Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1969
(1969)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Het gedicht ‘conforteert my’ in het handschrift van Willem Weydts
| |
[pagina 184]
| |
haddenGa naar voetnoot(3). In deze editie werd ook de variante uit het Plantin-manuscript opgenomen. Ter vergelijking laten wij de tekst in zijn verschillende lezingen hier nogmaals volgen. Tekst bij Weydts (volgens de transcriptie van Dr. Willemyns); Conforteert my, o Heere laudabyle
Ontrent ons zyn dy vyanden fyer
Regyert toch tvleesche, gheneert den curabyle
Negglygent en onnachsaem syn wy schyer;
excellent prynce, ghy bemynt dangyer
leeft in ons inwendich, ons menschen spaert
rustych, voorachtig toevlucht ghemeene
cleeft an ons, vastelyck wy syn bewaert
lustych domyneert ghy, godt alleene.
fynys.
Tekst in het handschrift uit het British Museum (volgens onze transcriptie) met in de marge de variante uit het hs. Plantin-MuseumGa naar voetnoot(4): Retrograde
Confoorteert mij nu, och Heer laudabel var. Heere
Ontrent ons zijn die vianden fier;
Regeert doch tvleesch, ghenesende curabel;
Negligent en onachtsaem zijn wij schier.
Exellent prinche, ghij bevrijdt tangier,
Leeft ons inwendich ende smemscheit spaert,
In prent liefde deur thgeloove hier,
Sneeft ons van boosheit, alle quaetheit verhaert,
cleeft aen ons vastelick, wij sijn bewaert;
Rustich voorvechtere, thoevlucht ghemeene,
Vergheeft zonde, die bermherticheit baert;
Lustich domineert ghij, o God, alleene.
Crul
| |
[pagina 185]
| |
Uit de vergelijking van beide teksten kunnen wij het volgende concluderen: Dr. Willemyns had niet zoals wij het geluk de naam van de auteur onder het gedicht aan te treffen. Ook is hem ontgaan dat hij met een acrostichon-gedicht te maken had, waarvoor de vier hoofdletters bij het begin van de eerste vier verzen in zijn tekst een aanduiding waren. Door het ontbreken van een titel werd hij tenslotte niet op het idee gebracht dat het hele gedicht ook van achter naar voren gelezen kan worden. Wij zien nu ook dat de lezing bij Weydts onvolledig is en dat de verzen 7 en 8 uit die lezing, bij vergelijking met de oorspronkelijke versie, de volgorde omgekeerd hebben. Het onverklaarbare woord ‘voorachtig’ in vs. 7 bij Weydts blijkt verder een verkeerde transcriptie van het begrijpelijke ‘voorvechtere’ in de andere lezingen te zijn. Maar onze conclusies reiken nog verder: De vraag kan nu gesteld worden of de andere gedichten in het handschrift van de Brugse ambachtsman ook wel van hem afkomstig zijn. Hebben we hier weeral niet te maken met een bundel waarin werk van verschillende auteurs door een litteratuurliefhebber samengebracht zijn? Moet Willem Weydts dus wel als een ‘poëet’ aangezien worden? Misschien heeft hij alleen maar genoteerd wat hem in de litteraire productie van zijn tijd geboeid heeftGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 186]
| |
Niet minder belangrijk is de vraag die het handschrift van Willem Weydts in verband met Cornelis Crul zelf aan de orde stelt. Er is met betrekking tot de religieuze gezindheid van de Antwerpse rederijker reeds heel wat gepolemiseerd geworden. Argumenten voor het bepalen van diens godsdienstige overtuiging werden o.a. gehaald uit de ‘contexten’ waarin zijn gedichten in de zestiende eeuw reeds een plaats hadden gekregen. Zijn gedichten werden zowel door Roomse als door Hervormde drukkers in het licht gegevenGa naar voetnoot(6), terwijl protestantse en katholieke opstellers van bloemlezingen zijn werk in hun verzamelhandschriften hebben opgenomen. Nadat wij in onze uitgave Religieuze Poëzie van Cornelis Crul het Roomse karakter (met Erasmiaanse eigenaardigheden) van Cruls dichterlijke uitingen verdedigd hadden, voelden wij ons, na kennismaking met fragmenten van dit dichtwerk in een overwegend reformatorische handschriftelijke bloemlezing als die van de Antwerpenaar Jacobus De Moor, geneigd om met Prof. Dr. W.A.P. Smit weer te aanvaarden, dat de auteur van Den gheestelijcken A B C op een bepaald ogenblik in zijn leven tot de Doopsgezinden was overgeheldGa naar voetnoot(7). Wat moeten wij nu weer besluiten bij de door Dr. Willemyns geleverde constatatie dat een gedicht van dezelfde auteur in een uitgesproken anti-reformatorische context een plaats waardig werd gekeurd? Het enigma wordt allerminst opgeheven. De constatatie draagt er alleen toe bij om de fascinerende geheimzinnigheid die van Cruls werk, na zovele eeuwen blijft uitgaan, te versterken. |
|