Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1969
(1969)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F.A. Snellaert, de geneesheer
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sioneel heeft getekend, onvoldoende in het licht gesteld. Wanneer het dan toch gebeurde was het alleen pro memorie. De reden daarvoor is dat al wie over Snellaert, de literair-historicus en de Vlaamsgezinde voortrekker, geschreven of gedisserteerd hebben, van op een eerbiedige afstand de medische gedachtenstromingen en de medische aangelegenheden in het algemeen in hun denkkring en hun historische beschouwingen laten meespreken. Voor Snellaert medicus, interesseert zich de literair-historicus maar van ver, en de medicus zelf die over hem iets leest, is meestal verwonderd wanneer hij verneemt dat Snellaert arts was, dieper gaat hij daar niet op in. Het moge dan niet verwaand voorkomen dat dit hypoteekje gelicht wordt en dat wij het medisch oeuvre van F.A. Snellaert, de man die te Gent aan het hoofd stond van een belangrijke groep vlaamsgezinden zoals K.F. van Acker, C.P. Serrure en Fr. ObrieGa naar voetnoot(3), even van uit de medisch-historische hoek gaan bekijken, hem daar op zijn waarde onderzoeken en hem in het medische tijdsgewricht op zijn juiste plaats situeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IDe te Kortrijk op 21 juli 1809 geboren Ferdinand Augustijn Snellaert was het tweede kind van een gezin van weinig bemiddelde lieden, die ten koste van veel opofferingen hun zoon op het kollege van zijn vaderstad konden laten studerenGa naar voetnoot(4). Dat de ouders hun zoon graag de medische studie hadden zien opnemenGa naar voetnoot(5), getuigt van een standsgevoel dat streeft naar een versteviging van de eigen situatie ten koste van veel inspanning verworven, of dat wellicht een heimwee naar een teloorgegane welstand inhoudt. Hoe ook, de jonge Snellaert had het meer op een militaire loopbaan voorzien, en slechts schoorvoetend legde hij zich bij het ouderlijke verlangen neer, omdat een tussenoplossing gevonden werd waarbij niemand zijn principiële voorkeur moest prijsgeven: Ferdinand Augustijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou militair geneesheer worden. In 1826, toen hij dus 17 jaar oud was, nam hij een inschrijving op de ‘Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen’ te UtrechtGa naar voetnoot(6), waar de officieren van gezondheid voor het leger van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gevormd werden. Na zijn opleiding werd hem in 1829 de bul van zijn graad ter hand gesteld en kreeg hij Maastricht als garnizoensplaats aangewezen, bij de 15e infanteriedivisie. Zijn leven in Limburgs hoofdplaats zal wel dat geweest zijn van elk jong regimentsarts, t.w. de reglementaire zaakjes opknappen die de hogere gegradeerden op de schouders van de laatstgekomene afschuiven. Het was zo al in de tijd van Artaxerxes, Keizer Karel en Napoleon, en het zal wel niet anders geweest zijn onder Willem I, zoals het heden ten dage nog waarheid blijft, zowel binnen de Beneluxlanden als daarbuiten. Snellaerts biografen maken gewag van een teleurgestelde liefde uit de Maastrichtse tijd, wat dan meteen nog eens bewijst dat Mars en Amor graag met elkander gezellige omgang hebben. Bij het ontgoochelde sabelslepertje zou zijn leven lang van de opgelopen afwijzing een zekere zwaarmoedigheid nagebleven zijn. Het is H. Conscience die het verhaal van de idylle deed ingang vinden. Waar of niet waar, Snellaert bleef vrijgezel. Die zwaarmoedigheid zou, steeds volgens Conscience, nog versterkt geweest zijn door een zekere graad van pokdaligheid die Snellaert uit zijn kinderjaren overgehouden hadGa naar voetnoot(7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het uitbreken van de Belgische Omwenteling van 1830 lag de éénentwintigjarige officier van gezondheid met zijn eenheid te Antwerpen; heug tegen meug moest hij de oproerlingen bestrijden, omdat hij zijn eed wilde gestand doen. Overgeplaatst naar een regiment dragonders was hij in 1831 betrokken bij de Tiendaagse Veldtocht en de Slag bij LeuvenGa naar voetnoot(8). Wanneer het duidelijk werd dat de scheiding tussen Noord en Zuid een voldongen feit was, stond Snellaert voor de keus, hetzij in het Hollands leger blijven dienen, hetzij ontslag nemen. Met het odium van een strijdend Orangistisch verleden beladen, kon hij evenmin in het Belgisch leger een medische taak waarnemen. Hij hakte de knoop door, verliet Holland met zijn ontslag op zak en nam een inschrijving aan de medische fakulteit te Gent om het diploma van doctor in de medicijnen te halen. In de registers van de Gentse universiteit vinden we zijn inschrijving: akademisch jaar 1835-1836, kandidatuur in de natuurwetenschappen voorbereidend tot de geneeskunde. Hij legde het kandidaatseksamen met onderscheiding af in augustus 1836. Het eerste doktoraatseksamen werd, ook met onderscheiding, in augustus 1837 afgelegd, en in september 1837 volgde het tweede doktoraatseksamen op voldoende wijze.Ga naar voetnoot(9). Sporen van andere inschrijvingen, eksamens of diploma's zijn niet te vinden. Uit deze bescheiden moet dus afgeleid worden dat Snellaert zich beperkt heeft tot het diploma van doctor in de geneeskunde, en dat hij niet het diploma van doctor in de heelkunde, en evenmin dat van doctor in de verloskunde gehaald heeft. Te dien tijde waren de drie diploma's in België volkomen gescheiden, en gaven ze elk recht op een bijzondere wettelijke bevoegdheid voor de uitoefening van een deel der medische praktijk, met uitsluiting van elk ander deel. Dat onderscheid werd in 1849 afgeschaft. Snellaert was, zoals uit de eksamenuitslagen blijkt, een flink student. Te Gent studeerde hij in dezelfde tijd als K.L. Ledeganck, wiens inschrijving voor de rechtsfakulteit tot het akademisch jaar 1834-1835 teruggaat en in hetzelfde register aangetroffen wordt. Van Snellaerts Gentse studententijd zijn geen herinneringen te schrift gesteld. Een van de medische hoogleraren, de ook als schrijver en essayist bekende J.L. Kesteloot, professor in de materia medica en de hy- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
giëne, zal een bijzondere indruk gemaakt hebben, want op de algemene hulde die Kesteloot i.d. 13 april 1846 te beurt viel, sprak Snellaert namens de oud-studenten zijn dank en bewondering uit voor de man die door heel het akademische Vlaanderen te dier gelegenheid in de bloemen werd gezet.Ga naar voetnoot(10). Wanneer J.L. Kesteloot op 5 juli 1852 stierf, was het opnieuw Snellaert die in de Koninklijke Akademie de rouwhulde namens het geleerde gezelschap uitsprak. Als huisarts ging hij met de overledene op vertrouwelijke voet om en deelde hij merkwaardige bijzonderheden mede die de persoonlijkheid van de gestorven hoogleraar in het daglicht stellen. Tussen meester en leerling trilde tot op het ultieme ogenblik de snaar van de liefde voor het nationale. ‘Diligere et investigare’ luidde het devies van KestelootGa naar voetnoot(10a); Snellaert zou het ook in zijn eigen leven verwezenlijken.
***
Om de verdere medische aktiviteit van Snellaert te begrijpen, dient men een blik te werpen op het medische leven en de medische kringen te Gent, zowel binnen als rond de universiteit. De medische fakulteit bestond uit zes hoogleraren en vormde zowat het kumulatieve centrum, naar hetwelk alle ‘meesters’ uit Oost- en West-Vlaanderen met eerbied opzagen. Behoudens enkele luidruchtige jongeren zoals Jozef Guislain, Edw. Jacquemijns en Adolf Burggraeve, waren het de mannen van de oude garde, Jozef Kluyskens, F.E. Verbeeck, J.C. van Rotterdam en J.L. Kesteloot die de toon aangaven. Naast de prominenten uit de wetenschappelijke elite leefden en werkten, zowel te Gent als in de provincie, een niet gering aantal artsen en heelkundigen die veel belangstelling voor de progressistische geneeskunde van toen aan de dag legden. Het was een niet te loochenen kenmerk van de meeste onder hen op te gaan in de geneeskundige stromingen, die na de Belgische onafhankelijkheid armslag hadden gekregen. Met niet minder dan vier jonge universiteiten in het jonge land, had men het gevoelen een ongehoorde vaart te kunnen nemen, waar niet aan te weerstaan zou zijn. Ook in kleinere centra zoals Brugge, Kortrijk, Roeselare, Oostende, Dendermonde, Mechelen, Boom, Willebroek, enz. rezen geneeskundi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge genootschappen als paddestoelen uit de grond op. Hoofddoel was de wetenschappelijke studie van alles wat uit de grote Europese centra aangevoerd werd. De woelige decenniën die achter de rug lagen, hadden de oude teorieën dooreengeschud en de beoefenaren van de geneeskunde meer dan ooit te voren met elkaar in aanraking gebracht. Georganizeerde kernen van soms niet meer dan enkele tientallen geneeskundigen kwamen tot stand, ze namen kennis van wat er op de markt was, ze hadden hun eigen tijdschriften die ze ruilden in binnen- en buitenland. Men staat verbaasd wanneer men leest met welke ernst die mannen zich bogen over de problemen die voor hun boeg lagen, en hoe de annalen van hun verenigingen verslag uitbrengen over hun werkzaamheden. Af en toe vindt men zelfs in die onooglijke tijdschriften artikelen met belangwekkende ontdekkingen. Ik denk hier b.v. aan de allereerste waarnemingen van René van Oye over de voortplanting van de draadwieren uit 1843. Van Oye was huisarts te Torhout, bezat een mikroskoop en deed aan biologisch onderzoek, in het partikularistische West-Vlaanderen, in de eerste decenniën na 1830, toen Ferdinand Snellaert te Gent de basis legde van zijn geneeskundige loopbaanGa naar voetnoot(11). Bedoelde verenigingen hielden zich tevens onledig met medische beroepszaken, en zo daartoe aanleiding bestond wanneer de nood aan de man kwam in het gezin van een beproefd kollega, gingen de beurzen wijdopen. Ofschoon alles meer op persoonlijke liefdadigheid gericht was, werd daar, en dat uit loutere solidariteitsoverwegingen, de grondslag van een mutualistische bijstand onder geneesheren gelegd. Dat nieuwe aksent werd door Snellaert opgevangen, en zou door hem ten bate van zijn kollega's uitgewerkt en verder georganizeerd worden.
***
Gent, ofschoon universiteitsstad, had ook haar wetenschappelijke geneeskundige vereniging. Zij kwam tot stand op 19 augustus 1834 en had als stichters de grote tenoren van de medische fakulteit zelf. Haar eerste voorzitter was Charles van Coetsem, hoogleraar in de interne kliniek. Jozef Guislain, de psychiater, was voorzitter van 1835 tot 1860. De naam van de vereniging luidde: Société de Médecine de GandGa naar voetnoot(12). Ze was daarmee volkomen in harmonie met de geest van de tijd, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles wat in ons land op gebied van kulturele werking bestond, van een franstalig etiket voorzag. België was nauwelijks vier jaar oud en werd onder alle opzichten als een verlengstuk van de Franse kultuur en van de Franse politiek beschouwd. Allen waren het toch met die zienswijze niet eens en gaven al eens uiting aan een andere opvattingGa naar voetnoot(13). De Société de Médecine publiceerde van in den beginne een Bulletin en Annales. We vinden in 1861 nog een Latijnse bijdrage; auteur was J. Rotta uit Varallo (Piemont). Nederlandse mededelingen moesten evenwel vooraf in het Frans vertaald worden. De Société de Médecine is een belangrijke vereniging geweest, met een nationale en Europese uitstraling. Zij heeft het medisch leven te Gent in de negentiende en tot het begin van de twintigste eeuw beheerst. Zij stond bloot aan tal van wederwaardigheden en is slechts in 1954 onder de druk van velerlei omstandigheden ontbonden. Het is niet overdreven te zeggen dat haar laatste getrouwen behoorden tot de laatste groep van de laatste Mohikanen die gestreden hadden tegen de vernederlandsing van de Gentse universiteit, en tegen de vernederlandsing in het algemeen. Dat zij in 1934 bij haar eeuwjubileum met het epiteet ‘Koninklijk’ werd vereerd, heeft daar niets kunnen aan veranderen. In de Société de Médecine de Gand waarvan hij ‘membre résidant’ was vanaf 1838Ga naar voetnoot(14), vindt men de neerslag van de wetenschappelijke en professionele aktiviteit van de arts F.A. Snellaert. Men kan in haar verhandelingen alles stap voor stap volgen. Hij was altijd een aktief lid, mengde zich vaak in de besprekingen, was tientallen keren mederapporteur of stelde zelf belangrijke verslagen op, hoewel hij nooit een bestuursfunktie waargenomen heeft. Men mag het zo uitdrukken dat Snellaert tot aan zijn dood als een toonaangevend lid de doelstellingen van de Société de Médecine de Gand is getrouw gebleven. Bij de voornaamste uitingen van de intense medische aktiviteit in het Gentse was hij betrokken, en op meer dan een gebied is hij voorgegaan. Ofschoon Snellaert zich als een konsekwent flamingant gedragen heeft en er te Gent geen twijfel nopens zijn overtuiging en strijdbaarheid bestond, heeft hij in de schoot van de Société de Médecine nooit één woord Nederlands geschreven of gesproken. Zulke houding is als een kenmerkend historisch fenomeen van het toenmalige flamingantis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
me te bestempelen. Men kan het thans moeilijk begrijpen, doch men moet inzien dat het ook moeilijk anders mogelijk was, bij de flaminganten die in het wetenschappelijke of zelfs gewoon in het sociale leven geïntegreerd waren en daar uitmuntten. Dat inkonsekwente waaraan wij thans aanstoot nemen, ergerde de vlaamsgezinden slechts sporadisch. Zij stelden zich niet voor dat het ooit veranderen kon. Dat het honderd jaar geduurd heeft voordat het veranderd is, bewijst hoe stevig het fransgezinde georiënteerd zijn de bovenste lagen aangetast had, hoe moeizaam een geestelijke bevrijding vordert, en hoe traag het besef van eigenwaarde in een volk groeit.
***
Dokter F. Snellaert was te Gent gevestigd in de St. Jakobswijk. Hij woonde achtereenvolgens Steendam, Gildestraat en Merelbekestraat; in deze laatste betrok hij een hoekhuis van fatsoenlijk voorkomen. Daar stierf hijGa naar voetnoot(15). Het was geen bijzonder voorname, zeker geen aristokratische buurt, ze lag in het centrum van de oude stad waar hoofdzakelijk kleinhandelaars woonden. De gegoede burgerij zocht liever de westrand van de stad op om er zich metterwoon te vestigen. Aan de St. Jakobswijk grensde de Dampoortwijk met de volksbuurten van Oostakker, thans grondgebied van het in 1872 zelfstandig geworden St-Amandsberg. Uit de mededelingen en besprekingen die in de schoot van de Société de Médecine gehouden werden, en waar men om zo te zeggen met de vinger de dagelijkse realia van de artsenpraktijk aanvoelt, kan men afleiden dat Snellaerts praktijk geen praxis aurea geweest is. Men vergist zich niet als men beweert dat hij de dokter van de kleine luitjes was, ofschoon hij zijn leven lang in de Société de Médecine en daarbuiten tot de intellektuele elite van provinciehoofdplaats Gent behoorde. Snellaerts praktijk was die van de huisarts. Van 1836 tot aan zijn overlijden in 1872 heeft hij het harde dag- en nachtwerk van de volksdokter volgehouden. Om de toedracht daarvan ten volle te beseffen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet men zich de hygiënische en medische situatie tijdens die zesendertig jaar voor de geest roepen. Het was de tijd van de ekonomische ellende en de opkomende fabrieksarbeid, van de hongerjaren (aardappelziekte) en de zware epidemieën (cholera in 1849 en 1859). Sociaal-geneeskundige instellingen waren er niet. De toestand waarin de arbeidersklasse te Gent verkeerde, vindt men trouwst afgeschilderd in het beruchte rapport van J. Mareska en J. Heyman Enquête sur le travail et la condition physique et morale des ouvriers employés dans les manufactures de coton à GandGa naar voetnoot(16). In het aldaar beschreven milieu lag in hoofdzaak de medische kliëntele van Snellaert. Hij zal ook wel beter gestelde patiënten gehad hebben, o.m. de bekende flaminganten J.F. Willems, P. van Duyse, C.P. Serrure, J. de Saint-Genois, F. Rens, F. Blommaert die zijn vrienden waren. Voor zijn patiënten heeft Snellaert zich altijd buitenmate te pand gesteld. Wanneer hun toestand het vereiste, aarzelde hij niet hen zeven keer per etmaal te bezoeken (12 uur, 15 uur, 18 uur, 21 uur, 4 uur 's morgens, 6 uur, 12 uur) om zich te vergewissen van de evolutie van de kwaalGa naar voetnoot(17). Zulks was in het bijzonder het geval tijdens de zware cholera-epidemie die Gent in oktober-november 1859 teisterde. Bij de wetenschappelijke diskussie onder de dokters te dier gelegenheid gehouden, voerde Snellaert het hoge woord en beheerste zijn tussenkomst het hele debat, omdat alles zo onmiddellijk uit de ervaring gegrepen was, met inslaande argumenten verdedigd werd, maar vooral omdat hij meer gevallen verzorgd had. De psychiater Benjamin Ingels, die namens de Société de Médecine de grafrede voor Snellaert uitsprak, verklaarde dat de verzorging van de cholerapatiënten in zijn volksbuurt Snellaert kapot gemaakt heeft. Hij leed aan een beenabces, en toch trok hij trappen en ladders in de gore woningen op en af, van het ene huis naar het andereGa naar voetnoot(18). Het is bekend dat hem voor zijn samaritaans werk in 1849 geen eremetaal werd toegekend, maar dat bij vergissing de officiële dekoratie aan een ander te beurt viel. In 1860 ontving hij een gouden penning, maar hij zond het juweel aan het stadsbestuur met de drager die het hem aan huis bracht terug.Ga naar voetnoot(18a) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Société de Médecine de Gand rekende het vrij vroeg tot haar plicht ten behoeve van de Gentse noodlijdenden een kosteloos spreekuur te houden en zelf de beurten te regelen. Deze hadden op het stadhuis plaats. Zij koos daartoe de voornaamste leden uit. Onder hen treffen we de naam van F. Snellaert aan. Het journaal van dat spreekuur (1 oktober 1846 tot 5 juni 1849) is bewaard geblevenGa naar voetnoot(19), en daarin ziet men hoe Snellaert de medische aantekeningen meestendeels in het Nederlands neerschrijft, wat zijn kollega's nooit deden; zijn receptuur was in het Latijn, behalve voor de gestandardizeerde geneesmiddelen die doorgaans in het Frans was, b.v. potion pectorale, poudre de Dower, enz.Ga naar voetnoot(20). Haar Annales maken elfmaal, en haar Bulletins achtenveertigmaal gewag van Snellaerts aktiviteit in de schoot van de Société de Médecine de Gand, van 1838 tot 1872. Deze jaartallen vertegenwoordigen een hele doktersgeneratie, en men kan in de tussenkomsten van Snellaert de evolutie van het medisch denken uit die periode nauwgezet volgen. Om een idee te geven van het belang der Société de Médecine de Gand vermelden we dat in 1838, d.i. het jaar dat Snellaert lid werd, haar ledenaantal bedroeg: 36 Gentse leden, 124 in België wonende leden, 50 buitenlandse korresponderende leden, 5 ereleden, hetzij een totaal van 215 leden. Onder hen vindt men artsen uit alle Europese landen, en mannen met de meest klinkende namen, o.a. Velpeau (Parijs), Flourens (Parijs), Hodgkin (Londen), J. Simpson (Edinburg), Physick (Philadelphia), Julius (Berlijn)Ga naar voetnoot(21).
***
Snellaert werd als lid aanvaard op grond van een wetenschappelijke mededeling i.d. 1 mei 1838, Quelques fragments sur les fonctions et maladies du système nerveux intracranien met 5 platenGa naar voetnoot(22). Luidens de zittingsnotulen werd het stuk oorspronkelijk in het Nederlands geschreven en moest het eerst in het Frans vertaald wordenGa naar voetnoot(23). Het brengt de klinische en anatomische analyse van twee gevallen van genitale aplasie, gepaard met zware aangeboren hersenletsels, en van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derde geval waarbij ten gevolge van een trauma een tijdelijk spraak- en geheugenverlies voor zaak- en persoonsnamen ontstond. Deze beperkte kasuistiek was voor hem de aanleiding dieper op de nosologie van de gevallen in te gaan. Het lag toen in de tijdsgeest zich met die zaken bezig te houden, de cerebrale lokaliseringsleer was jong en verzamelde graag dokumenten om haar teorieën ingang te doen vinden. Snellaert was daarmee een lokaal exponent van de anatomoklinische strekking die overal opgang deed. Hij bracht argumenten aan die het bestaan en de nabuurschap van een naam- en van een woordgeheugencentrum in de voorste hersenkwab konden demonstreren. Om de juiste onderlinge plaatsverhouding van de twee vermoede centra te bepalen, onderzocht Snellaert vijfhonderd jongetjes uit de volksschool van het Gentse Pakhuis op hun geheugen, in verband met de ligging en de onderlinge afstand van de ogen. Hij besloot dat wie uiteenstaande en uitpuilende ogen heeft, meestal met een goed geheugen begaafd is. Zulk onderzoek herinnert aan de leer der kraniologie van Ch. Gall, waarvan Snellaert wat meer wilde weten, maar tegenover dewelke hij zeer skeptisch bleef staan. De studie waarmee Snellaert zijn intree als lid van de Société de Médecine de Gand houdt, bevat een persoonlijke visie op de eigentijdse geneeskunde. De auteur is die wetenschappelijke optie trouw gebleven binnen het raam van de vereniging waarvan hij lid was en die hij tot aan zijn overlijden als de spreekbuis voor zijn ideeën heeft benut.
***
Vrij spoedig was Snellaert een medewerker op volle kracht en werd hij met andere kollega's aangezocht om verslag uit te brengen over de mededelingen die aan de Société de Médecine voorgelegd werden. Vaak was hij het die het rapport neerschreef. Van 1839 tot 1872 vinden we negenentwintig rapporten in de Annales en de Bulletins van de Société de Médecine, door hem hetzij alleen hetzij in samenwerking opgesteld, over werken betreffende de interne geneeskunde; we vonden geen enkel rapport over heelkundige of verloskundige bijdragen op zijn naam. We doen een keus uit de door de rapporten behandelde onderwerpen: terapie van de gonorroeGa naar voetnoot(25); darmverlammingGa naar voetnoot(26); chlorose en pa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raplegieGa naar voetnoot(27); tyfuskoortsGa naar voetnoot(28); dysenterieGa naar voetnoot(29); menstruatieGa naar voetnoot(30); hersenvliesontstekingGa naar voetnoot(31); roodvonkGa naar voetnoot(32); kinkhoestGa naar voetnoot(38); anemieGa naar voetnoot(39). Onder die rapporten zijn er vele die uitblinken door een fijnzinnige analyse, het zijn meestal diegene die door Snellaert zelf opgesteld werdenGa naar voetnoot(40). Snellaerts aktiviteit als geneesheer in het Gent van 1838 tot 1872, en de ideologie die aan de grondslag ligt van het medisch handelen van een man die op een ander terrein, dat van de kulturele en de politieke ontvoogding van zijn volk een spoor trok, zijn uit de talrijke besprekingen, verslagen en mededelingen waar hij bij betrokken was af te lezen. Ze tekenen hem naar het leven, en maken het mogelijk tot de kern van zijn persoonlijkheid door te dringen. Daar ligt stof om de drijfveren van zijn karakterbeeld en van zijn psychologische aarding bloot te leggen. In 1841 gaat Snellaert heftig te keer tegen de sarkastische Broussais, die met een radde welbespraaktheid alle ziekteverschijnselen onder het juk van zijn uniforme irritatieteorie wil doen buigen. Wat al systemen hebben wij in de medische wetenschap niet zien groeien, veel beloven en finaal struikelen omdat ze te exclusief en te strak alles onder één leerstelling wilden thuisbrengen, vraagt Snellaert in een rapport over een mededeling die de apoplektische toevallen meestendeels wil toeschrijven aan zaadvloeiing. Het was voor hem de gelegenheid de geneesheren op te roepen tot een kritischer beoordeling van Broussais en diens systeem, dat alle ziekten zonder onderscheid behandelde met een flinke bloedlating. Snellaert en zijn kollega's hebben met dat rapport een goede dienst aan hun patiënten bewezenGa naar voetnoot(41). Een probleem van dezelfde aard rees in 1860 wanneer de Gentse geneesheer E. Poirier een bijdrage neerlegde getiteld Essai de philoso- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
phie médicale. De verslaggevers zijn vol lof voor de zorg waarmede het stuk geschreven werd, zij ontleden het nauwkeurig en vinden het een kolfje naar hun hand om met de auteur de degen te kruisen. Maar het is niet meer dan dat, want zij zijn ook thuis in de historische ontwikkeling van de medische ideeën van de laatste honderd jaar. Toch wensen ze zich uit te spreken namens wat ze noemen de Gentse school. Deze is voorstander van een verlicht vitalisme dat een aandeel toekent aan de fysika en de chemie, zonder te exclusief materialist te zijn. Een arts kan geen materialist zijn, er blijft naast de materie nog wat anders over; de materie staat onder de regie van een onstoffelijk princiep, ‘principe vital ou intelligence fonctionnelle’. De vitalist spot niet met Gods werk, vermits er redenen te over zijn om het werk van de Schepper te bewonderenGa naar voetnoot(42). Dat in de Soc. de Médecine de Gand eerst en vooral aan ernstige studie gedacht wordt, moge een rapport bewijzen waarin Snellaert en zijn medeverslaggevers hun mening ten beste geven betreffende een prijsvraag over de ziekten waarvan de oorsprong in de vlas- en katoennijverheid gelegen is. Te kort en te summier voor de omvang van het terrein dat te bewerken ligt, zo luidt het advies van de reeds tweeënvijftigjarige Snellaert. Het kan voor een bekroning niet in aanmerking komen, het werk van wijlen onze kollega's Mareska en Heyman was stukken beter, en de auteur had er zich kunnen aan spiegelenGa naar voetnoot(43). Snellaert was een voorzichtig, geen voortvarend terapeut. Dat standpunt handhaaft hij tegenover Dr Lados, een Gents kollega, die wel eens te samen met hem, in de Société de Médecine de staf gebroken had over roekeloze standpunten. Deze had naar Snellaerts overtuiging de dosis van Datura Stramonium, een zeer gevaarlijk goedje, veel te hoog genomen, gelukkig zonder schadelijke gevolgen, in de behandeling van een hallucinatiegeval. Dat de patiënt genas, mag niet aanzetten op hetzelfde pad voort te gaan. Het werd op een waarschuwende toon gezegd, en dat de roekeloze een vooraanstaand medicus was, belette Snellaert niet een gevaarlijk procédé te veroordelenGa naar voetnoot(44). We konden zo doorgaan met een verwijzing naar de standpunten over de vigerende ziektekundige doctrines ingenomen, en die hij in de schoot van de vereniging met klem en bevoegdheid, en met volkomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korrektheid heeft verdedigd. Zij zouden eens te meer bewijzen hoe hij op de hoogte was van zijn wetenschappelijke en professionele taak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIn het medisch oeuvre van Ferdinand Snellaert vallen enkele hoogtepunten aan te stippen die hem bijzonder kwalificeren, en hem in de vakkringen omstreeks het midden van de negentiende eeuw in ons land een stempel van voornaamheid hebben gegeven. We bedoelen hiermede niet dat Snellaert belangrijke ontdekkingen verricht heeft, of een uitzonderlijk medisch denker zou geweest zijn. We bedoelen alleen dat hij een zulkdanige bijdrage tot de geneeskundige atmosfeer van Gent, en van daaruit in Vlaanderen, geleverd heeft, dat deze een tint verwierf die zonder hem heel anders zou geweest zijn. De gebieden waar Snellaert dan bepaaldelijk uitblonk, zijn: de opvatting over de cholera en andere besmettelijke ziekten; de invloed van de sociale situatie op de ontwikkeling van de ziekten; de studie van de oudste historische dokumenten van onze vaderlandse geneeskunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Snellaert en de cholera, csq- andere besmettelijke ziekten.Het zou vrij gemakkelijk zijn een hele bijdrage te schrijven over bovenstaand onderwerp; we hebben het al terloops aangestipt. Het was de rauwe bijna grootscheepse ervaring van zijn praktijk die Snellaert met de gevaarlijke epidemieën in aanraking bracht. Hij heeft de volksgesel in een grote stad van nabij geobserveerd, en zich als een hardnekkig verdediger van de empirisch verworven standpunten opgeworpen. Het grote debat daaromtrent had telkens plaats na een epidemie, waarbij Snellaert zich meer dan enig ander arts te pand had gesteld. Zo heeft hij te Gent vier choleraepidemieën meegemaaktGa naar voetnoot(45), de zwaarste waren die in 't voorjaar van 1849 en in 't najaar 1859; voorts heerste er een zware dysenterie in 1839-40Ga naar voetnoot(46), zonder de difterie en de roodvonk te vergetenGa naar voetnoot(47). In de uitvoerige diskussies worden over de oorzaak van de cholera hartige woorden gewisseld. Snellaert gelooft niet aan miasmen die uit het westen aangewaaid komen, daar de meeste winden toen te Gent uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het oosten waaiden, hij denkt meer aan tellurische invloeden. De kwaal volgt in haar verspreiding de loop van de rivieren, slaat onderweg overal toe, en tast meestal meer dan één persoon in hetzelfde gezin aan. Dat zij bij voorkeur de armen aangrijpt, is verre van algemeen. In 1859 begon zij zelfs bij de meest hygiënische en in komfort levende liedenGa naar voetnoot(48). Wel is er vaak een persoonlijke faktor in het spel, niet zelden van morele aard. Eigenaardig is dat de bakkers onderhevig zijn aan de cholerabesmetting en dat zij bijna altijd zeer spoedig sterven. De cholera breekt liefst uit in huizen met een vochtige ondergrond, onverschillig in vuile of in zindelijke gezinnen, zij tast alle sociale klassen aan. De eerste tekenen doen zich voor tussen negen uur 's avonds en drie uur in de ochtend, meestal omstreeks middernachtGa naar voetnoot(49). Snellaert verkondigt nadrukkelijk dat hij de eerste was om te poneren dat de cholera ‘contagieux’ d.i. besmettelijk is. Ik blijf die stelling handhaven, zegt hij; bijzonder besmettelijk zijn het braaksel en de ontlastingGa naar voetnoot(50). In een bespreking over de besmettelijke ziekten die in 1853 in Nederland geheerst hebben, houdt Snellaert opnieuw een pleidooi voor de aanstekelijkheid der choleraziekten en ten gunste van haar identiteit in België en in Nederland. Daar het contagium evenwel niet altijd duidelijk is, geeft hij aan de antibesmettelijkheidsargumenten te dier gelegenheid voor het eerst enig gehoorGa naar voetnoot(51). Voor de behandeling werpt Snellaert zich op als een verdediger van de chinine, hij geeft het medikament in een aromatisch drankje, bij kinderen in een lavement, hij verbiedt opiumGa naar voetnoot(52), laat koud water drinken en de buik masseren. Hij gelooft in een moerasgenius als etiologisch moment van de cholera. Zijn resultaten zijn goed zegt hij, in 1843 had hij één overlijden op twintig patiëntenGa naar voetnoot(53). Hij legt herhaalde malen in het bijzonder de nadruk op de vochtigheid van de woningen, daarom moet men de riolenbouw bevorderen, ten einde het water uit de beluiken weg te voeren. Snellaerts entoesiasme voor de chinineterapie van de cholera werd door zijn kollega's niet algemeen gedeeld. Hij bekent dat hij ook patiënten verliest, de chinine is niet de ideale metode, maar zij is een van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de beste als men van in het begin er mee aanvangt, zo besluit hij ‘la main sur la conscience’Ga naar voetnoot(54). Het gelukkige effekt van de chinine op de moeras- en andere koortsen had Snellaert op de gedachte gebracht dat het medikament niet zonder invloed op de cholera zou zijn. Met de intermitterende koortsen, in de streek rond de Dok te Gent en de naburige weiden, had hij die ervaring opgedaanGa naar voetnoot(55). Over zijn cholera-ervaringen moet Snellaert een brochure geschreven hebben, zij verscheen in november 1854Ga naar voetnoot(56). Wij hebben ze niet kunnen terugvinden. Een eeuw nadien bekeken, blijkt dat in Snellaerts opvattingen veel waarheid stak, en dat hij alleszins de zaken scherp geobserveerd heeft. Het was ter gelegenheid van de epidemie van 1849 dat hij een erepenning ontving, terwijl anderen met de Leopoldsorde bedacht werden. Tegen die onbillijke bejegening protesteerde de Société de MédecineGa naar voetnoot(57). Tijdens de diskussies onder geneesheren kan het soms tot vinnige woordenwisselingen komen, het is een verschijnsel van alle tijden. Men kan het o.m. uit talloze berichten en verslagen in de archivalia van de Société de Médecine opmaken. Het was niet ongewoon dat men scherpe stellingen innam, zelfs in louter ziektekundige aangelegenheden. Snellaert vindt men altijd onder diegenen die aan integrale oplossingen de voorkeur geven. Het is een van zijn voornaamste karaktertrekken, niet dat hij een bediller was, en nog veel minder een man die zich aan een onbehoorlijk woord of een onkiese zinspeling zou te buiten gegaan zijn, doch hij was in alles een man van principes. Het trad duidelijk in het licht bij een bespreking over de immuunmaking tegen de pokken met de vaccinatie volgens Jenner, die uit 1798 dagtekende. De metode had in de eerste helft van de negentiende eeuw veel stof opgejaagd, en ze scheen dat in 1855 nog te doen. Snellaert kon niet aanvaarden dat een veeziekte, zoals de aangezette koepok, nodig is om de menselijke soort te beschermen tegen een ziekte die haar eigen is, dat is niet ernstig beweert hij. De koepokziekte is in dezelfde maat een gesel als haar antagonist waartegen zij beweert immuun te maken. De koepok is een gif evenzeer als de menselijke pok | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en is niet onschadelijk. Hij betreurt de strijd die ten gunste van Jenner gevoerd wordt. De geestdrift voor diens metode was te wijten aan de politiek van Engeland, dat soldaten nodig had om oorlog te voeren tegen Napoleon en het risiko nam van vaccinaties op grote schaal. Thans is het woord aan andere preventieve maatregelen dan de vaccinatie; overigens de pokepidemieën zijn minder dodelijk dan ze vroeger waren (1855). Snellaert zegt zeer uitdrukkelijk: de etter van de vaccine houdt de pokken niet tegen, en wat erger is, die etter werkt het uitbreken van de tering in de hand. Professor Mareska bestreed Snellaert en zei even uitdrukkelijk: de vaccine is een onschuldig virus, ze is weldoend.Ga naar voetnoot(58) In het dispuut over de pokken heeft Snellaert de nederlaag geleden, een halve eeuw ondervinding had hem moeten overtuigen dat hij ongelijk had. In de Société de Médecine werd het probleem nooit meer aktueel. Een even hoogoplopende bespreking had plaats over de difterie met haar pseudomembranen, over de differentiële diagnose van laryngitis, enz... Het kwam tot een zielige betwisting van de bevoegdheid van een overleden kollega. Snellaert stortte bedarende olie op de golven en sprak wijze woorden: elke dokter, zei hij, kan toch een kroepdiagnose stellen, ik twijfel nooit aan de door een arts gestelde diagnose. ‘L'art médical est quelque chose d'innée, une espèce d'instinct. Il y a des individus qui naissent médecin, et il y en a d'autres qui ne le deviennent jamais’.Ga naar voetnoot(59) Daarmee was het incident af, Snellaert had de gelukkige snaar betokkeld, men nam het van die grote seigneur graag aan. In een rapport over roodvonk sprak Snellaert enkele niet minder lapidaire woorden die elke dokter uit welke generatie ook, kan bijtreden. Hij zei: de ziekten veranderen zoals de wetten, zoals de moraal. Er zijn scarlatines van zeer erge aard, andere zijn het niet.Ga naar voetnoot(60) In een prijsvraag betreffende de klinische waarde van de oculus medicus, werden de professorale tenoren Guislain, Kluyskens, Burggraeve en De Muynck opgesteld om over de antwoorden advies uit te brengen; ze kozen Snellaert als medeverslaggever namens de niet universitaire doktoren. Wanneer het over een vraag nopens de antagonismen tussen de ziekten ging, verliep het op dezelfde wijze. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op deze laatste prijsvraag kwam een in het Latijn gesteld antwoord. De verslaggever looft de degelijkheid van het werk, de fijne uiteenzetting en allen samen zingen een hymne, in het Frans, op de mooie taal van het antieke RomeGa naar voetnoot(61). Een laatste keer, toen hij zestig jaar was, mengde Snellaert zich in een diskussie over een besmettelijke ziekte, de kinkhoest. Hij verdedigt de mening dat de eruptieve koortsen van het kind uitingen zijn van dezelfde ziektefaktor, die verandert vanwege sommige uitwendige omstandigheden, zoals het organisch gestel of de luchtgesteldheid. Hun hoofdkenmerk is dat ze aanstekelijk zijn en in het slijmvlies van keel en strottenhoofd nestelen; al die eruptieziekten ruilen ondereen, roodvonk, mazelen, difterie, pokken, kinkhoestGa naar voetnoot(62). Dat standpunt heeft zich in de loop van de tijden vaak laten gelden, en het bewijst eens te meer hoe Snellaerts geest geen ogenblik stilstond, maar altijd nadacht over het grillig variërende uitzicht waaronder zich de besmettelijke ziekten kunnen voordoen. Dat zijn geest door de prangende bio-psychologische problemen die elke dokter op zijn weg ontmoet geboeid was, bewijst een mededeling over zelfgeobserveerde empirische feitenGa naar voetnoot(63) die aan het bijgelovige grenzen. Snellaert vroeg zich namelijk af: kan een dood weefsel het leven doden of wegnemen in een ander homogeen of heterogeen weefsel? Hij zette het op de volgende manier uiteen. Ik probeerde tandpijn te bestrijden door een zere tand aan te raken en te wrijven met een dode tand die op een begraafplaats opgeraapt werd. Die gekke terapie werd mij ingegeven door de waarneming van een volksgeloof in de buurt waar ik woon. Ik wilde er het fijne van weten en deed proeven te Oostakker op de Dendermondse Steenweg, bij St-Jakobs, de Dampoort, de Ham, het Steendam, te Gentbrugge; drieëntwintig gevallen met aangegeven naam en adres werden behandeld. Ze genazen alle, de tandpijn verdween. Snellaert probeerde het op zichzelf en wreef een zere tand met een dode tand, de pijn genas en de zieke kies werd uitgestoten. Wat zit daarachter? Er ontspon zich een vinnige diskussie. Snellaert resumeerde: ondanks het belachelijke uitzicht moet men eerst op zoek gaan naar de echtheid van de feiten, en zo mogelijk naar een ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klaring, buiten elke metafysika om, men moet de experimenten herhalen en kritisch kijken wat er inzit. Van een voortzetting der proeven is nergens een spoor te vinden. Hoe ook, sommige kollega's zagen een tijdje argwanend op Snellaert neer; zij zouden ook geen dokters geweest zijn. Snellaerts reputatie kwam onaangetast dit voor hem onprettig avontuur te boven. Ondertussen wachten veel zogenaamde paraverschijnselen op een afdoende wetenschappelijke verklaring. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Snellaert en de sociale beïnvloeding van de geneeskunde.In het voorgaande hoofdstuk werd getracht door een overzichtelijk relaas van Snellaerts medische aktiviteit, het bewijs te leveren dat de Vlaamse arts een uitstekend clinicus was, begaafd met een kritisch inzicht in de ziekteproblematiek en met een verantwoord besef van de terapeutische mogelijkheden. Snellaert was een medicus van de ware stempel. Het komt enigszins vreemd voor dat hij in den beginne voor de militaire loopbaan meer neiging voelde dan voor de geneeskundige, en dat hij slechts als het gevolg van een minnelijke schikking zich op het medische pad heeft begeven. In de loop van de jaren heeft dat medische beslist de overhand gekregen, en is uit hem een geneesheer bij Gods genade gegroeid. In Snellaert werkte nog een ander motief dat tal van doktoren had aangegrepen, de sociale bewogenheid. Dat motief vertoonde voor het Nederlands sprekende gedeelte van België, en vooral voor de twee Vlaamse provincies een bijzonder karakter. Het reikte tot in een verleden waar ekonomische verwaarlozing, politieke verknechting en militaire bezetting de determinerende rol gespeeld hadden. Met en na 1830 kregen de dingen een ander uitzicht voor de toekomst. De geneeskunde als sociologisch verschijnsel en deelgenote, krachtens een specifieke taak, in de zelfstandigheidsgroei van het land met zijn kultureel en fysisch onderontwikkelde bevolking, stond voor een zware opdracht. Ze moest op haar gebied de aangepaste middelen pogen te vinden om haar historische roeping te vervullen. Een van diegenen die de stem gehoord hadden, was Ferdinand Snellaert, hij gaf er onmiddellijk gehoor aan en legde er getuigenis van af in de Société de Médecine, de spreekbuis van wie iets te zeggen had en wilde beluisterd worden. Hij had zeer vroeg en diep de beïnvloeding van de geneeskunde in haar geheel door de sociale status van de bevolking begrepen, en ze dwong hem tot de studie en tot de daad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stond hij niet te midden een door de negentiende eeuw in de verdrukking gedrongen volksklasse? In een motie tegen de ongezonde toestand van een arbeiderswijk bij St-Jakobs, vraagt hij dringend aan het stadsbestuur een afvoerkanaal te reinigen waarin fekaliën geloosd worden en allerlei afval terecht komtGa naar voetnoot(64). Snellaert gebruikt al het woord volksgezondheid, santé publique. Hetzelfde jaar bespreekt hij in een lovend rapport het antwoord op een uitgeschreven prijsvraag over het verband tussen arbeid en gezondheid van de werklieden. Het is een mooi en progressistisch verslag. Men leest er, geschreven door Snellaert, het volgende: ‘Dans notre siècle de chicanes et d'écus, sous l'empire des avocats et des banquiers il faut la position sociale ou la voix d'airain pour se faire écouter... Il nous faut le courage de l'action, de l'offensive, pour pouvoir le bien du grand tout’. Met al de verdiende lof voor het werk van de bekroonde auteur, meent de verslaggever toch dat deze zich te eenzijdig toegelegd heeft op de studie van de mijnhygiëne, d.i. ‘sur une seule partie du pays, et néglige les fabriques de coton, de drap, de lin’Ga naar voetnoot(68), Gent met zijn industrie lag Snellaert nauwer aan het hart dan Luik met de zijne. Drie jaar later protesteert Snellaert, tijdens een diskussie tegen het feit dat het volk buiten de Dampoort al meer dan acht jaar lang de aldaar ingegraven krengen opdelft, eet en verkoopt (zonder kwade gevolgen voor de gebruikers, zegt hij terloops); hij maakt er de politie attent op om het te doen verbiedenGa naar voetnoot(69). De Société de Médecine neemt op aandringen van Snellaert en anderen stelling tegen de onwettelijke uitoefening van de geneeskunde, en wil de bescherming van de doctorstitel ingevoerd zien. Zij menen tevens dat de parlementaire kommissie het verkeerd voor heeft, als ze de habituele en kosteloze verdeling van de ‘remèdes inoffensifs’ toelaat, dat is de hand vrij geven aan de kwakzalversGa naar voetnoot(70). De Société de Médecine kon zich de weelde veroorloven prijsvragen uit te schrijven en de winnaars met geldsommen en gouden penningen te bekronen. In 1869 vroeg zij een antwoord op de vraag naar de oorzaken van de toename der bevolking van de krankzinnigengestichten en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar de middelen om dit te verhelpen. Het was de vinnige Benjamin Ingels die de vraag liet stellen en namens de jury verslag uitbracht; Snellaert was mederapporteur, naast Hippoliet van Peene. Dat rapport is in alle opzichten een merkwaardig stuk van een grote betekenis in de evolutie van de psychiatrieGa naar voetnoot(71). We leren daarin dat Gent met omgeving aan 't hoofd stond van het proportioneel aantal krankzinnigen in het land. Dat zou te wijten zijn aan de nabijheid van uitstekende krankzinnigengestichten, omdat de ziekte aldus beter bekend en gediagnosticeerd wordt. Het rapport protesteert luid tegen de opgeld doende mening dat de Vlamingen minderwaardig, ontaard en verachterd zouden zijn. Dat is volkomen onwaar, hoewel er veel ellende en sociale wonden in Vlaanderen bestaan, die een rol spelen in de etiologie van de krankzinnigheid. De Vlamingen zijn verplicht uit te wijken naar Charleroi en Luik om er ondergronds mijnwerk te verrichten dat nog alleen door hen verricht wordt. Te Seraing en te Luik bestaan er echte Vlaamse nederzettingen en parochies waar zelfs Vlaamse sermoenen gehouden worden. De rapporteurs geloven ook niet dat Jeanne d'Arc en de andere heiligen zotten waren. Over dat stuk werd veel en lang nagepraat. Het tekent de verslaggevers, even prominente geneeskundigen als prominente flaminganten; ze hadden de gelegenheid gebruikt om de punten op vele i's te zetten en beslist een einde te maken aan roddelpraatjes die ook de medische kringen kunnen teisteren. De sociale stempel heeft het medisch werk van Snellaert sterk getekend. Hij is onafscheidbaar van zijn mededelingen en bijdragen. Het onderscheidt hem en verheft hem boven het werk van andere geneesheren die alleen oog en oor hadden voor de funktionele en organicistische patologie als determinerend agens van de ziekte. We hebben daar in de loop van deze studie meermaals op gewezen en het telkens als een idiomorfe eigenschap van de arts Snellaert onderstreept. Hij was een voorbeeld van de integrale arts. We willen het te dezer gelegenheid niet onaangestipt laten hoe vals het is te beweren dat de geneesheren in het sociale evolueren van de negentiende eeuw als individualisten aan de kant van de weg zijn blijven staan om de stoet te zien voorbijtrekken, zonder meer. Indien men de lijst zou opmaken van de sociale voortrekkers en ruitenbrekers, dan zou men verbaasd zijn te zien hoevelen onder hen arts waren en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
draagkracht van hun diploma benut hebben om het verbonden-zijn met heel hun volk hoog te houdenGa naar voetnoot(72). Snellaert was de geringste niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Snellaert als medicus-historicus.De intellektueel en kultureel hooggestemde dokter Snellaert heeft vrij spoedig voor de geschiedenis van zijn vak belangstelling gehad. Het bleek even spoedig dat het hem niet te doen was als een verpozing of een doelloos tijdverdrijf, doch als een wetenschappelijke studie om haarzelfswille, als een onderdeel van de kultuurgeschiedenis en van de vaderlandse kultuurgeschiedenis in het bijzonder. Alles was hem hierin ernst. Snellaert was geen man van hobby's, geestelijke voortreffelijkheid was de voedingsbodem van zijn leven dat slechts verfijning ademt, niets in hem zweemt naar amateurisme. Dit is meer dan ooit het geval voor zijn medisch-historisch werk, dat van grote waarde is. In Snellaerts geestelijk perspektief bekeken, is de historia medica voor hem verbonden met de motieven van zijn medisch denken en handelen. Dat valt zeer duidelijk op. Reeds in 1841 nam hij het tegen de bloedlatende teorieën van Broussais opGa naar voetnoot(73). Het ontstaan van de Gentse Société de Médecine en het leven van haar voorloopster, de Société médico-chirurgicale, boeit hem. Hij wil weten wat er achterzat en schrijft ten gerieve van zijn kollega's een twintig bladzijden lange analyse van haar ontstaan, groei en werking, geplukt uit een nota van H. KluyskensGa naar voetnoot(74). In hetzelfde jaar laat hij zich terughoudend uit over de homeopatie die te vaag en te duister is in haar terapie. Hij heeft het systeem op al zijn mogelijkheden bestudeerd en hoewel er enkele goede princiepen aan ten grondslag liggen, schrijft hij nooit homeopatische dosissen voorGa naar voetnoot(75). Het was een uitspraak die hij stoelde op een kritisch-differentiële beoordeling van de systemen waar o.m. de achttiende eeuw zo rijk aan was. Hij heeft het negen jaar later met hetzelfde rationeel inzicht nog eens herhaaldGa naar voetnoot(76). Vanaf 1854 wordt Snellaert voorgoed dé medicus-historicus uit hoofde van een rapport betreffende J. Carolus' werk over de Vlaamse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chirurg Jan Yperman en de Franse vertaling van diens chirurgisch traktaat. Snellaert tekent heel alleen het rapport, wellicht omdat geen andere zich in staat achtte een geldend advies te verstrekken en de verantwoordelijkheid van de geuite kritiek voor zijn rekening te nemen. Snellaert looft Carolus, maar hijzelf kent veel grondiger Yperman en de wetenschappelijke Middelnederlandse literatuur. Had hij niet aan de vroegste letteren van Zuid-Nederland uitstekende literair-historische bijdragen gewijd?Ga naar voetnoot(77). Hij vindt de vertaling van Carolus tamelijk gelukkig in haar geheel en zet hem aan voort te doen. Carolus was het die Yperman de naam van vader der Vlaamse chirurgie gaf, maar Snellaert wijst toch op heel wat vergissingen, en van de grofste, in de vertaling, want hij heeft het Brusselse handschrift van Ypermans chirurgie tot in de finesses uitgepluisd. Het begin van dat berucht verslag behelst het credo van Snellaerts vlaamsgezindheid. Het luidt aldus: ‘On commence à rendre justice à la Flandre, ce pays autrefois destiné à devenir le centre d'une nationalité grande et forte, et dont l'histoire dans quelques-unes de ses phases n'a pas d'égale; ce pays qui servira peut-être un jour de base à un état de choses propre à rendre à notre belle patrie l'éclat qu'un sort fatal lui a enlevé. Nous sommes encore sur le bord de notre ruine parce que les garanties de l'avenir, le chaînon qui lie le passé au présent, ne se trouvent rétablies que très imparfaitement et sont en danger de se rompre à la première secousse. Pardonnez-moi, messieurs, ces paroles dites dans ce sanctuaire de la science; mais la science elle-même souffre alors qu'un peuple, sous l'influence de causes quelconques, s'est laissé égarer dans une route, dont l'issue lui devient d'autant plus difficile qu'il est resté plus longtemps engagé. Chose inouie dans les fastes de l'histoire, la Flandre s'est laissée énerver au nom d'un principe généreux qu'elle scellait de son sang: notre idiome n'est plus la langue de la science, comme il n'a plus le cri de ralliement sur le champ de bataille, ni le mot d'autorité dans les régions supérieures de l'administration; on a jeté une barrière entre nous et nos ancètres: barrière que quelques-uns parmi nous commencent à franchir et à démolir’.Ga naar voetnoot(78) Er klinkt een visionaire tegelijk met een profetische toon in Snellaerts woorden. Na meer dan een eeuw begrijpt men nog beter de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
draagkracht van die volzinnen, en hij die ze neerschreef moet er geen woord van terugnemen. De Ypermancultus liet Snellaert niet los. Wanneer C. Broeckx een brochure schreef met een analyse van Diegericks bijdrage over onze veertiende eeuwse chirurgGa naar voetnoot(79) sprong Snellaert op zijn paard, omdat over zijn eigen werk, evenmin als over de uitvoerige behandeling in de schoot de Société de Médecine, met geen woord door Broeckx gerept wordtGa naar voetnoot(80). Als om zich te wreken, en hierin wordt hij door Kluyskens, door Guislain en door Burggraeve bijgevallen, verklaart Snellaert de formele verplichting te hebben aangegaan tegenover Mattias de Vries uit Leiden en de medische fakulteit van Göttingen, de oorspronkelijke tekst van Ypermans chirurgie zelf uit te geven; hij hoopt stellig dat hij vóór het eind van 1860 met het werk zal klaar komenGa naar voetnoot(81). Snellaert sprak met nadrukkelijk gezag over Yperman, omdat hijzelf een manuskript van diens chirurgisch traktaat op het spoor was gekomen en aangekocht had.Ga naar voetnoot(81a) Wanneer de Franse historicus Ch. Daremberg te Cambridge een derde manuskript van Yperman ontdekt had en Broeckx hieraan een studie wijdde, is het opnieuw Snellaert die de zaak toelicht; hij maakt o.m. schoon schip met de bewering van de Fransman dat Yperman in 1310 gestorven is. Snellaert toont aan dat Yperman niet vóór 1331 overleed; men moet hem over de man uit Ieper geen smoesjes willen wijsmakenGa naar voetnoot(82). Een paar jaren later duikt de aangelegenheid weer op. C. Broeckx is Snellaert voor met de publikatie van Ypermans chirurgieGa naar voetnoot(83). Het werk wordt door Snellaert op de korrel genomen en komt gehavend onder zijn scherpe kritiek vandaan, het zit stampvol verkeerde transkripties, het is een ‘dédale d'incorrections et de lacunes’Ga naar voetnoot(84). Daarmee kon Broeckx het stellen; de reputatie die Snellaert hem, niet onver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diend, gegeven heeft is als een smet op het medisch-historisch werk van C. Broeckx blijven nawegen. Veel gunstiger, en ook terecht, luidde Snellaerts bespreking over Broeckx' Histoire du Collegium Medicum BruxellenseGa naar voetnoot(85). Hij had het niet tegen de man gehad, maar alleen tegen de onvergeeflijke slordigheid in de weergave van de originele tekst. Nu was het stukken beterGa naar voetnoot(86). In dat dokument uit onze medische geschiedenis kan men bewijzen putten hoe het Brusselse stadsbestuur er reeds in 1705 een handje van weg had de van hogerhand uitgevaardigde wetten te overtreden. Wanneer C. Broeckx ook de Medicina van Yperman uitgaf en daarin, bij herhaling, de originele tekst door de kommentator zwaar gevitieerd werd, ging Snellaert wederom te keer tegen de ontelbare verkeerde lezingen en verklaringenGa naar voetnoot(87). Ondanks de waardering voor het streven van Broeckx om de oude dokumenten van onze vaderlandse medicijnen ter beschikking te stellen, wordt het de Gentse medicus-historicus te bar als hij de met foutieve transkripties dicht bezaaide tekst van de Antwerpse medicus-historicus onder de ogen krijgt. Ik heb Snellaerts eksemplaar waarin hij de nodige korrekties aanbrengt ingezienGa naar voetnoot(88); er is geen regel waar Snellaerts korrigerend potlood niet overheen gegaan is. Gebrek aan sekuurheid in die dingen was hem een gruwel, een gelukkige gruwel die Snellaert, de arts, tot eer strekt. Een laatste maal had Snellaert zijn zeg over een medisch historisch onderwerp, in een boekbespreking gewijd aan Historische Aanteekeningen van G.P.F. Groshans dat diverse ziekten onder de loepe neemt. We hebben het originele ingekekenGa naar voetnoot(89) waarvan fragmenten in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde verschenen waren, en legden het naast Snellaerts bespreking. De vergelijking verraadt eens te meer een op nauwkeurigheid en volledigheid gesteld referent, die het niet nalaten kan zijn eigen mening te doen opwegen tegen die van de auteur. Geen tweede beheerst de behandelde stof zoals hij, over alles heeft hij een verantwoorde visie, en meer dan dat. Snellaert bespreekt o.m. de malaria en de aanstekelijkheid van de longtering, hij is overtuigd van deze laatste en brengt in herinnering dat J. De Muynck daarvoor tien jaar geleden in de schoot van de Société de Médecine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een lans gebroken had.Ga naar voetnoot(90) De schrijfkramp is volgens Snellaert te wijten aan de druk van de vingeren op de schrijvende pen, zowel de metalen als de veren pen. Hij kan Groshans' mening niet delen dat longpest en builpest twee verschillende ziekten zouden zijn, en in de behandeling van de malaria pleit hij traditiegetrouw voor de chinine, zijn terapeutisch stokpaardje. Dysenterie, zwarte dood en moeraskoortsen hebben altijd Snellaerts belangstelling gaande gemaakt, hij kan het niet verduiken dat het steeds de ervaring is die zijn historische horizont verruimt, en naar omstandigheden ook al eens verengt (bv. in de beoordeling van de vaccinatie), wanneer hij de ervaring verkeerd interpreteert.
***
Na 1870 neemt de aktiviteit van Snellaert in de schoot van de Société de Médecine zienderogen af. De man was éénenzestig jaar oud en de last van zijn drievoudige taak van Vlaams strijder, van huisarts en van filoloog begon zwaar te drukken. Het is hier dan de plaats om een laatste kenmerk van Snellaerts persoonlijkheid te belichten. Ze kwam weer tot uiting in de Société de Médecine, en leidde in 1862 tot de stichting van een Association de Prévoyance et de Secours Mutuels. De statutenGa naar voetnoot(91) omschreven precies het opzet van de stichters die de onderlinge bijstand ten bate van de oud-studenten in de medicijnen van de Gentse universiteit organizeren. De eerste algemene vergadering werd op 6 januari 1863 gehouden. De grote promotor, B. Ingels, had onmiddellijk aansluiting gezocht en gevonden bij Snellaert die stichtend lid werdGa naar voetnoot(92). De nobele Snellaert was altijd te vinden op die plaatsen waar de eer van het korps der geneesheren hoog te houden was. In de filantropie waaraan hij zijn patiënten zo ruim had laten deelnemen, betrok hij ook zijn beroepsgenoten onder wie een niet te verwaarlozen aantal hun hartstocht voor de wetenschap in de dienst van de evenmens met de dood hebben moeten bekopen. Benjamin Ingels zelf bezegelde zijn overtuiging met zijn leven op 28 mei 1886.Ga naar voetnoot(93) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIDokter F.A. Snellaert overleed te Gent op 3 juli 1872. Hij had slechts de leeftijd van drieënzestig jaar bereikt. Over zijn laatste levensjaren hing een zekere verbittering. Onder zijn Vlaamse vrienden was nopens de strijdmetodes scherpe onenigheid gerezen; Snellaert voelde zich in zijn overtuiging gekwetst en trok zich meer en meer op zijn studeerkamer terug, om van daaruit zijn werk voort te zettenGa naar voetnoot(94). Betreffende de aard van de ziekte aan de gevolgen waarvan Snellaert overleed, heb ik geen stellige gegevens van geneeskundige aard kunnen vinden. Alle bronnen wijzen evenwel naar de zware artsentaak waaraan hij zich nooit had onttrokken, ook niet wanneer hij door het lijden al getekend was, en die naar alle waarschijnlijkheid hart en bloedsomloop te zwaar had aangesproken. Een betrouwbaar dokument is de grafrede namens de Société de Médecine door B. Ingels, Snellaerts trouwe medestander en alter ego gehoudenGa naar voetnoot(95). Ik geloof niet dat die vriendschapsbanden het objektief oordeel van de ene nopens de andere beïnvloed hebben, want Ingels was een veel te nuchter man. Hij bracht de cijnsplicht van de erkentelijkheid tot uiting, namens de wetenschappelijke vereniging waarvan Snellaert een van de geleerdste en trouwste leden was geweest. Snellaert had het leven van de vereniging intensief meegemaakt, van 1838 tot 1872. Op die vierendertig jaar was de geneeskunde van aanschijn en van inhoud veranderd. In het begin van die periode zwoegde zij nog onder de dwalingen van Broussais, tegen wie Snellaert zich te weer stelde, maar in 1872 lezen we al in het BulletinGa naar voetnoot(96) over de excitomotorische werking van het chininesulfaat op de spiervezels van het organisch leven, en over de allervroegste morfologische kenmerken van de bevruchting in het ei van de vissen. Wat een afstand: van de sequellae der achttiende eeuwse geneeskunde naar de experimentele fysiologie en embryologie waarin het sirenenlied van de twintigste eeuwse wetenschap al zingt. Het is evident dat Snellaert die toonhoogte niet meer kon bijhouden, elkeen is kind van zijn generatie. Hij zweeg en luisterde. Doch de altruïstische opdracht van de arts die van alle tijden is, had hij begrepen en beantwoord, en die opdracht kent geen evolutie. Snellaert was een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
arts met een onverdeeld aandeel in de balansrekening van de onveranderlijke, de ware Hippokratische geneeskunde. Zo beoordeelde Ingels hem, terecht. Wanneer hij Snellaert als een merkwaardig man aftekent, was dat geen overdrijving, doch de exakte waardebepaling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVWe hebben in de loop van deze bijdrage op meer dan één plaats, en telkens wanneer het pas gaf, op een bijzonder kenmerk van Snellaert gewezen. Hij was geen man om toe te kijken, hij had graag zijn zeg, hij verdedigde zijn mening op een eerlijke en op een korrekte wijze. Hij was een uitstekend kollega en de medische etiek stelde hij boven alles op prijs. Hij hield van zijn beroep, hij was een onbesproken sieraad van de artsenstand. Voor de geopende groeve legde Ingels nog een ander getuigenis af die Snellaert naar het hart moest gaan. Het luidt. ‘J'aurais désiré dans cette triste circonstance me servir de la belle langue au culte de laquelle notre regretté confrère avait voué sa vie entière; mais comme les travaux dont j'aurai à m'occuper ont été écrits en français par Snellaert, je n'ai pas cru devoir déroger aux traditions de notre société et j'ai employé un idiome étranger, qui malheureusement continue à être la langue scientifique de notre pays’. Wie er zich over verwondert dat de vlaamsgezinde arts Snellaert in het Frans over zijn vak schreef en sprak, moet eerst het getuigenis van B. Ingels horen, vooraleer hij een billijk oordeel kan uitspreken. De geschiedenis van de Vlaamse Beweging is polymorf, polyvalent, of pluralistisch zo men wil. Maar de geschiedenis blijft de geschiedenis, en die is polyantisch. Met de dood van Ferdinand Snellaert viel geen schakeltje weg uit de evoluerende geneeskunde, die ketting zonder einde. De deterministische motor van de rupsband zette zijn werk voort. Snellaert had zijn man gestaan om het mekanisme vlot op gang te houden. Dat is naar mijn overtuiging de ereschatting die wij aan Ferdinand Snellaert, de arts, verschuldigd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Addendum I
|
1. | Jan Adolf, o 25-9-1807; |
2. | Ferdinand Augustijn, o 21 juli 1809; |
3. | Justina Regina, o 9 april 1811; |
4. | Natalia Jozefa, o 30 september 1813; |
5. | Alexander Jozef, o 25 februari 1816; |
6. | Jan Willem, o 20 oktober 1817. |
De moeder, Maria Jozefa Monteyne, overleed te Kortrijk, op 10 januari 1826; zij was 45 jaar oud.
De vader, Willem Karel Snellaert, trad voor de tweede maal in 't huwelijk met Coleta
Affenaer, gaf zijn vishandel op, werd bediende in de Berg van Barmhartigheid, en overleed (schielijk) te Bissegem, 57 jaar oud, op 18 december 1837.
Bij de doop van Ferdinand Augustijn Snellaert, op 21 juli 1809, in de St Maartenskerk te Kortrijk, treden als getuigen op:
de peter: Jan Nounckele, man van de zuster van Maria Jozefa Monteyne;
de meter: Maria Carolina Benedicta Snellaert, oudste zuster van Willem Karel, vader van Ferdinand Augustijn.
De getuigen bij het huwelijk van Willem Karel Snellaert en Maria Jozefa Monteyne (16 juli 1806) waren Jan Jozef Snellaert, oudste broer van de bruidegom en Pieter Nounckele 34 j. (respektievelijk bakker en vishandelaar).
WILLEM-KAREL JOZEF SNELLAERT (vader van Ferdinand Augustijn),
geboren te Kortrijk op 10 juni 1780,
overleden te Bissegem op 18 december 1837.
Vader: Joannes Jacobus Joseph Snellaert, zoon van Joannes;
Moeder: Anna Catharina Felhoen, dochter van Michaël.
Het huwelijk van deze beide personen werd gesloten in de St. Maartenskerk te Kortrijk op 29 juni 1773.
Uit dat huwelijk werden volgende kinderen geboren:
1. | Maria Carolina Benedicta, o 21/3/1774 (meter van Ferdinand Augustijn); |
2. | Joannes Joseph, o 13/8/1775 (getuige bij het huwelijk van 4.); |
3. | Florentina Joanna, o 24/3/1778; |
4. | Gulielmus Carolus Willem Karel, vader van Ferdinand Augustijn, o 10/6/1780; |
5. | Isabella, o 28/3/1782; |
6. | Constantijn, o 3/8/1783; |
7. | Franciscus o 28/2/1785. |
MARIA JOZEFA MONTEYNE (moeder van Ferdinand Augustijn Snellaert),
geboren te Kortrijk op 24 januari 1781,
overleden te Kortrijk op 10 januari 1826.
Vader: Petrus Joannes Monteyne, geboren te Kuurne, zoon van Franciscus Andreas
Monteyne en Maria Josepha Dejonghe, was minderjarig bij zijn huwelijk.
Moeder: Maria Theresia Reynaert, geboren te Blankenberge maar wonende te Kortrijk, dochter van wijlen Petrus Reynaert en Godelieve Goetgebuer, weduwe van Carolus Pringiers.
Het huwelijk van Petrus Joannes Monteyne en Maria Theresia Reynaert (een minderjarige die een weduwe huwt...) werd gesloten op 4 augustus 1779.
Vanaf 1900 komt de naam Snellaert niet meer voor in de bevolkingsregisters van Kortrijk.
Addendum II
Bijdragen van F.A. Snellaert op medisch gebied
opgemaakt door Dr. Ada Deprez
A) in de Annales de la Société de Médecine de Gand:
1 | Quelques fragments sur les fonctions et maladies du système nerveux intracranien; par M. le docteur F.A. Snellaert, membre résidant.
in: IV, 1838, p. 348-356 (met plaat) |
2 | Rapport sur la première partie du mémoire qui précède (nl. Fragments de médecine, de chirurgie et d'ophthalmologie, par M. le docteur Florent Cunier, membre correspondant à Namur p. 373 e.v.) par F.A. Snellaert, rapporteur (samen met Beydler en Ghyselinck)
in: V, 1839, p. 453-459 |
3 | Rapport sur la deuxième partie du mémoire qui précède (nl. Fragments de médecine, de chirurgie et d'ophthalmologie, par M. le docteur Florent Cunier, membre correspondant à Namur) par le Dr. Beydler, rapporteur (samen met Snellaert en Ghyselinck)
in: V, 1839, p. 460-464 |
4 | Rapport sur le travail qui précède (nl. Observations sur l'emploi du nitrate d'argent en injections dans les écoulements blennorrhagiques invétérés; par M. le docteur J.R. Marinus, membre correspondant à Bruxelles p. 414 e.v.) par F.A. Snellaert, rapporteur (samen met Dumont en De Nobele)
in: VI, dl. 1, 1840, p. 425-428 |
5 | Rapport sur le mémoire qui précède (nl. De l'influence des pertes séminales sur la production de l'apoplexie; par M. le docteur J. de Muynck, membre résident p. 105 e.v.) par F.A. Snellaert, rapporteur (samen met Guislain en De Brabant)
in: VII, dl. 1, 1841, p. 143-147 |
6 | Rapport sur l'observation qui précède (nl. Observation d'iléus nerveux; par M. le docteur Willems membre résidant p. 70 e.v.) par M. Lados, rapporteur (samen met Snellaert en De Brabant) in: XXVIII, 1851, p. 79-80 |
7 | Rapport sur le travail intitulé: La Chirurgie de Maître Jean Ypermans, le père de la chirurgie flamande (1295-1351), mise au jour et annotée par M. le docteur J. Carolus; par M. le docteur F.A. Snellaert, membre résidant
in: XXXII, 1854, p. 149-158 |
8 | Rapport sur le travail de M. le docteur E. Poirier, intitulé: Essai de philosophie médicale. (Lu dans la séance du 10 avril 1860) par M. Poelman, rapporteur (samen met Stockman en Snellaert)
in: XXXVIII, 1860, p. 191-199 |
9 | Rapport sur le mémoire de M. le docteur Van Biervliet (nl. Observation de paraplégie chlorotique) par Snellaert, rapporteur (samen met Poirier en Onghena)
in: XXXIX, 1861, p. 47-49 |
10 | Rapport de la Commission chargée de l'examen des mémoires envoyés en réponse à la deuxième question du concours de 1862: Quelles sont les maladies qui peuvent tirer leur origine de l'exercice des industries linière et cotonnière? par M. Lesseliers, rapporteur (samen met Snellaert, Stockman, Du Moulin, Fraeys, Leclercq, Lados, Ghyselynck)
in: XLI, 1863, p. 108-113 |
11 | Rapport sur le mémoire envoyé en réponse à la huitième question du concours, intitulée: Décrire les différentes stomatites, insister sur les caractères différentiels et sur le traitement, par Ingels, rapporteur (samen met Du Mont, Snellaert, Fraeys, Willems jeune, Poelman, Stockman)
in: XLIII, 1865, p. 159-161 |
B) in het Bulletin de la Société de Médecine de Gand.
1 | F.A. Snellaert neemt deel aan de discussie over opium en Hufeland
in: V, 1839, p. 54 |
2 | Rapport sur le mémoire présenté par M. Van der Auwermeulen, Considérations pratiques sur la fièvre typhoïde, par M. Snellaert
in: VI, 1840, p. 115-116 |
3 | F.A. Snellaert neemt deel aan de discussie over acute dysenterie en over het drinken van ijskoud water in het Nederlandse leger
in: VI, 1840, p. 164 en 166 |
4 | Rapport sur un travail du Dr. Schwarzschild, Causes et siège de la menstruation par M. Snellaert
in: VII, 1841, p. 127-128 |
5 | F.A. Snellaert protesteert tegen een onjuistheid in dec. 1840; neemt deel aan de discussie over jicht en het gebruik van kwik; id. over een geval van constipatiegastralgie met Dr. Guislain; brengt mondeling verslag uit over een ‘pâte de lichen carragien’ van apotheker Louel (met recept); en spreekt over de behandeling van zenuwzieken met potassium-cyanuur; ook over encefalitis
in: VII, 1841, p. 4, 157, 216, 217, 220-221, 255-256, 318-319 |
6 | F.A. Snellaert behandelt de onhygiënische toestanden in de St.-Jacobswijk en stelt een commissie van onderzoek voor
in: VIII, 1842, p. 143-144 |
7 | Rapport de la commission sur la question d'hygiène proposée au concours de 1842: ‘Faire connaître les améliorations qui ont été proposées pour l'hygiène des ateliers de travail et des établissements d'instruction; indiquer les perfectionnements dont elle serait ultérieurement susceptible. Les auteurs auront soin d'indiquer l'influence des différents genres d'industrie sur la santé des classes ouvrières, par F.A. Snellaert, rapporteur
in: VIII, 1842, p. 144-151 |
8 | Rapport sur le mémoire intitulé: Recherches sur la Méningo-encéphalite des enfants, du Dr. Delcour, par M. Snellaert, rapporteur
in: IX, 1843, p. 40-45 |
9 | F.A. Snellaert spreekt over de bestrijding van varioloïde met ‘axonge’ i.p.v. ‘pommade sulfureuse’ van Dr. Midavaine; discussieert over meningo-encefalitis bij kinderen; over het gebruik van olie en de gestalte van verschillende rassen; over kinine-sulfaat; over de bestrijding van de cholera
in: IX, 1843, p. 8, 46-47, 49, 98-99, 138, 162-163 |
10 | F.A. Snellaert maakt een opmerking over Alexander en Sebastiaan; over koortsen in de wijk van de Antwerpse Poort en het Sas; over het blijven van een litteken door het licht; over apoplexie
in: X, 1844, p. 68, 109-110; 288; 376-382; 383 |
11 | Observation d'une hallucination guérie par le datura stramonium à dose très-élevée, par Lados, rapporteur (samen met Heyman en Snellaert)
in: XI, 1845, p. 20-21 |
12 | De l'ophthalmie scrofuleuse; par M.J. Borlée, membre correspondant à Liège, par Sotteau, rapporteur (samen met Heyman en Snellaert)
in: XI, 1845, p. 72-74 |
13 | F.A. Snellaert over het opgraven van ‘charognes’ buiten de Antwerpse Poort, de |
verkoop en de consumptie ervan
in: XI, 1845, p. 295 |
|
14 | Quelques faits empiriques, par M. le docteur Snellaert, membre résidant
in: XIII, 1847, p. 178-184 |
15 | Rapport sur: Quelques faits empiriques, par M. Snellaert, par Heyman, rapporteur (met Guislain en Heldenberg);
Second Rapport; Discussion (Snellaert zelf op p. 191, 192) in: XIII, 1847, p. 185-187; 188-191; 192-201 |
16 | F.A. Snellaert over kinine-sulfaat
in: XIII, 1847, p. 363 |
17 | Rapport sur l'observation qui précède (nl. Observation d'iléus nerveux, par M. le docteur Kluyskens, membre résidant p. 367-374) par J. Leclercq, rapporteur (samen met L. Colson en Snellaert)
in: XV, 1848, p. 374-378 |
18 | F.A. Snellaert over de ‘iléus nerveux’
in: XV, 1848, p. 393 |
19 | F.A. Snellaert discussieert over de cholera
in: XVI, 1849, p. 148, 154, 214-216; 217-218; 222-223, 225, 231 en 232 |
20 | F.A. Snellaert ontvangt een decoratie voor zijn strijd tegen de cholera
in: XVII, 1850, p. 169 |
21 | F.A. Snellaert discussieert over hemiplegie en homoeopathie
in: XVIII, 1851, p. 205-206, 206-207, 207-208 |
22 | F.A. Snellaert e.a. protesteren tegen de illegale uitoefening van het beroep en vragen bescherming van de dokterstitel
in: XIX, 1852, p. 309-310 |
23 | F.A. Snellaert houdt een rede in naam van het Vlaemsch Gezelschap op de begrafenis van Dr. Ch. Teirlinck (Izegem 15.6.1815 - Gent 7.3.1854) hoogleraar in pathologie en chirurgie te Gent, en chirurg aan het burgerlijk hospitaal
in: XXI, 1854, p. 95 |
24 | F.A. Snellaert neemt deel aan een discussie over angina
in: XXI, 1854, p. 197 |
25 | Rapport sur l'Observation qui précède (nl. Observation d'un croup, traité par le Sulfate de quinine, d'après la méthode du docteur Puls, suivi de guérison; par M. le docteur A. Vermeulen, membre correspondant, à Gand (p. 236-242) par F.A. Snellaert, rapporteur (samen met Willems en Coppée)
in: XXI, 1854, p. 242-247 |
26 | F.A. Snellaert neemt deel aan een discussie over kroep
in: XXI, 1854, p. 253 |
27 | De Cholera door Dr. Snellaert (brochure niet teruggevonden)
in: XXI, 1854, p. 366 vermeld als verschenen in nov. 1854 |
28 | Discussion sur le lieu de naissance et les travaux de maître Jean Yperman, chirurgien flamand au XIVe siècle, par F.A. Snellaert (n.a.v. opzoekingen Gheldolf)
in: XXII, 1855, p. 53-54 |
29 | F.A. Snellaert neemt deel aan discussies over het vaccin van Jenner
in: XXII, 1855, p. 354-356, 356, 359, 360 |
30 | F.A. Snellaert, Analyse de l'ouvrage intitulé: Verslag over de ziekten, welke in 1853 in Nederland geheerscht hebben, namens de Commissie voor geneeskundige plaatsbeschrijving en volksziekten, uitgebragt door Dr. N. Sybrandi
in: XXIII, 1856, p. 214-215 |
31 | Rapport sur le travail qui précède (nl. Quelques remarques à propos de la Scarlatine par M. le docteur A. Paul, membre correspondant à Namur p. 287-291) par F.A. Snellaert, rapporteur (samen met Vermeulen en Coppée)
in: XXIII, 1856, p. 291-293 |
32 | Description d'une tumeur cancéreuse, développée dans la cavité abdominale d'un enfant de treize mois, par F.A. Snellaert
in: XXIV, 1857, p. 25-27 (met plaat) |
33 | F.A. Snellaert donne, au nom d'une commission, lecture d'un rapport sur les deux mémoires parvenus en réponse à la troisième question du programme, ainsi conçue: L'oculus medicus, sa valeur clinique au point de vue du diagnostic et du pronostic |
des maladies, par -, Guislain, Kluyskens, De Rudder, Stockman, Burggraeve, De Muynck, Snellaert
in: XXVI, 1859, p. 67, 224-228 |
|
34 | Rapport sur le Mémoire, reçu en réponse à la question mise au concours par la Société de Médecine de Gand, en 1858, et ainsi conçue: Déterminer s'il existe un antagonisme entre certaines maladies, par Van Overloop, rapporteur (samen met De Muynck, Snellaert, Onghena, Vermeulen, Stockman, Poelman)
in: XXVI, 1859, p. 258-261 |
35 | Rapport sur les mémoires reçus en réponse à la question mise au concours par la Société de Médecine de Gand, en 1858, et ainsi conçue: De l'importance du chlorure de sodium, du sulfate de soude et du sulfate de magnésie, par Lesseliers, rapporteur (samen met Leclercq, Fraeys, Burggraeve, Vermeulen, Snellaert, Du Moulin)
in: XXVII, 1860, p. 25-34 |
36 | Analyse de l'ouvrage de M. Diegerick, intitulé: M. Jehan Yperman le père de la chirurgie flamande (1297 à 1329), par C. Broeckx, par M. Snellaert
in: XXVII, 1860, p. 54-56 |
37 | F.A. Snellaert neemt deel aan de discussie over de Aziatische cholera
in: XXVII, 1860, p. 59-61, 62-63, 64, 66-68, 69-70 |
38 | Encore un manuscrit du père de la chirurgie flamande, brochure par M. Broeckx, par Snellaert, D.M.
in: XXVIII, 1861, p. 9-10 |
39 | Histoire du Collegium medicum Bruxellense, par C. Broeckx. Analyse par M. le docteur Snellaert, membre résidant
in: XXX, 1863, p. 208-212 |
40 | La Chirurgie de maître Jehan Yperman, chirurgien belge (XIIIe-XIVe siècle), publiée pour la première fois, d'après la copie flamande de Cambridge, par M.C. Broeckx, membre titulaire de l'Académie royale de Médecine par M. le Docteur F.A. Snellaert, membre résidant
in: XXX, 1863, p. 333-341 |
41 | Quelques remarques à propos du rapport fait par M. Snellaert sur un mémoire envoyé à l'Académie des Sciences de Belgique, en réponse à cette question: Un travail sur Van Helmont, comprenant, outre la biographie de ce savant, un exposé critique de ses découvertes et de sa doctrine. On désire que les concurrents utilisent, à cet effet, les documents concernant Van Helmont qui existent dans les différents dépôts littéraires du pays. Par M. le docteur Stockman, membre résidant
in: XXXI, 1864, p. 176-178 |
42 | Traîté de Médecine pratique de maître Jehan Yperman, médecin belge (XIII-XIVe siècle), publié pour la première fois d'après la copie flamande de la Bibliothèque royale de Bruxelles, par C. Broeckx. Analyse par M. Snellaert
in: XXXV, 1868, p. 192-196 |
43 | Neemt deel aan een discussie over kinkhoest
in: XXXVI, 1869, p. 114-116 |
44 | Historische aanteekeningen van G.Ph.F. Groshans, Amsterdam, 1869. Analyse par F.A. Snellaert
in: XXXVII, 1870, p. 9-14 |
45 | Rapport sur les mémoires reçus en réponse à la troisième question du concours de 1869, ainsi conçue: Quelles sont les causes de l'augmentation toujours croissante de la population des asiles d'aliénés? Y a-t-il lieu d'y remédier et par quel moyen peut-on y parvenir, par Ingels, rapporteur (samen met Vermeulen, De Moerloose, Dumont, Snellaert, De Keghel, Van Peene)
in: XXXVII, 1870, p. 276-290 |
46 | Rapport sur le mémoire de M. Dutrieux, élève de l'Université de Gand, intitulé: ‘Considérations sur l'anémie et la chlorose’, mémoire envoyé en vue du concours spécial ouvert par la Société entre les élèves de la Faculté de médecine de Gand par Ingels, rapporteur (samen met Poirier, R. Boddaert, Snellaert, Dumont, Ch. Willems, Lados père)
in: XXXVII, 1870, p. 59-68 |
47 | Nécrologie Snellaert door B. Ingels
in: XXXIX, 1872, p. 343-344 |
- voetnoot(1)
- J. Vercoullie, Biogr. Nat. 1921-24, XXIII, 12-18; H.J. Elias, Geschiedenis der Vl. Gedachte II dl (1850-1859) 1963, passim, ibid. III dl (1860-1883) 1964, passim; Wij, 1969, nr. 15, 12-13.
- voetnoot(2)
- Dr. A. Deprez, werkleider bij de leerstoel voor Nederlandse literatuur te Gent werkt aan een uitgebreide studie over het geheel van Snellaerts oeuvre. We zijn haar erkentelijk voor het aandeel dat zij gehad heeft in het tot stand komen van onze bijdrage. Addendum II bevat de lijst van Snellaerts medische artikelen. Deze lijst werd door Dr A. Deprez opgemaakt.
- voetnoot(3)
- H.J. Elias, op. cit. III, 22.
- voetnoot(4)
- cfr Wij l.c.
- voetnoot(5)
- Zie Addendum I bij onze bijdrage.
- voetnoot(6)
- Om wat inlichtingen over die Kweekschool verzocht, schrijft mij Mevr. J.C. Van Cittert-Eymers uit Utrecht i.d. 29 mei 1969. ‘Deze Kweekschool is in 1822 te Utrecht opgericht, samen met het Militair Hospitaal (dat er nog altijd is) en op één en hetzelfde terrein. De school leidde dus op tot militair arts. De leerlingen kregen hun studie gratis, met nog een kleine toelage, maar moesten na beëindigen der studie een bepaald aantal jaren als militair arts werkzaam blijven. Hun opleiding was nagenoeg dezelfde als die der artsen aan een universiteit, alleen kregen ze natuurlijk geen onderricht in de verloskunde, vrouwen- en kinderziekten, daarentegen in die tijd meer onderricht in farmacie en heelkunde dan aan de universiteit. Na 20 jaren dienst als militair arts mochten zij zich, zonder verdere examens, als burger-arts vestigen, uitgezonderd voor verloskunde. De opleiding duurde 4 jaren, die aan een universiteit 5 à 6 jaren. Een afgestudeerde aan de Kweekschool voor milit. geneeskundige mocht aan de Utrechtse universiteit niet promoveren, te Leiden echter wel. Toen in de vijftiger jaren de wetten op het medisch onderwijs hier te lande op de helling gezet werden, gingen vele stemmen o.a. die van F.C. Donders op voor afschaffing dier school. Rond 1870 is de school overgeplaatst naar Amsterdam en daar later opgeheven’. Zie ook J. Wap, Astra I, 1851, 16-23.
- voetnoot(7)
- Annuaire Ac. R. Belg. 1873, 167-185.
- voetnoot(8)
- B. Ingels, Bull. Soc. Méd. Gand, 1872, 343.
- voetnoot(9)
- Archief Univ. Gent, register van de inschrijvingen 1835-1843.
- voetnoot(10)
- Feestviering ter eere van Professor J.L. Kesteloot, Nieuwpoort 1846, 28.
- voetnoot(10a)
- Annuaire Ac.R. Belg. 1853, 108-126
- voetnoot(11)
- L. Elaut, René van Oye, Biol. Jaarboek 1964, 378-392.
- voetnoot(12)
- Annales Soc. Méd. Gand 1835, I-XIV.
- voetnoot(13)
- Ann. Soc. Méd. 1861, 9-36.
- voetnoot(14)
- Ann. Soc. méd. 1839, 7.
- voetnoot(15)
- De straat heet thans Kruideniersstraat en het huis werd in een woning van de Gildestraat opgenomen. Een in de gevel ingemetselde plaat vermeldt: Hier woonde en stierf Dr. F.A. Snellaert, een van de stichters der Vlaamse Beweging: 21 juli 1809 - 2 juli 1872. 25 juli 1909.
- voetnoot(16)
- Ed. Gyselinck, Gent 1845, 267 blz.
- voetnoot(17)
- Bull. Soc. Méd. Gand XXVII, 1860, 59-70.
- voetnoot(18)
- Bull. Soc. Méd. 1872, 343-344.
- voetnoot(18a)
- Un. Bi. Gt. Hs. 3278 (27c).
- voetnoot(19)
- Un. Bibl. Gent, Hs 3012.
- voetnoot(20)
- L. Elaut, Opmerkingen bij een oud spreekuurjournaal, Periodiek 1957, 40-44.
- voetnoot(21)
- Ann. Soc. Méd. 1838, 5-14.
- voetnoot(22)
- Annales Soc. Méd. 1838, 348-354.
- voetnoot(23)
- Bull. Soc. Méd. 1838, 99.
- voetnoot(25)
- Ann. Soc. Méd. 1840, 425-428.
- voetnoot(26)
- ibid. 1851, 79-80.
- voetnoot(27)
- ibid. 1861, 47-49.
- voetnoot(28)
- Bull. Soc. Méd. 1840, 115-116.
- voetnoot(29)
- ibid. 1840, 164-166.
- voetnoot(30)
- ibid. 1841, 127-128.
- voetnoot(31)
- ibid. 1843, 40-45.
- voetnoot(32)
- ibid. 1856, 291-293.
- voetnoot(38)
- ibid. 1869, 114-116.
- voetnoot(39)
- ibid., 1870, 59-68.
- voetnoot(40)
- Ann. Soc. Méd. 1863, 108-113; Bull Soc. 1842, 144-151; Bull. Soc. Méd. 1843, 40-45.
- voetnoot(41)
- Ann. Soc. Méd. 1841, 143-147.
- voetnoot(42)
- Ann. Soc. Méd. 1860, 191-199.
- voetnoot(43)
- Ann. Soc. Méd. 1963, 108-113.
- voetnoot(44)
- Bull. Soc. Méd. 1845, 20-21.
- voetnoot(45)
- Bull. Soc. Méd. 1860, 59-70.
- voetnoot(46)
- Bull. Soc. Méd. 1840, 164.
- voetnoot(47)
- Bull. Soc. Méd. 1854, 245-247.
- voetnoot(48)
- Bull. Soc. Méd. 1860, 59-70.
- voetnoot(49)
- Bull. Soc. Méd. 1843, 163.
- voetnoot(50)
- Bull. Soc. Méd. 1849, 222-239.
- voetnoot(51)
- Bull. Soc. Méd. 1856, 214-215.
- voetnoot(52)
- Bull. Soc. Méd. 1839, 15-16.
- voetnoot(53)
- Bull. Soc. Méd. 1843, 162-163.
- voetnoot(54)
- Bull. Soc. Méd. 1860, 70.
- voetnoot(55)
- Bull. Soc. Méd. 1844, 109-110.
- voetnoot(56)
- Bull. Soc. Méd. 1854, 366. Ze was getiteld, Een woord over de cholera. Bibliogr. Nat. Belge, dl 3, 438.
- voetnoot(57)
- Bull. Soc. Méd. 1850, 169.
- voetnoot(58)
- Bull. Soc. Méd. 1855, 354-361.
- voetnoot(59)
- Bull. Soc. Méd. 1854, 253.
- voetnoot(60)
- Bull. Soc. Méd. 1856, 291-293.
- voetnoot(61)
- Bull. Soc. Méd. 1859, 224-228, 258-261.
- voetnoot(62)
- Bull. Soc. Méd. 1869, 114-116.
- voetnoot(63)
- Bull. Soc. Méd. 1847 178-201.
- voetnoot(64)
- Bull. Soc. Méd. 1842, 143-144.
- voetnoot(68)
- Bull. Soc. Méd. 1842, 144-151.
- voetnoot(69)
- Bull. Soc. Méd. 1845, 295.
- voetnoot(70)
- Bull. Soc. Méd. 1852, 309-310.
- voetnoot(71)
- Bull. Soc. Méd. 1870, 276-290.
- voetnoot(72)
- L. Elaut. Hoe de Gentse geneesheren bijdroegen tot de verheffing der arbeidersklasse, Periodiek 1957, 173-183. L. Elaut. P. Fr. de Wachter, een sociaal plattelandsdokter uit de 19e eeuw, Periodiek 1958, 23-36.
- voetnoot(73)
- Ann. Soc. Méd. 1841, 143-147.
- voetnoot(74)
- Bull. Soc. Méd. 1851, 57-82.
- voetnoot(75)
- Bull. Soc. Méd. 1851, 205-208.
- voetnoot(76)
- Ann. Soc. Méd. 1860, 191-199.
- voetnoot(77)
- Annuaire Ac. R. Belge 1873, 186.
- voetnoot(78)
- Ann. Soc. Méd. 1854, 149-158.
- voetnoot(79)
- Ann. Soc. Emul. Brugge 1857-1858, dl II, 2 serie, 119-132.
- voetnoot(80)
- Bull. Soc. Méd. 1860, 54-57.
- voetnoot(81)
- Het werk is helaas nooit verschenen. Het heeft tot 1912 geduurd voordat E.C. van Leersum de Cyrurgie van Yperman heeft uitgegeven, Leiden, A.W. Sijthoff.
- voetnoot(81a)
- Het bevindt zich thans in de Un. Biblioteek te Gent onder nr. 1272.
- voetnoot(82)
- Bull. Soc. Méd. 1861, 9-10.
- voetnoot(83)
- Antwerpen J.E. Buschmann, 32 en 210 blz.
- voetnoot(84)
- Bull. Soc. Méd. 1863, 333-341.
- voetnoot(85)
- Antwerpen, J.E. Buschmann 1862, IV en 482 blz.
- voetnoot(86)
- Bull. Soc. Méd. 1863, 208-212.
- voetnoot(87)
- Bull. Soc. Méd. 1868, 192-198.
- voetnoot(88)
- Un. Bibl. Gent S.M. 2429.
- voetnoot(89)
- Amsterdam 1869, 47 blz.
- voetnoot(90)
- Ann. Soc. Méd. 1851, 193.
- voetnoot(91)
- Bull. Soc. Méd. 1863, 214-220.
- voetnoot(92)
- Bull. Soc. Méd. 1872, 244.
- voetnoot(93)
- L. Elaut, Benjamin Ingels, de vinnige. Annalen v.h. Noorden 1954, 42-46.
- voetnoot(94)
- H. Conscience, loc. cit. 183.
- voetnoot(95)
- Bull. Soc. Méd. 1872, 342.
- voetnoot(96)
- Bull. Soc. Méd. 1872, 347 en ibid. 427.