Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jonge Snellaert
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menteerd artikel van een zekere D. [Désiré van Spilbeeck?] in De Vlaamsche School van 1872 verdient vermeldingGa naar eind(5.). Het lijkt ons het vlugst gepubliceerde - het moet reeds medio juli verschenen zijn - en maakt de indruk door een ingewijde geschreven te zijn, die grondig was vertrouwd met de droevige problematiek van de ouder geworden Snellaert. Na een aantal eerder onverkwikkelijke politieke wederwaardigheden was hij immers, ongetwijfeld aldoor bezield met de beste bedoelingen maar onvoldoende geruggesteund door de andere gevestigde flaminganten te Gent, de leiding van de beweging kwijtgeraakt en volkomen geïsoleerd en vereenzaamd achtergebleven. Ondertussen is het eigenlijk alleen het vlotgeschreven, menselijke, warme en romantische stuk van Hendrik Conscience, gepubliceerd in de Annuaire de l'Académie van 1872Ga naar eind(6.), dat invloed heeft uitgeoefend op de Snellaert-studie, ja dat zelfs de vertrekbasis van de hele Snellaert-literatuur vormt. Reeds het korte stuk van Frans Rens in het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje van 1873Ga naar eind(7.) blijkt er qua feitenmateriaal en zelfs qua interpretatie sterk op geïnspireerd. De studie van Theodoor Sevens in zijn Vlaamsche dichters en prozaschrijvers van Kortrijk (1545-1885)Ga naar eind(8.) is niets anders dan een samenvatting van Consciences artikel, en Jan Boucherij levert in de Vlaamsche Kunstbode van 1887 weinig meer.Ga naar eind(9.) Een zekere vernieuwing treedt pas op met Julius Obrie's bijdrage van 1895Ga naar eind(10.): zeker steunt hij voor de feiten weer op Conscience, maar de nieuwe elementen in zijn visie bestaan in het onderstrepen van F.A. Snellaerts Nederlanderschap (dat hij in die strikt op het ‘Vlaams’ gerichte periode enkel met Jan Frans Willems, Philip Blommaert, Prudens van Duyse, de Van Rijswijcks en Maria van Ackere-Doolaeghe mocht delen) en het situeren van de figuur in de hele onderwijs-, taal- en kultuurpolitiek van zijn tijd. Deze visie werd door Paul Fredericq integraal overgenomen in twee gelegenheidsbijdragen uit 1896Ga naar eind(11.): de ene is enkel merkwaardig omwille van 's schrijvers standpunt als orthodoxe en partijgebonden liberaal tegenover de autonome Snellaert; de tweede staat hoger omdat hier voor het eerst - later zou Jaak van Bergen dat in 1950 nogmaals doenGa naar eind(12.) - nader wordt ingegaan op het aandeel dat Willems en Snellaert in het uitgeven van de Oude Vlaemsche Liederen hadden.Ga naar eind(13.) In 1909 wijdde Julius Obrie ter gelegenheid van het eeuwfeest van zijn geboorte in de Vlaamse Academie een rede aan SnellaertGa naar eind(14.), waarin voor het eerst gebruik werd gemaakt van de briefwisseling om | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de controverse tussen Snellaert en de Gentse liberalen onder impuls van Julius Vuylsteke indien al niet toe te lichten dan toch aan te duiden, terwijl Prof. Jozef Vercoullie in de Biographie Nationale van 1921-'24 de vertrouwde feiten van Conscience overneemt en deze op gedegen wijze commentarieert.Ga naar eind(15.) Na de tweede wereldoorlog deed Jef Crick in 1948 een poging tot ruimere situering en documentatie, waar hij naast Hendrik Conscience ook de tekst van Frans Rens én Willem Rogghé's Gedenkbladen blijkt te hebben gebruikt en uit Snellaerts belangrijkste geschriften citaten overneemt.Ga naar eind(16.) Meer over detailpunten handelen de publikaties die Jaak van Bergen in het Album BaurGa naar eind(17.) en de Vlaamse GidsGa naar eind(18.) heeft gegeven; ook Prof. Dr. Paul de Keyser raakte de figuur aan bij de belichting van ‘De driehoeksverhouding F.A. Snellaert, F.J. Blieck en Prudens van Duyse’Ga naar eind(19.), terwijl Dr. Hendrik Elias in het tweede deel van zijn Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte o.m. een indringende analyse van Snellaerts brochure Wael en Vlaming en van haar repercussies op de Vlaamse publieke opinie gaf.Ga naar eind(20.) Tenslotte is daar nog de merkwaardige bijdrage van Dr. Roger Gheyselinck,Ga naar eind(21.) waarin enkele nieuwe gegevens over Snellaerts studietijd in het Noorden naar voren kwamen, en een àndere visie op mens en karakter vooropgesteld werden dan de traditioneel-Conscienciaanse. Snellaert werd er niet langer gezien als de arme, opofferende arts, de medelijdende mensenvriend, de vervolgde Vlaming, maar als de stoere strijder, de koene held, de onverschrokken strateeg die de aanval en de verdediging van de jonge schare Vlaamsgezinden uitstippelde en leidde. Dat beide visies, zowel de larmoyante van Conscience uit 1872 als de martiale van Gheyselinck uit 1960, ondertussen nog steeds stevig romantisch aandoen (al was het maar om het 19de-eeuwse pathos in het ene stuk, om de 20ste-eeuwse humoristische benadering van de biografie in het andere) lijkt bijna onvermijdelijk en inherent aan de Snellaert-figuur. Wil men voor zichzelf a.h.w. de mens en zijn bedoelingen, zijn acties en zijn geschriften aanvaardbaar maken, dan moet men noodgedwongen eveneens zijn toevlucht nemen tot de romantiek, omdat de figuur buiten deze geestesbeweging nauwelijks verklaarbaar is. Onze visie zal dus vermoedelijk eveneens romantisch aandoen, met dit verschil dat wij steeds poogden zoveel mogelijk feiten aan te halen en slechts aan de hand daarvan aan het interpreteren zijn gegaan. Bij het verzamelen van feiten hebben we ons voorlopig binnen het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kader van deze bijdrage beperkt, en hebben we de volwassen Snellaert, de dokter, de academicus, de literator, de criticus en historicus, de tijdschriftenuitgever, de polemist, de politicus, de organisator van de Taal- en Letterkundige congressen, de rapporteur van de Grievencommissie en wat al meer aspecten hij nog moge vertonen, doelbewust ter zijde gelaten. Onze zorg en onze belangstelling is vooral uitgegaan naar de jonge Snellaert, naar zijn jeugdjaren te Kortrijk - voor zover daar nog iets van te achterhalen was -, naar zijn studietijd te Utrecht, naar zijn niet geheel opgehelderde diensttijd als officier van gezondheid tijdens de revolutiejaren, zijn ontslag uit de militaire dienst, zijn terugkeer naar de vaderstad en zijn studietijd te Gent. Af en toe hebben we daarbij de weerslag van deze jeugdbelevenissen, zoals die uit zijn latere leven of briefwisseling blijkt, verder aangeduid, maar niet uitgewerkt, want de periode nadat hij het diploma van dokter had verworven en bekendheid had gekregen als snedige, doordrijvende en wilsvierkantige Vlaming en als literator, reserveren we voor latere en meer gespecialiseerde bijdragen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Kortrijk (1809-1827).Afstamming.Voor de kennis van Snellaerts afstamming en jeugd beschikken we over weinig gegevens. Er zijn enkele toevallige opmerkingen uit de voorheen reeds vermelde literatuur te halen - deze zijn schaars in aantal, omdat zijn biografen hem gewoonlijk slechts vanuit de Gentse tijd of op latere leeftijd hebben gekend; er bestaat een enkel bewaard studiegetuigschrift; verder mochten we het resultaat vernemen van een door Dr. F. Comer te Kortrijk ingesteld onderzoek in de bevolkingsregisters, en last but not least is nog een en ander af te leiden uit de bewaarde correspondentie. Het stemt de onderzoeker hierbij beslist tot grote dankbaarheid in de universiteitsbibliotheek te Gent deze zorgvuldig bewaarde en door de zorgen van Ferdinand Vanderhaeghen sedert 1873 geclasseerde en bepaald volumineus te noemen nalatenschap te mogen aantreffen en consulteren!Ga naar eind(22.) Wat leren ons nu deze stukken? Allereerst kunnen we uit de behandeling van de ingewikkelde genealogie van het geslacht Snellaert in de Biographie NationaleGa naar eind(23.) afleiden, dat de naam sedert de vijftiende eeuw te Kortrijk bekend was (en na 1900 geheel uit de registers is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdwenenGa naar eind(24.)): het geslacht leverde destijds voornamelijk schilders, die o.m. door Carel van Mander met ere werden vermeld.Ga naar eind(25.) Dat Snellaert trots was op zijn afstamming blijkt o.m. uit een niet gedateerd en onvoltooid klad, dat in zijn briefwisseling bewaard bleef en gericht was aan de Haagse bibliograaf M.F.A.G. Campbell, ongetwijfeld naar aanleiding van diens verzoek om inlichtingen omtrent de drukker Christiaen Snellaert. Het stuk luidt: HoogGeachte Heer Cambell, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen dat dit het wapen was van het huis waar deze drukker woonde. Christiaen moet een voorzaat gehad hebben, J. Snellaert, die in 1485 te Delft drukte. Myne aanteekening verwyst naar de 4.e Catalogue des Couvents Supprimés 1.n.r. 2490. Daar dit boek my thans onder de hand niet valt, kan ik U den titel van n.r 2490 niet opgeven. Misschien hebt gy bedoelden Catalogus, en mocht gy het boek te zien krygen of het drukkersmerk ook de Eenhoorn is. Een ander belangryk punt voor uwe aanteekening is het watermerk in 't papier nategaan, of niet een en hetzelfde staat in 't papier waar Snellaert mede drukte, in dat der incunabels en waarmee de hs. van 1485 drukte. Eenige drukkers waren mede fabriek [lees: papier A.D.] fabrikanten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Familie.Uit Dr. F. Comers onderzoek blijkt dat Snellaert te Kortrijk geboren werd op 21 juli 1809, Belgiës nationale feestdag, die Snellaert nooit zou vieren. Ook het gebruik om 11 juli als dusdanig te beschouwen is van latere datum. Hij zou rotsvast de nederlaag der Fransen te Waterloo op 18 juni 1815 hiervoor aanzien en in woord en gedicht gedenken. Hij was de tweede oudste zoon van Willem Karel Snellaert, geboren aldaar in 1780, en Maria Jozefa Monteyne, van 1781. Uit dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huwelijk, gesloten op 16 juli 1806, werd Jan Adolf op 25 september 1807 geboren, en na Snellaert zijn zusters Justina Regina op 9 april 1811 en Natalia Jozefa op 30 september 1813.Ga naar eind(27.) De twee jongsten waren Alexander Jozef, geboren op 23 februari 1816 en Jan Willem op 10 oktober 1817. Deze oudste broer is spoorloos uit het gezichtsveld verdwenen (wellicht is hij vroeg overleden?); vooral Alexander duikt enkele malen in de briefwisseling op, blijkt als ebenist te Tourcoing te werken en af en toe, in geval van ziekte of bij de dreigende inval van Pruisen in Frankrijk, te Gent op te duiken. Getuige een ander klad van Snellaert: Gent 4 december 1870 Snellaerts zusters, net als hij ongehuwd gebleven, blijken vanaf 1838 te Gent zijn huishouding te hebben verzorgd. Ze maken de indruk over | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zekere opvoeding en beschaving te hebben beschikt. Ze konden immers niet alleen lezen en schrijven - wat voor een vrouw in die tijd lang niet gebruikelijk was - ze spraken blijkbaar ook beschaafd Nederlands, wat de afgunst van Frans Blieck opwekte, toen hij aan het schetsen van zijn eigen toekomstplannen ging. Een rustig en geborgen bestaan zweefde hem als ideaal voor ogen: Liever uitsluitelyk by het notariaet en eens by een goed Evaetje, die God beide wil zegenen! VDuyse is dan eene te Veurne gaen opzoeken? 't Sieraedje der noble rose? Hy zal het met haer wel hebben in de keuken en in de zael; want zy is gewend aen de bonne société. Maer dat hy vooraf tegen de franselaren al zyne gal uitsmyte; want ik meen dat hy er niet zeer wellekom meê zoude zyn by de Veurensche Schoone. Gy zoekt niet, vriend; gy hebt er twee in huis, en deze spreken hollandsch, wat beter is. Vaerwel! aen U en haer myne opregte groetenis!Ga naar eind(29.) De zusters hadden ook literaire belangstelling, want ze lazen vóór Snellaert er als dokter tijd en kans toe kreeg Consciences pas verschenen Leeuw van Vlaenderen en spraken er een gunstig oordeel over uit. Snellaert schrijft op 25 januari 1839 immers aan zijn Antwerpse boezemvriend Johan Alfried de Laet: Ik heb den leeuw nog niet gelezen. De vrouwlyke nieuwsgierigheid heeft de overhand boven de mannelyke bedaerdheid. Myne zusters hebben het recht van eerst lezen.Ga naar eind(30.) En op 1 februari 1839 nog: De voorboden van myne beoordeeling hebben met veel genoegen de drie boekdeelen in eenen adem uitgelezen. Zulk eene proef doorstaen is veel.Ga naar eind(31.) Summa summarum, men krijgt de indruk van een klein gezin dat in de beste verstandhouding, zij het op latere leeftijd ook geplaagd door allerlei kwalen, samenleefde. En van dit harmonisch samenzijn bleef ons een getuigenis bewaard, een hartelijk briefje van onbepaalde datum, door Snellaert aan hen gericht terwijl ze 's zomers bij zijn vriend baron Jules de Saint-Genois buiten verbleven, en waarin de duidelijke Westvlaamse inslag ons toch wel twijfel doet koesteren over de hun door Blieck toegedichte beschaafde omgangstaal! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Myn lieve Zusterkens, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo hertelyk onthaeld heeft, en aen de dames die ons op Roborst het leven verhemelden. Vergeet ook niet maseurken, en zeg heur hoe dat ik bid dat de briefdrager nog in geen vier maenden naer Zuster Bernarde vraegt.Ga naar eind(32.) Snellaerts ouders waren niet arm, zoals wel eens wordt aangenomen, maar dan toch weinig bemiddeld: zijn vader was eerst schoenlapper, ten tijde van Snellaerts jeugd vishandelaar en op het einde van zijn leven bediende bij de Berg van Barmhartigheid, zodat we het gezin wellicht best bij de kleine middenstand kunnen onderbrengen.Ga naar eind(33.) Het woonde in de Papenstraat nr. 17 (thans nr. 15, met een gedenkplaat), achter het stadhuis, in het centrum van de stad. Wellicht heette deze straat een tijdlang Papegaaistraat? Snellaerts studievriend J.K.A. Jacobze adresseerde zijn brieven tenminste aan dit adres; zijn Maastrichtse boezemvriend Edmond Nieuwenhuizen stelde op zijn brieven na 1835 steevast en keurig ‘rue du Perroquet’! Van vader Snellaert krijgt men de indruk dat hij een zekere opvoeding bezat, in het voetspoor van zijn vader (Joannes Jacobus Joseph, gememoreerd als vijg of keizersgezinde in Snellaerts boven aangehaalde brief aan Campbell) voorstander was van de verlichting en niet sterk kerkelijk gebonden, dat hij geïntroduceerd was in het Kortrijkse toneel- en literaire leven en wellicht lid was van een rederijkerskamer. Opmerkingen in de brieven van Snellaerts Nederlandse studievrienden getuigen van de achting die ze hem toedroegen, en zelfs van dankbaarheid voor bewezen diensten: Zeer aangenaam was het mij te vernemen, dat U het genoegen gehad hebt uwen braven vader te zien, het spijt mij dat ik niet zelfs bij U was, ik zoude hem gaarne kennen geleerd hebben, verzoek mijne Komplimenten aan denzelven en verdere familieGa naar eind(34.). Vader Snellaert schijnt zelfs, indien we de volgende brief althans juist interpreteren, na de omwenteling van 1830 een Nederlands militair veilig over de Belgisch-Franse grens geholpen te hebben, want een van zijn Nijmeegse kennissen schreef in 1833 aan F.A. Snellaert: Uwe schryf ons, als dat uw vader geen notisi zal neeme, van het goede, het geen hij aan Rooster heeft gedaan, dat is waare- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk wel al te vrindelijk, Mijn Dogter heeft het zelve berigt aan de ouders van Rooster, die Mensche kunne er geen Dank genog voor betuijge; voor zulk een weldaadt aan haar kint te hebbe beweze Dog Zij, Zijn berijdt, waar of waneer in elk geval waar zij uwe van Dinst kunne zijn of plazier kunne doen, om op haar, wederkeerige vrintschap te Rekene, nu zal ik uwe zegge, dog houdt dat maar Liefst voor uw zelve, de vader van Rooster die heeft na dat hij weg is, een brief van hem gehadt en wel van oporto, Zo is hij dan in portugezen Dinst in zijn zelfde Rang geplaatstGa naar eind(35.). Vader Snellaert moet enige invloed op zijn zoon hebben gehad en deze in 1835 tot terugkeer naar huis hebben bewogen. Op 18 december 1837 overleed hij schielijk te Bissegem op 57-jarige leeftijd - volgens Blieck aan de gevolgen van een niet geheel opgehelderd ongeval: Uw brief bekrachtigt wat ik reeds vernomen had, doch waeromtrent ik nog gaerne in twyfel bleef hangen. Thans heb ik de treurige zekerheid voor oogen, en moet U antwoorden. Eilaes! wat zal ik zeggen? zulk een onheil doet ons yzen en verstommen. Moed..... het voegt my weinig U van moed te spreken, ik, die, in uwe plaets, als verpletterd en vernietigd zou nederliggen. Maar ik spreek aen geen gemeene Ziel. Vriend! gy hebt in den loop uws levens, veel gezien, veel gehoord; gy hebt de wereld met een wysgeerig oog gadegeslagen, en U alzoo tegen hare wreede aenvallen gewapend. Een ongeluk kan U wel verrassen, doch niet ter nederslaen. Gy bevindt U in bedroevende en netelige omstandigheden; maer gy zult er U haest uit redden. Beween het verlies van uwen verongelukten vader, voldoe aen de natuer, geef lucht aen Uw hart, en rigt dan een vertrouwend oog in het verschiet. De moeyelyke dagen zullen verdwynen; snel alleenelyk met den geest drie, vier jaren vooruit, en herleef. Ik zie U geplaetst, een treffelyk bedryf voordeelig uitoefenen, van het publiek geacht, zegevieren op een vooroordeel dat U misschien eenigen tyd zal vervolgen, bemind van uwe vrienden, en een bestaen genieten dat welligt uwe wenschen zal te boven gaen. Nog eens, Vriend, hoop en herleef!Ga naar eind(36.) Een verre weerklank van dit gebeuren vindt men nog jaren later | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Snellaerts correspondentie uit 1852, waar hij bekent de smart bij het afsterven van zijn vader slechts door veel werken overwonnen te hebben: Waerde vriend, Moeder Snellaert is veel meer op de achtergrond gebleven, en dit vermoedelijk vooral omdat ze reeds vóór het begin van de bewaarde correspondentie overleden was. Dit was nl. op 10 januari 1826 op nog geen 45-jarige leeftijd geschied, en naar wij uit de briefwisseling wellicht kunnen afleiden, lag haar overlijden aan de basis van Snellaerts besluit geneeskunde te gaan studeren. De jonge Michels schreef hem nl. in 1852: Ik geloof U eens te hebben hooren zeggen dat gy de geneeskunde deels hebt bestudeerd om de ziekte te kennen die uwe reeds zalige moeder had aengetast.Ga naar eind(38.) Hieruit volgt dat wij slechts matig geloof kunnen hechten aan de legende die sedert de Conscience-bijdrage opgeld doet in de Snellaertbiografiek: Hij wilde soldaat worden en in den militairen stand zich eene loopbaan openen, die hem des te meer toelachte, daar zij waarschijnlijk meer dan anderen met zijne inborst overeenkwam. Maar zijne ouders verklaarden zich onoverwinnelijk tegen zijn voornemen, en eischten dat hij zijne studiën zou richten en volledigen, om eens het diploma van doctor in de medicijnen te bekomen. Deze versie lijkt ons alleen al daarom onmogelijk omdat de moeder reeds anderhalf jaar vóór het vertrek van Snellaert naar Utrecht overleden was en derhalve aan de besluitvorming geen deel kon hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genomen. Het is daarbij onzeker of Snellaert zijn studie aan het college afgemaakt heeft. Het lijkt ons daarom veel plausibeler te veronderstellen dat vader Snellaert, als weduwnaar met een trits minderjarige kinderen achtergebleven - hij zou pas achteraf hertrouwen met Coleta Affenaer, die op haar beurt in 1841 overleedGa naar eind(40.) - het besluit van Snellaert om op kosten van het Rijk voor (militair) arts te gaan studeren, van harte accepteerde. Zo waren immers de inspanningen, die het gezin zich in de voorbije jaren had getroost om Snellaert aan het college te Kortrijk school te laten gaan, niet nutteloos. Dit alles wijst o.i. op een uitgesproken zorg voor zijn opvoeding en ook op een zekere, zij het beperkte, financiële draagkracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Collegetijd.Veel weten we overigens niet over zijn verblijf aan deze instelling. Omtrent die tijd of iets vroeger kreeg hij een aanval van kinderpokken te doorstaan, die zoals Conscience aanstipteGa naar eind(41.), zijn gelaat blijvend geschonden hebben. Op school in de Rijselstraat was hij, zoals Gheyselinck signaleert, een knap leerling: De jonge Snellaert is vlug van begrip en valt op. Het palmares vermeldt hem onder de eersten van zijn klas en voor zover het vakken betrof, die buiten klasverband werden gegeven, stond hij gewoonlijk hoog bovenaan op de ranglijst, tussen oudere leerlingen.Ga naar eind(42.) Wellicht was hij echter niet bepaald soepel in de omgang? Want Conscience getuigde in zijn Levensbeschrijving in niet verkeerd te verstane termen: Hij volgde gedurende eenige jaren de leergangen van het Kortrijksch collegie, en deed zich daar opmerken, niet alleen door een ongemeen scherp verstand; maar tevens door eene vastheid van wil, die natuurlijk, in zulk jong mensch, somtijds als hardnekkigheid moest voorkomen, terwijl zij later in hem als de manlijke hoedanigheden van sterkmoedigheid en onvermoeibaarheid zich openbaarde.Ga naar eind(43.) Onder zijn schoolgenoten kennen we uit de briefwisseling de latere Roeselaarse Vlaamsgezinde dokter P.J. Legein en een zekere Teirlinck, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en daarbij ook nog Bruno van Ackere, die te Brugge heelmeester zou worden en zich bij zijn plotse huwelijk met de Vlaamse dichteres Maria Doolaeghe blijvend te Diksmuide zou vestigen. We kennen echter vooral twee van zijn boezemvrienden. Allereerst de later priester geworden Edward Jozef D'Haene, die het evenwel bij hem verbruide toen hij na 1827 steeds duidelijker tot de ‘dwepers’ ging behoren en hem op 27 januari 1830 te Gent zijn intrede in het seminarie meldde: Gend den 11 february 1830 Vanaf 1839 wist Snellaert hem overigens met de andere Westvlamingen ten behoeve van taal- en letterkunde weer op te wekken en tot medewerking te bewegen. Dit blijkt bijv. uit de briefwisseling met Johan Alfried de Laet: Ik heb evenwel in de laetste dagen niet stil gezeten, maer eenige uren besteed om den West Vlaemschen geest op te wekken, en inderdaed, ik heb de menschen tot werken gebracht. [...]Ga naar voetnoot* D'haene is de boezemvriend myner eerste jeugd geweest; de staetkunde had ons stilzwygend tot vyanden gemaekt, doch de tael heeft ons tot elkander terug gebracht en ik heb hem vriendelijk gedwongen op het tooneel te verschynen. Hy bezit veel kennissen; maer is, gelyk de meeste jonge geestelyken, wat te onverdraegzaem. Professor der poesis zynde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aen het Kollegie te Kortryk kan hy voor onze zaek van een groot nut zyn.Ga naar eind(45.) E.J. D'Haene was een niet onbegaafd dichter en bloemlezer voor de jeugd, voorstander van het Vlaams en de spelling-Willems maar hij maakte duidelijk voorbehoud tegen Hollandse, en dús kerkelijkonbetrouwbare invloeden en waarschuwde steeds voor het opnemen van minnepoëzie in de literaire tijdschriften. Snellaert had hem, n.a.v. het opsturen van twee gedichten, zijn mening over de Franse invloed en over al te provincialistisch opgevatte literatuur geschreven: Echter zal ik niets dan uw verlangen voldoen, en tot nadere beslissing blyven de dichtstukken in myne portefeuille. En nu kom ik terug op uwen brief. Ik heb wat hard over Frankryk gesproken, - het is waer. Mogelyks draegt myne tegenwoordige denkwyze de merken van eene verre richting welke ik my in myne eerste Jeugd zoo goed als zelve gegeven hebt. Dat weet Gy. Sedert ben ik zoo goed als overtuigd geworden dat hunne schryvers, hoe zy zich ook geweld aendoen, in het materialismus, of, wilt gy, in het sensualismus vallen. De fransman kent de waerde van het innerlyk leven (la vie intime) niet. Hy heeft er het noodige physieke gestel niet toe. Een uitvloeisel van dat gestel is de eeuwige veroveringzucht die hem geheel zyn leven plaegt en kwelt, en die by elken schryver, van welke kleur ook, zich verraedt. Om de intellectuele verovering is het hun weinig te doen, ofschoon zy, uiterlyk beschouwd, er veel mede ophebben, zy gebruiken die woorden alleen als middel. Dit is myn gronddenkbeeld over franschen en frankryk [...] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dra zy zich afzonderlyk zullen willen ontwikkelen. De pruisische Nederlanden zullen er zich ook eens aen sluiten, en deze zullen, zoo goed als wy gevoelen dat de tael onze band zyn kan. Dan zullen wy machtig zyn, dan zullen wy gerust onze geestvermogens kunnen ontwikkelen; want wy zullen de noodige kracht in ons vinden. D'Haene reageerde prompt op Snellaerts verzoek als volgt: Wat verder komt Vrankryk nog eens ten berde, en gy schryft hun het Sensualismus, het materialismus toe, waerom ook niet het indifferentismus voor het waerlyk goede? zy kennen het innerlyk leven niet, zegt gy, maer ik zoude dit alles eerder aen hunne verwaerloosde of slechtingerigte opvoeding en van daer, dewyl zy niet altyd het goede voor oogen hebben, aen hun rustloos gemoed toeschryven, dan wel aen hun Phisiek gestel; my dunkt dat gy hier uwe aendacht op de schors des booms gevestigd hebt, en niet op den kanker die hem knaegt. Het sensualismus, het materialismus, het indifferentismus voor het ware gewigtige, het Egoismus voor het hunne, en, ware het my toegelaten een woord in ismus te vormen, het despectismus voor de voortbrengselen van anderen, dit alles kan met regt naer den kop van velen geworpen worden, maer wy mogen hunne verdiensten ook niet te kort doen; regtveerdig zyn jegens allen, is eene prysbare zaek; en het vinnige uit onze schriften bannen, is onze tegenstrevers byna overwinnen; dus zoude ik niemand aenraden de vlaemsche tael te minnen uit haet der fransche, maer haer te liefkozen om haer eigen schoon - en wat Vrankryks schryvers betreft, zyn er die met den bovengenoemden stempel mogen gebrandmerkt worden daer zyn er toch andere, die wy als eenen metalen muer tegen hun verdervende spog kunnen daerstellen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren’ zegt gy, zoo keur ik ook niet goed, dat wy dezelfde tael en dezelfde letterkunde hebben zouden, en in dit geval keur ik maer af, het geen gy goed keurt, van daer mogen wy de af- of goedkeuring voor het grondpunt van ons geschil niet aennemen, maer eer onze aendacht vestigen op de redenen van dit verschil [...] beter ware het, bezate men eene gelykvormige spelling, doch het zoude aen den vlaming niet zyn dat men de spelling der hollanders zoude kunnen doen aennemen; op zulk eenen voorstel, zoude hy achter uit deinzen en roepen, dat hy zyne spelling voor de hunne niet ruilt, noch zal verruilen, en de redenen hier van zyn u niet onbekend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velde en listiglyk dubbelzinnige ten onderen te geven; wat dunkt u vriend, vindt gy hier geene waerheid in? [...] Het citaat is lang, maar wij vinden het veelbetekenend voor een bepaalde strekking bij de Vlaamse ‘taelminnaren’, die het ethische, het morele, de volksopvoeding en de opleiding van de jeugd als enig doel van de letterkunde erkenden. Weldra zou in het Antwerpse cosmopolitischer milieu de tegenstroming vaart in de zeilen krijgen, en het artistieke streven, de estetiek in onze letterkunde mee gaan spreken. Nog vertrouwelijker bleek intussen Snellaerts omgang met de niet onbegaafde jonge dichter Armand J. Doornaert,Ga naar eind(48.) die grotendeels Snellaerts ideeën over kunst en poëzie bleek te delen en hem vanaf 1827 vanuit Kortrijk op de hoogte van de literaire actualiteit zou houden, net zoals Snellaert het hem omgekeerd vanuit Utrecht zou doen. Doornaert zou zich overigens ook nog na 1830 laten opmerken als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichter van een bundel Vaderlandsche Liederen, verschenen te Kortrijk in 1831, die de eerste Vlaamse literaire publikatie na de revolutie van 1830 zou worden (en niet de Dichterlijke Mengelingen van Jan Frans Cornelis Verspreeuwen, zoals sinds Th. Coopman & L. Scharpé verkeerdelijk werd voorgesteld).Ga naar eind(49.) Hij werkte verder mee aan de Nederduitsche Letteroefeningen van 1833 en aan Rens' Letterkundig Jaerboekje. Na 1835 schijnt hij echter te hebben opgehouden de dichtkunst te beoefenen en is ook zijn verdere levensloop niet helemaal bekend. Snellaerts leraars op het college schenen tevreden over zijn prestaties: cf. het studiegetuigschrift, dat hij van een van zijn leraars tot introductie te Utrecht meekreeg: De Onderschrevene verklaart by deze dat Ferdinandus Snellaert, gebortig dezer Stad, gedurende al den tyd dat hy het Kollegie heeft bygewoond, met zeer veel vrucht de Nederduitsche taal heeft geoefend, en door zyn goed gedrag en zeden de liefde en achting aller Regenten heeft verworven. Een ander leraar, ons als parlementair meer bekend uit de vroegste geschiedenis van het nieuwe koninkrijk België, en een persoonlijkheid van meer belang, zou trouwens later nog Snellaerts pad kruisen en hem aanleiding geven tot nadere bepaling van zijn houding tegenover de gebeurtenissen van augustus-oktober 1830. Het betreft E.H.D. de Haerne,Ga naar eind(51.) die in 1849 toch, na een van Snellaerts levensideaal wel sterk afwijkende levensloop, op het eerste Nederlandsch Letterkundig Congres te Gent het woord had gevoerd, en Snellaert bij de toezending van de overdrukjes van zijn redevoering tot volgende uitspraak noopte: WelEerwaerde Heer en Professor, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenige tegenbedenkingen in het midden te brengen. Ik mogt de discussie op geen terrein brengen dat moest vermeden worden, schoon alles wat ik daer heb voorgedragen een uitvloeisel is myner openbare opvoeding in het Collegie te Kortryk, onder welke leeraren (en die zyn zeer onderscheiden geweest) ik mogt gestaen hebben. Wat de staetkundige form onzer landen betreft, ik heb die alleen historisch aengeraekt, en de Conclusien die ik nam strekten niet om die form aen de toekomst te toetsen, wel om uit de daedzaken eene zyde van ons volkskarakter te trachten helderder voor het oog te brengen. Hoe regtzinnig men ook zy, het is niet genoeg aenhoudend aen revolutien de hand te leenen, men dient te onderzoeken of een land wel in staet is zulk eenen ziekelyken te onderstaen zonder zichzelven te vernielen. Welnu, de geschiedenis heeft my geleerd dat de natie op geen merkwaerdig tydstip een bepaelden vasten nationalen zin bezat, zoodanig dat ze zich vryelyk in hare omwenteling bewegen mogt, zonder vrees voor vreemde afleiding. In 1830 was de scheiding niet in den geest der Vlamingen, evenmin als zy het was in 1609 en 1630; de scheiding is een uitvloeisel van vreemde inwerking op het zwakke in ons nationael karakter - of, om misschien my juister uit te drukken, op onze innige natuer van foederatie. Noch onze openbare, noch onze familie opvoeding was daerhenen gerigt, en ik mogt in den vollen zin van patriotismus, my gewapenderhand tegen de scheiding verzetten. En uit dit princiep voortgaende vond ik het eene kleingeestige, kortzichtige en onedelmoedige daed het voorstel door den graef De Merode in 1835 in de kamer gedaen, om degenen die Willem getrouw waren gebleven van hun burgerregt te berooven, zelfs diegenen welke vóor het aennemen van dit voorstel in hunnen haerdsteden waren teruggekeerd. Heb ik een goed begrip van goddelyk regt en van menschelyk geweten, de daed van den volksvertegenwoordiger moet hem eens tot wroeging leiden. De omwenteling welke zich thans voorbereidt, by den stryd over het middelbaer onderwys, dreigt omtrent op hetzelfde uit te loopen, - op scheiding: want waerin ligt de reden van den stryd? volgens my in het indifferentismus der Walen en het geloof der Vlamingen, hetzelfde, doch in eene omgekeerde orde, dat in de zestiende eeuw den afval der Walen van de dietsche volkeren veroorzaekte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik doe ze gaern omdat ze gedaen wordt aen een man edelmoedig genoeg om ze zonder achterdocht te overwegen, en dien ik als myn voormaligen professor allen eerbied toedraeg.Ga naar eind(51.) Overigens kunnen we uit Snellaerts collegetijd afleiden dat hij vertrouwd was met de Latijnse taal en letterkunde: dit blijkt o.m. uit een kleine maar interessante collectie classica in zijn bibliotheek.Ga naar eind(52.) Er is echter meer: waar Snellaert tot dusverre uitsluitend doorging voor een essayist en criticus, daar is het thans mogelijk ook een dichterlijke periode in zijn leven aan te tonen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dichterlijk debuut.Het begin van dit zo in de schaduw gebleven dichterschap valt ca. 1825 te plaatsen, want uit de briefwisseling De Laet blijkt dat Snellaert in het Kunst- en Letterblad van 1840 onder pseudoniem een dichtstukje ‘Aen een rosharig meisjen’ had geplaatst. Toen De Laet hierop positief reageerde, deed hij hem volgende bekentenis: Ik dank U over het compliment aengaende myn poetischen aenleg, doch aengaende het overige zyt gy radikael mis. Ik heb wel degelyk voorbedachtelyk de klankrymen (rima assonante der spanjaerden) gebezigd. Het stuk had anders het daglicht niet gezien, maer in de vlam omgekomen, gelyk zoo vele honderden, welke ik sedert een vijftiental jaren heb laten geboren worden.Ga naar eind(53.) Snellaert lijkt ons zelfs met dat dichterschap nog al te hebben gekoketteerd, want in de ‘Uittreksels der brieven van F.A. Sn...... aen F.J.B.....’ komt op dagtekening van ‘1839 [lees: 1838 A.D.] oogst 15’ volgende aantekening voor: A propos van recensie, ik heb laetst eene grap gehad met Van Duyse. Hy komt eeuwig met zyn argument uit: Men kan over poezy niet oordeelen als men zelf geene verzen maekt. Ik had hem al twintig mael betoond dat er in zyn gezegde iets waers, maer nog veel meer valsch in stak. Maer, wie zegt U dat ik nooit verzen maek, onmogelyk, riep de man, die verzen maekt wil ze aen 't licht brengen. - Dertig duizend! - fabels, fabels! Wy kwamen overeen dat hy met vier zou te vreden zyn, en my voor poëet, rymelaer of dorre prozaïst zou beschou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wen. Ik begon met de volgende apostrophe aen Gent. Gy, hoofd van 't land, omkransd van leie en Scheld,
Brein waeruit Artevelde ontschoot,
Waer is uw kracht, de kracht den Wael te groot
Den leeuw gelyk, die forsch den woudstier velt?
Waer is die kracht, waervoor uw vyand boog
Wanneer uw hand hem op den rugge woog?
Eens in gang zynde, sneed ik hem nog eene brok van eene romance op, en nu verzocht ik hem naer myne rymelzode niet meer te vragen. Hy beloofde 't. Intusschen wil hy niet begrypen waerom ik my aen de nederige proza houde. Als iedereen VanDuyse ware, de zaek zou waerachtig geen hair breed vooruitgaen.Ga naar eind(54.) Ter verheldering van Snellaerts standpunt tegenover de letterkunde en ook van zijn houding tegenover het werk van Van Duyse, de ‘Denderzwaen’ zoals hij wel eens werd genoemd, dient het hieraan in hetzelfde document onmiddellijk voorafgaande extract van ‘1838 oogst 6’: Weet gy het nieuws? VanDuyse is dubbel bekroond, vooreerst te Gent met het stuk de Vaderbeul, waerlyk een schoon stuk, en ten andere te Sotteghem met een gedicht in vyf zangen op de dood van Egmont. Het Stuk van VD is vol stoute poëzy. Er zyn echter vele overbodige verzen in die aen het gedicht niets byzetten. Zoo kan de geheele eerste zang gemist worden, zoo wel om dat hy niet gelukkig met de andere in zamenhang is gebracht als wel om dat de vinding er van zeer zwak is. De schryver zondigt veel door te gekunsteld zamengestelde woorden, door oneigenaerdige uitdrukkingen, door harde, stroeve verzen. By eene grootere bestudering van het onderwerp had hy, met deze zyne wyze van behandelen, eene veel betere party van de geschiedenis kunnen trekken. - Zondag is de prysdeeling op het graf des overwinnaers van Grevelingen en St. Quentin. Onze poeet zal er wezen om het borstsieraad aen den hals te laten wemelen. Men zegt dat hy ook te Geeraertsbergen mededingen zal. Als nog eene en andere rhetorica uit den hoek kruipt kan VDuyse dit jaer nog een dozyn keeren den belhamel spelen. Dat is een man! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Snellaerts poëzie is helaas weinig tot ons gekomen: naast het vermelde gedicht ‘Aen een rosharig meisjen’, en een huldedicht aan Pauline Willems bestemd voor haar album,Ga naar eind(55.) alleen een paar heldendichten op WaterlooGa naar eind(56.) en zijn martiale oproep van 1848 ‘Welaen kameraden, ten strijde gesneld...’.Ga naar eind(57.) Uit zijn latere volkskundige bijdragen in het Kunst- en Letterblad van 1840 en volgende jarenGa naar eind(58.) blijkt overigens een grondige vertrouwdheid met het Kortrijkse culturele leven in al zijn facetten: hij kende de plaatselijke folkloristische gebruiken tot in de details. Uit de briefwisseling met Doornaert blijkt zijn medeleven met het Kortrijkse toneelleven en met de dood van de eerste Vlaamse toneelspeelster Clara Anna Hofman, de dochter van de toneelschrijvr, dichter én orangist Jan Baptist Hofman.Ga naar eind(59.) Uit zijn bijdrage in het Belgisch Museum van 1844 over het Kortrijks taaleigenGa naar eind(60.) blijkt zijn vertrouwdheid met het plaatselijke dialect en zijn overtuigd zijn van de grote betekenis van de dialecten voor de opbouw van het algemeen Nederlands, terwijl hij verder steeds met het plan is blijven rondlopen een geschiedenis van zijn stad te schrijven.Ga naar eind(61.) Tot besluit kan derhalve worden gezegd dat men bij het overschouwen van Snellaerts jeugdjaren in zijn vaderstad zeer sterk de indruk krijgt dat hij midden in het lokale culturele leven heeft gestaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Utrecht (1827-1829).Medische opleiding.Voor een nadere bepaling omtrent Snellaerts studietijd te Utrecht beschikken we evenmin over veel gegevens. We hebben twee van zijn brieven uit 1827 bewaard; daarnaast is er in de latere correspondentie met zijn legervrienden een en ander wat hiertoe aangewend kan worden; er staan enkele gegevens in de Stamboeken der Officieren, en verder zijn we aangewezen op een enkele brochure van F.C. Donders, die na 1850 bij de herziening van de wet op het Hoger Onderwijs de afschaffing van de school bepleitte (wat ca. 1870 uiteindelijk zou geschieden) en een bijdrage van de als steeds zeer combattieve en polemische Dr. J.J.F. Wap (die vóór 1830 te Gent had gestudeerd en met het Zuiden trouwens steeds voeling was blijven houden), en haar behoud bepleitte.Ga naar eind(62.) Om met Dr. Waps bijdrage en de situering van de school te begin- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen, weten we dat er bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1822, nr. 7 te Utrecht een groot hospitaal werd opgericht.Ga naar eind(63.) Art. 3 bepaalde bv: Bij de opheffing der voormelde hospitalen [te Leiden en te Leuven], zal in het gebouw, thans tot garnizoens-ziekenzaal te Utrecht in gebruik, een groot Rijks hospitaal worden gevestigd. De bedoeling was de opleiding van militaire geneesheren, de zg. officieren van gezondheid, te regelen, te centraliseren en op een hoger peil te brengen, en dit niet alleen met het oog op het staande leger, maar eveneens voor uitzending naar de koloniën, en vooral naar de Oost. De opleiding was te vergelijken met die aan de universiteiten, met dien verstande evenwel dat de leerstof zo was bepaald dat noch kinder- noch vrouwenziekten en evenmin verloskunde op het programma voorkwamen. Daarentegen werden de leerlingen wel speciaal opgeleid in farmacie en heelkunde. Bij K.B. van 5 november 1823, nr. 125 werd zelfs bepaald dat aan de officieren van gezondheid van de armee, alsmede aan de kweekelingen voor den geneeskundigen dienst bij dezelve, welke in 's Rijks hospitaal te Utrecht hunne studien vervolgen of beginnen, zal worden vergund, om ook de lessen aan de vee-artsenijschool bij te wonen.Ga naar eind(64.) De meeste medici verbonden zich, in ruil voor de studie, ten minste tien jaar als bezoldigd officier van gezondheid in het leger te blijven en zich pas daarna eventueel als gewoon arts te zullen vestigen. Daar waar de opleiding aan een universiteit vijf à zes jaar in beslag nam, was de duur van de studietijd aan het Rijkshospitaal bepaald op vier jaar. Daartegenover stond dat men achteraf niet aan de rijksuniversiteit te Utrecht kon promoveren; dit kon echter wel te Leiden. De leerlingen studeerden gratis; sommigen kregen nog een kleine toelage. Ze waren blijkbaar gehuisvest bij particulieren in de buurt van de school. De directeur van het Hospitaal, en vermoedelijk eveneens van de school, was majoor Dr. Johannes Fredericus Kerst, een oftalmoloog, ons uit de literatuur enigszins bekend omdat hij de schoonvader zou worden van de combattieve katholieke dichter, schrijver en polemist J.A. Alberdingk Thijm en aldus de grootvader van Lodewijk van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deyssel. J.A. Alberdingk Thijm wijdde hem trouwens een merkwaardig en ontroerend ‘In Memoriam’ in zijn befaamde Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken.Ga naar eind(65.) Snellaert zou hem, naar blijkt uit de briefwisseling Thijm, steeds dankbaar en erkentelijk blijven, en dit niet alleen voor zijn colleges maar eveneens voor de hem betoonde hartelijke belangstelling. Hij beschouwde hem als den man aen wien ik in de wetenschap veel verschuldigd ben, in wien ik altyd eene byzondere genegenheid voor my heb meenen te vinden, toen ik ver van huis eenzaem in de wereld omdoolde.Ga naar eind(66.) De kwekelingen waren blijkbaar ook aan de militaire tucht gebonden: zo heeft Snellaert gedurende zijn studietijd in het Noorden nooit Amsterdam gezienGa naar eind(67.), en had hij weinig gereisd in het Nederland van boven de grote rivieren. Volgens het reeds vermelde Stamboek der Officieren, en wel nr. 139,Ga naar eind(68.) blijkt dat ‘Ferdinand Adolf [sic. A.D.] Snellaert, zoon van Willem Karel Joseph en Maria Josepha Montipie [sic. - in de andere stamboeken staat Montijne], geboren den 21: Julij 1809 te Kortrijk, als onbezoldigd kweekeling bij 's Rijks Hospitaal op 14 Julij 1827’ in dienst was getreden. Dr. Gheyselinck had als enige, maar zonder verdere details, dit jaar aangegeven; de Conscienciaanse traditie had het tot dat ogenblik steeds op 1826 gehouden, en in die vroege datum een argument gevonden om Snellaerts jeugdige rijpheid voor het hoger onderwijs aan te tonen. De materiële omstandigheden en het leven in school en hospitaal lijken ons niet ideaal te zijn geweest, want Snellaert zelf weet later in zijn Kunst- en Letterblad, n.a.v. de bespreking van een reisverslag van Prof. Guislain over de hospitalen in Nederland, alleen zwakjes te zeggen dat de hospitalen buiten de provincies Holland en Utrecht beter warenGa naar eind(69.) en uit een brief van zijn studiegenoot A.V. Bultynck blijkt de opluchting die hij gevoelde bij het verlaten van de instelling en die hij ook bij Snellaert aanwezig achtte: Je conçois facilement Votre contentement d'être délivré de ce malheureux hopital d'Utrecht & je crois qu'en sortant de là on se croirait bien dans le fort de Bath même.Ga naar eind(70.) Van diezelfde Bultynck, vermoedelijk een streekgenoot die vóór | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem was afgestudeerd, had hij de dictaten van Kerst te leen gekregen, terwijl deze op zijn beurt Snellaerts nota's over de colleges van professor Sebastian ter inzage vroeg.Ga naar eind(71.) Snellaerts studies zijn er blijkbaar toch vlot verlopen, want na ‘2 j. 1 m. 3 d.’ dienst en op 17 augustus 1829 werd hij, volgens datzelfde stamboek, bezoldigd kwekeling der 3de klasse, wat hij ‘4 m. 14 d.’ zou blijven, om tenslotte, ‘op 21 december 1829, nauwelijks twintig jaar oud, beëdigd te worden als officier van gezondheid der 3de klasse.’Ga naar eind(72.) Men kan zich bij deze vlugge promotie de vraag stellen wat er dan van die voorgeschreven vier jaar studie in de praktijk terecht kwam, waar Snellaert na twee en een half jaar klaar kon komen. Of wellicht vermoeden dat er met het oog op een dringende uitbreiding en versterking van het leger, in de Oost wellicht, meer geneesheren nodig waren? Hij deelde vermoedelijk een kamer en een ordonnans met H. Noppe, eveneens een stad- en streekgenoot, want bij de huishoudelijke afrekening die werd opgemaakt kort na Snellaerts vertrek uit Utrecht wordt bij de gehalveerde huur en andere onkosten ook het ‘eten van Van Nimwegen tot den 10 Janu-’ gevoegd.Ga naar eind(73.) Men krijgt de indruk dat de verstandhouding onder de kwekelingen, gerecruteerd uit de Verenigde Nederlanden, uitstekend was en wordt getroffen door de losse toon en als vanzelf sprekende camaraderie, die uit de bewaarde brieven van na die tijd te voorschijn komt, want ook na Utrecht bleef het contact behouden. Ze waren ook wel op elkaar aangewezen want afgezien van het jaarlijks groot verlof was er geen mogelijkheid naar huis te reizen. De slechts zeer betrekkelijke mate van financiële onafhankelijkheid liet weinig zijsprongen toe, zal ze hebben gewapend tegen de hebzucht van de hospes, en een vormende waarde op hun karakter hebben uitgeoefend. Het dagelijks contact met de zieken en gekwetsten in het militaire hospitaal, waar het net als in alle overige Europese 19de-eeuwse hospitalen weinig zachtzinnig zal zijn toegegaan, zal ze hebben gehard en vermannelijkt. Kunnen wij Dr. J. Obrie's bewering van 1909, dat Snellaert te Utrecht in contact kwam ‘met de Nederlandsche wetenschap en omgang had met Nederlandsche geleerden en letterkundigen’Ga naar eind(74.) slechts mits enige reserve onderschrijven, dan heeft hij ongetwijfeld gelijk waar hij vervolgens schrijft dat dit alles op zijn ontvankelijk en geestdriftig jongelingsgemoed een blijvenden, onuitwischbaren indruk maakte. Ik herinner me nog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo goed met welke bezieling hij steeds wist te spreken van zijn verblijf in Noord-Nederland en inzonderheid van den diepen blik, dien het hem daardoor werd gegund in de verschillende hoogere levensuitingen van dat taal- en stamverwante volk te slaan. Daarom ook is het jammer dat er van het plan, door Prof. Dr. G.W. Vreede op het Middelburgs congres van 1872 naar voren gebracht, om ter nagedachtenis van Snellaert en tot versteviging van de Grootnederlandse gedachte een jaarlijkse reisbeurs voor Vlamingen, die zich aan een Noordnederlandse universiteit wilden gaan bekwamen, te stichten, ongetwijfeld door carentie van de ad hoc aangestelde commissie (waarin voor het Zuiden Max Rooses, Jaak F.J. Heremans en Julius Vuylsteke zetelden, die als liberalen in die tijd weinig warm liepen voor Snellaert) niets in huis is gekomen.Ga naar eind(75.) Vreede had immers de laatste brief, die Snellaert nog had geschreven, mogen ontvangen, en had er op de bijeenkomst te Middelburg de ontroerende slotzin uit geciteerd: Gent 27 juni 1872 Vooral had hij daarbij de nadruk gelegd op Snellaerts reeds vroeger geuite wens: Eene wensch heeft sedert meer dan het kwart eener eeuw mijn harte bezwaard. Ik heb steeds gewenscht dat er een fonds kon worden opgericht om Vlaamsche jongelingen eenige jaren in Holland te laten studeeren. Ik heb proeven ingesteld die op niets zijn uitgelopen of beter die mislukken zullen. Het is als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of onze stam te oud ware voor de fortuin, die wel eens voor eene Coquette werd uitgemaakt. Indien zoo een wensch tot plan gevormd, door een Congres onder zijne bescherming genomen wierde? Men zou een fonds stichten by middel van jaarlyksche bijdragen, van bijzondere giften en legaten, om aan een zeker getal jonge Vlamingen aan hollandsche gymnasiën, hoogescholen enz onderwijs te verleenen, met het doel den Nederlandschen zin in België te versterken. Om op Obrie's bewering terug te komen, kunnen we dit zg. wetenschappelijke en literaire contact slechts beperken tot de kleine kring van hoogleraren en studenten aan het Hospitaal, en bestond de bekendheid met de Nederlandse letterkundigen uitsluitend in het aankopen (voor zover zijn beperkt budget het hem toeliet!) van hun werken en een levendige belangstelling voor de literaire actualiteit. Een en ander komt tot uiting in twee bewaarde brieven aan zijn jeugdvriend Doornaert. Ze zijn, in hun bondigheid, een grote hulp bij het bepalen van Snellaerts bezigheden en belangstelling buiten de geneeskunde om, die slechts sporadisch ter sprake komt. Dit is bijzonder eigenaardig, omdat Snellaert zich later zou ontpoppen tot een all-round medicus, bezorgd om zijn zieken, met een uitgebreide medische praktijk die naast de St.-Jacobswijk met haar kleine middenstand en burgerij, ook de dicht-bevolkte cités en arbeiderswijken rond de Dampoort, te Oostakker, tot in Destelbergen toe, zou omvatten. Ook dient hierbij zijn sociale bekommernis in een tijd, waarin dit geenszins vanzelf sprak en wellicht zelfs een vechten tegen de bierkaai was, duidelijk te worden onderstreept. Zijn totale inzet, bij dag en bij nacht, gedurende vier cholera-epidemieën, tot hij er zelf bij viel en uiteindelijk zijn gezondheid en ijzersterk gestel knakte, zijn er het sprekende voorbeeld van. Maar ook genoot de geneeskunde als wetenschap zijn blijvende en onverzwakte belangstelling, probeerde hij alle stelsels en geneeswijzen kritisch te benaderen en te beoordelen. Hiervan, én van zijn uit de ervaring geschoolde blik, getuigt o.m. het speciale onderzoek, dat Prof. Dr. Elaut aan de medische activiteit van Snellaert heeft gewijd, en dat hier onlangs het licht zagGa naar eind(78.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literaire belangstelling.Snellaerts brieven aan Doornaert voeren ons inmiddels weer naar zijn aankomst te Utrecht terug, en getuigen van een actieve belangstelling voor het Nederlandse boek: Verontschuldig mij dat ik zoo lang gewacht heb u te schrijven; bezigheden hebben mij belet dat gy niet eerder eenen brief van mij ontvangen hebt. Ik had u over eenige dagen eenen Catalogus afgezonden, waar in een veeltal werken waren van eenige onzer meest befaamde dichters, maar thans zend ik u eene, waar in er vele meesterstukken gevonden worden; binnen acht dagen zal de verkooping geschieden, en zoo gij eenig werk geliefdet te hebben, schrijf het mij, ik zal het voor u koopen en afzenden. Het tweede stuk bevat de uitslag van de veiling: Met smart moet ik u te kennen geven dat ik niet met eer aan uw verzoek van den 4den dezer heb kunnen voldoen. Het is ongeloofelyk hoe duur de boeken in het algemeen verkocht zijn geweest. De Odilde van Bilderdijk is verkocht geweest f 1-50; de puinhopen van Volneij 1-20 dit werk was zeer versletenGa naar eind(80.), de gezangen van Bellamij f 1-50 en deszelfs gedichten f 1-30, gij zoudt soms kunnen vermoeden dat dit overdreven is, maar denk eens dat de werken van Walter Scot 50 Centen het boekje verkocht zyn geworden, daar men deszelfs | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken, en wel van dezelfde brusselsche uitgave, voor één frank het boekje bij inschrijving zich kon bezorgen. Ook werden de treurspelen van Vondel één deel in octavo van 1661 voor f 1 één gulden verkocht. Cats ouderdom werd ook voor 1-30 aan den man gebragt. Tenslotte weerspiegelt een citaat uit een brief van Snellaert aan Thijm uit 1845 ook zijn literaire bekommernis, zij het voorlopig nog receptief-passief: Toen ik te Utrecht studeerde, bestond er daer een kramer van oude tooneelstukken, maer gelyk ik toen tertyd nog niet zeker was van my eens in het schryversgilde te werpen, raepte ik er niets dan eenige bekende treurspelen.Ga naar eind(83.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men ziet het, hoezeer ook voorbereid, er zou nog heel wat moeten gebeuren vooraleer Snellaert een literaire loopbaan begon in overweging te nemen: voorlopig bereidde hij zich nog in ernst op zijn taak als geneesheer voor, die hem voor de volgende jaren naar het Zuiden van Nederland zou voeren, en naderhand een heel leven te Gent zou houden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Middelburg (1830).Afscheid van Utrecht.Deze periode in Snellaerts leven is het begin van een verblijf bezuiden de grote rivieren, dat hem op diverse plaatsen doorheen de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg leidde en ruim vijf jaar zou duren. Ze begint met een verblijf te Middelburg, dat ten minste het eerste halfjaar van 1830 in beslag nam en in de Snellaert-literatuur tot dusverre volslagen onvermeld is gebleven. Ze is ons dan ook praktisch uitsluitend epistolair bekend, indien men er althans rekening mee houdt dat hier weerom slechts weinig brieven van hem voorhanden zijn, en de meeste aan hem gericht blijken, zodat we ons a.h.w. een beeld van de pas-afgestudeerde via een spiegel te vormen hebben. Daarnaast hebben we, voor wat zijn carrière betreft, het laconieke vervolg van zijn staat van dienst in het reeds vermelde Stamboek van Officieren nr. 139 fo 65, waaruit blijkt dat hij ‘Officier van Gezondheid 3e klasse bij dispositie van Z.K.H. de Kommissaris-Generaal van Oorlog, den 31n December 1829’ was geworden. Zijn bestemming wordt hierin evenwel niet opgegeven. Vermoedelijk is hij op 10 januari 1830 uit Utrecht afgereisd: dit blijkt o.m. uit de afrekening van wederzijdse schulden, geboekstaafd door zijn kamergenoot H. Noppe, die hem blijkbaar, ook volgens het getuigenis van Bultynck, zeer genegen was. Wellicht was hij ook jonger, want zijn studie was nog niet zo ver gevorderd dat hij Utrecht kon verlaten. Hij zorgde, van zodra de dooi was ingetreden en goedkoop vervoer per schip mogelijk maakte, voor het nastreven van Snellaerts bagage en boeken, en diende blijkens zijn derde brief wel enige tijd op zijn voorgeschoten penningen te wachten, wat er toe leidt ons Snellaerts financiële positie als niet zeer voorspoedig in te denken. De eerste gelegenheid is eindelyk gekomen om uw nagelatene | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goed tot U te sturen. Waarschijnelijk zoudt gij denken dat het door mijne verwaarloosheid kwam, dat gy reeds sedert lang uw goed niet hebt, indien gy zelve niet wist dat het tot nu toe onmogelyk geweest is, zonder de meeste kosten, goederen te verzenden. Ik heb in het eene mandje alles ingepakt het geen ik maar kon en ik heb gezien dat er ook alles, het geen nog van uw goed op de kamer te vinden was, erin is gegaan, behalve 2 + 4 boeken, welke ik na uw huis zal zenden met myn goed samen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indien met rang van 3e O. en hebben gemeenzaam, met epauletten op de schouders, kaas gesneden!!! Veertien dagen later luidt het: Ik twyffel geenzins of gy zult reeds uwe koffer en mandjes verkregen hebben, daar ik ze den 11den dezer met den Rotterdammer tot u gezonden heb. Doch indien gij uw goed nog niet ontvangen hebt, verzoek ik u op dato my terug te schryven, maar anders behoeft zulks niet, waar uit ik zal verstaan alsdan dat het reeds tot u gekomen is. Gy hadt, gelyk gy zult bemerken, verscheidene kleinigheden vergeten in te pakken, het geen ik met alle nauwkeurigheid heb gedaan. De laatste brief in de rij is van eind mei 1830, en luidt: Daar ik uit uwe laaste brief verneem dat gij te vergeefsch uwe pogingen aangewendt hebt om naar Utrecht te komen, doet het mij spyt aan, te meer, daar ik mij reeds voorgesteld hadt ons voorig aangenaam Zamenleven aan het geheugen te herinneren. Echter, zoo ons nu deze gelegendheid, door U aangehaalde omstandigheden, ontbreekt, zal ons wel eene toekomende geschongen worden. Het boek, waar over gij mij schryft is nog niet uit gekomen, doch zoodra het ten voorschijn komt zal Terveen het bij mij steuren, en zal het vervolgens U wel bezorgd worden. Het groot Verlof voor de heeren Kweekelingen, waar gij U ook, zoo ik begrijp, herinnert, is weldra aanstaande; doch ik geloof niet mij naar Kortrijk te begeven, schoon ik er gaarn met de Kermis zoude komen om met U er wat vermaak te scheppen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
September overtebrengen. Daarom, Beste Vriend, wil ik gaarn uwe aanbieding aannemen; dat gij mij, indien het U niet miskomt, die guldens zoudet zenden, maar hoe...? Blijkbaar heeft Snellaert zich eerst naar Kortrijk begeven, want de reeds voorheen geciteerde Bultynck toont zich in zijn eerste brief nogal ontevreden omdat Snellaert zijn dictaten niet naar huis had meegebracht en er voor hem achtergelaten. Wonderlijk genoeg dient hier te worden aangestipt dat Bultynck (ook na 1830 in het leger, maar dan in het Belgische, gebleven) en in garnizoen te Menen, zijn brieven van vóór de revolutie steeds in het Frans schrijft, terwijl hij ná 1830 voor zijn correspondentie steeds het Nederlands aanwendt: het tegendeel van wat men normaal kon verwachten! Hij zou trouwens later een abonnement op Snellaerts Kunst- en Letterblad nemen, en tot opluistering van het grote Gentse Taelcongres van 1841 voor een militaire, en dús goedkope, muziekkapel zorgen. Bultynck schreef in februari 1830: C'est avec une veritable satisfaction que je vous félicite de votre nomination comme officier de Santé, & Comme, d'après ce que vous m'écrivez, la ville ou vous êtes placé vous plaît, c'est un second point de félicitation de ma part. [...] car enfin, vive la liberté! comme disait le loup au chien & ce n'est que maintenant que nous commençons à en jouir & à en savourer tous les charmes; preuve nouvelle, mon ami, que la route du ciel est pénible; mais que de plaisirs la bas! Mais à propos, que disait notre malheureux Noppe au moment de votre départ, il était sans doute triste comme un vieux hermite & aurait pleuré, s'il eut osé, comme un enfant à qui on a enlevé son joujou; car en vérité il a perdu beaucoup en vous perdant, & doit ressentir plus vivement que jamais son malheureux état maintenant qu'aux chagrins d'une détention pour ainsi dire | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Continuelle, il ajoute encore l'ennui d'une solitude triste & inaccoutumée. Faites lui mes compliments quand vous lui écrirez. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook Terveen (reeds vermeld bij Noppe) zond Snellaert vanuit Utrecht een lyrische, maar niet bijster veel informatie bevattende afscheidsbrief toe en zorgde blijkbaar voor het opsturen van nieuwe boeken. Nu eindelyk erlangen wij het langgewenschte, nu eindelyk staaft god Neptuen zijne regten op het ziltig kanaal, dat Rotterdam van Middelburg scheidt; geen' woede aquili buldert uit den staag kouden aardgordel, geen' bijtende oosterwind doet ons kleppertanden of ons huiverende eenen gloeijenden kagchel doen omzetten; geen al te doordringend sneeuw verwelkt het vuur van onze voeten, geen' hagel klopt als stalen mokers aan onze vastgeslotene vensters; ..maar een dooi komt ijs, sneeuw, hagel met onverwachte kracht tot vloeibaarheid brengen, de reeds scherpe stralen der zon doen alles naar de bestemming keeren; kristalen droppen zijn van onze daken geregend, onze straten hebben onder het water gelegen, maar nu is alles droog; nu kunnen wij reeds onder de nog ongebladerde maar door helder zonnelicht beglansde boomen wandelen; nu kunnen wij de omstreeken van Utrecht bezoeken (het hommeltje is reeds met eenen borrel of kopje koffij door al de kweekelingen begroet geweest); de leeuwerik laat reeds hare welluidende toontjes hooren, de muschen vinden hun voedsel; de eksters en hunne neven de kauwen vliegen met ongehoorde vlugheid; de landslieden gaan ook reeds hun land beploegen; het gebrek aan levensmiddelen, aan brandstoffen (en bijzonderlijk aan water in Amsterdam), wordt hemelsbreed geringer; de dolle armoede moet voor het zwaaijen van Lentes schepter vluchten; alle menschen krijgen hunne bezigheid (men begint ook te werken in het hospitaal aan nog een' vleugel, gelijk gij weet); de overvloed is te verwachten enz. enz. enz. enz. [...] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
treffelijksten der stad hebben voor het voorregt der roomsche op de overige godsdiensten eene inschrijvingslijst rondgestuurd; vele Luteranen, en wel namentlijk 150, hebben ook ingeschreven om dat zij de namen zagen glinsteren van vele grooten en niet wetende waarvoor zij de lijst met hunne stempels moesten versieren; maar daar zij het nu weten, staan zij op, zij maken een leven van al de duivels, zij petitioneren op hunne beurt om hunne onnoozelheid kenbaar te maken, en wij, onder de hand, lagchen met al die gekke omsprongen en wij roepen met den wijsgeer uit: o tempora! o mores! (Virg.) In elk geval was Snellaert na een lange en oncomfortabele reis op of vóór 29 januari 1830 op zijn eerste standplaats, het garnizoenshospitaal te Middelburg, aangekomen. Hij zou in die instelling wellicht ook wonen (want hij geeft als dusdanig zijn adres op), wat zijn financiële toestand slechts ten goede kon komen. Deze datum kennen we bepaald, omdat hij op die dag aan zijn reeds vermelde Kortrijkse jeugdvriend A. Doornaert een brief met het relaas van zijn reis richtte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Correspondentie met Doornaert.De correspondentie met Doornaert bestaat uit een stelletje brieven van, en gedeeltelijk ook aan Doornaert, en is in de nalatenschap Snellaert op de zonderlingste wijze verspreid over diverse mappen en exponenten. De allervroegste werden vrij vlug na Snellaerts aankomst te Utrecht geschreven en reeds medegedeeldGa naar eind(89.). Uit het revolutiejaar 1830 bezitten we zeven stuks, verspreid over drie verschillende mappen, en uit 1832 een brief met initialen ondertekend en wellicht daardoor verkeerdelijk in de map Blieck terecht gekomen. Het slot, enkele jaren voor Doornaerts overlijden in ellendige omstandigheden, bestaat uit twee brieven van 1841. Er moet evenwel meer zijn geweest, vooral uit Snellaerts studietijd te Utrecht en zijn verblijf te Middelburg, maar dit bleef niet bewaard. Even eigenaardig als deze wonderbare spreiding is intussen ook het uitzicht van twee brieven van Snellaert uit 1830, waar a.h.w. stuk- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken uitgescheurd of uitgesneden werden. We mogen hier vermoedelijk wel denken aan censuur, want de aanhef van de brief van 14 juli 1841 van Doornaert, betekenisvol aan ‘Mr Snellaert’ gericht, en dus een duidelijke verkoeling van de oude vriendschap aanduidend, luidt: Ik heb vernomen van Mr. Charles Jaspin, dat gij zeer gaerne uwe brieven, welke gij mij in den tijd geschreven hebt, zoudet terug hebben, om dezelve voor zekere omstandighe[de]n, die ik zeer wel ken, te vernietigen. Uw voornemen en tevens uw verzoek kan ik geenszints afkeuren en aen dit laetste kan ik tegenwoordig niet voldoen, want alle mijne papieren bevinden zich nog in Brussel waer ik laetstemael gewoond heb. Met de eerste dagen ben ik dezelve verwagtende en alsdan zal ik u deze welke iets hekeligs inhouden ten spoedigste zenden. Alle uwe brieven heb ik altoos wel bewaerd en gij moogt gerust wezen dat er geenen enkelen van verloren is.Ga naar eind(90.) Heeft Snellaert deze brieven dan achteraf ontvangen, er een paar gecensureerd en bewaard, en de rest vernietigd? Het blijft een raadsel. Afgaande op de context zal hier wel sprake geweest zijn van de politieke omstandigheden waarin ons land verkeerde. De hele briefwisseling draagt duidelijk een uitgesproken tijdsgebonden karakter (dat er blijkbaar af en toe weer werd uit verwijderd!) en een literair cachet: er is sprake van nieuwe boeken, van de voornaamste gevestigde en jongerentijdschriften, van Vlaamse werken. Snellaert spreekt er voorzichtig zijn kritisch oordeel in uit over Doornaerts eerste poëtische proeven. Er is sprake van de toestand waarin de Nederlandse taal en letterkunde zich door de schuld van de ‘dwepers’ bevindt. Doornaerts medewerking aan de Muzenalmanak en de Vriend der Waarheid wordt behandeld. De hele literaire actualiteit passeert de revue, met een Van Duyse, Van Genabeth, Willems, Van de Weijer e tutti quanti. Tenslotte vertrekt Doornaert naar Brussel, waar hij als zetter in een drukkerij gaat werken en zijn oordeel geeft over de hoofdstad en haar bibliotheek. In 1832 blijkt hij te Kortrijk terug en nog niets van zijn verbondenheid met de Nederlanden van Willem I te hebben afgezworen. Ca. 1836 werkt hij blijkbaar mee aan de redactie van de Gazette van Gent,Ga naar eind(91.) in 1841 blijkt hij, via Moeskroen terug te Gent, aan lager wal te zijn geraakt en om Snellaerts financiële steun te moeten vragen. In 1849 zou hij trouwens reeds overlijden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste gecensureerde brief van Snellaert uit 1830 luidt: Ik heb lang gewacht U te schryven. Ik heb geen tyd gehad is eene ellendige verschooning, ik beken het, maar gy zult het toch ook wel gelooven, en het is de loutere waarheid. Nu ik schryf u en dat zoo gauw mogelyk als ik heb gekunnen. Doch waarom al die fransche complimenten. Komen wij ter zake. Ik heb eene droeve reis gehad byzonder tusschen Breskens en Vlissingen, waar onze boot twee uren lang tusschen het ijs heeft gezeten. Maar thans ben ik hier, en woon in het hospitaal. Veel kan ik U nog niet over het land en de inwoners vertellen, maar toch wat. Het platte land gelykt geheel aan Vlaanderen; akkers, hagen, dyken, sloten, in een woord ik dach waarachtig in den omtrek van Kortryk te wezen. De stad isGa naar voetnoot* De tweede brief uit deze periode bevat Doornaerts antwoord: Welke uitvluchtsels zal ik nu zoeken om mijne verontschuldiging, om de oorzaak dat ik niet u vroeger heb kunnen schrijven, te doen blyken. Het is bijna eene maand dat ik van u een brief ontvangen heb en ik heb u tot als nog niet geantwoord; doch de reden is dat ik eene groote oogontsteking gehad heb, die mij het lezen en schrijven voor eenen geruimen tyd belet heeft. Ook heb ik een reisje naar gend gedaan alwaar ik 4 dagen verbleven ben. Daar heb ik den M[uzen-] Alm[anak] gekocht waar in 2 mijner stukjes en bijdragen van onze beste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichters gevonden worden. Met de eerste gelegenheid bekomt gij den zelven ter lezing. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De derde doet bij ons het vermoeden rijzen dat Doornaert wellicht werkzaam was in een boekhandel? Hier nevens ontvangt gij een pak boeken ter lezing waar van de lijst hier onder. Tevens zend ik u terug La Langue belgique en de Meng. van Willems, ook de rec.[ensent] ook der recensenten]. Deze moet gij mij niet meer zenden, daar ik hem met de vriend des vad. elke maand geregeld ontvang. Ik ben u hartelyk dankbaar voor de gezonden prospectus, gelief mij voor dit werk te doen inschrijven; zoo gij in het vervolg eenig letterkundig nieuws te weten krijgt, gelief mij het telkens mede te deelen. Ik van mijnen kant zal het niet nalaten. De Nachtgedachten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door Schenk, de holl. natie & pietje boddaert, ben ik grootelijks verlangende. Zend mij ook: Verhandeling over de hoeksche en kabeliauwsche partijschappen door Tijdeman, 1-25. Bij S. van Benthem. 1815. De vierde bevat Snellaerts antwoord: Zaturdag laatst heb ik uw pakje met boeken ontvangen; ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb U niet eerder geantwoord om dat ik de hollandsche Natie aan eene Jufvrouw had ter lezing gegeven; ik hoop niet dat Gy erom gram zult wezen. Ik moet U toch bekennen, Vriend, dat ik verwonderd was Slechts één Vlaamsch werk (waarmede Gy echter my zeer aangenaam verrast hebt) aan te treffen; indien Gy wist hoe zeer ik dezelve verlangend ben, hadt Gy wel zeker niet nagelaten aan uwe belofte te voldoen. De vijfde uit juni 1830 bevat Doornaerts relaas over de hoofdstad: Het is reeds een geruimen tijd dat ik U niet geschreven heb; ook heb ik in lang van u geen brief ontvangen. Ik twyffel niet of den staat uwer gezondheid is nog altoos gunstig; ik ben, Gode lof, nog altijd dezelfde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exemp dat ik u zend heb ik van een der leden van de Maatschappij Concordia, toevallig gekregen. Hier bij hebt gij ook nog een Prosp. van de Nieuwe Prachtuitgave van Cats werken, waarop ik ben ingeteekend. Ook heb ik mij laten inschrijven op eene handleiding tot de geschied. der Ned. Letterkunde, van Visscher. Ik heb reeds vier afleveringen ervan ontvangen. Gelief mij spoedig te zenden de reeds lang gevraagde boddaert en youngs 3e deel, als mede Nos 3 & 4 van den Vr. der waarheid die ik hier uit hoofde van de Staatkundige artikels, eens graag zou hebben Verder de Nos van den Vr. des vaderlands en den Belg. M. Alm. voor 1830 heb ik hier ook noodig, dus dat gij dezelve in een pakje kunt zenden en mijne boeken die gij niet meer noodig hebt, als ook een paar van de uwen kunt toevoegen. Gij weet dat ik nog al graag lees: en ik heb hier maar enkele kleine boekjes bij mij, maar in oogstmaand ga ik naar Kortrijk en dan breng ik mijne boeken, als naar hier terug koom, met mij. - Ik geloof dat gij de Vr. der waarheid van de red. regstreeks wordt toegezonden? De zesde brief behandelt Doornaerts bezigheden aldaar: Gij vraagt mij, waarde vriend, uit wat inzicht ik na Brussel ben gekomen, of ten minsten in welke betrekkingen ik er leef? Ik ben toch een lompen karel dat ik u dat in mijnen laatsten niet gemeld heb. Evenwel daar ik mij toen ter tijd slechts bezig hield met de straten van Brussel op en neder te gaan, of liever op en af te klimmen, dacht ik het onnoodig u er het een of ander over te zeggen; Nu om kort te zijn: Ik werk hier eene drukkerij als zetter. Dit ambacht, of liefst deze kunst (want de drukkerij geloof ik behoort niet tot die ambachten welke door gemeene werklieden gepleegd worden!) deze kunst dan heb | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik vroeger beginnen leeren als ik te Kortrijk bij Gambart woonde; en eerst over een paar maanden is het mij in de gedachte gekomen, mij in dit vak wederom te begeven, om alzoo, eene genoegzame kennis verkregen hebbende, over al geld te kunnen verdienen. Zeg me of gij aan dit mijn voorgenomen plan uwe goedkeuring kunt geven, en hier mede stap ik voor altoos van dit onderwerp af. De zevende brief belooft een schenking van 18de-eeuwse stukken, waarvan in de nalatenschap Snellaert geen spoor terug te vinden is, en besluit voorlopig de reeks: Morgen vertrek ik naar Kortrijk om tegen den 10e der vol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende maand hier weder in Brussel te zijn. Het ware mij zeer aangenaam het pakje tegen dit tydstip op de wijze die geradig vind, te ontvangen. Ik heb hier eene belangryke verzameling van stukken betrekkende VanDernootGa naar eind(101.) en de Patriotten, in handen gekregen. Die zal ik u ten geschenke zenden (de stukken zijn zeer raar) en er wederom andere ter lezing bijvoegen. [...] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijf te Middelburg.Snellaert moet zich, voor zover nog na te gaan, te Middelburg thuis hebben gevoeld. We weten dat hij er in de gezellige kring van de familie Fruyt vertoefde; met een van de dochters des huizes zou zijn vriend en collega Jacobze zich later verloven. In de correspondentie Thijm is er sprake van een Amsterdams ‘kornetje’ en in de brieven aan Doornaert van een jongedame, die boeken ter leen kreeg. We vermoeden dat zijn verdere collega's een zekere 2de luitenant Muguet en Smit waren. Opmerkelijk is hier weer dat men in de brieven veel meer literaire dan medische belangstelling ziet naar voren treden: dit zou Snellaert trouwens ook voor de rest van zijn leven typeren, want uit een reeks van twintig brieven, gewisseld tussen Snellaert en de befaamde (en thans nog bestaande) Middelburgse boekhandel en antiquariaat Van Benthem & Jutting tussen de jaren 1865 en 1871, met een enkel bericht van 1837, zien we dat het aankopen van oude boeken en het aanvullen van zijn bibliotheek nog steeds voortgang vond.Ga naar eind(103.) Hiertoe werden zowel Snellaert als zijn latere vrienden Willems, Serrure, Heremans en later zelfs nog Paul Fredericq bijna gedwongen: de grote bibliotheken waren immers zo spaarzaam voorzien van Nederlandse literaire of taalkundige werken - en ze riepen hun beperkte budget als verontschuldiging in - dat de Vlaamse ‘taelminnaren’ wel verplicht waren uit eigen middelen in deze leemte te voorzien als ze de voortgang van hun studie en streven wilden verzekeren. Het resultaat van ruim veertig jaar verzamelen zou bij Snellaert uitdijen tot een zeer belangrijke collectie. Ze was, na Serrures verzameling die meer op het Middelnederlands, op handschriften en numismatiek gericht was, en na Willems' bibliotheek, meer historisch en Middelnederlands qua samenstelling, zeer omvangrijk. Ze bestond | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit een rijke collectie oude toneelstukken uit de 17de en 18de eeuw, een groot getal originele liederenbundels, en een reeks van schriften voor of tegen de hervorming en de scheiding der Nederlanden in de 16de eeuw. Niet steeds waren de exemplaren gaaf, de banden mooi, het papier vlekkeloos - het geheel bood wel eens een onooglijke aanblik - maar vele teksten waren onvervangbaar, en daarom was het van Ferdinand Vanderhaeghen een wijze beslissing, om de verwerving ervan, tegen de zin van vele officiëlen in, door te drijven.Ga naar eind(104.) Uit de briefwisseling, gevoerd met Jutting, die in 1830 nog aankomend bediende bij zijn oom was, en na diens overlijden de enige eigenaar van de firma zou worden, blijkt dat Snellaert daar na 1865 nog een verzameling van platen (naar Brouwer, Ostade, Rubens en Luiken) en spotprenten aan toe probeerde te voegen en in dit voornemen op de Middelburgse veilingen betrekkelijk voordelig slaagde. Aan zijn vertrouwde vriend Blieck schreef hij nog in 1869: Myne nieuwe woonst kent gy nog niet; gy moet dus zien of mijne bibliotheek U aanstaat. En dan heb ik u nog dingen te toonen die ge misschien by my niet vermoedt: ik hoû er bv. eene Zondagsche tentoonstelling op na - van plaatwerken en teekeningen... Ik wilde vóor mijne afreis een deel der kunst wat meer van nabykennen en mijne zusters, wien beiden het gezicht zeer verminderd is, eene aangename vergoeding voor het verlies aan lectuur verschaffen. Wy bekyken alle zondagen een zeker getal sterkwatertjes, aquarelles enz. Voor U, die in de teekenkunst niet weinig ervaren zyt, zal zoo een kijkje niet onaangenaam wezen: als ik maar van uwe aankomst weet, zal ik maken dat oogen en geest evenzeer voldaan zyn.Ga naar eind(105.) Dat de ouder geworden Jutting zich Snellaert nog herinnerde blijkt uit een van zijn eerste brieven: Onze oude firma hecht nog al aan oude relatien en oude vrienden; daarom was het ons aangenaam iets van UE te hooren. wij herinneren UE nog goed wij menen UE vóór of gedurende de Belgische revolutie hier woondet en ons dikwerf bezocht, geheel uit het oog hebben UE niet verloren, dewijl UE naam nog al dikwerf in de letterkundige wereld genoemd wordt.Ga naar eind(106.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarop prompt Snellaerts antwoord volgde: Ik zien eruit dat Gij U mijner nog zeer goed herinnert. Dat kon ook moeielijk anders, want in de eerste helft van 1830 heb ik nog al een en ander in uwen boekwinkel gekocht. Ook was ik bij de omwenteling uw schuldenaar gebleven door de ontrouw van eenen vriend, waarvan ik eerst kennis kreeg eenige maanden na ik in 1835 mijn eervol ontslag uit Nederlandschen dienst had bekomen. Toen is het verschuldigde betaald door tusschenkomst van wijlen mijn' vriend J.F. Willems.Ga naar eind(107.) Uit de briefwisseling met zijn Middelburgse collega Jacobze blijkt eveneens dat Snellaert in 1836 nog een openstaande schuld bij de firma had, die hij daarop onmiddellijk heeft aangezuiverd. De schuldige was zijn achteraf onbetrouwbaar gebleken collega Smit, die blijkbaar over het hem toevertrouwde bedrag ten eigen bate had beschikt, en om zijn eerder losse levenswandel door diezelfde Jacobze duchtig op de vingers werd getikt.Ga naar eind(108.) Wat er ook van zij, dit voorval doet ons vermoeden dat Snellaerts vertrek uit Middelburg op een of ander ogenblik in of na juli 1830 zeer onverwacht en overhaast is geschied: wellicht heeft hij zich in verband met de revolutie naar de staf van zijn regiment te Antwerpen begeven? Dat de toestand gespannen raakte wordt trouwens bevestigd door een brief van Bultynck, die over de militaire voorzorgsmaatregelen aan de Franse grens schrijft: Vous aurez sans doute été étonné de ne m'avoir pas vu au mois de mai passé. Je vais vous en dire les raisons: il est vrai que je viens un peu tard; mais il vaut mieux tard que jamais, dit un ancien proverbe. J'avais réglé ma demande en permission de telle sorte qu'elle serait venu pour tout autre officier vers le milieu de mai; mais j'ignorais qu'elle devait être adressée à Mr l'inspecteur general, tandis que pour les lieutenants, &a elle n'est envoyée qu'au général commandant de la province; & par là les mesures que j'avais prises se sont trouvées en defaut, de sorte que ma permission n'est arrivée que le 30 de ce mois, par conséquent trop tard pour venir vous voir, puisque vous m'aviez écrit que le mois de juin ne vous conve- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nait pas pour recevoir quelqu'un. J'ai cependant été a Bruges, & ma visite a causé une joie excessive au bon Cieske. Je m'y suis très bien amusé & j'ai trouvé Cieske toujours egalement original & bon vivant. Il y est comme un prince, logé, nourri gratis, avec le meilleur des hommes pour chirurgien-major. Il a cependant bien de l'occupation à l'hopital, et ses visites journalières aux casernes lui coutent seules au moins une heure et demie de temps a courir. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dirait qu'il a quelque rancune contre moi & cependant je ne me rappelle pas de lui en avoir donné matière. J'apprends à l'instant que le télégraphe a annonce a Lille que le duc d'orléans est proclamé roi des français. En resumé de tout ce qui vient d'arriver en france, je me suis fait & tout le monde se fait la question suivante; Est-ce que nous ne serions pas en campagne l'année prochaine & peut-etre plus tôt encore?Ga naar eind(109.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Omwenteling (1830-1832).Antwerpen en Leuven.Dat Snellaert zich in augustus-oktober 1830 te Antwerpen heeft bevonden blijkt nergens uit zijn persoonlijk archief. Vrijwel al zijn biografen verklaren dit echter met stelligheid, en enkelen onder hen, als Conscience en Rens,Ga naar eind(110.) hebben hem dan toch persoonlijk gekend en kunnen het uit zijn mond vernomen hebben. We weten overigens ook van een andere zijde, nl. uit de aantekeningen van Potgieter, dat de 15de afdeling zich in de Scheldestad bevond.Ga naar eind(111.) Er was trouwens in deze stad vanaf het uitbreken van de revolutie te Brussel op 25 augustus een grote behoefte aan militaire artsen, omdat zowel de gekwetsten uit eigen rangen als de gevangen genomen opstandelingen vanuit Brussel naar daar werden doorgezonden, waar ze in de ziekenhuizen en noodhospitalen de eerste zorgen ontvingen, en indien nodig, verder per schip op transport werden gesteld naar het Noorden. Het is bijzonder jammer dat de briefwisseling ons juist vanaf dit ogenblik tot einde 1832 compleet in de steek laat, terwijl het een gespecialiseerd onderzoek in de archieven van het departement van oorlog zou vergen om de krijgsbewegingen van de verschillende regimenten te volgen. Hier ligt dus nog een taak te wachten! De literatuur is evenmin bijzonder uitvoerig. Eigenlijk bewijst alleen het inmiddels reeds vertrouwde Stamboek weer enige dienst, waar het toch opgeeft dat Snellaert werd ‘overgeplaatst bij de 18de Afdeeling Infanterie ingevolge aanschrijving van het departement van Oorlog dd 27. November 1830 No 41’, en wel met ingang van 1 december 1830. Wellicht was deze overplaatsing een gevolg van de door de Prins van Oranje te Antwerpen doorgevoerde splitsing der regimenten in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuid- en Noordnederlanders? Of van de halvering van het leger, die op het eind van 1830 de facto geschiedde, toen de meeste Belgische soldaten weigerden nog langer te dienen en de terugtocht naar het Noorden mee te maken? Dat Snellaert niet hetzelfde heeft gedaan pleit o.i. voor zijn beginselvastheid en trouw aan de afgelegde eed en de aangegane verbintenissen. Hij had toch kosteloos mogen studeren en zich in ruil daarvoor voor een aantal jaren vast aan het leger verbonden. Alles wijst er ook op dat bij hem net als bij de andere bewuste Vlamingen (om maar met Willems, Serrure, Blommaert en Van Duyse te beginnen - deze laatste was trouwens, net als Potgieter en de gebroeders Geelhand, vrijwillig naar het Noorden uitgeweken) de gedachte leefde dat de Nederlandse zaak niet definitief verloren was. Het leger was militair ongeslagen en de koning had zich - mede om zijn nogal dubbelzinnig acterende oudste zoon te dekken - niet duidelijk uitgesproken. Algemeen leefde de hoop op een restauratie en het idee dat men hier slechts met een opstand, een tijdelijke gang van zaken, te doen had, die door een militaire actie op ieder gewenst moment ongedaan kon worden gemaakt. Dit lang verwachte ogenblik brak dan in het volgende jaar ook aan met de Tiendaagse Veldtocht, waaraan ook door Snellaert in de 18de afdeling infanterie onder het bevel van de befaamde (of na de beschieting vanuit de citadel op Antwerpen beruchte) hertog Bernard van Saksen Weimar, werd deelgenomen.Ga naar eind(112.) Ongetwijfeld was dit de periode waarin hij Schillers ‘Wohl auf Kameraden’ zong. Het romantische Schiller-lied komt uit het grote dramatische gedicht Wallenstein en duidt o.i. op een voor die tijd bij de doorsnee-intellectueel ongebruikelijke kennis van het Duits en op enige vertrouwdheid met de Duitse dramatische literatuur. Wohl auf, Kameraden, aufs Pferd, aufs Pferd!
Ins Feld, in die Freiheit gezogen.
Im Felde, da ist der Mann noch was wert,
Da wird das Herz noch gewogen.
Da tritt kein anderer für ihn ein,
Auf sich selber steht er da ganz allein.
Aus der Welt die Freiheit verschwunden ist,
Man sieht nur Herren und Knechte;
Die Falschheit herrschet, die Hinterlist
Bei dem feigen Menschengeschlechte.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Der dem Tod ins Angesicht schauen kann,
Der Soldat allein, ist der freie Mann.
Des Lebens Ängsten, er wirft sie weg,
Hat nicht mehr zu fürchten, zu sorgen;
Er reitet dem Schicksal entgegen keck,
Triffts heute nicht, trifft es doch morgen,
Und trifft es morgen, so lasset uns heut
Noch schlürfen die Neige der köstlichen Zeit.
Von dem Himmel fällt ihm sein lustig Los;
Brauchts nicht mit Müh zu erstreben
Der Fröner, der sucht in der Erde Schoss,
Da meint er den Schatz zu erheben.
Er gräbt und schaufelt so lang er lebt,
Und gräbt, bis er endlich sein Grab sich gräbt.
Der Reiter und sein geschwindes Ross,
Sie sind gefürchtete Gäste;
Es flimmern die Lampen im Hochzeitschloss,
Ungeladen kommt er zum Feste,
Er wirbt nicht lange, er zeiget nicht Gold,
Im Sturm erringt er den Minnesold.
Warum weint die Dirn und zergrämet sich schier?
Lass fahren dahin, lass fahren!
Er hat auf Erden kein bleibend Quartier,
Kann treue Lieb nicht bewahren.
Das rasche Schicksal, es treibt ihn fort,
Seine Ruh lässt er an keinem Ort.
Drum frisch, Kameraden, den Rappen gezäumt,
Die Brust im Gefechte gelüftet.
Die Jugend brauset, das Leben schäumt,
Frisch auf! eh' der Geist noch verdüftet.
Und setzet ihr nicht das Leben ein,
Nie wird euch das Leben gewonnen sein.Ga naar eind(113.)
Hierover had hij het even in een brief aan Ph. Roesgen von Floss, die nog veel meer bevat, nl. Snellaerts onmiddellijke reactie op de Parijse omwenteling van februari 1848: Vergeef my dat ik byna zes weken gewacht heb om op uwen geëerden van 28 february te antwoorden: de tydsomstandigheden zyn er de schuld van. De dagbladen moeten het een en ander u verhaeld hebben van den schok dien wy hier hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit te staen gehad. Den dag zelve dat gy my schreeft vervaerdigde ik een krygslied voor het vlaemsch gezelschap, en waervan ik u hiernevens een exemplaer overzend. De wyze is naer het bekende van Schiller: Wohl auf kameraden auf's Pferd, dat in 31 myn lyfdeuntje was. Men heeft my in een blad naer het hoofd geworpen dat myn stuk eene kopy is van een hollandsch lied ‘het metalen kruis’ in 31 gezongen. De beunhaes die dit schreef zal niet bekend zyn met het duitsch lied, en zal de zangwyze met de denkbeelden verwarren. Weet gy van ‘'t metalen kruis’, en ware er mogelykheid my er eene kopy van over te zenden? Wy hebben dan een hevigen stryd gehad tegen de franschgezinden, die onder den dekmantel van Republicanismus gaern onze zuidelyke grenzen zouden vernietigd hebben. Zy hadden zich met enkele oranjisten aengesloten en de Messager de Gand et des Pays-bas was hun orgaen. Eenige Vlamingen hebben een scharminkel aen twee kopstukken gegeven, dat thans voor de regtbanken staet, en indien er debatten komen, waeruit zonderlinge revelaties kunnen aen den dag gebragt worden. Men heeft gantsch de Vlaemsche zaek in het scharminkel willen betrekken en twist onder ons zaeijen; maer het ding is slecht uitgevallen en wy hebben ons weten te doen gelden. Dat alles heeft my veel werks geleverd; want den publieken geest moest eene vaderlandsche rigting gegeven worden in 't midden der grootste ellende: en dat hebben wy gedaen gekregen ondanks den messager, ondanks sommige volksmenners, ondanks onze oude vyanden. Den dag na de schermutseling te Moskroen of Risquons-tout hadden wy hier nog een beslissenden veldslag van opinien te leveren, en eene volkomene overwinning is aen de zyde der vrienden onzer nationaliteit gebleven. Indien gy fransche bladen leest, kunt gy er de woede onzer zuidelyke naburen tegen ons uit proeven. Vóor een paer dagen zyn tienduizend franschmannen op het fransch gedeelte van Risquons-tout een' vryheidsboom komen planten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men van niets anders. Men is in onderhandelingen met de handelmaetschappy; maer ik zie met leed dat men ten uwent de zaek niet hooger opvat dan uit een merkantiel oogpunt, namelyk hoeveel van een halve cent % meer elk ander traktaet zou kunnen opbrengen. Deze rekening zal ongetwyfeld op eene slechte betaling uitkomen; want ik ben zeker dat elke beweging by ons eenen nabots in Holland zal te weeg brengen. Gesteld nu Belgie kwame in opstand, en gy deeldet in den schok, zou per slot van rekening Holland gewonnen hebben omdat het een halven cent in acht had gebeten? Neen, wy zyn nog allen Nederlanders, in 't zuiden zoowel als in 't noorden en geschapen om elkander zedelyk en stoffelyk by te springen. Zie Italie, zie Duitschland, zie Polen, Denemarken, Rusland zelf. Snellaert moet als officier in 1831 in de buurt van Leuven hebben vertoefd: Conscience stond toen, a.h.w. als zijn antagonist, aan de andere zijde, zoals men in zijn Geschiedenis mijner jeugd kan nalezen, en Theodoor van Ryswyck liet zich in de ‘Brigade Niellon’ evenmin onbetuigd.Ga naar eind(115.) Achteraf is hij dan, toen men moest wijken voor het aanrukkende Franse leger o.l.v. maarschalk Gérard, en een groot internationaal conflict te vrezen viel,Ga naar eind(116.) met het Nederlandse leger terug naar het Noorden getrokken. Ongetwijfeld is deze tocht met de nodige bitterheid en verbetenheid geschied, en werd hij erdoor gesterkt in zijn overtuiging, dat de erfvijanden van de Nederlandse taal en cultuur én van de eenheid der Lage Landen de Fransen waren. Nog in 1839 schreef hij n.a.v. de nakende ondertekening van de vrede aan De Laet: wat is hier het heerschend gevoelen? dat de omwenteling een noodlottig incident is strekkende om den nationalen geest te smooren.Ga naar eind(117.) Anderzijds was hij evenmin blind voor de houding die de Nederlandse koophandel in 1830 had aangenomen, zoals hij nog in 1870 aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn Rotterdamse vriend, de dichter Adriaan Bogaers, schreef: Wat eene Rotterdamsche Courant tegen de zaak geschreven heeft getuigt van de gewone partijdigheid waarmeê dit blad besmet is telkens wanneer het over vlaamsche belangen handelt. Ik zie in die artikels den geest doorstralen die in 1830 de scheuring heeft toegejuicht, of uitgelokt, en toen zoo levendig in de drie koopsteden Amsterdam, Dort en Rotterdam, en (wat ik met eigen ooren waarnam) uit naijver tegen het destijds zoo snel heropkomend Antwerpen. De handelsgeest, de bron onzer gemeenschappelijke welvaart, heeft aan de Nederlanden veel kwaad gedaan! Ware b.v. prins Willem III in plaats van Koning van Groot Britanje het hoofd geworden van een nederlandsch rijk, zoo als misschien Gelderland droomde toen men den prins de souvereiniteit van dat gewest aanbood, wy zou[den] wellicht thans eene geduchte gemeenschappelijke macht uitmaken.Ga naar eind(118.) Een hier achterblijven zou trouwens nuchter gezien ook weinig voor Snellaerts persoonlijke probleem hebben opgelost: de veronderstelling van Obrie, dat hij, indien hij naar de Belgen was overgelopen, uiteindelijk een hoge rang in het leger zou gekregen hebben,Ga naar eind(119.) lijkt ons een utopie. Er zijn in de geschiedenis van het jonge koninkrijk bewijzen van het tegendeel, van de hardnekkigheid waarmee men officieren, die van orangisme of gehechtheid aan het Nederlands - het éne dekte niet steeds het andere - verdacht werden, ontsloeg of weerde, en zoveel mogelijk (achteraf genaturaliseerde) vreemdelingen aanwierf om hen te vervangen. De fameuze samenzwering van generaal Vander Smissen om het huis van Oranje weer op de troon te krijgen, de zg. conspiration des paniers percés, ontstond juist in 1841, twee jaar na het sluiten van de vrede, in de kringen van deze afgedankte officieren.Ga naar eind(120.) Als beloning voor zijn houding kreeg Snellaert op 13 juli 1832 het Metalen Kruis toegewezen, een onderscheiding die niet individueel werd toegekend, maar collectief, en waarbij het departement belast was met het opmaken van de lijsten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de grenzen.Ondertussen was Snellaert, ongetwijfeld achtereenvolgens gelegerd op verschillende plaatsen langsheen de Belgisch-Nederlandse grens, ‘bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dispositie van het departement van oorlog van 18 oktober 1831, no 16 (Stamboek nr. 236, fo 161) overgeplaatst bij het regiment Ligte dragonders no 4.’ Volgens het stamboek nr. 139, fo 65 geschiedde dit op 30 september 1831, bij aanschrijving van de Inspecteur-generaal no 278. De gegevens van de verschillende stamboeken schijnen niet steeds gelijkluidend te zijn, want stamboek nr. 287 heeft het over 30 december 1831, nr. 278. Blijkbaar verbleef hij in die tijd in de buurt van 's-Hertogenbosch, want jaren later zou hij aan het bestuur van het Nederlandsch Letterkundig Congres, dat aldaar zou gehouden worden in september 1860, nog schrijven hoe bijzonder hij er op rekende aan mijne Noordelijke broeders de gevoelens van sympathie over te dragen en persoonlijk vond ik er een groot genoegen in, een Kongres te kunnen bijwonen dat plaats had in de hoofdstad van een gewest, waar ik de pijnlijkste, maar ook de vruchtbaarste jaren mijns levens doorbragt.Ga naar eind(121.) Over zijn diensttijd bij dit regiment, grosso modo van oktober 1831 tot juli 1832, bezitten wij bijzonder weinig gegevens, afgezien van een schaars briefje van Snellaert aan graaf du Chastel, uit 1863. Deze was toen kolonel van de ‘état major de la garde civique’ te Gent en kreeg van Snellaert een boek, bestemd voor hun beider collega bij de dragonders Van Swieten, cadeau. Dit geschiedde en souvenir de nos bonnes relations pendant les années 1831 et 1832, au quatrième des dragons,Ga naar eind(122.) en Van Swieten reageerde via du Chastel prompt sous les auspices de l'ancienne fraternité d'armes et sous ceux d'anciens et bons souvenirs’.Ga naar eind(123.) Het opmerkelijke bij dit regiment lijkt ons het feit, dat alle vriendschappelijk verkeer er in het Frans geschiedde. Vrijwel alleen daar is dit in de correspondentie van Snellaert het geval. Hij schijnt in die tijd zelfs een paard te hebben gekocht, Caro geheten, dat hem de rest van zijn militaire diensttijd zou begeleiden,Ga naar eind(124.) en avondjes ‘in vino’ te hebben doorgebracht. Wellicht met Piet van Velthoven, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die rechten studeerde en hem later nog schreef?Ga naar eind(125.) Men kan zich indenken dat hij zich in dit elite-regiment niet thuis heeft gevoeld: waar de officieren meestal van adel waren, keek men allicht op een gewoon officier van gezondheid als collega neer. Een kort citaat uit een brief van een van Snellaerts vrienden, een zekere Briem, getuigt hiervan. Deze was in oktober 1834 naar een dergelijk regiment overgeplaatst, en schreef hem: Wat de Officiers aangaat, geloof ik niet dat men met hen op een zoo vriendelijke voet kan leeven, als bij de Afdeelingen. Het zijn meest menschen van adelijke afkomst en dunken zich te groot om met een Officier van Gezondheid zich veel in te laten.Ga naar eind(126.) In die tijd valt ook een scène in een dorpsherberg in de buurt van Eindhoven tussen Snellaert en de calvinistische majoor Metelerkamp te situeren, ongetwijfeld handelend over de trouweloosheid van de Belgen, want ruim dertig jaar later kwam Snellaert er nog in een brief aan Matthijs de Vries op terug n.a.v. de verklaring van het Middelnederlandse ‘scepperse’: Dat schijnt volle natuurfilosofie - natuur is God, en God is natuur. Dat herinnert mij ene grap, welke mij over kwam toen ik bij het vierde dragonders stond. Het was in 't begin van 1832 en wij lagen ergens in de omstreken van Eindhoven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bescheidenheid den storm te bedaren, maar de man zat aan 't hoofd van zijn eskadron en hij reed tegen mij in als tegen eene troep echte muiters. Toen ik echter verkoos niet te bezwijken en mij zelfs wapende tegen een nakend kamerarrest, sprong een moedig officier mij bij en de Majoor ging woedend de deur uit. Verdere bijzonderheden over Snellaerts diensttijd bij dit regiment zijn niet bekend. Alleen weten we bepaald dat hij op 29 juni 1832 werd overgeplaatst bij de 14de afdeling infanterie, met ingang van 1 juli daaropvolgend.Ga naar eind(128.) Omtrent diezelfde tijd zou hem ook de reeds voorheen ter sprake gekomen decoratie uitgereikt worden, nl. op 13 juli. Ze werd nog even voorafgegaan door de bevordering tot tijdelijk officier van gezondheid der 2e klasse, met de daaraan verbonden hogere wedde. De bescheiden daarover berusten in de Staatssecretarie,Ga naar eind(129.) en behelzen de voordracht van D.J. de Eerens, destijds directeur generaal van oorlog aan de Koning, om op suggestie van de inspecteur generaal en als ‘gevolg van den tegenwoordigen staat van zaken’ (wat dit dan ook moge betekenen - wellicht schaarste aan geneesheren?) deze benoeming te willen ondertekenen, wat geschiedde bij Koninklijk Besluit van 29 juni 1832, nr. 100. Wy Willem, by de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij deze afdeling zou Snellaert een hele tijd vertoeven: waar en hoelang is echter onduidelijk. Wel hebben we het vermoeden dat dit op diverse plaatsen in Noord-Brabant, in de buurt van 's-Hertogenbosch en Breda en ook in de buurt van Nijmegen is geschied. Vooraleer hier echter nader op in te gaan komt chronologisch eerst zijn contact met Kortrijk aan de beurt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Correspondentie met Doornaert.Van een geestelijk leven bereikte ons uit die tijd weinig: wel weten we bepaald dat hij nog steeds even manmoedig en even hardnekkig zijn vorst en de Nederlandse zaak getrouw bleef, en zijn thuis gebleven vriend Doornaert over diens vermeende wankelmoedigheid epistolair op de vingers tikte, wat diens verontwaardigd protest uitlokte en ons een kijkje geeft op de toestanden in het nieuwe koninkrijk, waar niet alles voor de ‘weldenkenden’, zoals ze zichzelf wel eens eufemistisch noemden, rozegeur en maneschijn was, maar waar men af te rekenen had met een dreigende repressie. Doornaert schreef immers: Waar is hij heen gevaren
Die tijd, van kommer vrij,
Toen wij gelukkig waren
Bevrijd van dwinglandij:
En wij als broeders leefden
Door nijd noch haat gekweld,
En voor de smart niet beefden
Die thans ons hart beknelt!
Ja, oudste en beste vriend, van mijne jonge jaren,
Die tijd, die tijd van vreugde, is voor ons heen gevaren;
Voor ons bestaat geen welvaart meer...
De Dwepersstoel staat hier verheven,
Geluk en broedermin zijn uit ons land verdreven;
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zijn gedoemd als slaaf te leven,
En voor hoe lang?... Dat weet de Algoede heer!
Wanneer ik nog herdenk die vreugdevolle dagen,
Toen Belg en Bat vereend door d'eelsten broederband;
Toen wij, nog niet gedoemd het harde juk te dragen
Dat thans onz' schouders drukt, en vorst en vaderland
in vollen bloei en welvaart zagen,
Dan breekt mij 't hart, mijn oog ontrolt een traan,
En 'k zucht: onnoozel volk, wat hebt gij toch bestaan.
Helaas! oude vriend, de verzen willen er niet meer uit; Ik had gedacht na eene zoo lange stilzwijgendheid u met eenen brief, geheel in verzen, te verrasschen, maar ik bevind mij op dit oogenblijk er niet in staat toe. De lust tot rijmen bevalt mij wel nog soms, maar de tijdsomstandigheden beletten mij zulks. Wil ik mij bij mijne medeburgers hatelyk maken? Ik heb er genoeg af geproefd; menig bijtend liedjen, in straat taal, heb ik hun in den neus gewreven, en had de regterlijke magt voldoende bewijsstukken tegen mij kunnen inbrengen, ongetwyfeld ware ik hun prooi geworden. - Ik begeef mij hier weinig in publieke plaatsen om aan de kwaadaardigheden van het domme volk niet blootgesteld te worden. Die zich in het bosch bevind moet met de wolven huilen, en dat doe ik niet graag. Neen, Vriend, Ik heb mijne gevoelens niet afgezworen ofschoon Gij het in Uwen laatsten brief meendet. De letterkunde die alle mijne vreugde en wellust was is door die vervloekte staatsomwenteling in den schoot der vergetelheid geraakt; geene begunstigingen meer voor jonge liefhebbers, geene aanmoedigingen meer, en hij, die nu in slecht fransch een liedjen van Leopold! kan samenknoeijen, hij alleen is een regt geleerd man en word bij het dom gemeen er voor aanzien. Hoe zoudt Gij dus willen dat mijne grondbegrippen veranderd zijn, Ik die steeds Vorst, Vaderland en taal voor mijn eenig heil gehouden heb? Vriend, Gij hebt mij waarlyk groot hartzeer veroorzaakt met mij in uwen laatsten brief zoo toetebyten en mij ontrouw van Vorst en Vaderland te vermoeden. Neen, Vriend, dat ben, dat was ik nooit, verwijder vrij deze gedachte uit uw hart, want mijne gevoelens staan vast en onwrikbaar, en had ik op alle de dwaasheden die Ik zoo dikwerf gebeuren zag, kunnen toejuichen, dan had ik er misschien (van fortuin 's wegens) meer bij gewonnen. Maar Gij kent mijn hart, Gij weet hoe zeer het aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het uwe door vriendschapsbanden verknocht is! Helaas! Vriend Ik heb zoo vaak het gemis uwer brieven betreurt; uwe vroegere brieven herlees ik nog dagelyks en dagelyks voel ik mij overla[den] van uwe vriendschap jegens mij. Vernieuwen wij met de vernieuwing des jaars ook onze vriendschap en smeeken wij van den Almogenden dat zij eeuwigdurende zij. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amis dans cette orangerie
il ne se trouve aucune fleur.
Dont la fraicheur ne soit flétrie
elles sont toutes sans valeur.
D'Eggermont, père: Chef de la cohorte orangiste,
dans l'ombre formant tes projets,
frémis: une justice existe,
Elle punira tes forfaits
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.J. Door... poète. De l'epine en langue flamande
Chante la gloire des Nassau:
il n'ij gagnera que de l'eau,
C'est autre chose qu'il demande
En dit armzalige stuk gaat zoo voort tot rond de 30 coupletten. Bij het eerste zien van dit stuk heb ik ex tempore het volgende antwoord gemaakt en in het licht gegeven: Verwaande Gek! hoe durft gij spotten
Met onze Oranjekweekerij?
Ten spijt van alle uw' razernij,
Schiet elke stam nog daaglyks nieuwe botten.
En schoon uw borst van wraakzucht gloeit,
nooit zult gij tot uw doel geraken.
Gij kunt ons wel wat bitterheid doen smaken
Dit voor zoo lang tot Gij uw' zelf' vermoeid.
In weerwil van uw' sleep, zijn plundren, moorden, blaken,
Zie eens hoe schoon ons tuintje groeit!
De boomen staan belaan met bloemen,
De geur is zoet en liefelyk,
Steeds zullen wij op vruchten roemen
Terwijl uw groenselkraam bederven zal tot slijk.
1832.
Ik zeg het nogmaals, Vriend, zoo mijne betrekkingen het toelieten, ik zou aanstonds vaarwel zeggen aan een land waar allen warsch zijn voor het schoone, goede en nuttige, waar men het woord Patriotiesme (Vaderlandsliefde) meest altijd op de lippen heeft maar in den grond niet kent, waar de deugdzamen verdrukt en de bozen verheven worden, en waar men nooit anders dan dwaasheden en kwaadaardige trekken gebeuren ziet; om een land te gaan bewonen waar de liefde voor Vorst en Vaderland in aller harten gegrift is, waar Vrijheid, deugd en wijsheid den troon beklimmen, waar deugdzamen en verstandigen volgens hunne waarde geschat worden, en waar ik met den Vriend mijner jeugd, de genoegelykste dagen zou mogen doorbrengen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de 14de afdeling infanterie.Over Snellaerts verblijf te velde bij de 14de afdeling infanterie, te situeren tussen 1 juli 1832 en december 1833, zijn de bronnen zoals gezegd schaars. Wel bezitten we een paar aan hem gerichte brieven van zijn oude Middelburgse collega JacobzeGa naar eind(132.), inmiddels overgeplaatst naar het hospitaal te Vere, maar deze brieven leveren voor ons doel niets op. Wel valt uit de staat van het stel op te maken dat ze (door Snellaert zelf?) in een boekband met correspondentie van zijn legervrienden waren samengebracht en ingebonden, maar achteraf werden ze er (alweer door Snellaert?) terug uit verwijderd, wat het vermoeden wekt dat men hier achteraf net als bij de brieven van Doornaert aan het censureren of vernietigen is gegaan. Alleen bij de brieven tot ± 1837 doet het verschijnsel zich immers voor, en naar we vermoeden moeten hier zinspelingen op actuele politieke of staatkundige gebeurtenissen zijn weggevallen. Er bestaat ook een brief van de weduwe H.H. Bischoff uit Nijmegen, de moeder van een van Snellaerts legervrienden, met een uitnodiging om daar nog eens te komen logeren, verzoek waarop hij vermoedelijk wel is ingegaan, omdat hij op dat ogenblik te Lith (in Noord-Brabant) vertoefde en de afstand niet zo groot was. uwe Brief van den 10 Dezen maant, hebbe Wij in goede welstant ontfange, en gezien, dat uwe, als mede uw geeerde familli, ook nog welvaarent zijdt, het geen ons alle plazier doet wat de ziekte aangaat dat heeft Zig in onze Stadt en in den omtrek nog al bezonder geschikt, door Godts goethijdt, bij ons weeten is er tans geen een ziek namelyk aan de Colera, en daar uwe tans niet ver van Nijmegen zijt, zo moest uwe het maar eens zien te Schikke, om eens bij ons over te kome, uw heeft dog in al die tyt geen Verlof gehadt, dus zal uwe dat wel niet gewijgert worde, als uw er om vraagt, het is nu nog zo een moeij najaar om de afirons van Nijmegen eens te zien, en Lozeren kan ik uw wel ik heb tans mijn kamers verhuert aan een eenige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw, die is uijt hollant hier is kome woonen dog ik heb nog een Lozeerkamer voor mijn zelfs behoude, zo uwe Mogt koome, dan zal uw wel wonder op kijke, want het huijs heb ik van vooren geheel laate vermaake, vermitz ik nu geen afere meer hadt, zo is de voor Duer aan eene zijde geplaast, en nu hebbe wij een gang en een groetere voor kamer aan de Straat gemaakt ik hadt het onzen Hendrik niet berigt, dat wij dat gedaan hadde, en toen hij kwam, in de Maant Meij stont hij voor het huijs te kijke, maar hij was er wel contant over Hendrik is nu verweg, uwe zal wete dat die kurassiers op getrokken zijn, nog 5 uren bove Breda Hij is tans bij de groete Staf, te ouden Bosch dog wij hebbe het genoege gehadt, om hem, van te vooren te zien, en te spreken, hij kon maar een dag verlof krijgen, toen is hij in de Graaf gekome en toen zijn wij die dag gezamentlijk met een wagentje na de graaf gerede, toen zijn wij daar te zame geweest bij die ockasi heeft hij ons gezegt, als dat hij uwe ijndelijk hadt gevonde en dat gij te Zame vrolijk waart geweest het geen ons plazier doet, dus komt uwe nu ook kijken, want al die kennise van die tijt, zijn er tog na die tijt eens geweest, maar uw mankeert er nog aan, [...] Een anekdote over het leger te Nijmegen zou hij later in zijn Kunst- en Letterblad opnemen.Ga naar eind(134.) Er zijn een vijftal brieven uit Maastricht, afkomstig van J. Noman, een gepensioneerd luitenant-kolonel, uit de jaren 1867-1869 bewaard, waarin hij om aanmelding op het taal- en letterkundig congres te Gent verzoekt en ‘het steeds vriendschappelyk zamenzyn zoo wel hier als in de kantonnementen’ in herinnering brengt.Ga naar eind(135.) Verder maakte hij er kennis met zijn medeofficieren Custis, wiens activiteiten buiten het feestvieren onbestemd lijken,Ga naar eind(136.) en met de veel ernstiger en bezadigder Briem, naar het ons uit de gebruikte taal en stijl toeschijnt een geboren Duitser. Hun brieven zouden hem later te Maastricht volgen. We weten dat zijn oppasser een zekere Van Ringelestein uit Herwijnen was, een Geldersman die hem tot het einde van zijn diensttijd zou bijstaan, en naar uit het vervolg zal blijken, om zijn eigenaardige en opschepperige ideeën en gedragingen ‘de baron’ werd genoemd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het schijnt hem later niet zeer voor de wind te zijn gegaan, want decennia later kreeg Snellaert bedel- op bedelbrief van de man, die geteisterd werd door overstromingen, verlegen was om potlood, beroofd van het allernoodzakelijkste, waarop Snellaert een aantal malen geldelijk is ingegaan tot de zaak hem, ongetwijfeld mede met 's mans levenswandel en drankzucht in het hoofd, begon te verdrieten en hij er tenslotte een einde aan maakte.Ga naar eind(137.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Memorandum.Wellicht het interessantste document is echter een soort Memorandum,Ga naar eind(138.) door Snellaert begonnen einde 1832, begin 1833 en met tussenpozen voortgezet tot 1845, waarin hij een aantal citaten uit zijn lectuur, literaire of biografische bijzonderheden, gegevens over geografie, uitlatingen die hem hadden getroffen (met de zegsman in Griekse letters erbij geschreven) heeft genoteerd. Via een zekere hersengymnastiek kan men wellicht uit deze losse nota's enkele van zijn problemen of ideeën achterhalen. Blijkbaar begaf hij zich weer aan lectuur en literatuur, want het schriftje begint met aan aanhaling uit Van Heusdes Socratische School, een uitlating van Goethe aan Zelter, en heel wat gegevens over Bilderdijk, die ongetwijfeld n.a.v. zijn overlijden in 1832 weer in de actualiteit was komen te staan, indien hij er al ooit was uit geweest. Hij noteert het overlijden van Robert Southey, bespreekt de betekenis van Kinker en de houding in 1830 e.v. jaren van de successchrijver Jacob van Lennep. Daarnaast prijken uitspraken over de Franse verliezen te Antwerpen in 1832, over de Belgische revolutionair Adolphe Roussel, over de Nederlandse geheime agent Grégoire, over de geschiedenis van de stad Maastricht enz. Opmerkelijk is echter, dat Snellaert op bepaalde ogenblikken een defensieve reflex tegen het Noorden gaat kennen: een uiting daarvan was reeds een scène met de orthodoxe calvinist Metelerkamp bij de dragonders geweest. Een andere uiting komt op p. 13 voor en luidt: Een onmisbaar en onwaardeerbaar werk tot het kennen van het karakter der Zuidnederlanders is: De Belgen vóór, gedurende en na den opstand door Kist. ('s Hage 1832). De man heeft jaren en op onderscheidene tyden in Belgie geleefd. Uit het stuk, dat men voor het werk van een huurkoetsier zou aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien, leert men dat de geleerde Kist een mantel droeg, op een buitengoed leefde alle kroegjes afliep, en dat de wyste Belg niet eens in de schaduw zou kunnen staan van den domsten Hollander. ô lepidum Caput! In margine (en dus later geschreven) prijkt daarbij nog: Deze Mr Kist was gepensioneerd komies by het ministerie van binnl: Zaken was getrouwd met Oranje Miet een vrouwspersoon die door geheel den Haag voor hoer doorging; hij was geparenteerd aan den beruchten Swabing en stierf in 1834 R.I.P. Een zekere trivialiteit, een soort heimelijk genoegen ook in het noteren van faits-divers uit de chronique scandaleuse, zijn hier ongetwijfeld aanwezig, en kunnen dus wellicht een aanwijzing geven voor de losse en badinerende toon die bij de dan toch nauwelijks volwassen jongelui, met grote verantwoordelijkheden in hospitaal en regiment beladen, heerste: ook in de latere correspondentie, Snellaert vanuit Maastricht naar Kortrijk nagezonden, komt ze herhaaldelijk voor. Dit Memorandum bewijst alvast dat ook Snellaert aan het euvel laboreerde. Een van de aanwijzingen hiervoor is bijv. een aantekening over de Dendermondse dichter-student Prudens van Duyse, die ook later geen boezemvriend van Snellaert te Gent zou blijken: op p. 5 noteert hij, uit de mond van een verder onbekend gebleven Mevrouw ten Sande: In 1830 was Van Duyse verliefd geworden op zekere mevrouw Van Dam wier dochter getrouwd was met eenen mynheer Croiset...... van Maestricht naar D...... overgeplaatst. Mevrouw Van Dam was omtrent vyfenzestig jaren maar bezat veel smaak en maakte soms wel zelve een versje. By de revolutie kwam Van Duyse op zekeren tyd niet meer thuis en zyne ouders dachten dat hy naar Gent alwaar hy nog studeerde vertrokken was, maar spoedig ontwaarden zy door eenen brief van hem dat hy in Holland was. In dezen brief verzocht hy niet minder dan verlof om te trouwen dat hem scherp werd afgeslagen. Reeds tweemaal had hy wettelyk verzoek gedaan wanneer zyne moeder door zoete woorden hem naar huis wist te krygen waar hy op zekeren avond terug kwam en ook langza- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merhand zyne schoone vergeten zal. Den grootsten tyd dat hy in Holland was heeft hy zich te 's Hertogenbosch opgehouden. Langzamerhand heeft hy zich ook weer verzoend met zynen vader die in 1831 aan eene beroerte is overleden. V.D. is omtrent 1803 geboren. In margine, beslist van latere datum want reeds in de commissiespelling geschreven, staat een addendum, hem verstrekt door Dr. Wap, als leraar verbonden aan de Militaire Akademie te Breda: Hy kwam te Breda werkelyk aen met dat oud wyf en eenen kanarievogel met deszelfs kooi. Hy was in de uiterste ellende en Wap ging by alle zijne vrienden om eenig geld voor Van Duyse op te rapen, waermede onze dichter verder in Holland raekte, aldaer zyne bundel gedichten uitgaf, dat hem eenig geld bezorgde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Maastricht (1834-1835).Correspondentie met legervrienden.Het neerschrijven van deze beide notities leidt ons ondertussen reeds van 17 september 1833 tot 20 juni 1834, en naar Snellaerts volgende verblijfplaats: de garnizoensstad en vesting Maastricht, net als de rest van Nederlands Limburg (én Luxemburg) nog tot 1839 voorwerp van internationale onderhandelingen en het toneel van militaire strubbelingen en politieke onrust, want de Nederlands-Limburgse bevolking scheen in die jaren niet onvoorwaardelijk pro-Oranje en pro-Verenigd Koninkrijk, en had, uit hoofde van haar gemouvementeerde geschiedenis, een uitgesproken voorkeur voor het Zuiden en het Frans. Men denke bv. aan de Limburgse dichter André van Hasselt, die weldra te Brussel een van de sieraden van de Belgisch-Franse letterkunde en een van de meest gezaghebbende critici zou worden. Men denke aan de Limburger Pieter Ecrevisse, die na 1839 het Noorden voor het Zuiden ruilde en zich te Eeklo als districtscommissaris en lid van de provinciale raad voor Oost-Vlaanderen voor het behoud van het Nederlands en de Vlaamse beweging zou inzetten. Men denke aan Dautzenberg uit Heerlen, die zich in het Zuiden vestigde maar met Germaanse nostalgieën behept was. Men denke aan Weustenraadt... Deze Maastrichtse periode, die duurde van begin januari 1834 tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begin juni 1835 zou Snellaerts laatste standplaats in het Noorden en in het leger worden; zij zou voor zijn verdere levensloop van beslissende betekenis blijken. Voor zijn gemoedsgesteltenis valt ze wellicht het best te vergelijken met Beets' zwarte tijd: hij kreeg met buien van verliefdheid en droefgeestigheid af te rekenen. Hij raakte beïnvloed door de natuurfilosofie van Jean-Jacques Rousseau. Hij las ongetwijfeld de modernste Engelse werken van een Byron, een Walter Scott, een Southey (nog niet van Keats die pas veel later tot het vasteland zou doordringen!), en van de Franse tenoren van de romantiek als een Lamartine en een Victor Hugo. Hij schijnt er zelfs speciaal Engels voor te hebben geleerd naar uit de brieven van zijn vriend Briem kan worden afgeleid. Van welke kwaliteit dat Engels was dient evenwel in het midden te worden gelaten: dat van zijn boezemvriend Edmond Nieuwenhuizen, zoals het althans voor ons ligt in diens van romantiek en grilligheid druipende brieven, was in elk geval verre van correct. Maastricht betekende tevens het abrupte einde van zijn korte periode van dichterschap: na 1835 heeft hij als dichter nog nauwelijks de pen gevoerd en zich resoluut aan de kritiek en het essay gehouden, en ondertussen zijn vroegere poëzie gescheurd of vernietigd zodat we naar de kwaliteit en de toon ervan alleen maar het raden hebben. Snellaert schijnt er van meetaf aan in het gezellig verkeer van het garnizoen te zijn opgenomen, indien we althans de brieven van zijn vriend P. van Velthoven juist interpreteren. De eerste is geadresseerd aan Snellaert als ‘aide-major du 2d Bat. 14e Div.’ Je commençais a croire mon Cher Snellaert que les fêtes & ressources sans doute nombreuses de la Capitale du Limbourg t'auraient tournée la tête au point de te faire oublier la promesse faite a ton ami campagnard & solitaire; la tienne du 19 vient a ma grande satisfaction de detromper & au moins cette fois je n'aurai pas a me reprocher d'avoir tardé a te repondre - ma nonchalance, indolence & indecision me font remettre de jour en jour mon voyage Je n'en abondonne cependant pas le projet surtout depuis que j'ai un excellent relai a Maastricht - Je te sais bon gré de la peine que tu t'es donnée pour gagner les avis que tu me donnes a ce sujet, en tems & lieu j'en profiterai Je conçois qu'il t'a fallu quelque tems pour remuer cette lourde masse soldatesque, c'est la le cas de dire on gagne par tems ce qu'on ne peut par force ou quelque chose de pareil - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Selon ton avis je t'ecrirai avant de sommer Maastricht Je ne doute pas que devant un Regiment de passe ports, billets de permission & &c on m'ouvre les portes & m'accorde libre passage tambour battant passeports & billets deployés. Tu ne me dis comment te plait ta nouvelle sphère, sans doute on te rendra la cage aussi agreable que possible mais la respiration ne doit pas y etre aussi libre que dans les cantonnements. Un mot sur cet article dans ta prochaine - L'egratignure suite de ma dernière extravagance est entierement guerie a propos de cela Je suis encore honteux mon Cher de la reception que je t'ai faite mais que diable aussi ton bataillon devait il passer en un instant si fatal. J'etais malade & encore tout etourdi des evenements de la veille quel diné tu as fait! vu du bon coté, il ne t'aura pas gené pour aller a cheval & moins encore causé d'indigestion mais on rit après de ces petites misères passées enfin un jour je t'en ferai noyer le souvenir dans le Champagne. Ici rien de nouveau. Je commence a croire que la generation presente ne verra pas la fin au status quo des affaires mais peu m'importe une femme du gibier & des livres le reste ne me vaut pas une obole - J'ai de nouveau abandonné les pandectes pour une lecture plus frivole Je ne saurais suivre une etude aussi serieuse.Ga naar eind(139.) De tweede gaat nader in op Snellaerts verzoek te pogen aan de op het land gelegerde officieren zijn rijpaard te verkopen: Je ne saurais vraiment comment satisfaire a ton desir au sujet du vos, moi meme depuis près d'un an je tâche de vendre mon Schimmel & je ne puis trouver d'acheteur il n'y a d'ailleurs de cavalerie a Eindhoven que 4 ou 5 offrs d'artillerie que je ne connais pas; mais encore, personne n'achetera un cheval qu'il n'a jamais vu & qu'il n'est en état de voir qu'après l'avoir acheté. Je ne vois qu'un moyen de t'en defaire C'est en ecrivant a Ch. de Heerdt a Geldrop qu'il tâche de le vendre au Regt ou l'on connait le Cheval. Je suis certain que là cela reussira - tu me trouveras peu complaisant de ce que je ne n'y vais pas moi même, en voici franchement la raison, c'est que la rencontre de une ou deux personnes, que je ne pourais eviter, me meneraient encore en d'inevitables desagremens. C'est en partie la raison pourquoi Je n'ai vu personne du Regt depuis près d'un | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
an que je l'ai quitté - il me peine extremement mon cher de ce que cette réponse te desappointera peut être, mais en tout cas ecris moi encore l'ultimatum auquel tu voudrais t'en defaire & Je ferai toujours mon possible pour lui trouver un acheteur. Custis' schrijven van het jaar daarop verdient wellicht vermelding, al was het maar om het relaas van een avondje uit, doorgebracht te Bree,Ga naar eind(141.) waarbij men zich gaat afvragen hoe het met de scheidslinie tussen de twee koninkrijken en hun respectieve legers wel zat. Of behoorde Bree in 1835 nog tot het actieterrein van het Nederlandse leger? Ook van Jacobze uit Vere bereikten ons vier brieven uit die tijd:Ga naar eind(142.) ze lijken ons voor de kennis van Snellaerts handel en wandel wederom weinig essentieels te bevatten, éen enkele schaarse vermelding van de geneeswijze van Broussais daargelaten.Ga naar eind(143.) Wel verdient de brief van 21 januari 1835 enige vermelding, omdat daaruit blijkt dat Snellaert in zijn literaire pogingen overgestapt was naar de romantische plaatsbeschrijving, want Jacobze dankt voor uwe aan mij gedane beschryving van het inwendige van den wydberoemden Pietersberg, alleen spyt het mij van u nog niet meer desaangaande te hebben vernomen daar ik zelve buiten de gelegenheid zijnde denzelven te bezigtigen, mij bij niemand beter konde vervoegen om daaromtrent opheldering te ontvangen dan juist by u daar gij altoos veel van grootsche en majestueuze onderwerpen gehouden hebt, waaronder ik na al het daarovergelezene en gehoorde ook dezen berg in mijne verbeelding rangschikken moet, mogt u soms nog iets bijzonders ontgaan zijn in uwen laatsten brief zoo meldt mij dit dan s.v.p. in uwen volgenden aan mij.Ga naar eind(144.) Men merkt het, uit deze correspondentie, die niet boven het alledaagse en het cliché uitstijgt, valt weinig te halen. Ook in de volgende zes stuks, Snellaert naar België nagestuurd, valt dit op: het betreft hier een ziekelijke jongeman zonder veel contacten, die leefde in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besloten kring van het Veerse hospitaal, aanhoudend informeert naar zijn vroegere vrienden en steeds verder geïsoleerd raakt.Ga naar eind(145.) Het valt overigens op dat Snellaert een buitengewoon hoge conceptie van wat vriendschap was moet hebben bezeten en nooit diegene was die de briefwisseling afbrak. Er is het geval met Jacobze. Er is later het nog veel typischer geval met de doodzieke Zetternam, die zich a.h.w. aan hem vastklampte en tegen beter weten in geloofde dat Snellaert hem van zijn T.B.C. zou redden. Week aan week heeft Snellaert daarop de vermoeiende en tijdrovende reis naar Antwerpen, tussen de bemoeienissen met zijn eigen praktijk in, ondernomen om aan het ziekbed woorden van hoop en troost te spreken, en ook achteraf, toen het in die tijd onvermijdelijke was gebeurd, heeft hij met zijn vrienden maatregelen getroffen om de vrouw en de kleine kinderen doelmatig en verstandig te helpen.Ga naar eind(146.) Veel rijker aan inlichtingen zijn de vier epistels, ons bewaard gebleven van de oudere leger-apotheker Briem, die Snellaert op zijn omzwervingen had ontmoet en zich enigszins over hem probeerde te ontfermen, althans raad te geven. Dit begint al met zijn eerste brief, geschreven in juni 1834.Ga naar eind(147.) Blijkbaar had Snellaert hem verzocht voor hem navraag te doen in de omliggende plaatsen naar zijn vriend, de kadet Edmond Nieuwenhuizen, die hier voor het eerst in ons gezichtsveld opduikt maar er voorlopig nog niet uit verdwijnt. Snellaert zou later van hem aan De Laet getuigen dat hij zijn enige vriend in Nederland was, en hem te Antwerpen eind juni 1840 terug ontmoeten.Ga naar eind(148.) Nieuwenhuizen was verwant met de Noordnederlandse dichter J.L. Nierstrasz jr., die in 1821 te Antwerpen gezegepraald had in de kampstrijd over RubensGa naar eind(149.) en daarna het slachtoffer van Waps aanval in Nieskruid zou worden.Ga naar eind(150.) Daar U wegens Vriend Nieuwenhuis in Verlegenheid zijt, haast ik mij U eenige regels toe te zenden; ik ben sedert 3 maanden niet meer in Eindhoven, kan U derhalve met zekerheid niets van hem zeggen; hy heeft gedurende wij in Eindhoven waren met ons aan een tafel in de Wildeman gegeten, en wij hebben hem als een brave man en goed Vriend kennen geleerd, in deze tijd was hij wat hypochondrisch, het scheen mij, dat het hem in Eindhoven niet zeer beviel, maar hy was echter gezond. Boschman bij de Ambulance is een goed vriend van hem en mij, bij deze zal ik mij ten spoedigste informeeren, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe het met hem gesteld is, en dat zal ik het U schryven, in Eindhoven is veel werk voor hem en weinig genoegen. [...] Uiteindelijk kon hij Snellaert berichten dat Nieuwenhuizen uit het hoofdkwartier te Eindhoven naar Boxtel was vertrokken, er welvarend was, maar als altijd lijdend aan hoofdpijnen en duizelingen, vaak mismoedig en ontevreden.Ga naar eind(152.). De derde brief dateert van 10 december 1834, bericht zijn ontvangst bij het regiment van de dragonders, en vervolgt: Aangenaam was het voor mij dat het 1e Bat. der 18e Afd. maar een en een half uur van hier was en nog is, te Gemert. Ik kan derhalve de oude Vrienden nog van tijd te tijd bezoeken, wees verzekerd dat wij beide nog lang bij de oude kameraden der Afd. in aandenken zullen blijven, wij hebben nog de goede dagen daarmede genooten. [...] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitschland met verlof gaan kan, dan kom ik voor 14 dagen bij Vrind Snellaert naar Mastricht, en dan gaan wij voor eenige dagen naar Aaken.Ga naar eind(153.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een idylle?Enkele malen is reeds het woord verliefdheid en minnarij gevallen: wellicht is het hier de plaats er nader op in te gaan. Klaarblijkelijk heeft de idylle zich afgespeeld te Maastricht in het milieu van de officiersdochters in de eerste helft van 1834. Een weerklank hiervan vindt men in de gevoelige woorden van H. Conscience, die het in zijn ‘Levensbeschrijving’ van Snellaert als volgt verwoordde: Op dit vroege tijdstip van zijn leven, terwijl hij te Maastricht in garnizoen lag - moet voor de eerste maal, en voor de laatste waarschijnlijk, in zijn hart een teeder gevoel voor eene vrouw ontloken zijn. Snellaert, die op zijn aangezicht de nagelaten sporen der kinderpokjes droeg, was niet schoon van gelaat. Is hij in zijn oprecht en diep gevoel door verstooting gekwetst geworden? Heeft de dood het voorwerp zijner genegenheid van de aarde weggenomen? - Niemand weet het; want zelfs met zijne meest vertrouwde vrienden ontsnapten hem daarover slechts onduidelijke woorden, droeve zuchten van immerdurende treurnis; en hij bekende zelf, dat hij, zijn gansche leven, niet opgehouden heeft aan haar te denken, die eens zijn jongelingsgemoed zoo diep had getroffen. Snellaert is ongehuwd gebleven. Zou niet de trouwe herinnering aan een eerste neiging, aan eene pijnlijke mislukking misschien, hem tot de eenzaamheid hebben doen besluiten? het is te denken, dat hij, van dan af, troost en leniging zocht in letterkundige studiën.Ga naar eind(154.) Het klinkt romantisch, het klinkt wellicht overdreven, want Dr. R. Gheyselinck constateerde in 1960: Daar (in de vesting Maastricht) plaatste dan Conscience de ontmoeting met een meisje, dat óf overlijdt vóór het tot een blijvende verbintenis kan komen óf hem afwijst om zijn pokdaligheid. Conscience's romantische opmaak lijkt mij onwaarschijnlijk.Ga naar eind(155.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Conciences veronderstelling lijkt toch waar, want uit de reeds vermelde briefwisseling met Edmond Nieuwenhuizen valt op dit gebied, niet zozeer qua feitenmateriaal maar veeleer omtrent Snellaerts gemoedsgesteltenis, heel wat af te leiden. De hele correspondentie, twaalf stuks in totaal,Ga naar eind(156.) waarvan slechts een van Snellaert, draagt het karakter van dagboekachtige notities, behelst een soort kroniek van het leven te Maastricht, staat vol verzuchtingen en vergelijkingen met het lot van romantische helden, druipt van Weltschmerz en Sehnsucht, doet denken aan Die Leiden des jungen Werthers, en geeft ons een verward én een verwarrend beeld van de gemoedsgesteltenis van de ‘moderne’ literair behepte jongeman uit 1835, de tijd toen Beets Lord Byron navolgde, Parisina vertaalde, en zelf zijn sombere drama's Kuser, Jose en Guy de Vlaming schreef. De jongedame in kwestie vermocht blijkbaar Snellaerts gevoelige hart dermate te raken dat hij voor haar aan het dichten van romances en later ook van elegieën ging, die jammer genoeg niet bewaard zijn gebleven. Maar zijn liefde was blijkbaar hopeloos, indien we althans de schaarse uitlatingen hierover in de brieven correct interpreteren. Toen Nieuwenhuizen een gelijkaardige aandoening ondervond schreef hij hem bv. Mais tu as aussi révé.Ga naar eind(157.) En op 28 juni heeft hij het over Snellaerts bekentenis van zijn melancholie bij het verlaten van Maastricht: Que tu as noijé ton chagrin a Tongres dans une bouteille de Nierensteiner C'est tres bien, meme philosophiquement bien Les pensées qui 't ont agités depuis Tongres jusqu'a Bruusselles sont encore une de ces mille et une folies que tu as ues mille et un Soir a Maestr....Ga naar eind(158.) Op 1 juli verzoekt Edmond hem om hulp bij het maken van verzen: vous meme étant poëte, vous pouvez les juger en meme temps. [...] Je m'adresserai à vous O Muses, a vous O Chastes Seours? Eh bien que quelques de ces inspirations divines, dont vous avez gratifiees Les Bijron, Les pirons, les Snellaerts, les Van Hasselt les etc, descendent aussi sur moi? [...] ce sont | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des dames et les dames mon Dieu sont si coquettes si capricieuses; peut être si je les prie long-temps ou si je promets de faire une Elegie sur leur beauté, leur grace, leur (IN)Constance, elle m'accorderaient ma demande; mais puisque je suis trop orgueilleux de faire cela, qu'on ne peut faire sans sentiment et que j'ai vu, il n'ij [a] pas encore longtemps que sentiment et folie sont deux mots qui ont une extreme ressemblance, outre cela vu et entendu que tous ces admirateurs de muses (soit disant poëtes) sont des Don quixotques et que je ne veux pas avoir l'air quixotique, Je m'abstiens de faire plus de demarches pres d'elles.Ga naar eind(159.) Op 11 september krijgt Snellaert te horen: Je trouvai le texte suivant: ende Ezechiel antwoordde alle kwade droomen Zijn ingevingen des duivels; aussi tôt je me demandais quel diable car il ij en a tant, pourrait être l'ordonnateur de vos SongesGa naar eind(160.) Op 14 september luidt het: je connus ici un mons: Snellaert qui fût le plus parfait heros de Cervantes en matiere d'amour, qui contempla la douce lune avec ses raijons argentins, qui pensa avoir l'honneur d'être poursuivi par le destin (je doute fort si le destin a jamais pensé à lui), qui aima les etoiles (comme un matelôt le Cap de bonne Esperance), qui respira les odeurs seraphiques de mille fleurs odorantes, souhaita a mourir, buva du nectar (alias limonade) et fît (o folie mille fois plus grande) des Elegies!!Ga naar eind(161.) En in diezelfde brief nog: Que le monde musical de Courtraij a perdu en perdant vos Chansons; excusez je veux dire vos romances? Je vous console de tout mon coeur. Car quelle voix que la votre pourra les reproduire avec le meme sentiment? Mais quel bonheur d'avoir retrouvé le baiser refusé. Cette romance fera desormais certainement part de vos reliques. Peut etre en la voijant vous penserez encore a ces peines, a ces joijes, que jadis tourmentaient votre ame guerie.Ga naar eind(162.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een weinig verder constateert hij: Il parait que le disciple de Jean Jacques s'est transformé en LovelaceGa naar eind(163.) als reactie op Snellaerts mededelingen over de kennissen, het goede bier en zijn uitstapjes naar Rijsel. De citaten geven een aanduiding van de periode van sentiment en gevoeligheid, die Snellaert blijkbaar in Maastricht heeft meegemaakt en niet onmiddellijk heeft overwonnen. De ontknoping en de oplossing brengt ons uiteindelijk een brief van Nieuwenhuizen, die inmiddels van kadet tot officier is bevorderd en in een elite-regiment dragonders te 's-Gravenhage verblijft. Op 8 januari 1840 schrijft hij immers: Mijne zuster heeft een man en twee kinderen. Al hetgeen ik van haar zeggen kan is: ik U duizendmaal feliciteer de n'avoir jamais allumé le flambeau de l'hijmenée avec elle.Ga naar eind(164.) Dat Snellaert na deze persoonlijke teleurstelling naar nieuwe horizonten en een ernstige levenstaak snakte, valt te veronderstellen. Uit een brief van Briem weten we dat hij daarbij omstreeks Pasen 1834Ga naar eind(165.) voor het eerst sinds jaren bezoek kreeg van zijn vader. Wellicht te Maastricht, of, wat ons i.v.m. uitreisvisa en passencontrole waarschijnlijker lijkt, te Aken, dat niet zover weg lag en vanuit België ongetwijfeld gemakkelijker te bereiken viel? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontslagname uit de dienst.Korte tijd later, en mede op aanraden van Briem, moet Snellaert het besluit hebben genomen ontslag uit de dienst te vragen en terug te keren naar het vaderland, om er als dokter af te studeren en zich in het gewone leven te vestigen. Dat dit niet zeer gemakkelijk zou verlopen viel te vrezen. Briem verwoordde de algemene verwachting dat hij in verband met zijn nog uitstaande verplichtingen in diensttijd niet zou worden verhoord: Ik kan niet nalaaten, U nog eenige woorden van mij toetezenden en misschien de laatste, dewijl ik uit uwen laatsten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brief gezien heb, dat U van voornemens zyt met passchen uwe Demissie te nemen; maar Vriend zal dit wel gaan, ik kan U verzekeren in de Komp gehoord te hebben, dat 42 Offic. v. Gezondh. Demissie en Pension gevraagd hebben, en tot heden zijn maar 2 die mij bekend zijn die dezelve gekrygen hebben, de Jongh van de 18e Afd. heeft zich al zeer veel moeite gegeven, en kan zij ook niet krijgen uit hoofde hy zich voor 10 Jaren destyds verbonden had. Maar denkelyk zal men met U eene uitzondering maaken, dewyl de zaaken zoo lange in deze onzekere staat blyven. Men kan mijns inziens van u niet eischen nog meer op te offeren en dadoor uwe geheele Cariere te vernittigen, want als Vriend kan ik U ook niet aanraaden om altyd in het Militaire Leven te blyven, en om in het Burger leven te beginnen moet men niet te oud zijn, derhalve is het voor U tyd om het Militaire Leven levewel te zeggen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te gaan, eene groote Universiteit is maar voor menschen, die reeds alle Studien voleindigd en zelf waarneemer zijn, dewijl de professor wegens het groot getal der zieken de Studiens hier niet op alle kleinigkeiten opmerkzaam maaken kan. Men merkt uit dit schrijven dat Snellaert pas ca. Pasen 1835 zijn ontslag heeft aangevraagd. Dr. Gheyselinck veronderstelde dat dit reeds in 1834 moest zijn geschied: Daar het Koninklijk Besluit, waardoor hem eervol ontslag uit konings dienst wordt verleend, reeds op 10 mei 1835 door Willem I ondertekend werd, moet de aanvrage reeds in 1834 de lange weg door hiërarchie, staven en ministerie begonnen zijn.Ga naar eind(167.) De wegen der administratie waren een eeuw geleden blijkbaar minder ingewikkeld dan thans. Vermoedelijk moet ook bij 's Konings gunstige beslissing de gedachte hebben doorgewogen dat Snellaerts geval als Zuidnederlander, omwille van zijn eed reeds meer dan vijf jaar verwijderd van zijn familie en normale leefmilieu, speciale consideratie verdiende? Uit de officiële stukken komen vanzelfsprekend slechts officiële overwegingen naar voren. De historiek van deze ontslagaanvraag valt vrij nauwkeurig te schetsen aan de hand van oude archiefstukken uit het departement van oorlog, bewaard in het hulpdepot van het Algemeen Rijksarchief te Schaarsbergen bij Arnhem.Ga naar eind(168.) Ze worden er bewaard als retroacta bij het Koninklijk Besluit van Willem I en de daardoor veroorzaakte correspondentie tussen het departement en Snellaerts kommandant. De zaak moet een aanvang genomen hebben met Snellaerts nietbewaarde verzoek aan de Inspecteur-generaal van de Geneeskundige Dienst der Land- en Zeemacht om ontslag te mogen aanvragen; dit moet geschied zijn op 19 maart 1835, want op 27 maart kan de chirurgijn majoor, eerstaanwezend officier van gezondheid te Maastricht C. Mohr hem mededelen dat In voldoening uwer aanschryving, van den heer Inspecteur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generaal van den Geneeskundige Dienst der Land en Zeemagt, van den 24n dezer No 180. heb ik de Eer u welEdle gestr. mits deze medetedeelen, dat gemelde heer Inspecteur Generaal my heeft uitgenodigt, om in antwoord van het door U gevraagde in dato 19e dezer U te verwittigen, dat gij U tot de bevoegde Militaire autoriteite kunt wenden, met het verzoek, om uit Z.M. Dienst ontslagen te worden. Hierop moet prompt Snellaerts ontslagaanvraag, die niet werd gedateerd maar wel op gezegeld papier geschreven, bij de directeur-generaal van het departement zijn ingediend. Ze luidt: Ik neem de Vryheid uwe Excellentie te verzoeken, na het behoorlyk verlof hiertoe van den Heer Inspecteur-generaal van den geneeskundige dienst der land- en zeemagt by aanschryving van den den 24en maart 1835 No 180 te hebben ontvangen, mij mijn eervol ontslag uit Zyner Majesteits dienst te verleenen, waartoe ik mij om familie zaken gedrongen gevoel. Het departement won blijkbaar inlichtingen uit het stamboek der officieren van de 14de afdeling in, want als bijlage bij het volgende stuk fungeert een extract dd. 5 april 1835, voor eensluidend afschrift getekend door de kapitein kwartiermeester Trip en de majoor kommandant der afdeling Frantzen, waarop nogmaals zijn curriculum in het leger voorkomt, en gestipuleerd wordt dat hij als ‘onbezoldigd kweekeling bij 's rijks Hospitaal 2 jaren 4 maanden en 3 dagen’ in dienst was geweest, en als ‘bezoldigd kweekeling der derde Klasse 4 maanden en 13 dagen’. Dit laatste feit zou een kernpunt in het verdere betoog worden. Eveneens zit hierbij een rapport over Snellaerts ontslagaanvraag door de kolonel kommandant der 14de afdeeling infanterie Van Duynen, van 8 april 1835. Naast veel meer bevat het stuk deze passus: De redenen van zyn verzoek zyn, om tot zyne burgerlyke betrekkingen terug te keeren, waartoe hy zich volgens inhoud van zyn rekwest door famille zaken gedrongen gevoeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
by de Afdeeling dient, een zeer goed en onbesproken gedrag aan den dag gelegd. Zijn advies luidt derhalve ‘een gunstig gevolg aan dit verzoek te geven.’ Daarna werd door het departement de inspecteur generaal aangeschreven en ingeschakeld: op 24 april berichtte hij, dat Snellaert niet behoort tot het getal dergenen, die, op grond van Z.M. Besluit van den 10n Maart 1827, No 146, verpligt zijn, het Rijk tien jaren als Officier van gezondheid te dienen, en er bestaat alzoo geen grond, op welke zijn verzoek zoude kunnen van de hand gewezen worden; ik heb dienvolgens de eer, aan het Departement van Oorlog voortestellen, den adressant tot het gevraagde ontslag aan Zyne Majesteit den Koning overtedragen. Vervolgens werd prins Frederik geraadpleegd: op de ‘Korte inhoud van stukken, op welke door den Directeur-Generaal van Oorlog de beslissing of het gevoelen van Zijne Koninklijke Hoogheid den Admiraal en Kolonel-Generaal wordt gevraagd, benevens het daartoe betrekkelijk voorstel van den Directeur’ komt in dato van 4 mei op het voorstel ter goedkeuring de aantekening: ‘De ontworpen voordragt gaat hierby geparapheerd terug Fr. 4 Mei 1835’. Hierop werd het voorstel tot inwilliging bij de koning op 7 mei ingediend. Het bevat volgende paragraaf: Ofschoon de hierbedoelde officier van Gezondheid by het Groot Rijks Hospitaal op kosten van het Rijk van den 14 Julij 1827, tot den 31 December 1829 als onbezoldigd en vervolgens als bezoldigd Kweekeling tot Zyne tegenwoordige betrekking is opgeleid, kunnen de bepalingen, vervat in Uwer Majesteit besluit van den 10 Maart, 1827 No 146 volgens welke dergelijke Kweekelingen, alvorens hun ontslag uit de Militaire dienst, te kunnen verkrijgen, verpligt zijn het Rijk, tien achtereenvolgende Jaren in den rang van officier van Gezondheid te dienen, niet regtstreeks, op hem, van toepassing worden geacht, aangezien hij geen vol jaar in den graad van bezoldigd Kweekeling bij gemeld, Hospitaal heeft gediend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het uiteindelijk besluit volgde: Wy Willem, by de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Als gevolg hiervan was het Snellaert vergund begin juni, vermoedelijk de vijfde of de zesde, Maastricht te verlaten. Via Tongeren en Leuven is hij naar Brussel gereisd. Dat hij niet zeer opgewekt te moede was door de doorstane ervaringen en weinig hoopvol over de kansen die het nieuwe vaderland hem zou gaan bieden, blijkt onrechtstreeks uit de reacties van zijn vriend Nieuwenhuizen. Hij profiteerde er evenwel van om onmiddellijk vanuit de hoofdstad een voettocht naar Waterloo te ondernemen: het was juist twintig jaar geleden dat de grote volkerenslag er werd uitgevochten en de Fransen er de nederlaag toegediend kregen. Dit geschiedde destijds mede met behulp van de prins van Oranje, die met een deel van het Nederlandse leger bijdroeg tot het welslagen van de operaties en te Quatre-Bras gewond raakte. Ter herdenking van dit feit werd het gedenkteken van Waterloo opgericht, wakend naar het Zuiden gericht. Vervolgens blijkt hij naar Kortrijk te zijn gereisd en van daaruit familie en bekenden, tot in Rijsel toe, te hebben bezocht. Hij nam ook vrijwel onmiddellijk de nodige maatregelen tot voortzetting van zijn studie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Correspondentie met Nieuwenhuizen.Hier zouden hem de eigenaardige brieven van zijn jongere Maastrichtse vriend Nieuwenhuizen volgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diens eerste brief werd vers onder de indruk van afscheid en afreis en na ontvangst van een van Snellaerts epistels geschreven en vertolkt zijn gevoelens en die van Snellaerts oppasser en paard, met alle attributen van de ‘empfindsame Seele’ als daar zijn trouw, weemoed, zuchten, exclamaties, vertederingen en impressies, vertolkt in verschillende soorten schrift, op briefpapier van verschillende kleur en in een afwisseling van talen:
Maastricht Juin 1835
Samedi Je suis seul avec Caro.Ga naar eind(169.) Je suis triste et je sens un grand besoin d'epancher mon Coeur dans le sein d'un ami. Peut-être qu'en voijant que je vous écris sur papier rosé vous pense[r]ez autrement Peut être vous pense[r]ez que je suis devenu fou mais mille fois pardon Ferdinand. Vous savez bien, si vous ne l'avez pas oublié car en voijageant par monts et par Vaux on a quelquefois la memoire courte, qu'un dorstige zoekt Lafenis voor zijn dorst een vermoeide rust voor zijne afgematte leden enz. Dus zoek ik terwijl mijn geest met sombere gedachten te worstelen heeft, de zelve met opgeruimde kleuren en beelden optebeuren. Wit papier is zoo doodsch. Misschien zult gij denken, zie daar nu den mensch, die zoo dikwijls den philosoof wilde uithangen gedwongen om zich met beuzelingen bijv: de kleur van een stuk papier enz te vervrolijken. Het is waar, maar bedenk tevens, dat hij bij wien ik zoo dikwijls opbeuring zocht en vond mij pas korte uren geleden verlaten heeft! Zoolang een mensch in weelde en overvloed leeft gevoelt hij het drukkende des armoeds niet, maar nauwelyks wordt hij bij toeval in dezelve gedompeld en hij gevoelt des te meer de waarde der rijkdommen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
un bon homme et qu'il ne pouvait laver Caro par ce qu'il sentait le besoin de boire une borrel. Enfin cette tristesse vaut bien une autre. On m'a dit chez Janssen qu'il avait pleuré. Voila encore un philosophe tombé de son haut Donderdag Vriend ik heb geen tijd gehad anders had ik vroeger geschreven en dus kameraad daar met Inspecties, de week enz er niet veel tijd overschiet en ook niet gaarne hebbende dat gij mij voor nalatig zoudt uitkrijten haast ik mij den brief te Expedieren. En dus begin ik met het laatste gedeelte mijner preek. En dus primo Verzoek ik hoewel onbekend de complimenten aan de familie En vooral aan die zuster gij weet wel, die nog aprendre is. Ik heb nog niets gehoord van de reizigers. Ik schrijf van daag aan Miet. Proficiat. Caro heeft eene attaque van het pootje gehad afin het is over hij maakt het heel wel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en verzoek de complimenten. Nu met omgaande post antwoord als ik u onderdanig verzoeken mag In een volgende brief schakelt Edmond Nieuwenhuizen op het Engels en op het hem blijkbaar toch meer vertrouwde Frans over. Ook literair verandert hij van stijl en periode: de romantiek schijnt hier omgeslagen in de reinste Biedermeier, roddel incluis.
28 Juin I have received your honoured letter yesterdaij. I confess, that mij thoughts about you, before having receiving your Epistle, were not of the most joijful. Theij limited themselves to three, the First was, that you had changed the present, with the eternal, and well without permission of me, the second, that Good Leopold you had lodged gratis in one of his palaces, per Instance the petits Carmes, L'amigo, the mammelokker etc. and the thirth, that you was sick. But narrowlij, I had read your Compliments and your thoughts poëticals on the waij of Tongres to Brussels, I was healed of mij Malaise. Before I goes further, this is the same phrase Dominee Van der L.. emploijes before he commences to preach, and before I forget it, I shall communicate to you the Novelties of our beloved Maes......; Lud.... is married the 15o. I have not had the honnour to be one of the Elus, who have assisted at his dejeuné. Theij have made a little voyage of four daijs and are alreadij returned. We schall seen of you have said the truth, concerning Madame his Wife. Madame Cazaux is wedded the 24o. with Master Lambotte and theij are gone to Brussels in order to enjoij all the pleasures of a first night, without necessitij to become red the next morning for her acquaintances. VDBur. is also departed yesterdaij, in order to sign the protocol, with, you know well. Hier Mama est retourné Ma soeur est malade et est restée a la Haije. Elle a professeur Hendrinks pour medecin. J'ai recu avanthier une lettre de Marie, dans laquelle elle me prie de vous faire beaucoup de Compliments. Elle est apresent a Deventer pour dix jours. Ce temps passé elle volera vers la Zelande. Now je repondrai a ta lettre. Car | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
apresent mon mot d'ordre est ordre. 30 Juny je vois oui je vois une carte surlaquelle Monsieur et Mad.e Nierstraz invitent M: le cadet Nieu- a leur faire l'honneur d'assister a un thé dansant, un thé dansant!! qu'ils donnent dimanche à la salle de redoutes. Fier comme un pacha à trois qeues je veux descendre pour Communiquer mon bonheur. Mais O Vanitum, Vanitatum Vanitas (n'est ce pas du Latin) en marchant avec le nez en l'air, je ne vois pas un sceau sur l'Escalier: je tombe de mon haut, je roule, et je roulerai encore si la bienheureuse terre ne m'avait pas reçu Sur son sein. En maudissant et sur le thé dansant, sur l'escalier, sur la servante etc et me damnant pardessus le marché je me leve, (ce qui etait assez naturel) j'appelle Bongers et lui dit d'aller chez mon Oncle TobieGa naar eind(173.) de lui faire des compliments et de lui dire que quoique j'en suis bien faché je ne puis pas avoir le plaisir de Venir. Mais helas encore trois fois O Vanitum, Vanitatum, Vanitas, je rappelle Bongers et je lui dit qu'il n'a pas besoin d'aller. Pourquoi ce changement? Je n'en sais rien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mais puisque les revolutions plaisent a tout le monde pourquoi ne plairaient-ils pas à Votre Serviteur? J'ij irai... peut-être. 1 Juillet. Florian dit quelquepart: On court bien loin pour chercher le bonheur,
à sa poursuite enfin on se tourmente;
c'est près de nous dans notre propre Ceour
Que le placa la Nature prudenteGa naar eind(174.)
Et quoique je ne suis pas Florian et que je n'ai pas le pouvoir de m'exprimer de la meme manière que lui, neamoins je suis de sa croijance. Mais je crois aussi que s'ennuijer n'est pas du bonheur et comment ne pas s'ennuijer en restant toujours chez lui? eh bien j'espere avoir trouvé un moijen en faisant de vers. Je commence, car vous meme étant poëte, vous pouvez les juger en meme temps. Mais voila que je ne puis trouver un mot qui rime sur Ah! / Bah! peut etre, mais ce n'est pas assez poetique [...] / Apresent je ne m'appelle pas Argentcourt ce qui arrive helas! bien de fois, mais Verve Court. [...] Non, quoique la difference soit grande entre s'elever jusqu'aux cieux Comme un aigle, sur ses ailes poëtiques et barbouiller dans la mare avec des pattes prosaiques comme un Canard...... (ici une citation latine fera bon effet, mais helas j'ai oublié tout mon latin, supposé que je l'ai jamais appris) je ne chasserai plus mon ennui en faisant de vers... Neanmoins c'est bien doux quand on a fait une centaine de rimes, c'est bien doux de pouvoir s'ecrier: 5 Juillet aijez la bonté de m'envoijer vos lettres par aix la chapelle Mama prie de vous faire Ses Compliments Ma Tante, Nigt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sanders idem et tous les Connaissances je vous prie de faire mes Compliments bien sinceres à votre famille Br. Caro a eu une attaque de la goutte; il va mieux et m'a prié ainsi que monsieur le Baron à vous faire ses compliments.Ga naar eind(175.) 11 Sept. Ah mon ami je vois que vous aimez la Chronique scandaleuse Vraiment c'est un goût de Grand-Seigneur et qui est dans une ville aussi morale que Maestricht assez difficile à satisfaire au lieu donc de scandale je vous conterai une nouvelle concernant un de vos anciens collegues. Prenez la peine de vous rappeler un Monsieur Loons officier de santé du 13.e Eh bien ce monsieur aijant eu une dispute avec le Curé de St. Nicolas a eu la bravoure de provoquer ledit Curé en duel. Sur quoi le ministre de la paix a prudemment repondu au defenseur de la patrie qu'il ne se battait qu'avec la bible. Et bien vous qui m'avez toujours dit qu'un medecin est presque toujours materialiste, imaginez vous un pretre combattant avec la bible, l'atheiste armé d'une glaive!!! Je ne sais pas qui aurait été le vainqueur, mais je sais bien que Monsieur Loons expiat son heroisme chez Valette et qu'il est a present au fort Bath en garnison. Si le bon ami de domine V.D.L. vivait encore, il crierait certainement a trois reprises: O tempora O: Mores!! 14 Sept: Mais il parait que celui ci n'est pas le seul medecin qui a changé de role [...] et ce meme homme n'est pas encore trois mois en Flandres que deja il est devenu vulgaire boit son potje bier Hesp et court après les kermesses. Voila une revolution tout a fait a la Flandre, faite par des pottekes Lambiek en kannekes leuvens - O tempora O Mores. 19 Sept. Corps de Garde St. Pierre Seul, assis au milieu de cette place, je pense a l'instabilité des choses humaines qui passent comme un nuage, Palmijre,Ga naar eind(176.) et Rome, Carthage et Athenes, ces temples ces palais, baties par des tijrans avec le sang et la sueur de leurs peuples ne sont maintenant plus qu'un amas de ruines exploités par des Bar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bares. Et qu'a été le resultat de toutes ces peines que le genre humain a pris? Desolation 20 Sept. Quand le soir assis a ma fenêtre, entouré des suaves exhalaisons de ma havane, je repasse dans mon esprit les moments qui s'ecoulaient si vîte pres de vous, vous m'apparaissez, depuis votre dernière, toujours en walt sant. [...] Sur quoi mille compliments et pourquoi se chagriner? amusez vous car l'avenir est si incertain. 23 Sept. Quoique, pour être poëtique, le bonheur de l'amour passe comme un son, disparaît comme une ombre, ne dure que l'instant d'un Songe, s'evanouit comme l'eclair dans une epaisse nuit, les suites sont quelque fois plus durables. Avec un peu de bonne Volonté vous vous souviendrez certainement que Monsieur Le Baron nous contait son amour pour une fille, qui demeurait près de sa caserne. Eh bien imaginez vous son desespoir. Elle est enceinte et sa famille veut qu'il en fera son Epouse; et n'etant pas grand amateur du mariage il est au desespoir chaque jour, vous devez savoir qu'il est mon domestique apresent [...] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oranje piet sera Capitaine, le Luit: Theu.... 1 Lieutenant et moi...... peut être rien. Man is born to bear,
Such is, alas! the Gods severe decrée
Theij onlij theij are blest and onlij free.
Two urns by Jove's high throne have ever stood
The source of evil one, and one of good
From thence the cup of mortal men he fills
Blessings to those, to those distributes ills
To most he mingles both: The wreth decreed
To tart the bad unmixed, is curst indeed
Pursu'd bij wrongs bij meager famine driven
He wanders outcast both of earth and heaven.Ga naar eind(178.)
6 Nov: Je suis malade; j'ai la fievre et on craint pour la rougeole, dont beaucoup de personnes meurent ici. Si je passe aussi de l'autre cotê, on t'enverra mes pistolets en souvenir. et alors a revoir jusqu'a dans l'éternité. En tout cas tu repondras encore celleci Mieux tard que jamais, c'est une devise que je veux prendre pour la mienne. Quoique je crois vous l'avez prise aussi. En tout cas si vous avez l'esprit aussi penetrant que le Tom Jones de Fielding,Ga naar eind(180.) le Corporal Trim de SterneGa naar eind(181.) ou le Rodenbach de La BelgiqueGa naar eind(182.) sans parler d'une douzaine d'autres vous pouvez deja dès apresent conclure de la presente que je suis encore au nombre des vivants. Une circonstance bien extraordinaire, puisque j'avais deja fait mon testament. Mais cessons de nous occuper de ces choses lugubres. Mon heure n'avait pas encore sonnée pour descendre dans ce noir tartare ou pour monter dans l'Elijsée des Elijsées. Pourtant quelle difference entre descendre et monter? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haast een jaar onzer scheiding wanneer zullen wij ons weer zien? Ik begin er na te haken. Zooeven vertelde mij een brigadier, die nu comies aan de poort is en vroeger bij de dragonders was, gij hem eens zijn been, dat door een val van het paard gebrooken was, hersteld hebt. De man liet zich in dankbare termen over u uit. Ik had hem wel willen omarmen. Een volgend epistel schakelt weer over op het Frans en dateert van een half jaar later: Pardonnez moi; voila ma premiere exclamation en t'adressant celle-ci. Oui je t'ai manqué en te laissant attendre si longtemps une reponse. Mais connaissant ta generosité, je sais mon pardon deja assuré | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
que les premiers moments d'un premier amour. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
encore croire à une providence. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Kortrijk (1835).Het valt bij Snellaerts aankomst in het Kortrijkse vaderhuis gemakkelijker het debet dan het krediet van zijn vérdragende beslissing op te maken. Hij had bij het verlaten van Maastricht en het leger gebroken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zijn vorige levensomstandigheden. Hij had vrijwillig afgezien van een vaste en honorabele betrekking in een maatschappelijk select milieu en een geordende samenleving; hij had een streep getrokken onder de gemoedelijke omgang met gelijkgeplaatsten en vrienden; hij had afstand gedaan van zijn liefdesverwachtingen en zijn poëtische bedrijvigheid en hij had afscheid genomen van een geregeld contact met een literatuur en cultuur, die zich wist te manifesteren in een verzorgde en beschaafde taal. Wat hij in ruil daarvoor zou krijgen was een vraagteken. Naar het onthaal dat hem buiten zijn familiekring zou ten deel vallen had hij het raden. Naar de mogelijkheden die het nieuwe vaderland hem zou bieden om zijn studie af te maken en te bekronen met een diploma evenzeer. Hij dook onder in een gebied waar het Frans de enige erkende bestuurstaal was geworden en daarbij de enige oirbaar geachte omgangstaal tussen beschaafde lieden werd geacht, en waar het Nederlands, indien het in de voorbije decennia al ooit iets anders en iets meer dan een papieren en houterige schrijftaal was geweest, thans definitief in een mengelmoes van spellingen en een warreling van dialecten verzonken leek. Literatuur in het Nederlands was na 1830 praktisch onbestaande en uitgesproken schaars in haar manifestaties; zij leek daarbij, net als vóór 1830, na 1835 slechts zogezegd te ‘ontwaken’, in werkelijkheid en bijna onafwendbaar terug in de kluisters van ijdele rederijkerij, wedstrijden met eermetalen en borstsieraden en in uitgalmingstornooien uit te monden. De manier waarop Snellaert bv. Van Duyses drang naar erkenning op dergelijke feesten wist te hekelen was veelzeggend. Dat hierin geleidelijk - men is geneigd te zeggen àl te geleidelijk - verandering zou komen is mede - misschien wel vooral - te danken aan het optreden van Snellaert, die met hoge en rotsvaste idealen voor zijn taal en haar behoud bezield, vasthield aan kwalitatieve eisen. Het kwam er volgens hem niet alleen op aan taal en literatuur in stand te houden, de taal diende behoorlijk en beschaafd te worden gehanteerd - de spelling diende eens en voor goed, liefst zo dicht mogelijk bij het algemeen Noordnederlands gebruik - en dus liever bij Siegenbeek dan bij Bilderdijk - aan te leunen; de poëzie en het proza dienden te beantwoorden aan de toen voor artistiek geldende criteria en estetische eisen. Daarenboven hoorde het tot de taak van de Vlaamse letterkundigen het onmondige en analfabetische volk op te leiden en op te heffen. Een heel programma, dat aller kracht en totale inzet vergde! In dit teken zou Snellaert zich voortaan intensief aan de kritiek gaan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijden en niet ophouden voor kwaliteit in de produktie te pleiten, voor zuivere taal, voor vlekkeloze vorm en stijl... wat hem uiteindelijk niet louter vrienden zou bezorgen, omdat hij liever dan zijn vrienden en hun geschriften op te hemelen naast het goede ook het verkeerde in hun werken opspoorde en in zijn eerste gedrukte kritieken naar voren bracht. Conscience en De Laet, Ledeganck en Van Duyse zouden in de loop van de volgende jaren allemaal een tijd hevig gebelgd en gekwetst in hun auteursijdelheid rondlopen!Ga naar eind(190.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. Gent (1836-1837).Medische studie en geschriften.Dat Snellaert Gent voor de voltooiing van zijn medische studie koos, lag om meer dan éen reden voor de hand. Misschien kon hij er rekenen op een zekere inschikkelijkheid van de faculteit en het rectoraat bij het afronden van zijn praktische, maar niet door academische diploma's ad hoc bekrachtigde medische opleiding? Men was er immers de pogingen van de centrale Brusselse administratie om na 1830 de hogeschool op te heffen ten bate van één centrale Belgische universiteit te Brussel nog niet vergeten! Men dacht nog met bitterheid terug aan de methodes, waardoor men gepoogd had de instelling te nekken door haar te verbieden nog zelf examen af te nemen en diploma's uit te reiken. En daarbij dacht men met trots terug aan de weerstand die men in 1831-1832 geboden had door het oprichten van een ‘vrije universiteit’, hoofdzakelijk gedekt en bekostigd door de mecenas Van Hulthem. Uiteindelijk zou de zaak zich bij de stemming van de nieuwe wet op het Hoger Onderwijs in 1835 ten goede keren, maar ze vergde o.m. het emeriteren van Prof. Kesteloot uit de faculteit van de geneeskunde als zoenoffer.Ga naar eind(191.) Gent was daarenboven een goed milieu voor de Nederlanden en Willem I: men denke aan de sterke orangistische stroming bij de gegoede burgerij, de stedelijke administratie en de industriëlen, aan het niet ongehinderd maar wel onverstoorbaar verder verschijnen van de orangistische spreekbuis de Messager de Gand, aan de radikale houding van een figuur als de jurist en magistraat Hipp. Metdepenningen, aan de oud-burgemeester Van Crombrugghe, en aan Vervier, venerable van de, nog steeds van Den Haag en niet van Parijs afhankelijke, loge. Het was daarbij een gunstig milieu voor het Nederlands: Willems | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was er na zijn Eeklose ballingschap vanaf 1835 komen wonen, en had er zijn jongere Antwerpse vriend en gewezen klerk Serrure in het rijksarchief benoemd gekregen. Men kon er rekenen op de ex-Gandavensis jhr. Philip Blommaert, nog steeds trouw aan de moedertaal en daar vanaf 1832 in woord en geschrift getuigenis van afleggend.Ga naar eind(192.) Er was de interessante figuur van een L.A. Warnkoenig, hoogleraar aan de juridische faculteit en studax over het oude Vlaamse recht. Men had er sinds 1833 het experiment met de Nederduitsche Letteroefeningen van Blommaert en Serrure en sinds 1834 het begin van de publikatie van een lange reeks Nederduitsche Letterkundige Jaerboekjes door De Vos en Rens beleefd. Naar het ons voorkomt moet Snellaert een inschrijving op de rol voor het academiejaar 1835-1836 hebben genomen. Het is evenwel niet uit te maken of hij vanaf oktober 1835 te Gent vertoefde. Wel weten we dat hij in januari 1836 zeker te Gent verbleef, want een brief werd hem gezonden bij zijn hospita, juffrouw Dewit, Korteridderstraat 5,Ga naar eind(193.) en vanaf februari logeerde hij bij juffrouw Verraert, Brabandstraat 17,Ga naar eind(194.) waarbij dat ‘juffrouw’ in de adresseringen van zijn Nederlandse vriend Jacobze en zijn Vlaamse vriend Blieck wellicht mede een sociale kwalificatie zal hebben betekend. Deze laatste kamers - Blieck noemt het ergens een ‘appartement’ - zou hij trouwens ook het volgende jaar aanhouden. Hij begon allereerst aan de studie van de kandidatuur voorbereidend tot de genees-, heel- en verloskunde, waarover hij reeds in de zomer van 1836 met onderscheiding examen aflegde. Hiervan getuigt bv. een uitlating uit een brief van Snellaert aan Nieuwenhuizen, waarbij ons zijn aarzelende spelling, zwevend tussen Siegenbeek en Willems, opvalt: De tyd is gekomen en het examen voorby en het geluk is my niet te beurt gevallen naar Maestricht te komen. Ben ik gedropen? ô neen! integendeel met distinctie is myn examen afgelopen.Ga naar eind(195.) Hierna werd hij toegelaten tot het doctoraat, en daarbij stelt zich het probleem of hij genees-, heel- of verloskunde studeerde? De drie mogelijkheden bestonden afzonderlijk of gecombineerd en gaven elk voor zich een duidelijk gespecifieerde en afgelijnde bevoegdheid. Heeft hij wellicht de eerste van deze studierichtingen gekozen? De vermelding van zijn diploma in het archief van de universiteit zou het doen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermoeden.Ga naar eind(196.) Dit nu is bepaald eigenaardig als we bedenken dat Snellaert te Utrecht mede speciaal in de heelkunde werd getraind en dat hij ook na die tijd belangstelling voor het vak toonde doordat hij dure vervolgwerken over heelkunde via Van Benthem & Jutting betrok.Ga naar eind(197.) Hij gaf De Laet zelfs advies over dergelijke handboeken!Ga naar eind(198.) Tot overmaat van verwarring komt nog, dat ons in zijn nalatenschap twee attesten van zijn professoren bewaard bleven, waaruit blijkt dat hij naast inwendige geneeskunde ook verloskunde heeft gevolgd: Je soussigné Professeur de Clinique interne à la faculté de Médecine de l'Université de Gand, déclare que Mr ferd. Snellaert de Courtrai candidat en médecine a frequenté mes leçons avec la plus louable assiduité pendant l'année académique 1836-1837. Je soussigné, professeur agrégé à la faculté de médecine de l'université de Gand, déclare, que Mr F. Snellaert a suivi mon cours théorique et pratique d'accouchement pendant l'année académique de 1837. Het blijft een raadsel. Wellicht heeft hij zijn studie in twee jaar willen afmaken? Om financiële redenen of om klaar te zijn voor de letterkunde en de Vlaamse strijd? In augustus 1837 legde hij te Brussel, zoals officieel vereist was, voor de jury het examen af van het eerste doctoraat met onderscheiding. Dit van het tweede doctoraat volgde onmiddellijk erna en eindigde slechts met voldoening: had Snellaert de studie enigszins willen forceren? Dat zijn Nederlands militair verleden en zijn Vlaamse overtuiging hem bij de vroede heren was voorafgegaan, blijkt uit zijn Memorandum: Toen ik voor de laetste mael onder de klauwen der heilige vierschaer zat, en terwyl ik bezig was met my tegen den leugenaer Van Coetsem te verdedigen, zei Seutin tegen Baud: Je crois que c'est of c'est un patriote de l'autre couleur.Ga naar eind(201.) Over zijn medestudenten te Gent, waar hij ongetwijfeld opviel door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn hogere leeftijd en praktische beroepservaring, weten we weinig: wel bleven een achttal brieven van een zekere F. Verhaeghe, uit Brugge afkomstig, bewaard.Ga naar eind(202.) Verhaeghe ging zich nadien in de lente van 1839 te Parijs in de chirurgie bekwamen, en vertoefde met het oog daarop ook te Bonn in de herfst en te Berlijn in de winter van 1839-1840. Een van zijn brieven, als medisch bericht omgewerkt, werd trouwens door Snellaert in zijn Kunst- en Letterblad van 1840 onder het pseudoniem V.D.H. opgenomen.Ga naar eind(203.) Ook over de verhouding tot zijn professoren weten we weinig. We hebben wel sterk de indruk dat hij kon rekenen op de sympathie en de steun van de psychiater Jozef Guislain: in Snellaerts nalatenschap wordt een soort dictaat bewaard van Guislains colleges over de geschiedenis van de geneeskunde.Ga naar eind(204.) Ook uit het reeds voorheen vermelde Memorandum blijkt beider vertrouwelijke omgang: 21 April 1837 Het vervolg is niet minder eigenaardig voor wat Snellaert de moeite van het optekenen waard vond: Ik ben byna beschaemd over myn gentsch accent zei Guislain eens aen eenen blinden die Bruggeling was, in myn eigen oor vindt ik het gentsch stroef en onaengenaem. Integendeel, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hernam de blinde, de tael duidt het volk aen, het is ook in Gent dat men karakters vindt om nieuwe Artevelden te voorschyn te doen komen; het brugsch is veel zachter, daerom is Brugge ook de stad der vrouwen.Ga naar eind(206.) Het zou trouwens met de stevige steun van Guislain zijn, dat Snellaert in 1838 lid van de Société de Médecine de Gand zou worden, en in het genootschap tientallen jaren een zeer actieve rol zou spelen.Ga naar eind(207.) Ook de duidelijke animositeit tussen Snellaert en Van Coetsem is ons reeds even gebleken. Het Memorandum bevat hierover meer: Professor Van Coetsem, die niets aenbidt dan de blinkende en opkomende zon, wilde onlangs op zyne manier aerdig zyn. Hy weet dat ik somtyds een feuilleton schryf, en daerover met een paer studenten (Mr Heybroeck, Hassebrouck enz) sprekende kreeg hy den luimigen inval van te zeggen dat ik in myne Vlaemschdolheid den naem van Cuvier in dien van Kuiper vertaeld had. (Inde irae?) Men merkt het: er is duidelijk sprake van een grondige antipathie! Snellaert is blijkbaar afgestudeerd op voordracht van een proefschrift, gewijd aan een onderzoek bij een aantal Gentse schooljongetjes over het geheugen op grond van de stand en de ligging van hun ogen. Een fragment hiervan werd achteraf in de Annales van de Société voor 1838 opgenomenGa naar eind(209.): uit het Bulletin van datzelfde jaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijktGa naar eind(210.) dat het oorspronkelijk in het Nederlands was geschreven en pas achteraf werd vertaald. Snellaert haalde omtrent diezelfde tijd zelfs het huzarenstukje uit om op de viering van prof. Kluyskens in oktober 1838 in het Nederlands het woord te voeren en de daar aanwezige tweehonderd medici op hun plichten tegenover de taal van hun volk te wijzen! Een dusdanig exploot was nog nooit geschied, en zou vermoedelijk in de eerste decennia in het genootschap ook niet meer voorkomen: zelfs Snellaert blijkt er voortaan, naar traditioneel gebruik en bij gebrek aan een Nederlandse omgangstaal bij het gros van de flaminganten, Frans te hebben gesproken. In de Gazette van Gent staat in het verslag over het ‘Vreugde-Feest ter eer van den professor Kluyskens’ een rede vermeld: van den doctor Snellaert aen alle zelfdenkende artsen der Vlaemsche gewesten enz. Daer naer heeft laestgenaemden doctor de volgende verzen afgelezen, door den beroemden Vlaemschen dichter van Duyse voor de vuyst gemaekt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze gedachte aan een Vlaamse geneeskundige school zou ook doorspelen in de Bydragen van de Gazette van Gend, waarin Snellaert voor het literaire en Spyers voor het schilderkunstige deel instond (met alle verwarring van dien, omdat beiden dezelfde voorletters F.A. hadden, zodat Snellaert SN...... moest ondertekenen en Spyers F.A.S.!) Reeds in de tweede jaargang komt de gedachte aan een eigen nationale geneeskunde naar voren: Wien is het thans nog onbekend dat alles aengewend wordt om onze hoogeschool te doen vallen, en de vlaemsche jeugd, die zich op de wetenschappen toelegt, naer elders te doen verhuizen? Het zyn niet alleen de nayver der andere universi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teiten, het schreeuwend egoïsmus van andere provintien, die Vlaenderen niets willen toestaen en hem alles zoeken te ontwringen wat hem dierbaer is; neen, zelfs binnen de muren van de tweede stad des ryks, ja in den boezem der hoogeschool zyn mannen die haren ondergang gezworen hebben. En een weinig verder luidt het: Meer dan ooit werkt men thans langs alle kanten om bouwstoffen voor eene algemeene geschiedenis des vaderlands te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzamelen. Niet één perkament dat niet uit zynen donkeren schuilhoek gehaeld wordt. Alles wordt onderzocht en hertoetst. Ook over kunsten en wetenschappen doet men yverige navorschingen; trouwens deze staen in een onmiddelyk verband met den toestand eener natie, en de roem der geleerden en kunstenaren spreidt niet min glans over een land dan degene van staetsmannen en veldoversten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wereld hadden medegedeeld. Wy spreken hier zoo veel te gereeder over het onregt aen de landtael gedaen, om dat wy uit zekere bronnen vermeenen te weten dat anders de schryver der bekroonde verhandeling, de heer Broeckx, zyn werk in het Nederduitsch zou opgesteld hebben. Sedert heeft de maetschappy aen billyke tegenwerpingen gehoor gegeven en het regt der moedertael herkend.Ga naar eind(213.) In datzelfde artikel werd n.a.v. de geneeswijze van Broussais opgemerkt: Het kan niemand onverschillig wezen van te weten dat het stelsel dat zoo schaemteloos voor nieuw uitgekraemd, als een leger van den grooten man Europa verwonderd en aen Frankryk schatpligtig gemaekt heeft, niets is dan een weêrgalm van het onderwys dat over eene eeuw in het gryze Leuven gegeven werd. Het is niet genoeg dat zy ons tot apen maken, onze zuidelyke naburen komen nog ons eigendommelyke plonderen. En wy, sedert eenigen tyd het beleefdste volk van de wereld, wy buigen, zonder eenig onderzoek, het hoofd voor alles wat maer van over de Leye ons toekomt.Ga naar eind(214.) Ook Snellaerts latere publikaties, studies en rapporten over onze medische voorgeschiedenis, over een Jan Yperman,Ga naar eind(215.) een Van HelmontGa naar eind(216.) en het Collegium Medicum Bruxellense,Ga naar eind(217.) zijn ongetwijfeld mede aan deze overtuiging en aan deze hoop op de toekomst toe te schrijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Tael is gantsch het Volk.Veel belangrijker dan het geneeskundig aspect van Snellaerts verblijf te Gent, veel interessanter en ook veel meer op de voet te volgen is ondertussen zijn literair-kritisch debuut en het begin van zijn inmenging in de Vlaamse zaak gebleken: we bezitten vele en kostbare gegevens in de correspondentie van F.J. Blieck - Snellaerts antwoorden zijn helaas, op een enkel klad na, weerom verloren gegaan - en in het bekende Memorandum, terwijl we anderzijds steun hebben aan zijn eerste in druk verschenen stukken, opgenomen in de Bydragen van de Gazette van Gend. Uit allerlei andere bronnen is het ondertussen mogelijk om het begin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de contacten, de ontluikende vriendschappen én de onvermijdelijke tegenstellingen, om even een formule aan Dr. Schmook te ontlenen,Ga naar eind(218.) van nabij te volgen. Reeds in zijn Eeklose tijd had Willems bezoek gekregen van de jonge Karel Lodewijk Ledeganck, aanvankelijk in het zelfde stadje gehuisvest en later overgeplaatst naar Oudenaarde, van jonkheer Philip Blommaert uit Gent en van Prudens van Duyse uit Dendermonde, terwijl zijn contacten met Ferdinand Jozef Geelhand, Frans Hendrik Mertens, Constant Philip Serrure en Jan Frans Cornelis Verspreeuwen uit zijn vertrouwde Antwerpen intact waren gebleven. Blommaert en Serrure hadden Maria Doolaeghe uit Diksmuide tot het plaatsen van haar befaamde oproep aan de Belgische dichters in hun Nederduitsche Letteroefeningen van 1833 bewogen.Ga naar eind(219.) Vermoedelijk was het via haar, via de met haar reeds langer bekende Van Duyse, of via Ledeganck en Willems, dat Blieck contact kreeg met Gent. Of geschiedde dit door toedoen van Rens, die aan alle hem bekende Vlaamse dichters een oproep had gericht tot het leveren van een bijdrage voor zijn Letterkundig Jaerboekje?Ga naar eind(220.) In elk geval staan in de eerste jaargang reeds enkele gedichten van Blieck.Ga naar eind(221.) En met Blieck is de schakel met Zuid-West-Vlaanderen gelegd: zoals hij via Doornaert ultimo 1832 epistolair en onrechtstreeks,Ga naar eind(222.) en vanaf september 1835 rechtstreeks contact kreeg met Snellaert,Ga naar eind(223.) zo introduceerde hij op zijn beurt de jonge (niet meer zo jonge!) medische student bij Rens. Op 3 januari 1836 reeds schreef hij: Zoo gy lust hebt somwylen met den heer Rens (een goede zedige borst) een beetje te klappen over letterkunde, zie hier zyn adres: Margarietestraat Nr 10.Ga naar eind(224.) en op 17 januari: Hebt gy te Gent reeds lettervrienden?Ga naar eind(225.) Deze ontmoeting met Rens nu zou tot de oprichting te Gent van de Maetschappy van Vlaemsche Letteroefening: De Tael is gantsch het Volk op 10 februari 1836 leiden.Ga naar eind(226.) Het zou ons zelfs niet verwonderen als het definitieve besluit om op te komen voor het recht van het Vlaams tot stand kwam begin januari, enerzijds als parallelverschijnsel met het stichten in december 1835 van de Olyftak te Antwerpen, anderzijds vers onder de indruk van twee redevoeringen, respectievelijk door baron de Stassart, voorzitter van de Académie royale de Belgique (en oud-prefect te 's-Gravenhage tijdens de Fran- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
se overheersing) en baron de Reiffenberg op de eerste openbare vergadering van dit geleerde genootschap te Brussel gehouden. Op 16 december 1835 had de eerste het nl. gehad over de geschiedenis van de Académie en de voortreffelijkheid van de Franse kultuur, de tweede over het Frans als de traditionele lands-, bestuurs- en literaire taal van onze gewesten.Ga naar eind(227.) De Brusselse dagbladen hadden deze redevoeringen vrijwel in extenso overgenomen: Snellaert had er Blieck blijkbaar prompt over geschreven, want diens antwoord, dat ons de echo van Snellaerts opvattingen lijkt, luidde: Wanneer men niets te zeggen heeft, dan schryft men nog eenen brief die behaegt, getuige het aengename waermeê gy my vereert. Gaerne volgt myn Geest die losse omwandeling der gedachten, dien laisser-aller der franschen, die met eene zekere zorgloosheid of sans souci alles aenraeken wat zy ontmoeten. Dit is in den aerd van den briefstyl, en dien verstaet gy. Alle uwe gedachten echter streven tot een doel: bloei der vaderlandsche letteren, versmading harer lasteraren. De gewezen Prefect heeft dan eenen nieuwen uitval tegen haer gedaen? ô die lieve Baron! Kon ik maer gelooven dat de verveling die hy gewekt heeft, niet slechts uit eene drooge phrasiologie, maar eenigzins uit eene achting der toehoorders tot het geen zyn aanspraak heeft trachten te vernederen, gesproten zy! Maar ik vrees dat onder het getal der botgeleerden zich nauwelyks een Willems zal bevonden hebben. Zoo zal onze taal, zonder verdedigers in de Akademie, zonder verdedigers in de Wetgevende Kamers, zonder tydschriften tot hare verdediging aangerigt, altyd verdrongen worden. Wy zullen schryven en onze voortbrengselen zullen, zoo als gy heel lief zegt, den worm afwachten. Gent bezit meer dan eenige andere Stad een groot getal goede letterkundigen. 't Is daar dat men de middelen moet beramen en bewerkstelligen, wil men onze letterkunde bloeyen zien. In andere plaatzen kan men slechts medewerken.Ga naar eind(228.) Onmiddellijk hierna had Snellaert blijkbaar Bliecks advies over een op te richten letterkundig genootschap ingewonnen: het model dat hem hierbij voor ogen zweefde scheen de Gentse Société des Beaux-Arts te zijn,Ga naar eind(229.) waarin de oude dichter C.A. Vervier, de drukker E. de Busscher en de historicus Moke sr. actief waren, en waar later, naast baron Jules de Saint-Genois, vooral Prudens van Duyse een rol zou spelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eilaas! lieve Vriend, wat raad zou ik weten? Hier ben ik aan het eindpunt van de Wereld; hier ben ik alleen, en heb, voor lettervrienden, slechts boeken en toesnellende brieven. Dit is genoeg voor myn troost, te weinig om eene zaak toetelichten die het beraadslagen van deskundigen vordert. Ik weet wel wat er hier ontbreekt, doch niet wat er te Gent mogelyk zy. Ik heb zelfs geene kennis van de fransche maatschappy, aldaar in wezen. Dus kan ik u slechts yver in het betrachten van het mogelyke aanraden, U verzekerende dat ik hartelyk deel neem in het geen UE. ter begunstiging der moedertaal zal aanwenden.Ga naar eind(230.) Eigenaardig doet hierna een bepaalde passus over pronkzucht aan. Onze eerste indruk was dat hij hier de kersverse academicus Willems bedoelde, maar in verband met een volgende brief is dit minder waarschijnlijk, en zijn wij voor een mogelijke identificatie aangewezen op gissingen: wellicht was Snellaert voor steun en raad gaan aankloppen bij Willems' collega in de Académie, J.J. de Smet? Of bij Vervier? Of wellicht bij de jongere Blommaert of Serrure? Dat hier voorlopig in de Gentse kring moet worden gezocht lijkt ons logisch: Het is te bejammeren dat zy, die zoo weinig aanhangers mag tellen, onder hen nog lieden vindt die min haren bloei, min het algemeen belang, dan wel hun afzonderlyk vermaak beöogen. Onverschillig, ja, met kleinachting zien zy de opkomende jonge liefhebbers hunne middelen uitputten, zich hier en daar wenden, terwyl zy in hunnen leunstoel zich uitstrekken, en, opgeblazen, zich daar den krop van een prelaat zetten. R. heeft ze niet kwalyk gedoopt. Zoo bestaat de heer Devos niet, van wien R. u ongetwyfeld reeds meermaals gesproken heeft. Ware hy nog te Gent, hy zou uw voornemen krachtdadig ondersteund hebben. Maar door zyne verwydering zal hy welligt niet meer dan ik kunnen bydragen. Trouwens, om lessen te geven moet men ter plaatze zyn. Gelukkig beschikken wij voor een nadere situering van de jonge maatschappij over verschillende bijdragen. Vooral de ‘Schets eener ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schiedenis der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde; De Taal is gansch het Volk, te Gent; opgesteld door den heer Degerickx, Secretaris, en door hem in openbare algemeene zitting van den 15 September 1861 voorgedragen’ bewijst ons hierbij goede diensten, waar hij over Snellaert schrijft: Ondertusschen was een der stichters onzer vereeniging, uit Noord-Nederland teruggekeerd, zich te Gent komen vestigen, en kwam er weldra in vriendschappelijke betrekkingen met eenen anderen beoefenaer der vlaamsche letteren [i.e. F. Rens. A.D.] Welhaast werden zij bedacht op de middelen om alhier eene maatschappij te stichten; daar beiden echter hier met weinige persoonen bekend waren, was de grootste moeijelijkheid voor hen vijf beminnaars hunner moedertaal aan te treffen, om deze inrigting tot stand te brengen. Dit onontbeerlijk getal werd eindelijk gevonden en de maatschappij: De Taal is gansch het Volk gesticht. [...] Het wekt daarom bevreemding in Micheels' levensbeschrijvingGa naar eind(233.) van Prudens van Duyse het jaartal 1835 (een drukfout?) en de toevoeging ‘P. van Duyse’ bij ‘ondertusschen was een der stichters onzer vereeniging, uit Noord-Nederland teruggekeerd, zich te Gent komen vestigen’ te vinden. Van Duyse zou immers pas in oktober 1836 vanuit Dendermonde te Gent komen wonen, nadat hij er benoemd was geworden tot leraar aan het atheneum! Een en ander werd ondertussen reeds gedeeltelijk door Prof. P. de Keyser rechtgezet, waar hij opmerkt: Prudens Van Duyse kan niet tot die vijf hebben behoord, daar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij eerst in oktober 1836 naar Gent kwam, maar Jan Frans Willems, die ere-voorzitter werd benoemd, F.A. Snellaert, Ph. Blommaert, F. Rens en E. Degerickx moeten er toe hebben behoord.Ga naar eind(234.) Het eerste ‘Verslag over den toestand der Maetschappy, gedurende het Bestuer-Jaer 1836-1837, Gedaen in Zitting van den 5 Mei 1837’Ga naar eind(235.) vermeldt o.i. deze vijf stichtende leden expliciet: het waren ‘de Voorzitter F. Rens, de Bestuer-leden F.A. Snellaert en F.A. Spyers, de Geheimschryver Ch. Jos. Boulengier en de Schatmeester L. Caluwé’. Noch van Willems of Blommaert, noch van de latere secretaris Degerickx is hier sprake. Ook het geven van een kenspreuk aan de maatschappij, door Prof. De Keyser toegewezen aan de ‘vaste voorzitter Frans Rens’Ga naar eind(236.) is met meer waarschijnlijkheid aan Snellaert toe te schrijven. Hij had immers ‘in de eerste Zitting der Maetschappy’ i.e. op 10 februari 1836, ‘over het nadeelige van het niet beoefenen der Volkstael’ gesproken, en was begonnen met: M.H.H. Het gelukkig bewaarde ‘Reglement voor de Maetschappy van Vlaemsche Letteroefening, opgerigt te Gent, den 10 February 1836’Ga naar eind(238.) stipuleert allerlei over haar inrichting, bevoegdheden en taken, bestuur en verschillende soorten leden, over de door dezen te houden lezingen en spreekbeurten, over de wekelijkse vergaderingen, de boeten, de inrichting van een bibliotheek en een jaarlijkse wedstrijd ter bevordering van de Vlaamse dicht- en prozakunst. Typisch voor de nog steeds labiele politieke verhoudingen is bv. artikel 7: Men zal zich, zoo by het vervullen der spreekbeurten, als by de beraedslagingen en andere gesprekken en voorlezingen, ter vergaderzael der Maetschappy, stiptelyk moeten onthouden van alle staetkundige zinspelingen, als mede van alle redeneringen, 's Lands Regering, der Godsdienst en der zeden tegenstrydig.Ga naar eind(239.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blieck blijkt zich in de oprichting van het genootschap ongemeen te hebben verheugd: Zoo even ontvang ik uwe aengename letteren. Te groot is het genoegen dat zy my inboezemen dan dat ik een oogenblik het antwoord zou uitstellen. Myne hoop put er een voedsel uit dat haer versterkt en merkelyk doet aengroeyen. Hoe hartelyk juich ik UEd. toe, gy ware voorstanders der miskende tael! Werkt moedig voort; de overtuiging dat Gyln eene edele, loffelyke daed zult verrigten, moet UEd.n aenvuren. Myn geest is niet hier; hy zweeft onder UEdn en hangt met verrukking uwe werkingen aen. Heil U, wien de eer van het eerst te mogen spreken, te beurt is gevallen! Gy verdient ze, en de tyd zal het staven. Geschikter onderwerp kondt gy voor uwe aenspraek niet kiezen. Werkend Lid zou ik willen worden, indien ik te Gent woonde; de gedachte dat myne middelen daervoor niet berekend zyn zou my niet terug houden; ik zou uitroepen: ‘Het pogen zelfs is grootsch in 't worstelperk der eer’ [...] Ook zijn volgende brief duidt o.i. op een zekere reserve bij de oudere en gevestigde Vlamingen om zich bij het (eerder studentikoze?) genootschap aan te sluiten. Of vonden zij zichzelf méér dan of niet uitsluitend letterkundigen? Uw brief vindt my niet allerbest; doch ik ben niet zoo zeer onpasselyk dat myn antwoord uitstel vordere; ten anderen, storten my uwe letteren leven en lust in; zy doen my in den yver deelen waervan gy blaekt, doch niet in de hoop die gy op my voedt. Echter aenvaerd ik het lidmaetschap; slechts moet ik bekennen dat het gewigt door my niet zal verzwaren. Nevenskomende brief handelt hier breeder over. Het zal dan gaen wanneer er nog 72 leden bykomen? Zoo moet ik vreezen dat het niet zal gaen. Willems en Blommaert bepalen zich by moedof gelukwenschingen: dit is niet loffelyk. Het overige van uwen brief, echter, stelt my gerust. Moed, derhalve! en dewyl R. het uitzetvat bemint, nut het ook in uwe ledige uren en laet, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder het klinken met de glazen, uw yver, zoo zeer als het edel vocht, hem aenvuren. Ja, het publiek bemoeit zich met UEd. jammer! ware zyne verwachting teleur gesteld. - Ik zie dat de Commissie, door de Gentsche regering aangesteld tot het bewaren der geschiedkundige gedenkteekenen, besloten heeft dat alle de straten van Gent voortaen hare oude vlaemsche namen zullen dragen; loffelyk! Vervier is de voorzitter dier Commissie. Met evenveel genoegen verneem ik dat de heeren Serrure en Borremans, de letteroefeningen zullen voortzetten. De yverige VDuyse was bedacht om dit te Dendermonde te doen; zoo schreef hy my over éen paer weken. Of hy, by 't vernemen dat deze voortzetting te Gent betracht wordt, van zyne gedachte zal afzien weet ik niet. By Z.Ed. zouden er acht nummers per jaer uitkomen. Het schynt dat de heer Bogaerts van Antwerpen zyn werk, la Belgique Scientifique et litteraire en 1836, waeraen hy sedert lang bezig is, zal uitgeven. Dit wekt myn belang. - Het gebeurt niet zelden dat uw oordeel met het myne overeenkomt: ook ik geef aen Jw Doolaeghe den eersten rang in het jaerboekje. Wat echter uw oordeel omtrent my aengaet, ik laet het voor uwe rekening. Waer blyft dan Devos, waer Ledegk, en waer VanDuyse?Ga naar eind(241.) Blijkbaar had Snellaert hem zijn indruk over de diverse stukken uit Rens' Nederduitsch Letterkundig Jaerboekje medegedeeld. Het leek hem omtrent die tijd ook wenselijk om in contact met Willems te treden, en hij verzocht om Bliecks hulp daartoe, want deze antwoordde hem: Lieve Vriend, Reeds op 26 april volgde Bliecks reactie op Snellaerts verslag over het bezoek bij Willems: Ik Dank je wel, Vriend lief, over den spoed met welken gy | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
my schryft en de Gazette van Gent zendt. Ik, die slechts le Journal de la Belgique lees, die hier verwyderd ben van alle letterkundigen, moet met veel belang de tydschriften en brieven ontvangen waerin van letterkunde gehandeld wordt; dan waen ik my verplaetst in de kringen dier dichters en geleerden en ik beleef een zalig uertje. Uw letterkundig overzigt bevat juiste redeneringen en een toon van bescheidenheid die men gaerne ontmoet in dergelyke Schriften. Zoo omtrent zou ik my uitgedrukt hebben; men kan een weinig met uwe beoordeeling verschillen en misschien ongelyk hebben. Dit zeg ik alleen ten opzigte van uw gevoelen over anderens werken. Wanneer men over de myne spreekt, dan luister en zwyg ik, en ik onderteeken veelal de uitspraek. Het voegt my niet my-zelven te beoordeelen. Ik, my boos maken over het geen gy van my zegt? Gy schertst, vriend; onmogelyk kunt gy my zoo onredelyk wanen. Gy zegt immers meer goed dan ik zou durven verhopen; en al ware het eene berisping, ik zou meenen dat ik ze verdien. Gy schryft my wonderlyke dingen over Ledk; is alles juist zoo als gy schryft, dan is hy waerlyk belachlyk susceptible. Zoo gy het niet waert die my dit schryft, ik zou gelooven dat men onnauwkeurig spreekt of dat men een kleinen haet tegen Ledk voedt; zoo ongeloovelyk schynt my het gedrag, hem ten laste gelegd. Waerlyk, ware ik by den Eeclooschen dichter, met wien ik eenige betrekkingen heb, ik zou niet kunnen nalaten het onredelyke van dit gedrag uiteentezetten. Het verwondert my niet dat hy eenen franschen brief aen Rens schryft; hy houdt fransche briefwisseling met nog andere persoonen. Hy heeft twee dagen by my te Brussel geweest, en byna altyd sprak hy my in het fransch. Hy is echter Vlaming, twyfel daeraen niet. [...] Men gaat zich hierbij afvragen of de jongeren niet sterk geïmponeerd werden door Willems' figuur en verschijning. Degerickx uit ten minste een juichkreet waar hij Snellaert op 12 mei kan aankondigen dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willems het erevoorzitterschap van de Tael had willen aanvaarden: De heer Willems is werkend Lid der Maetschappy De Tael is gansch het volk benoemd in zitting van den 5en Mei 1836, en in zitting van den 12den derzelfde maend is hem het Ere-voorzitterschap opgedragen. Willems bewoog zich immers op een ander, een hoger en een meer officieel vlak, was in de Académie de collega van de officiële tenoren van de Belgische letterkunde, bekommerde zich voorlopig meer om taal en spelling dan om de letterkunde en beraamde met J.B. David wellicht reeds het plan tot oprichting van een Vlaamse Academie? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kritisch debuut.Vanaf begin mei 1836 was tot uitgave van de Bydragen der Gazette van Gend voor Letteren, Kunsten en Wetenschappen besloten. Degerickx maakte er in 1861 melding van: Welhaast werden de leden des genootschaps er op bedacht om de voornaamste stukken, die in hunne wekelijksche samenkomsten werden voorgelezen, door den druk bekend te maken: onder den titel van Bijdragen voor letteren, kunsten en wetenschappen, werden zij, bij wijze van feuilleton, in de Gazette van Gent opgenomen en vervolgens afzonderlijk gedrukt. Vier jaargangen, zoo vele bundeltjes uitmakende, zijn van die Bijdragen verschenen.Ga naar eind(245.) De ‘Inleiding’ tot het eerste nummer bevat een aantal principes, waaraan de redactie zich zou houden, en onder meer de bepaling dat op dat een ieder eene waerborg hebbe dat de bedoelingen der heeren opstellers der Bydragen regtzinnig zyn, en dat zy het goede niet aen losbandige spotzucht en ongepaste bedilzucht zullen opofferen, en tevens op dat men zich een juyst denkbeeld kunne maken van den werkkring waerin zy zich zelven besloten hebben, achten wy het niet ongepast hier omtrent in eenige byzonderheden te treden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kundigen wordt gevolgd, waerin de a en u niet verdubbeld, maer door de e verlengd worden, die zich overigens naer de spelling van Weiland en Siegenbeek schikt en hun met de regels van afleiding en welluidenheid het meest schynt overeen te komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bureau der Gazette den naem van den opsteller kunnen vernemen, en van hem de noodige uitlegging bekomen.Ga naar eind(246.) De eigenaar en uitgever der Gazette van Gend, D.J. van der Haeghen, was immers erelid van de Tael geworden. Zou dit wellicht door bemiddeling van Snellaerts jeugdvriend Doornaert geschied kunnen zijn? Uit de brieven van Blieck weten we immers dat hij omtrent die tijd te Gent als letterzetter werkzaam was. Ondertussen vergaderde men blijkbaar regelmatig: dat niet alle activiteiten even ernstig waren, blijkt uit Bliecks opmerking: Hoe gaet het met de maetschappy? Vergadert men zich nog 's avonds om over letterkunde te klappen en - de Dames te kussen? Beide is even geestig; vraeg het maer den heer Voorzitter. Myn groete aen al die lieve maets!Ga naar eind(247.) Reeds in nr. III van de Bydragen was Snellaerts kritiek, uitgebracht op een Brugs huldealbum voor de dichter F. Canneel, niet van de poes geweest: wilden wy al het geknoeisel aentoonen, wy moesten ten minsten 50/52 van het bundeltje overschryven. Wy kunnen echter niet afstappen, vóór wy ons wat met den heer van Loo bezig gehouden hebben, voor eerst om dat de heer van Loo ons vroeger, zoo niet altyd als groote dichter, ten minste als vloeyende versificateur is voorgekomen, en ten anderen wyl wy op nieuw bedreigd worden met eene dichtkunde van niet minder dan 4000 verzen. Goede hemel! de toekomende wetgever op den vlaemschen zangberg met stukken te voorschyn komen, die den stempel van den bedorvensten wansmaek dragen, en ons in den tyd der gildebroeders terug brengen! Wat schennis heeft Vlaenderen aen de dichtkroon van den heer van Loo bedreven, om op zoo eene schandelyke wyze mishandeld te worden? Dat zyne waerde Parnasgenooten onze ooren door hunne wanklanken meenen te betooveren, kunnen wy nog verkroppen met uit te roepen: Heere, vergeef het hun! maer dat de man die reeds gelaersd en gespoord is om tegen de rymelbende op te trekken, ons met zulke walgelyke gerechten komt kwellen, is iets dat ons onverklaerbaer voorkomt.Ga naar eind(248.) En verder: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het is ons niet bekend dat men ergens nog de onbeschaemdheid gehad heeft dergelyke walgelykheden te doen drukken en by inschryving uit te geven.Ga naar eind(249.) Slecht zou het hem bekomen: reeds op 29 mei volgde een recht van antwoord, door de Brugse rederijker-dichter E. Pierret rechtstreeks aan D.J. van der Haeghen gestuurd.Ga naar eind(250.) Hierin beschuldigde hij ‘prof. SNoodaerd’ van ‘losbandige spotzucht en doorstralende partygeest’. Snellaert leidde het stuk in de Bydragen als volgt in: Wy moeten echter aenmerken dat de heer PIERRET het een weinigje mis heeft, als hy veronderstelt dat wy onder den invloed van anderen zouden schryven. De redactie is vry, onafhankelyk, onpartydig, zoo als genoegzaem blykt uit het plaetsen van 's dichters prozastuk. Even mis is hy als hy in zyne straeten kroegtael den opsteller van het artikel in Nr. III dezer Bydragen voorkomende, meent vast te hebben. De schryver van het artikel is geen professor; hy is geen vreemde, maer een Belg; zelfs geen Bruggeling of te Brugge woonachtig, echter een Westvlaming. Wy volharden daerenboven in onze overtuiging dat het schande is, ja dat het verachting toonen is voor zyne medeburgers, zulke walgelykheden by inschryving te durven uitgeven. Den lezer verzoeken wy voor den heer PIERRET verschooning; voor hem die niet eens schynt te gevoelen dat zyn artikel door fatsoenlyke menschen (hy er onder gerekend) zal gelezen worden. Voor de ongeloovigen of nieuwsgierigen is het oorspronkelyke dagelyks by den Drukker dezer Bydragen te bezigtigen, en den auteur in de Noordzandstraat D 19 No. 20 te Brugge.Ga naar eind(251.) Hierop volgde Pierrets diatribe, waarin o.m. volgende passus rechtstreeks tegen Snellaert gericht was: Wees gegroet professor Sn...... vol uitgezeid Snoodaerd! wat heb je de kaken bleek, meer gesteld tot razen dan tot blazen op een vreugdbazuin! Uwe oogen zien er uit als die van een basiliscus! Gy trappelt zoo driftig, al of je kwikzilver in uw lyf, al of je adders, slangen, venynig gedierte geëten had!. Walgt een weinig lieve heer, het dunkt me dat gy verkropt zyt, dat een harden kost, een walgelyk geregt op de maeg ligt; walgt een weinig, en braekt wat, het zal voorbygaen... Zoo! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo!. dat gaet wel, dat is een braven hutspot, niet waer? nu, houd je wat stil, 'k zal geneesheeren laten halen... Als staaltje van vroeg-19de eeuwse polemiek kan het tellen. Ondertussen had de Tael blijkbaar besloten aan het stadsbestuur een subsidie aan te vragen. Blieck schrijft immers op 10 juli: VD heeft my reeds zyne wandeling naer Gent aengemeld. Hy voegde daerby dat de bedoelde Heeren eene Subsidie voor onze letterkunde gaen vragen waren ten einde onze letterkunde uit het Gasthuis te trekken. Wat er van zy, ik verneem met genoegen dat hunne bede is verhoord geworden.Ga naar eind(253.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literairhistorisch debuut.Snellaert was ondertussen kandidaat in de medicijnen geworden: zijn brief aan Edmond Nieuwenhuizen bevat over zijn verdere (hoofdzakelijk literaire) plannen enige uitleg en duidt erop, dat hij door Willems overtuigd werd dat hij naast en wellicht in plaats van zijn kritisch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk ook in staat moest zijn een geschiedenis van onze oude letterkunde te vervaardigen. De Académie had daarvoor op Willems' aandringen een prijsvraag uitgeschreven, en Willems begon wellicht reeds te vrezen dat daar geen antwoord op zou komen? Sn.... is verliefd! verschrik niet! het is Juist op geen Vlaemsche schoone zelfs op geene française à tournure élégante dat myn oog gevallen is; de zaek is veel erger, Ja veel gekker, want wat aardsch is is veranderlyk; myne schoone integendeel vliegt wat hooger, De glorie is alles waarnaar ik streef. in Poezy? die heb ik met Maastricht vaarwel gezegd; het is in dorre proza dat ik myne schoone najaag. Ik geloof u vroeger te hebben geschreven dat ik wel soms een letterkundig artikeltje in de dagbladen stelde; wel nu men is te weet gekomen van wie gemelde artikeltjes kwamen en eene handvol aanmoediging is op myn hoofd gevallen; nieuwe artikelen hebben zelfs de aandacht myner professoren tot zich getrokken en zie my daar uitgevent als knappen prozaïst! wat gedaan? den lof der menigte verachten zou een regt Egmondisch antwoord wezen, en dwars door het antwoord zou men den hoogmoed zien doorstralen; ik heb het eerste beproefd en alleen het laatste gevoeld. Het is toch ook wat als men zich langs de straat ziet nawyzen en hoort nafluisteren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gy wilt immers niets uit de contemplative wereld; anders zou ik klachttoonen aanheffen over het niet gelukken onzer byeenkomst, over het gemis der schoone natuur langs de oevers der maas, over het wreed noodlot, over, over, over - Na de zomervacantie te Kortrijk te hebben doorgebracht, en er vermoedelijk reeds aan de eerste voorbereidingen tot het schrijven van zijn literair overzicht gewerkt te hebben, keerde Snellaert (in oktober?) naar Gent terug om er zijn medische studie af te maken. Kenschetsend voor de bestaande wedijver onder de jongeren is een passus uit een brief van Blieck van eind oktober: Zeer gaerne hadde ik uwe laetste vergadering willen bywonen; maer ik hadde niet zonder ongenoegen kunnen zien dat twee goede dichters zoo als VanDuyse en Ledeganck, daer voor elkander gezeten waren zonder zich aentespreken. De eene wil zeker voor den anderen niet buigen of den eersten voetstap doen, en zoo zullen zy misschien van elkander verwyderd blyven. Ik weet niet of er onder hen beide redenen tot vyandschap bestaet; jaloerschheid ware belachelyk. VanDuyse in zyn zweem van universaliteit, Ledeganck in zyn specialiteit, zyn beide verdienstelyk en zeer verdienstelyk.Ga naar eind(255.) Men krijgt zelfs de indruk dat Snellaert op dat ogenblik beter met Van Duyse opschoot dan met Ledeganck. Wellicht is hier zelfs sprake van een tijdelijk bondgenootschap? Zou het bv. mogelijk zijn zich de drie bekwaamste jongere literatoren te Gent voor te stellen als om beurten dingend naar de gunst van Willems: Ledeganck, vanuit Eeklo reeds jaren met Willems vertrouwd en ongetwijfeld voorzien van de sterkste poëtische begaafdheid, Van Duyse uit Dendermonde te Gent | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangeland, omstraald door de lauwerkrans van ettelijke bekroningen op rederijkerswedstrijden, vlot versificerend en daarbij een schitterend improvisator, en Snellaert, wiens kardinale deugden ongetwijfeld zijn ernst, zijn helder verstand en zijn onvoorwaardelijke toewijding aan de Vlaamse zaak waren. De keuze tussen de drie zal Willems niet makkelijk gevallen zijn, maar lijkt uiteindelijk ten gunste van Snellaert beslecht: na zijn overlijden werd Snellaert veelal de waardige opvolger geacht. 9ber 13 Ik vind dagelyks meer en meer dat onze dendermondsche dichter een goede jongen is; hy heeft thans ook besloten zyne gedichten aen de recensie zyner vrienden over te geven aleer dezelve het licht zullen zien. Hy kan niets dan er by winnen.Ga naar eind(256.) Ongetwijfeld begon een zweem van officiële erkenning van de Vlaamse literatuur te dagen, want koning Leopold begon Willems' kersverse editie van Reinaert de Vos te lezen, wat Blieck volgende bedenkingen ontlokte: Waerde Vriend, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer zullen onze schryvers schatten kunnen opgaderen? - Als zy het verdienen, hoor ik zeggen. - En 't middel om het te verdienen? Zy zyn aen andere bezigheden verslaefd, om dat de letterkunde hunne middelen van bestaen vernietigt in plaets van verrykt; zy mogen teregt met pellikanen vergeleken worden, wien 't voeden hunner jongskens bloed en leven kost.Ga naar eind(257.) De verstandhouding met Van Duyse kreeg ondertussen reeds met Snellaerts bespreking van Willem Tell een geduchte deuk: Eene schets van het onderwerp te geven ware overbodig: hetzelve is in de meeste levende talen onder alle vormen behandeld. In levensbeschryvingen, dichterlyke tafereelen, zang en treurspelen heeft het genie Tell vereeuwigd. Zeker wordt eene behandeling des te moeyelyker om eene eenigzins gunstige vergelyking te kunnen onderstaen. Men voege daer by de schier onmogelykheid om een reeds misvormd plan tot orde en eenheid te brengen, en men zal bekennen dat het ten minsten onvoorzigtig is in het begin zyner loopbaen met zulke hinderpalen te willen worstelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waer één vers genoeg is worden er twintig gebruikt: Gessler doodelyk gewond zegt, tot zich zelven komende: Eind december 1836 had Snellaert zich blijkbaar ingezet om Willems' nieuwe tijdschrift, het Belgisch Museum, door te laten breken en er abonnementen voor te werven, want Blieck schrijft hem op 1 januari 1837 een en ander, wat reeds op stijgende naijver en een dreigende tweespalt tussen ‘geleerden’ en ‘artiesten’ wijst: Nu, van het museum. Wy hebben dan eindelyk een akademie? Ik wist niet dat de petitionnarissen zich den titel van akademisten gaven. Dit klinkt zoo wat ratelend, wat pretentieux in de ooren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zy hebben ook vrienden die zich min of meer met letterkunde bezig houden.Ga naar eind(259.) Op 2 maart 1837 getuigt Snellaert over Van Duyses bewerking van Boileau's Art poétique: VD. heeft de vertaling van Boileaus art poëtique voorgelezen; het Stuk heeft my in geenen deele bevallen; het komt my voor noch aen onze tael noch aen onze letterkunde toepasselyk; men zegge dat de goede smaek overal dezelfde is; ik zeg ja wat de hoofdtrekken aengaet; maer er zyn honderde byzaken die naer zeden en tael gewyzigd worden. Met den gang die VD. neemt zouden wy nooit anders dan eene overgebragte letterkunde bezitten, terwyl wy eene oorspronkelyke met onze zeden en begrippen overeenkomende moeten hebben, willen wy onze tael eene onbetwistbare overwinning doen behalen.Ga naar eind(260.) In het Memorandum blijkt ondertussen dat Van Duyses overvloedige en nooit eindigende produktie zowel Snellaert als Willems wel eens op de zenuwen werkte: den 3en Maert 1837 haelde Van Duyse naer gewoonte een pak gedichten uit den zak om dezelve voor te lezen (De tael is gantsch het volk) op dat gezigt kon Willems niet onthouden van uitteroepen: Deze verzen uit Boileau's tweede satire luiden: Bienheureux Scuderi dont la fertile plume
Peut tous les mois sans peine enfanter un volumeGa naar eind(262.)
Later genoteerd, want op een in het Memorandum ingeplakt blad, staat er nog: V.D. die Rubens den Vlaemschen Raphael, Geirnaert Greuze, Vondel Shakespeare noemt, zou wel den naem mogen hebben van vlaemschen Diego Bernardes den letterdief van Camoëns; want onze Dendermondsche Laureaet steelt verzen van dezen en treurspelen van een ander.Ga naar eind(263.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met Pasen was Snellaert blijkbaar een poos terug te Kortrijk geweest, en zal hij aan zijn literatuurgeschiedenisGa naar eind(264.) - of aan de voorbereiding van zijn examen - gewerkt hebben. Blieck geeft ons nl. in een schrijven van 21 april hierover, over de indruk die Snellaert op de buitenwereld maakte, en over beider (ex-)vriend Doornaert eenige uitleg: Waerde Vriend, Kort hierop kende Snellaert een van zijn met de jaren steeds hardnekkiger terugkerende buien van melancholie. De romantiek (en de mode!) werkte blijkbaar nog steeds hevig in zijn geest en hart door, want Blieck probeerde hem als volgt te troosten: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waerlyk, Vriend, op 24 april zag het by U niet geestig uit. Ik mis; het stoïsch gezigt bleef onbeneveld; maer sombere vlagen dreeven in het hart. Ik wil niet gelooven dat deze neerslagtigheid alleen het gevolg of gevoelen was van den misnoegden of miskenden recensent; eene andere oorzaek moet zich daer by gevoegd hebben. Misschien..... misschien.... Dan, geene onbescheidenheid! 't Is waer de oefening der letterkunde is niet altyd eene zielevreugd. Behalve de hersenspanning en uitputting van geestkracht waeraen zy ons blootstelt, baert zy teloorstellingen, wekt zy ons tegenstrevers, om niet te zeggen vyanden, waer men het minst zou denken. Voeg hier by den staet van kleinachting en vergetenheid waer in onze letterkunde ligt, en zeg of het niet natuerlyk is dat men zoms het hoofd laet nederhangen. De hier bedoelde ‘aenval tegen de rymers’ zal wel in Snellaerts beoordeling van Consciences Wonderjaer vervat zijn. Daarin schreef hij immers: Eene groote gaping heeft er steeds in onze letterkunde bestaen: goede prozawerken zyn by ons altyd zeer schaersch geweest. In het begin dezer eeuw bezat Noordnederland, buiten het vak der geschiedenis, naeuwelyks eenig prozawerk der aenhaling waerdig; zelfs middelmatige van eigen opstel waren weinig talryk, terwyl de rymbundels zoo overvloedig als de wateren van Maes en Wael het geheele land overstroomden. By ons was, met mindere verheffing, het streven langs dezelfde baen. Was er hier of daer een die in zyn boezem de zucht tot letterroem voelde opwellen, het was de elpen lier die hy aenvattede, en eens aen het tokkelen, waren zyne vingeren niet meer van het speeltuig te krygen, al waren zyne akkoorden zoo valsch als de gene van......... zelfs in de laetste jaren heeft nog niemand in het ryk der verbeelding zich met een prozakleed gewaegd. Zy hebben misschien gelyk onze dichters: het schynt immers aen alle zich bewegende schepsels eigen den kortsten en gemakkelyksten weg te kiezen; en het rym heeft het heilige voorregt van tot sluyer van menig stopwoord en menigen onzin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te mogen dienen. Verhaesten wy ons echter er by te voegen dat tot nog toe alle aenmoediging voor de letterkunde bloot en alleen in borstsieraden bestaet, en dat deze alleen kost voor rymende voortbrengselen zyn. Geen wonder dus dat onze letterkundigen hun dichterlyk hart alleen in rym uitstorten! Maer of dat uitsluitend rymen, of, om niemand te stooren, alle die dichtstukken die jaerlyks elkander den lauwer betwisten, den smaek der nationale letterkunde meer algemeen maken, dat is eene vraeg die door weinigen met ja zal worden beantwoord. Wy althans zyn overtuigd, indien onze maetschappyen pryzen ook voor de sierlykste proza uitschreven, dat die voortbrengselen de tael oneindig meer zouden verheffen dan alle die dichterlyke tafereelen en bespiegelingen, veelal zoo vervelend als het gezang van den koekoek. Doch men versta ons: wy vallen niet uitsluitend tegen alle dichters uit. Om alleen van onze jongere te spreken, zyn er in de laetste jaren een paer opgestaen allezins dien naem waerdig, waerachtige kinderen des gevoels; en het zoude onregtvaerdig wezen den invloed te miskennen dien zy reeds op den volksgeest hebben uitgeoefend; maer zoo min als elders zouden thans by ons verzen de eenige lezing van een beschaefd mensch kunnen uitmaken. Bekennen wy het, de vreemde snelschryvers hebben ons van onze oorspronkelyke neiging afgewend en in Belgie ook de behoefte doen ontstaen van gestadig in eene nieuwe wereld van begoocheling om te zwerven; - het publiek wil romans. Het is hier de plaets niet het voor- en nadeel van dat soort van letterkundige voortbrengselen nategaen; wy beschouwen slechts de zaek als bestaende. Men zou kwalyk de belangen des lands begrypen met die volksneiging te willen tegengaen of niet te willen voldoen. Het eerste ware thans onmogelyk, het tweede de vyand der nationaliteit in de hand werken. Die zich tot het roemryk vak van schryver geroepen gevoelt, moet die neiging volgen en dezelve tot het algemeen welzyn trachten te leiden.Ga naar eind(267.) Medio augustus bereidde Snellaert zich op het afleggen van zijn laatste examen voor, en schreef Blieck hem: Terwyl gy bezig zyt met te overdenken op welke wyze gy U best voor de hippocratische vierschaer zult verdedigen, terwyl de ernstigste gedachten U door de hersenen malen, en de heer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyke zege U tegenlacht, kom ik u weder wat gekheden onder de oogen brengen. [...] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Kortrijk (1837-1838).Periode van oriëntatie.Eens dokter geworden schijnt Snellaert zich niet onmiddellijk gevestigd te hebben. Wel werkte hij gestadig verder aan zijn stuk voor de Brusselse Académie, terwijl hij blijkbaar een poos van plan is geweest om, zijn aansporing tot de letterkundigen n.a.v. Consciences werk getrouw, romans te gaan schrijven. Blieck schreef hem immers: Blyf maer wakker by uwe Verhandeling; de onderwerpen voor romans zullen u naderhand niet ontbreken.Ga naar eind(269.) Hiervan is evenwel, voor zover thans nog is na te gaan, niets gekomen. Misschien liep hij zelfs een tijdlang met het plan rond om te emigreren: reeds in de briefwisseling met Nieuwenhuizen van 1836 was sprake geweest van reizen naar Egypte, maar dit plan kon een- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijdig gerijpt zijn in de fantasie van zijn Maastrichtse vriend. Duidelijker wordt het echter, waar Blieck er zijn tevredenheid over uitspreekt dat Snellaert uiteindelijk in zijn eigen land bleef: Uw verblyf te Kortryk, raekt ten einde. Nog eenige dagen, en gy zegt uwe geboortestad misschien een eeuwig vaerwel. Gelukkig dat gy het vaderland toch niet verlaet!Ga naar eind(270.) Zelfs nog in 1850 dook de gedachte terug op: Legt men echter de zoogenaemde flaminganten het vuer wat digt aen de schenen dan kom ik uit den hoek met een manifest eens zoo breed als dat ik in de Akademie heb voorgelezen. Wat winnen wy met bedaerd als lammeren langs den weg voort te grazen? Wy grazen en men blyft ons voor lammeren houden, die men aen honden ter bewaring geeft. Een gerust leven inderdaed, tot men ons naer de slachtbank leidt. Ach, Vriend, als ik de zaek diep inga, dan denk ik menigmael naer Amerika over te steken: men vindt toch zoo weinige regt moedige Vlamingen, die zichzelven gelyk weten te blyven, en by wie het eigen ik de hoofdrol niet speelt in het vaderlandsch drama. Zouden de Vlamingen in Amerika wel zoo belemmerd zyn in hunne vryheid als wy in ons vrye vaderland?Ga naar eind(271.) In een brief van 1853 aan zijn vertrouwde vriend J. de Saint-Genois heeft hij zelfs nog een ander plan: Uw brief is wel somber; men merkt er klaer uit dat hy door een' man geschreven is die pas met Leopold gedineerd heeft. Uw tafereel dat Gy van de vlaemsche zaek ontvouwt is niet te min waer, doch ge zyt wat ligtvaerdig, Beste, wanneer gy den vinger naer den plichtige uitsteekt. Wy lyken thans aen een huishouden dat niet te briljant in zyne affaires staet: men beschuldigt elkander, zonder na te gaen dat een ieder wel een greintje schuld kan hebben. Zoo gaet het ook onder de Vlamingen toe: de burgerjongens beschuldigen den adel, de Jonkers en barons werpen de schuld op de burgery; sommigen vallen op de liberalen, anderen op de zwarte kazakken, op Sint Vincent de Paul enz. enz. we zyn driftig en wy grypen toe, zonder te let- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten of het lichaem dan wel de schaduw voor ons zy: wy slaen naer het ei, na dat wy ons eerst lieten blinddoeken. Het is waer, de appel is rot; maer die appel is de maetschaplyke vorm, niet de natie. De verrotting duert reeds twee eeuwen; ze dagteekent eerst regt van de dagen dat de nationale pogingen der vlaemsche Edelen mislukten. Sedert heeft het Land geen betrouwen in zich zelven meer gehad en 't gevoel van eigenwaerde is beginnen uitvezelen. Vergeet niet dat de adel iets is, en waer hy dat iets laet gelden dat hy fransch spreekt; de burgery, die iets worden wil, weet dat zy den franschen weg opmoet. Zoo staen ons boeken, beste Vriend. Het middel? vraegt Gy. Wat middel! Zyn er tien Edelen onder ons, die, gelyk de hoofden der Maggyaren deden, het tiende hunner fortuin voor de Tael zouden opofferen! Zou men burgerjongens vinden die, onder kloosterbelofte, van den predikstoel de hervorming der natie zouden verkondigen? Ik beken dat dit denkbeeld my meermalen heeft gestreeld; maer ik voelde my steeds te weinig ultramontaen, om eene orde te stichten dat door Rome zou goedgekeurd worden; en zonder die goedkeuring geloof ik dat voor het oogenblik op zooiets niet te denken is. Zoudt Gy eene vlaemsche gemeente durven stichten, gelyk de eerste Christenen deden? Wy zouden niet eens het land moeten verlaten, gelyk Utenhove en zyne makkers genoodzaekt waren te doen. Uiteindelijk zou hij, door het onverwacht overlijden van zijn vader op 18 december 1837 én de hem aldus toegewezen zorg voor zijn twee jongere zusters, het besluit nemen zich te Gent vestigen. Dat dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voornemen aldaar met enige opluchting en instemming werd begroet blijkt uit de ijver waarmee er voor hem naar een geschikt huis werd gezocht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Definitieve vestiging te Gent.Reeds in zijn vorige periode, die van augustus tot december 1837 had geduurd, moet hij van plan zijn geweest alleen naar Gent te komen wonen, want F.A. Spyers, die bij het zoeken naar logies blijkbaar werd ingeschakeld, schrijft hem medio november 1837: Toen ik Uwe aengename letteren ontving, was de Heer Devigne afwezig; terug gekomen zynde beloofde hy my terstond aen uwen wensch te zullen voldoen, en gisteren heeft hy my verwittigd dat hy in een fatsoenlyk huis twee appartementen heeft gevonden, waervoor men 18 francs per maend huer vraegt, zonder ameublement, daerby voegende dat gy ten opzigte der meubels een accoord met den huisheer zoudt kunnen maken. - Tot uw gouverno diene dat ook een ander heer naer deze kamers heeft uitgezien, en gy dus spoedig een besluit moet nemen. De verdere gelastigden hebben my nog van geene hunner ontdekkingen kennis gegeven, en de barbier myn handlanger heeft ook nog niets opgediept.Ga naar eind(273.) Ondertussen is Snellaerts situatie met een klap veranderd door het overlijden van zijn vader. Hiervan getuigt de brief die hij aan J.F. Willems in het begin van de maand januari 1838 richtte, en die o.m. het volgende bevat: Ik kan u den indruk niet beschryven, dien uw brief van gisteren op my gemaekt heeft. Wie in mynen toestand eene recht vlaemsche hand wordt toegereikt, o die voelt zich uit eenen afgrond gered. Waerde Vriend (Gy vergunt trouwens my deze onderscheiding), Gy hebt my tot my zelve terug gebracht, en eeuwig zal ik u er dank voor wyten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volle zitting zich den boezem te voelen zwellen op het rapport; Personne ne s'est présenté pour la question flamande, ce qui prouve combien peu la litterature flamande est nationale en Belgique! neen, hoe onvolkomen, hoe te haestig ook opgesteld, myne verhandeling zal de hoop van menigen Gallomaen te leur stellen. - Ik reken dat vóór den twintigsten dezer de geheele verhandeling zal zyn afgeschreven. Heden nog zullen de twee eerste tydvakken gereed zyn. Gy ziet dus dat ik, in het midden der akeligste omstandigheden, nog aen de volkseer gedacht heb. Het is waer, 't maer afschryven; en toch was dit eene taek, waervoor ik menigmael my geweld moest doen.Ga naar eind(274.) De beslissende stap naar Snellaerts vestiging te Gent lijkt ons door zijn vriend, de schilder-tekenaar F. de Vigne gezet, die hem omtrent diezelfde tijd berichtte: Ik schreive UEd met haest eenige regels, om u zoo haestelyk mogelyk tyding te geven over twee huizen die ik geweest zien hebben dezen morgen naer het ontfangen van uwen brief. Blijkbaar was het financiële aspect voor Snellaert belangrijk, want op 16 januari meldt De Vigne hem over het huis: daer zyn op het eerste verdiep eene kamer lans de straete | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en eene groote kamer langs agter en op het tweede verdiep een kleyn kamerken en eenen grooten zolder en eenige ingemaekte kasten gelyk of uwe gezien hebt; dan, beneden hebt gy een cabinet en eene groote kamer langs agter eene kelder-koken en provisie kelder, agter plaets en nog een sort van koken of schotel of wasch-huis, het huis is langs de straete borgerlyk. - ik heb nog naer andere huizen gaen zien, heb er geen gevonden dan een het gene mogelyk ledig kan komen, maer het is te hoog in prys (1000 fr) ik geloof dat uwe lang zuld zoeken voor eer UEd een huis van lageren prys zult vinden want de kleyn huizen zijn er geheel rare. - Ik zou gelooven dat UEd wel zoud doen in afwagting dit te nemen het is mogelyk dat er iets beters hem presenteert binnen den loop van het jaer gy neemt het met de voorwaerde van een, dry, ses, negen, of zonder voorwaerden wel te verstaen als het huis u bevalt.Ga naar eind(276.) Het resultaat van dit alles berust in de bevolkingsarchieven van de stad Gent: Snellaert staat er samen met zijn zusters opgetekend vanaf 10 maart 1838,Ga naar eind(277.) op de St.-Jorisstraat 7 (later nr. 5 geworden), het tegenwoordige Steendam, en zou er verblijven tot september 1866, toen hij naar de Merelbekestraat, er vlakbij, verhuisde, waar hij weinige jaren later ook zou overlijden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X. Besluit.Hiermede is de kringloop van Snellaerts omzwervingen gesloten, echter nog lang niet de beschrijving van zijn zo menigvuldige als uiteenlopende activiteiten, die de volgende vijfendertig jaar van zijn leven zouden in beslag nemen. Voorlopig is hiermede het resultaat van onze speurtocht naar Snellaerts jeugd en studietijd, het preludium van zijn optreden als vooraanstaand strijdend literator en Vlaming, echter wel geschetst: geput uit de briefwisseling, maar ook uit bevolkingsregisters en militaire archieven, deden de gegevens bij de bewerking vaak als een puzzel aan, waarvan de stukjes vaak (maar niet steeds) aan en in elkaar pasten en een sluitend beeld van Snellaerts jeugd mogelijk werd. Hoeveel stukken ondertussen verloren zijn gegaan, en welke facetten daardoor wellicht onvoldoende konden worden belicht, ligt in het geheim der goden! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PersoonsnamenregisterGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|