Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werkwoorden met ver- afgeleid van adjectieven
|
verabsoluteren | vertechniseren |
veramerikaniseren | vertheologiseren |
Er blijven dus maar 28 werkwoorden over die eindigen op -eren [ərə]. Over de verklaring van dat woordeinde is men het niet eens. Volgens De Vooys hebben wij hier het frequentatieve en iteratieve verbale
suffix -erenGa naar voetnoot(2); Schönfeld/Van Loey vermelden helemaal geen werkwoorden op -eren afgeleid van adjectieven, maar zien uitsluitend werkwoorden afgeleid van adjectieven waarvan de positief op -er eindigt, of afleidingen van de comparatiefGa naar voetnoot(3); J. van Bakel vermeldt in de 21euitgave van Rijpma & Schuringa afleidingen van het type ‘ver + bnw. + en’Ga naar voetnoot(4), en schijnt dus Schönfeld/Van Loey te volgen; bij de voorbeelden zijn er echter geen die van de comparatief afgeleid werden, slechts één van een positief op -er, zodat wij niet met zekerheid kunnen uitmaken of hij de werkwoorden op -eren bij de werkwoorden op -en rekent of niet. Hoogstwaarschijnlijk deelt hij de mening van Schönfeld/Van Loey, want op blz. 84-85 vermeldt hij het suffix -eren niet eens - terwijl Overdiep het, samen met -elen, het meest produktieve suffix heeft genoemdGa naar voetnoot(5).
Het wil mij voorkomen dat het standpunt van Schönfeld/Van Loey in dezen juist is, dat al die werkwoorden gevormd werden met het verbale suffix -en, en dat het element -er- niet bij de infinitiefuitgang hoort, maar bij de stam. Al die 28 werkwoorden kunnen nl. op die manier verklaard worden.
- 17 van die werkwoorden werden afgeleid van een adjectief waarvan de positief eindigt op -er:
veranderen | vermageren |
verbijsteren | vernuchteren |
verbijzonderen | verproperen |
verbitteren | versoberen |
verdapperen | versomberen |
verdonkeren | vertederen |
verduisteren | verzekeren |
verhelderen | verzuiveren |
verlekkeren |
- Voor 11 werkwoorden werd de comparatief als uitgangspunt genomen:
verbeteren | verminderen |
verergerenGa naar voetnoot(6) | verouderen |
verluieren = luier worden | verslechteren |
verslimmeren | |
vermeerderen | verwijderenGa naar voetnoot(7) |
vermeren | verwilderen |
Vormen als verbeteren, vermeerderen, vermeren, verminderen zijn ongetwijfeld afleidingen van een comparatief: beter, meer, meerder, minder zijn immers de comparatieven van resp. goed, veel, weinig; we kunnen die woorden niet splitsen in een gangbaar adjectief + er. Maar ook bij de andere werkwoorden van deze groep ligt het voor de hand dat we met afleidingen van de comparatief te maken hebben, en niet met afleidingen van een positief + het verbale suffix -eren. Alle werkwoorden behalve verwilderen - waarover hieronder meer - die ik als afleidingen van een comparatief beschouw, hebben ook wat ik kortheidshalve ‘comparatieve betekenis’ noem, b.v. verergeren = ‘erger maken of worden’, verouderen = ‘ouder maken of worden’, enz.
Van de 17 werkwoorden afgeleid van een positief op -er hebben er 10 een ‘positieve betekenis’ (b.v. verbitteren = ‘bitter maken of worden’), maar 7 hebben (ook) een comparatieve betekenis: verdapperen, verhelderen, vermageren, verproperen, versoberen, versomberen en vertederen. Waarom werden die dan niét afgeleid van de comparatief? Dat kan te wijten zijn aan het streven naar welluidendheid en gemakkelijke uitspraak. Het betreft hier telkens adjectieven waarvan de positief al eindigt op -er. Afleiding van de comparatief, met nog eens -der erbij, zou dus vormen opleveren als *versoberderen, *versomberderen en dergelijke, die inderdaad niet bevredigen.
Terloops gezegd: we stellen vast dat de morfeeminhoud het zijne bijdraagt tot de woordbetekenis: is het comparatieve morfeem in het woord aanwezig, dan heeft het woord ook comparatieve betekenis. Maar de woordbetekenis berust niet uitsluitend op de morfeeminhoud:
een werkwoord kan comparatieve betekenis hebben, ook al bevat het niet het comparatieve morfeem.
Bij geen enkel van de 28 werkwoorden op -eren [ərə] hoeven we dus het verbale suffix -eren te veronderstellen. Overal kan het element -er- verklaard worden uit het ‘grondwoord’ zelf, hetzij omdat de positief eindigt op -er, hetzij omdat we mogen aannemen dat het werkwoord van de comparatief werd afgeleid. Zo bekeken staan we dus uitsluitend voor verbale afleidingen op -en.
In het Mnl. en het Nnl. is er alleen verwilderen waarbij we aan het frequentatieve suffix -eren zouden kunnen denken, omdat het woord geen comparatieve betekenis heeft, en de afleiding van de comparatief bijgevolg semantisch niet gemotiveerd is. Merkwaardig genoeg heeft het Mnl. verwilden gekend als variant van verwilderen, en toch is de eerste vorm verdwenen, en kennen wij thans alleen de tweede. Dat kan te wijten zijn aan een streven naar differentiëring. Er hebben vroeger immers ook nog twee werkwoorden verwillen bestaanGa naar voetnoot(8). Het onderscheid tussen verwillen en verwilden gaat echter verloren in de 2e en 3e persoon enkelvoud van het presens, in het preteritum en in het voltooid deelwoord. Wellicht is dat de reden waarom verwilden verdwenen is. Ook bij verwilderen hoeven we dus niet noodzakelijk het frequentatieve suffix -eren te veronderstellen.
Dat we helemaal niet aan -eren hoeven te denken, lijkt mij nog bevestigd te worden door het feit, dat de meeste werkwoorden die gewoon op -en eindigen frequentatieve betekenis hebben, zonder dat ze daarom het frequentatieve suffix bevatten.
Uit het bovenstaande blijkt tevens, dat de meeste van die werkwoorden werden afgeleid van de positief: 202 werkwoorden die op -en eindigen + 17 werkwoorden op -eren, maar waarvan het grondwoord een adjectief is met positief op -er = 219, tegen slechts 11 werkwoorden afgeleid van een comparatief. Louter morfologisch bezien is er dus een duidelijk overwicht voor afleiding van de positiefGa naar voetnoot(9). Boven-
dien stellen we vast, dat van al de werkwoorden die van een positief werden afgeleid, er 86 niettemin een comparatieve betekenis hebben. Bij 39 van die werkwoorden is afleiding van de comparatief ongewenst, omdat we dan vormen zouden krijgen als *verarmeren, *verinnerlijkeren, maar er zijn 45 werkwoorden waarvoor men zonder het minste bezwaar de comparatief als uitgangspunt had kunnen nemen (b.v. *verdunneren, *verdikkeren). Dat veruit de meeste werkwoorden afgeleid werden van de positief, ook daar waar afleiding van de comparatief heel aannemelijk zou zijn, lijkt er m.i. op te wijzen, dat er in het Nederlands een voorkeur bestaat voor afleiding van de positief.
In deze groep werkwoorden komen er in het Mnl. tien woordparen voor, waarvan de ene variant afgeleid werd van de positief, de andere van de comparatief:
verargen | / | verargeren |
(verergen / verergeren) | ||
vergoeden | / | verbeteren |
verharden | / | verharderen |
verjongen | / | verjongeren |
verloyen | / | verloyeren (verluieren) |
verouden | / | verouderen |
vervelen | / | vermeerderen, vermeren |
ververren | / | ververderen |
verwelken | / | verwelkeren |
verwilden | / | verwilderen. |
In twee gevallen heeft het Nnl. geen van beide Mnl. varianten overgenomen.
- | Het paar ververren / ververderen is helemaal verdwenen; de functie ervan werd overgenomen door verwijderen, dat in het Mnl. niet opgetekend werd. |
- | Van het stel verwelken / verwelkeren kunnen we eigenlijk ook zeggen dat het weggevallen is. De tweede vorm bestaat in ieder geval niet meer; hij was ook in het Mnl. zeldzaam, en werd alleen bij Kiliaan aangetroffenGa naar voetnoot(10). De eerste vorm is voor ons louter werkwoordelijk geworden; het adjectief welk bestaat trouwens niet meer. |
Van zes woordparen in het Mnl. heeft het Nnl. telkens maar één van beide varianten overgenomen. We kunnen daarin een toepassing zien van het bekende uitstotingsverschijnsel: als er in een taal twee woorden met identieke betekenis bestaan, is er een tendens om één van beide te laten verdwijnen.
- | In vier gevallen werd de afleiding van de comparatief overgenomen (verergeren, verluieren = ‘luier worden’, verouderen, verwilderen). |
- | In twee gevallen heeft de afleiding van de positief het gehaald (verharden, verjongen). |
De vormen uit de comparatief hebben dus meer aantrekkingskracht uitgeoefend dan die uit de positief. Dat is eigenaardig, want hierboven hebben we gezien dat het Nnl. blijk geeft van een sterke voorkeur voor afleiding van de positief. De verdwijning van verwilden kan te wijten zijn aan een vroegere neiging tot differentiëring met het oude verwillen, waarvan hierboven sprake was. Bij de uitstoting van verergen zouden we eventueel nog kunnen denken aan gevaar voor verwarring met vergen in geval van snelle uitspraak. Het wegvallen van verouden is echter bepaald merkwaardig, omdat met het tegengestelde verjongen / verjongeren precies het omgekeerde gebeurd is: daar hebben we de afleiding van de positief behouden, en die van de comparatief laten vallen.
Het Nnl. heeft slechts enkele dubbelvormen van het Mnl. overgenomen.
- | We hebben nog steeds vergoeden naast verbeteren. Er is echter een duidelijk verschil in betekenis tussen beide, wat het naast-elkaarbestaan van die twee vormen ten volle verklaart. Bovendien kunnen we hier noteren, dat in beide gevallen het betekenisverschil morfologisch gemotiveerd is: vergoeden = ‘weer goed maken’, positieve betekenis en het werkwoord werd afgeleid van de positief; verbeteren = ‘beter maken, worden’, comparatieve betekenis en het werkwoord is een afleiding van de comparatief. |
- | Een tweede stel dubbelvormen, dat echter niet in het Mnl. bestond, is verwijden / verwijderen: beide werkwoorden hebben comparatieve betekenis, maar bij het ene is men uitgegaan van de positief en bij het andere van de comparatief. Het vormverschil is echter weer volkomen begrijpelijk als we letten op het betekenisverschil. |
- | Hetzelfde geldt voor vervelen / vermeren; in het eerste werkwoord zien wij zelfs geen afleiding van een adjectief meer. |
- | Verder kent het Nnl. nog verslechten / verslechteren, maar op die |
werkwoorden kom ik terug in het tweede stuk van deze bijdrage. |
Waar het Nnl. nog twee vormen naast elkaar heeft bewaard, is er dus telkens differentiëring in het spel. Bij verduren = ‘duurder worden’ en verduren = ‘verdragen’ wordt de homonymie blijkbaar niét hinderlijk geacht. De homonymie had kunnen worden opgelost door *verduurderen op te nemen in de woordvoorraad, maar hierboven heb ik al aangestipt, dat dit een weinig fraaie vorm is. Mogen we daaruit afleiden dat de taalgemeenschap meer belang zou hechten aan welluidendheid dan aan differentiëring?
Met dat al vertoont de verzameling werkwoorden die met ver- afgeleid werden van adjectieven vrij veel sporen van inconsequentie.
- | Verouderen werd afgeleid van de comparatief, maar voor het tegengestelde verjongen werd de positief als uitgangspunt genomen. |
- | Het Nnl. heeft evenals het Mnl. een duidelijke voorkeur voor afleiding van de positief, maar waar er in het Mnl. zowel afleidingen van de positief als van de comparatief voorhanden waren, heeft het Nnl. vooral afleidingen van de comparatief overgenomen. |
- | Over het algemeen is er een tendens tot differentiëring, maar in het geval verduren = ‘duurder maken, worden’ en verduren = ‘verdragen’ heeft die tendens blijkbaar niet gewerkt. |
- | De syntactische valentie van die werkwoorden is ook wisselvallig. Een groot aantal is zowel transitief als intransitief, maar vele zijn ofwel het ene ofwel het andere, zonder dat zulks op overtuigende wijze volgt uit de betekenis. |
Dat alles schijnt erop te wijzen, dat de woordvoorraad niet zó gesystematiseerd is als men soms veronderstelt. Houdt dat geen bevestiging in van de opvatting, dat het woord niet tot het taalsysteem maar tot het taalgebruik behoortGa naar voetnoot(11)? Dergelijke inconsequenties zijn immers wel aanvaardbaar binnen het taalgebruik, dat uiteraard even wispelturig is als de mens die de taal gebruikt. Zij zijn het niét binnen het taalsysteem, dat toch meer regelmaat dient te vertonen dan hier voorhanden is, wil het de naam ‘systeem’ verdienen.
II
De werkwoorden verslechten en verslechteren vormen een probleempje apart. Daar het nog wel een tijdje zal duren eer het WNT ons over die werkwoorden inlicht, en aangezien er nogal eens over gediscussieerd wordt welke vorm nu eigenlijk juist is, kan het nuttig zijn een voorlopige schets van de geschiedenis van die woorden te wagen, zij het dan ook maar aan de hand van een aantal steekproeven.
Verslechten en verslechteren met de moderne betekenis ‘slecht worden’ treft men niet aan in het MW en het Rhetoricaal glossarium van Dr. Mak; het WNT vermeldt ze bij de afleidingen van slecht (XIV, 1623) maar de aflevering met die woorden zelf is nog niet verschenen. Hoewel naast werkwoorden met ver- afgeleid van adjectieven soms varianten zonder ver- bestaan (b.v. minderen, beteren, Mnl. ouden en ouderen), kennen noch het MW noch het WNT slechten of slechteren met de huidige betekenis van verslechten. In het Mnl. werden voor ‘slechter maken, worden’ de werkwoorden verargen / verergen en verargeren / verergeren gebruikt.
Dat het Mnl. noch verslechten noch verslechteren met de huidige betekenis kende, is wel te wijten aan het feit, dat het adjectief slecht toen haast uitsluitend de betekenis ‘vlak, effen’ en dergelijke hadGa naar voetnoot(12). Het MW geeft maar één voorbeeld voor de betekenis ‘ondeugdelijk, ongeschikt voor een bepaald doel’, en de verklaring van dat voorbeeld wordt dan nog ‘niet geheel zeker’ genoemdGa naar voetnoot(13). Kiliaan heeft de werkwoorden in kwestie ook niet opgetekend. Het is echter interessant te noteren, dat we bij hem een spoor vinden van de betekenisverschuiving van slecht: in de uitgave van 1588 betekent het adjectief ‘planus, aequus’ enz., maar in de editio tertia (1599) voegt hij er aan toe ‘ignobilis, plebeius, vulgaris, communis, vilis, tenuis’, wat al een heel eind in de richting van de moderne betekenis gaat. Plantin noteerde die omschrijvingen al in de uitgave van 1573 van zijn woordenboek. In dat opzicht is het wel merkwaardig, dat het oudste voorbeeld in het WNT van Cornelis Everaert is, dus ook uit de 16e eeuwGa naar voetnoot(14). Een en ander wijst erop, dat de moderne betekenis van slecht ‘in de 16e eeuw begint op te komen’, zoals reeds in het MW te lezen staatGa naar voetnoot(15),
en blijkens de voorbeelden in het WNT werd die betekenis pas vanaf de 17e eeuw algemeen gebruikelijk.
Het werkwoord verslechten, afgeleid van het adjectief slecht met de moderne betekenis, was in elk geval in de 18e eeuw in gebruik: F. Halma vermeldt het in 1717 bij de vertalingen van Frans empirer, en in een uitgave van 1778 geeft hij voor verslegten de vertaling empirerGa naar voetnoot(16). Het woord blijkt in de 19e eeuw algemeen gangbaar te zijn geweest, want we treffen het in allerlei Noord- en Zuidnederlandse woordenboeken aanGa naar voetnoot(17).
De vorm verslechteren schijnt pas in de tweede helft van de 19e eeuw te zijn ontstaan. A. de Jager schrijft erover in 1875: ‘Analogisch met verkleinderen, verschoonderen en and(ere) heeft het Vlaamsch bij De Bo verslechteren voor slechter maken of worden. Ook in Noordholland wordt het w(oord) wel in de volkstaal gehoord. Gelezen heb ik het in het blad Ons Onderwijs, van het Ned. Onderw. Gen. 1875, no 13.’Ga naar voetnoot(18) De nieuwe afleiding werd echter lang als een vreemde eend in de bijt beschouwd. Volgens Neerlandia (1921) is het ‘wel zeker’ dat verslechteren ‘niet goed Nederlandsch’ is. Maar verslechten vond in de ogen van die heren evenmin genade: ‘Verslechten lacht ons ook niet toe: immers algemeen Nederlandsch is slecht(er) worden.’Ga naar voetnoot(19) Const. H. Peeters zet verslechteren dan ook maar bij de ‘belgicismen’, maar vermeldt niettemin drie bronnen die verslechteren en zelfs verslimmeren goedkeurenGa naar voetnoot(20). Overdiep noteerde nog in 1937 dat ‘men verslechteren wel een germanisme’ noemtGa naar voetnoot(21), maar zelf schijnt hij het daar niet helemaal mee eens te zijn, blijkens dat ‘men’. Het is overigens wel begrijpelijk, dat men er sterk toe geneigd was in de nieuwe afleiding een germanisme te zien en niet een gewone
afleiding van de comparatief slechter: het Duits heeft immers veel meer werkwoorden met ver- en -ern afgeleid van adjectieven dan het NederlandsGa naar voetnoot(22).
Pas rond de helft van de 20e eeuw worden verslechten en verslechteren naast elkaar geplaatst als ‘even goed’Ga naar voetnoot(23). De zaak is echter nog niet helemaal afgedaan: er zijn na 1950 nog steeds auteurs die verslechten beter vinden dan verslechterenGa naar voetnoot(24). Het tij begint echter te keren: vanaf 1960 beschouwt men verslechteren meer en meer als het ‘gewone’ woord, en het andere als ‘weinig gebruikelijk’Ga naar voetnoot(25). M. van Nierop wijdde in De Standaard van 4 en 5 oktober 1969 nog een hele taaltuin aan die twee woorden. Hij vindt ze ‘op z'n minst even goed’, maar meent te kunnen verzekeren ‘dat verslechteren het gewone en algemeen-gebruikelijke woord is’ in het hedendaagse Nederlands.
Verslechten = ‘slecht maken, worden’ is dus vrij laat ontstaan, waarschijnlijk omdat het adjectief slecht in het Mnl. een andere betekenis had dan nu. In de 18e eeuw was het werkwoord in gebruik. Later duikt er een variant op: verslechteren. Dat woord wordt in geen enkel etymologisch woordenboek behandeld, waarschijnlijk omdat de etymologie ervan doorzichtig is: een afleiding van de comparatief slechter, naar analogie van verbeteren, verminderen, zoals Overdiep al schreefGa naar voetnoot(26). Beide vormen hebben een hele tijd als rivalen naast elkaar bestaan; aanvankelijk werd de nieuweling met wantrouwen bejegend, maar uiteindelijk heeft hij het pleit gewonnen - of hij is althans bezig dat te doen. We maken dus als het ware het verschijnsel mee, dat bij twee gelijkbetekenende woorden, het ene het andere verdringt.
Waarom nu juist verslechteren het haalt en verslechten niet, is niet te verklaren langs louter morfologische weg: in het eerste stuk van deze bijdrage hebben we immers gezien, dat het Nederlands altijd de
voorkeur heeft gegeven aan afleidingen van de positief. Als in dit geval de afleiding van de comparatief de bovenhand krijgt, dan is het waarschijnlijk ter wille van de betekenis: ‘Men wil uitdrukken: meer slecht maken dan het was’Ga naar voetnoot(27). Reeds in de 18e eeuw werd er trouwens aan verslechten een ‘comparatieve’ betekenis gehecht, blijkens de omschrijvingen in de woordenboeken van F. Halma en J. des Roches. Ongetwijfeld heeft de analogie een handje geholpen: een paar andere werkwoorden met vergelijkbare betekenis (verergeren, verbeteren) werden ook afgeleid van de comparatief.
Naschrift
Deze bijdrage was al gezet toen Band 74 (1969) van de Indogermanische Forschungen verscheen (juni 1970), met een artikel van H. Marchand: Die Ableitung deadjektivischer Verben im Deutschen, Englischen und Französischen (blz. 155-173). Op blz. 172-173 schrijft hij: ‘Im Deutschen haben Verben des Typs kürzen [nl. met comparatieve betekenis GJS] fast alle eine komparativische Basis (s. Typ verfeinern), aber es gibt auch einige mit Positivbasis (kürzen, längen, erhöhen, erniedrigen, vertiefen). Wir haben parallele deadjektivische Verben mit grundsätzlich den gleichen semantischen Merkmalen im Englischen und Französischen, aber eine Komparativbasis ist kaum ausgebildet (Ausnahme: E better, worsen, F améliorer, amoindrir, empirer).’
Het verschil met het Nederlands zou dus hierin liggen,
- | dat in het Duits werkwoorden met comparatieve betekenis bij voorkeur worden afgeleid van de comparatief; |
- | dat het Engels en het Frans minder afleidingen van de comparatief kennen dan het Nederlands. Wat het Frans betreft is dat volkomen begrijpelijk, omdat die taal nu eenmaal niet veel comparatieven met vormverandering van de positief bezit. Voor het Engels is dat minder evident: die taal leent zich weliswaar niet zo goed tot afleiding door middel van afleidingsmorfemen als het Nederlands en het Duits, maar des te beter tot transpositie. |
GJS
- voetnoot(1)
- Ik dank Lic. Fr. Daems, die mij geholpen heeft bij het excerperen van Van Dale, alsook bij het inzamelen van aantekeningen uit oude woordenboeken.
- voetnoot(2)
- C.G.N. de Vooys: Nederlandse spraakkunst, 5e druk herzien door M. Schönfeld. Groningen, Wolters, 1960, blz. 247.
- voetnoot(3)
- A. van Loey: Schönfelds historische grammatica van het Nederlands. Zutphen, Thieme, 7e dr., blz. 236-237.
- voetnoot(4)
- E. Rijpma & F.G. Schuringa: Nederlandse spraakkunst. 21e druk bewerkt door Jan van Bakel. Groningen. Wolters. 1968. blz. 123.
- voetnoot(5)
- G.S. Overdiep: Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch. Zwolle. Tjeenk Willink, 1937, blz. 239.
- voetnoot(6)
- Volgens Schönfeld/Van Loey werd ergeren = ‘nijdig maken’ afgeleid van het znw. erger (zie Hist. Gram., a.w., blz. 237). Anderen leiden het af van de comparatief erger: WNT, III, 4190; Franck-Van Wijk-Van Haeringen, 158; J. de Vries: NEW, 16; De Vooys: Ned. spr., a.w., 247.
- voetnoot(7)
- Volgens Franck-Van Wijk-Van Haeringen is verwijderen een afleiding van wijd (blz. 738, Suppl. blz. 180). Is het niet veeleer een afleiding van de comparatief wijder, nl. ‘wijder = verder plaatsen’? Daarnaast staat verwijden dat uit de positief stamt. Op de differentiëring wordt verder in deze bijdrage nog gewezen.
- voetnoot(8)
- MW, IX, 352, twee artikelen.
- voetnoot(9)
- Soms ondergaat het adjectief een vormverandering in de afleiding. B.v. verblikken: nog niet verschenen in WNT; niet vermeld bij de afleidingen van bleek of blik in WNT, II; niet behandeld in Franck-Van Wijk-Van Haeringen. Blijkens de betekenis is het wel een afleiding van het adjectief bleek, waarvan de vocaal dus verkort werd. Differentiëring met verbleken zal hier wel niet in het spel zijn, omdat de distributie van verblikken heel beperkt is (alleen in zonder (te) verblikken, zonder verblikken of verblozen), zodat er weinig gevaar is voor verwarring met verbleken. Houdt dat woord voor ons taalgevoel nog wel verband met bleek? Denken we niet veeleer aan associatie met blik = ‘oogopslag’?
- voetnoot(10)
- Zie MW, IX, 320 onder verwelken.
- voetnoot(11)
- Zie b.v. L. Hjelmslev: Die Sprache. Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1968, o.a. blz. 48, 147; F.G. Droste, o.a. Taal en betekenis. Den Haag-Brussel, Van Goor, 1967, blz. 23-24.
- voetnoot(12)
- Zie MW, VII, 1241 vlg.
- voetnoot(13)
- MW, VII, 1246, 9.
- voetnoot(14)
- WNT, XIV, 1619, d).
- voetnoot(15)
- MW, VII, 1248, waar echter uitsluitend naar Plantin verwezen wordt.
- voetnoot(16)
- F. Halma: Le grand dictionnaire françois & flamand. Utrecht, G. van de Water, 1717; Id.: Woordenboek der Nederduitsche en Fransche taalen. Utrecht, J.J. van Poolsum, 1778.
- voetnoot(17)
- J. Des Roches: Nieuw Nederduytsch en Fransch Woórden-boek. Antwerpen, A. Grangé, [1802]; M. Siegenbeek: Woordenboek voor de Nederduitsche spelling. Amsterdam, J. Allart, 1805; P. Weiland: Nederduitsch taalkundig woordenboek, deel ‘V’. Amsterdam, J. Allart, 1810.
- voetnoot(18)
- A. de Jager: Woordenboek der frequentatieven in het Nederlandsch. Gouda, Van Goor, 1875. II, kol. 518-519.
- voetnoot(19)
- Geciteerd door Const. H. Peeters in Nederlandsche taalgids. Woordenboek van belgicismen. Antwerpen, De Sikkel, 1930, blz. 485.
- voetnoot(20)
- Const. H. Peeters: a.w., a.p.
- voetnoot(21)
- G.S. Overdiep: Stil. gram., a.w., blz. 242, vtn. 2.
- voetnoot(22)
- Zie b.v. Schönfeld/Van Loey: Hist. gram., a.w., blz. 237.
- voetnoot(23)
- Zie o.a. de 7e uitgave van Van Dale (1950); Prisma-woordenboek Nederlands, 14e dr.; L. Brouwers: Het juiste woord. Brussel-Turnhout, Brepols, 4e dr., blz. 527; Verschuerens modern woordenboek. z.j. (1961 en 1965). Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954).
- voetnoot(24)
- Kramers' Nederlands woordenboek (1957, 8e dr.); H. Heidbuchel: ABN woordenboek. Hasselt, Heideland, 1962 (Vlaamse Pockets).
- voetnoot(25)
- Van Dale (1961, 8e uitgave); M.J. Koenen-J. Endepols: Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal. Groningen, Wolters, 1966, 26e dr.
- voetnoot(26)
- G.S. Overdiep: Stil. gram., a.w., blz. 242, vtn. 2.
- voetnoot(27)
- G.S. Overdiep: a.w., a.p.