij ‘der kerken van onser lieve vrouwen ouer die deleGa naar voetnoot(38) binnen mechelen’ vier rijnsgulden eens’. Alle priesters, die op de dag van haar uitvaart binnen die kerk een mis zouden opdragen, kregen recht op een halve stuiver eens; de priesters van den sangheGa naar voetnoot(39), die er alsdan zouden vergaderen en ‘lezen’Ga naar voetnoot(40) die gracie miserere Deus ende de profundis clamavi’ 24 st. eens’. Bovenal blijkt Margriete Lenaerts een buitengewone verering te hebben gekoesterd voor de heilige Anna. Nogmaals in hare parochiekerk besloot zij - ‘in verlaetenisseGa naar voetnoot(41) van haeren sonden to(e)t haere zielensalicheyt’ - het nodige bij te dragen, opdat ‘eewelike ende erffeliken’ er ‘sou worden ghecelebreert ende ghesolemnizeert... die feeste ende hooghetijde van die eerwerdighe vrouwen ende moedere sint Annen als dien dach vallende es’, op de feestdag van de H. Anna dus, die in onze gewesten is gesteld op 26 juniGa naar voetnoot(42); en de plechtigheid was te voltrekken ‘jnde manieren ende sekere vormen dat die feesten ghefundeert sijn van den soeten naem ihesus ende van | |
[pagina 456]
| |
de presentacien van onser lieuer vrouwen’. Te dien einde legde zij een bedrag vast van jaarlijks 20 stuiver door een rente op haar huis en bepaalde meteen dat die nooit zou mogen worden gekweten, ook niet als het huis ooit werd verkocht. Verder - en steeds in dezelfde O.L. Vrouwkerk - stichtte zij nog een jaargetij voor haar zieleheil ‘met vighilien, commendacien ende zielmissen’; eindelijk lei zij nog 20 stuiver vast ‘totten loeueGa naar voetnoot(43) sdonderdaechs van den heylighen testamente’ en 10 st. ‘Totten zeuen ghetydenGa naar voetnoot(44)’. Hierboven stipten wij reeds aan dat ze al het geld, dat bij haar dood voorradig zou worden aangetroffen, in vier gelijke parten wilde zien delen: het eerste ervan om de orgelen in O.L. Vrouwkerk te makenGa naar voetnoot(45); het tweede ten einde daar de weekmis van Sint-Anna, 's dinsdags te houden, erfelijk te bezetten. Op de feestdag van de heilige elk jaar verlangde ze, ter intentie van zich en mede van hare ouders aan ieder ‘heilig-geestkind’ - dus: aan elke behoeftige ondersteunde van de armentafel - een witbrood van 12 mitenGa naar voetnoot(46) te zien uitreiken zoverre als mogelijk met de 20 st., welke zij inde op een huis aan de Onze Lieve Vrouwstraat. Hierbij mogen wij niet verzuimen aan te stippen dat het bedoelde brood diende te worden gebakken door niemand ‘el’Ga naar voetnoot(47) dan een Jan Wuytiers ende Pieter, zijn zoon, of de langstlevende van die twee. Aan te nemen is immers dat de hier bij name genoemde bakkers verwanten waren van kanunnik-notaris Anthonius Wuijtiers. Direkt hierbij aanknopend, kan uit het testament worden geciteerd dat de erflaatster aan een vrouw Margrieten wuijtiers ‘haeren besten armerenGa naar voetnoot(48) pater noster’ naliet. | |
[pagina 457]
| |
De bakkers Wuytiers blijken te hebben behoord tot een familie van dat beroep, waarmede de leiders van de armentafel van de O.L.V.-parochie beste betrekkingen onderhielden. De rekeningen van de uitgaven van hun Heilig-Geestinstelling doen kond dat zij voor de uit te delen broden aan de armen het jaar door een beroep op hen deden - althans de roggebroden - reeds in ht jaar 1493, wanneer wij te lezen krijgen: ‘Item betaelt Janne foutyers van Rugghenen brode te backenen voir die armen ghedeylt-ij lb.iiij s.’ en dan in daarop volgende jaren - en nu met minder verhakkelde familienaam - in 1494: ‘Jtem Jannen vuytiers betaelt van den ghehelen Jare van allen den Rugghenen broode te backenen comt de somme op - ij lb.viij.s.gr.’; ook in 1495; - in 1496: ‘Jannen vuijtiers betaelt van alle de rugghenen brooden te backene van den ghehelen jare wel xxxij sacken ende van den sacke vj.st.comt op... ij lb.vij s.gro.’; nog in 1497, nog in 1498. Bij dit alles dringt zich van zelfs de vraag op of vrouw Lenaerts de naam van de door haar zo vereerde santinne ook niet had verkozen ter aanduiding van haar woonhuis; immers aan de O.L.V. straat, alwaar dit zich bevond, verhief zich een huis, nr. 80 nu, ‘Sint-Anna’ gehetenGa naar voetnoot(49). Tenslotte dan: het laatste van de vier bovenbedoelde gelijke paarten van haar bezit liet ze gaan naar ‘den gasthuyse van onser vrouwen’Ga naar voetnoot(32) en wel voor een pitancieGa naar voetnoot(50) voor de pleegzusters en de kranken, aldaar verzorgd, op Sint-Annendach. Een wat vroeger aangehaalde bizonderheid verklapt dat Margriete Lenaerts de noodlijdenden in haar stad niet uit het oog verloor: van in de aanvang van het dokument horen wij haar 20 st. apart leggen ‘tot behoef van den armen huysarmen daert meeste van node is’; wij onderstreepten al dat het vierde van het in haar sterfhuis aan te treffen geld zou worden besteed aan behoeftige kranken in het O.L.V.-Gasthuis ‘naer discretie van de executeurs...’, dus zoals deze zouden beslissen; verder dan bepaalde ze dat het ‘gasthuyse van onser lieuer vrouwen’ zou worden verrijkt met ‘een coetseGa naar voetnoot(51) ende beddestede, also die ander nijewe sijn, die daer nu cortelingheGa naar voetnoot(52) gheset sijn’. | |
[pagina 458]
| |
De herinnering aan haar wou ze tastbaar zien vastankeren bij tal van vrienden en goede kennissen, aan wie ze een of ander voorwerp toewees of wat geld ook wel. Vol aandacht daaronder blijkt ze te zijn geweest voor hare ‘peeten’, ofte doopkinderen, bij wier doopsel zij als meter was opgetreden; niet minder dan vijf laat ze er dan met naam en voornaam aanhalen, o.a. de hierboven al genoemde monnik in het Sint-Martensklooster te Leuven, broeder Merten Maertens. Een paar keren geeft ze bij de aangeduide voorwerpen een detail ten beste dat onze aandacht wat kittelt: alzo ‘haeren besten swerten... pater noster; - een boeck daer voer instaet een beeldeken van de annunciacien van onser vrouwen; - haeren besten ouerriemGa naar voetnoot(53); - haeren staenden ihesus, denkelijk een beeld van Christus, met eender swerte cappe ane. Zij bleek in het bezit van zilveren lepels en wilde er een zien geven aan elk van haar twee executeurs testamentair voor hun moeite en arbeid; en ook én aan de zoon én aan de dochter van het gezin Janne en Kaethlinnen vanden driessche. Zelfs van voorwerpen van gewoner gebruik in huis maakt ze hierbij gewag: een ammelaken; een lange dweeleGa naar voetnoot(54). Met meer nadruk nog doet ze het van kledingstukken, te overhandigen aan een reeks kennissen: haeren sayenneGa naar voetnoot(55) tabbaertGa naar voetnoot(12); een van haren besten vouwenGa naar voetnoot(56); eenen swerten tabbaertGa naar voetnoot(12) ende eenen grauwen coursGa naar voetnoot(11); alle hare hemden, ‘die out syn’, wil ze ‘om godswille ghedistribueert’ zien worden ‘by haeren executueren’, dus om de liefde gods, dus als aalmoes en dus aan arme ondersteunde vrouwen. | |
4.Een hele hoop kennissen zouden een lange doek ontvangen. Vrouw Lenaerts somt ze duidelijk identificerend op: margrieten int perdeken, baten oyens, stynen staes, janneken haere dochtere, lysbeth wouters boogmakersse (wel: de vrouw van een boogmaker Wouter), kaethline peeten, kaethline jnde craije, lysbeth van scelle, Jans wijf, kaethlinen jn de rose, Jannenken haer maerte was, betten int smisse, maerten gareelmakers (= vrouw van Marten, een gareelmaker = ma- | |
[pagina 459]
| |
ker van het lederen halsjuk van een trekdier), lysbeth shouwers, Jans van luypegheem wijf, margriete raijmaeckers, berbel shouwers, rokers, elke van hemlieden eenen langhen doeck. Dit uittreksel hebben wij ons veroorloofd uit het testament te lichten, ofschoon wij ons niet nader denken in te laten met de in onze oorkonde voorkomende namen - familie- en voornamen - en alleen samenvattend erover willen zeggen dat zij wel kloekvlaams luiden en zonder uitzondering aandoen als drukverspreide toen in onze gewesten. Van nieuws ontmoet men aangewend de familienaam ‘scelkens’, die natuurlijk identisch is met de te Mechelen heden nog waar te nemen ‘Schellekens’; daarbij is vast te stellen dat in de vroeg-16-eeuwse ortografie de kombinatie sch voor ouder sk de bovenhand niet ten volle had verworven; dit bevestigt een tweede hier voorkomende naam, nl. ‘shouwers’, die gaandeweg in Mechelen ‘Schauwers’ is gaan luiden. Een perkamenten cijnsboek van omstreeks 1510 spelde nog ‘Jan van scille’ en ‘Jan sceelken’, waaraan slechts later ‘peter scheelken’ werd bijgevoegd. Charle vanden Bossche, een rentmeester van Sint-Romboutsparochie, spelt nog gewoon ‘scilder’ en na een paar keren ‘verschijnende’ wendt hij in 1571 onafgebroken ‘verscijnende’ nog aan; een wat jongere rekening van de Heilig-Geest van die parochie - van 1595-96 - schreef wel de familienaam kordaat ‘schelkens’, maar bezigde toch voort ‘scoutet’, zoals de muntennaam doorlopend ‘scellingen’ blijft gespeld. Overloopt men de hier tenbeste gegeven vrouwlijke voornamen, zo treft onmiddellijk hoe populair toen ‘lysbeth’ en ‘katelijne’ - deze dan zeer omslachtig gespeld - moeten zijn geweest, gelijk eveneens - alhoewel toch heel wat minder! - ‘margriet’ en ‘janne’, welke laatste rechtstreeks uit de Franse ‘Jeanne’ moet zijn overgeschakeld. Onze tekst licht anderzijds nog toe dat vrouwen nader werden bekend gemaakt met de aangifte van het door hun echtgenoot uitgeoefende beroep; wellicht toch nog gretiger dank zij de naam, die het door hen bewoonde huis droeg. Algemeen bekend waren aldus als woningen in Oud-Mechelen een ‘Kraai’, een ‘Smiske’, een ‘Wit Peerdeken’ aan de O.L.V. straatGa naar voetnoot(57) waar de woning van vrouw Lenaerts zich verhief; daar bevond zich ook een huis, geheten ‘Roos’ en ernaast een ‘Kleine Rose’Ga naar voetnoot(58). ‘De Roos’ maakte een dubbel huis uit, zo ruim; vandaar dat het in jongere jaren twee straatnummers | |
[pagina 460]
| |
voerde en ten jare 1775 als grote afspanning dienst deed. Geen wonder dienvolgens dat wie het betrok best een hulp in huis kon gebruiken en er een ‘Janneken haer maerte’ was aan te treffen. Geen volksmens in Mechelen echter, die deze term nog bezigt of zelfs maar begrijpen zou; voor ‘meid’ kent men er uitsluitend ‘meise’, plur. meises, nog; ook het aangrenzend Antwerps kent nog wel ‘meid, meit’, maar het meervoud daar luidt alleen ‘meiten’ en nog liever ook ‘meise(n)s’; in het Zuiden van de Kempen leeft nog wel het substantief ‘maart’, maar het slaat alleenlijk op een klein meisjeGa naar voetnoot(59). Op ons perkament komt ‘maerte’ toch al een eerste keer voor waar de erflaatster een blijk van warme genegenheid doet noteren ten voordele van ‘lijsken, haerer maerten’. Daaraan wilde ze overmaken ‘eenen swerten tabbaert, ghevoedert met eenen pelse ende twee camelotenGa naar voetnoot(60) mouwen’; daarbij nog ‘eenen philippen gouwen guldene van vierentwintich stuuers’ op voorwaarde dat ten tijde van het overlijden van Margriete Lenaerts dit Lysken bij haar in dienst zou wezen, dat ‘se met haer woont als sij aflijuich werd’. Een voorwaarde van deze aard helpt de indruk versterken dat onze testatrice bogen mocht op zakelijke, nuchtere bezonkenheid, wel iemand was met haar twee voeten op de grond. Zulks zal ook bevestigen, tegen het einde van hare wilsbeschikking, hare kernige waarschuwing tot hare legatarissen allemaal dat geen van hen zich straffeloos zou verzetten tegen enig voorschrift van haar testament: onmiddellijk zou hij daardoor verbeuren wat hem was toegewezen geworden. Dergelijke beschikkingen vertroebelen trouwens niet in het minste de diepkristelijke zin van het testament, dat van 't begin tot het einde geheel en gans opgesteld voorkomt volgens de geijkte formule van toentertijde dat ‘niets zekerder is dan de dood en niets onzekerder dan de ure van de dood’; ook in zijn inleiding - herhalen wij - getuigt het reeds van echte diepste vroomheid, zelfs nog wel wat raker dan het 't geval is in de meerderheid van toenmalige bescheiden van die aard. | |
5.Nog slechts één legaat van Margriete Lenaerts, alias Prekeere, wensen wij hier ten gehore te brengen. Het kwam al dicht in het begin | |
[pagina 461]
| |
voor, feitelijk als het 9e in een reeks van meer dan 50.: Het geeft te lezen dat zij ‘Item maect noch op den dach van haer utvaert allen den gebueren in onser vrouwenstraete, begherende dat sij oock trouw ende mijnlyckenGa naar voetnoot(61) verghaerenGa naar voetnoot(62) selen, biddende voer haer siele, makende ende gheuende hemlieden een vat cuytenGa naar voetnoot(63) ende eenen middelbaerGa naar voetnoot(64) goeden hamelGa naar voetnoot(65)’. In deze belofte van uitdeling van een vat klein bier en van hamelvlees aan hare geburen, die op haar begrafenisdag zouden samenkomen en bidden voor haar zielezaligheid, keert Margriete Lenaerts een volkse geplogenheid naar het licht, die jarenlang standhield. Nog op het einde van de vorige eeuw en in het begin van de onze heerste in Mechelse volkswijken de vrome gewoonte onder geburen van dezelfde straat en andere kennissen van dichtbij dat ze aan zwaarzieke, te bed liggenden een stil bezoek brachten en aan hun sponde biddend knielden; meer dan eens ook kwamen er enkelen naast de verwanten de nachtwake houden bij zieltogenden; gestorvenen kwam men een laatste maal groeten eer ze geschrijnd waren. Lijkdiensten, gehouden in de parochiekerk, - burgerlijke ter aarde bestellingen gebeurden uiterst, uiterst zelden - woonde men zo druk mogelijk bij, weshalve de familie trachtte ze liefst op een zondag te doen plaatshebben, omdat dan de arbeidslieden onder de kennissen konden aanwezig zijn zonder verlies van dagloon te moeten ondervinden. Geburen en vrienden volgden de familie achter de lijkkist naar de kerk; na de offer in de mis maakten zij zich meestal dadelijk op weg naar het kerkhof, soms een half uur en meer verwijderd, en meevoerende huurrijtuigen voor gaan en keren stonden er maar weinig gereed, want de rit daarheen viel te duur uit, wel tot twee frank per koets bedragende. Aan het nieuw gedolven graf prevelden de omstaanders nog een vaderons en draaiden elk de halfgevulde spade met aarde, welke de grafmakers in hun hand bleven houden, op de neergelaten kist; hierop keerde men weer stadwaarts, gewoonlijk na toch eerst een pint bier te zijn gaan drinken in een herberg bij de ingang van de dodenakker, wier passend uithangbord ‘In den laatsten vaarwel’ te lezen gaf. Ook voor zieke kinderen liet men toe dat hun speelmakkertjes aan | |
[pagina 462]
| |
het bed kwamen bidden voor hun genezing. Die wilde men eveneens gewinnen - en men deed het ook voor in doodsgevaar verkerende volwassenen - door groepsgewijze met onzevaders en weesgegroeten hun redding te gaan afsmeken - persoonlijk heb ik zulks nog meegemaakt meer dan zeventig jaar geleden - langs de statiën van de Zeven Weëenweg, aangebracht buiten tegen de kerkmuur rondom het koor van de O.L.V.-kerk sedert 1865; ze vertonen halfverheven beeldwerken tussen twee marmeren kolommen, die een kroonlijst schragen; voorheen waren ze opgericht in naburige straten en wel in opdracht van Mechelse prominenten in vroegere eeuwen als aartsbisschop Jacobus Boonen, de leden van de Grote Raad, de schout Maximiliaan van der Gracht en de magistraat van de stadGa naar voetnoot(66). Een gestorven kind kwamen de jongetjes en meisjes zegenen met een kruisteken over zijn lijkje of zijn kistje, gegeven met een in wijwater gedompeld palmtakje. Bij de begrafenis stapten ze mede op, in een dubbele rij op straat rechts en links geschaard van de treurstoet van de volwassenen, en soms droegen ze wel enkele bloemen in de handen. | |
6.Omdat het de herinnering wakker roept aan uitvaartsgebruiken van deze aard achten wij dit legaat van vrouw Margriete Lenaerts, alias Prekeere, wel opvallend... ja, zeker het opvallendste onder de 54, die ze haar kanunnik-notaris Wuijtiers verzocht op te tekenen als haar wil en wens. Overbodig dunkt ons de vraag of dit testament ongerept werd uitgevoerd. Welke redenen zouden zulks hebben tegengewerkt? Overigens een bizonderheid raakte bekend, die overtuigend afleiden laat dat het verlangen van Margriete Lenaerts onverzeerd werd nageleefd in latere jaren. En daarvoor verzoeken wij dan nog tot besluit van ons overzicht om Uw welwillende aandacht. Wij vergeten immers niet dat zij een ongewone verering voor de H. Anna aan de dag legde, in gevolge waarvan zij o.a. op de datum van de kerkelijke viering van de heilige een mis wilde weten opdragen, na dewelke aan een aantal ondersteunden, die ze zouden bijwonen, diende te worden uitgereikt een witbrood van 12 miten tot een gezamelijk bedrag van 20 st., te verschaffen jaarlijks door een cijns op haar huis aan de O.L.V.-straat. Dit lei ze dus vast anno 1504. Welnu, reke- | |
[pagina 463]
| |
ningen van de inkomsten en uitgaven van de Heilig-Geesttafel van haar parochie, ondertekend door de rentmeester Jan Reyniers, over de jaren 1559-1565, behelzen onder de items ‘Vanden specijalen deylen’ regelmatig: ‘Jtem gedeylt op sincte annen dach voor Janne van laken jc broots, stuck van een grooten ende voor margriet spreecheren jc broots stuck van xviij myten, facet te samen... xiij st.ix denierGa naar voetnoot(67)’. Laten wij hier konstateren dat van vrouw Margriete de familienaam, die wij gewoon waren haar aangaande als eerste te vernemen, hierin verzwegen blijft - waaruit is op te maken dat de aliasbenaming bij machte was de familienaam geheel in 't gedrang te brengen - want alhoewel haar aliasbenaming wel enige wijziging onderging ook, toch staat vast dat hier van haar sprake is, niet waar? 't Bewijs wordt dus geleverd dat het bedoelde voorschrift in haar testament reeds langer dan een halve eeuw stipt in het oog werd gehouden; het zal zó wel zijn geweest - en wie weet voor hoevele jaren daarna nog? - met al de bepalingen in de uiterste wilsbeschikking van vrouw Margriete Lenaerts, alias Precheren. |
|