| |
| |
| |
Conscience en Froissart inzonderheid in ‘De rede van Jacob van Artevelde’
door Dr. Gaston J. PeetersGa naar voetnoot+
1. Inleiding
Plotinos (204-270) onderscheidde een ‘nous emphrôn’ en een ‘nous erôn’Ga naar voetnoot(1), die we bij de middeleeuwse mystiekers terugvinden als een ‘vis intellectiva’ en een ‘vis affectiva’. Zowel de eerste als de laatsten verkozen het tweede vermogen om het object van hun streven te ‘kennen’, zij het dan in een ‘docta ignorantia’. Wij, in onze tijd van ‘sensatie’, zouden dat eer een ‘irrationeel aanvoelen’ noemen. Wij zijn immers ook weer gedeeltelijk - al blijven we toch ‘rationalisten’ - ‘romantisch’ geworden. Zoals de negentiende eeuwers door de ‘Sehnsucht’ het eeuwige en oneindige wilden bereiken, aanvaarden wij, ons gedeeltelijk afkerend van de ‘vis intellectiva’, dat we weinigen kunnen overreden, tenzij dan: langs ‘sentimentele’ wegGa naar voetnoot(2). Conscience, kind van zijn tijd, deelde, bewust of onbewust, die overtuiging: wanneer hij sprak deed hij de mensen vooral ‘huilen’.
Conscience sprak veel. Hij was een gevierd redenaar omdat hij het woord voerde zoals zijn tijdgenoten dat verlangden. Een hele bundel redevoeringen ligt voor in zijn ‘Verzamelde Werken’. Maar - en hier komt het verschil tussen ons en de romantici ter sprake - wanneer hij nùGa naar voetnoot(3) - want, zoals gezegd, zijn we nog altijd ‘rationalisten’ - als redenaar geprezen wordt, is het praktisch nooit omwille van de toespraken die hij als ‘redenaar’ hield, maar wel om wille van de rede- | |
| |
voeringen die hij als ‘verteller’ in zijn romans neerschreef. De verklaring hiervan kunnen we vinden in het feit dat wij nog steeds Demosthenes, Cicero, Livius, e.a. als voorbeelden aanvaarden. Die spraken volgens ‘klassieke’ normen, d.w.z. volgens de regels die we van de ‘rationalistische’ Grieken erfden. Terwijl de door Conscience uitgesproken redevoeringen vooral ‘romantisch’ waren, kan men in de uit zijn romans in schoolboeken opgenomen toesprakenGa naar voetnoot(4), en vooral dan in de ‘rede van Jacob van Artevelde’ een ‘rationalistisch’ stramien ontdekken. Daarom werden ze in die boeken als voorbeelden overgedrukt en tegelijkertijd voorzien van de ‘klassieke’, ‘logische’ indelingen, met inleiding, midden, slot, overgangen van het ene punt naar het andere, enz. Maar, zoals we dadelijk zullen zien, komt die ‘klare’ indeling in die bewuste rede meer van Froissart (ca. 1337 - ca. 1410) dan van Conscience. Dat ‘logische’ element deed de rede wellicht genade vinden in de ogen van de twintigste-eeuwse critiek.
| |
| |
Zoals we echter ook zullen vaststellen, wijzigde Conscience de rede van Froissart, en maakte er op die manier een soort eigen redevoering van. Nu zou men ons kunnen voorhouden, dat het toch niet opgaat Conscience als ‘redenaar’ te beoordelen naar een ‘geschreven’ en bovendien ‘fictieve’ redevoering die voorkomt in ‘Jacob van Artevelde’, een roman, vermits Conscience in de eerste plaats toch een ‘verteller’ wilde zijn. We zouden daarop kunnen antwoorden dat de ‘historicus’ Titus Livius toch ook als ‘orator’ geprezen wordt omwille van zijn toespraken in zijn ‘Ab Urbe condita’, en dat ook de ‘woorden’ van Antonius en Brutus in Shakespeares ‘Julius Caesar’ als voorbeelden van oratorisch proza blijven gelden. Bovendien werd onze schrijver vooral om die ‘fictieve’ redevoeringen geloofd als ‘redenaar’. Zo schrijft G. Schmook: ‘'Jacob van Artevelde' (1849) ontstond, waarin de meesterlijke rede van de volkstribuun als voorbeeld kan gelden van Conscience's oratorisch talent’Ga naar voetnoot(5).
E. De Bock schreef in dezelfde zin:
‘Hij is een meeslepende redenaar; de redevoeringen van De Coninck uit de “Leeuw” en die van Jacob van Artevelde uit de latere roman van die naam, behoren dan ook tot zijn beste bladzijden’Ga naar voetnoot(6).
Maar ‘Jacob van Artevelde’ is een historische roman. Het eerste vereiste voor een dergelijk werk is een diep doorgevoerde voorstudie. En als de beste auteurs van zijn tijd raadpleegde Conscience tientallen werken, vooraleer zich aan het schrijven te zettenGa naar voetnoot(7). In ‘De bronnen van de Historische Romans van Conscience’Ga naar voetnoot(8) beschrijft V. Fris nauwkeurig de geschiedkundige werken die de Vlaamse schrijver ge- | |
| |
bruikte. Wat ‘Jacob van Artevelde’ aangaat, treffen we in Fris een zevental bladzijden aan, alleen al gevuld met de opsomming van de gebruikte bronnenGa naar voetnoot(9). Over de bron ‘Froissart’ zegt de geleerde:
‘Zoo kende hij’ (nl. Conscience) ‘de “Chroniques de Jean de Froissart” in de uitgave van J.B. Buchon (Paris, 1835-1836, 3 dln., in 8o) en Voisin gaf van Froissart's verhaal de twee “versions”’Ga naar voetnoot(10).
In voetnoot voegt Fris er aan toe:
‘Conscience haalt aan “Buchon”, vol. III, p. 453.’Ga naar voetnoot(11)
Die twee uitspraken zijn echter weinig gebaseerd op een eigen doorgevoerd bronnenonderzoek van Consciences werken. Wie de eerste uitgave van ‘Jacob van Artevelde’ openslaat, vindt er praktisch alle boeken, die Fris aanhaalt, door Conscience in voetnoot geciteerd. De verwijzingen naar uitgaven en bladzijden vond Fris ook niet zelf, maar stammen rechtstreeks uit Consciences oeuvreGa naar voetnoot(12).
Dat wisten we echter niet, tot we toevallig Froissarts ‘Chroniques’ lazen in de Engelse vertaling van John Bourchier Berners (1469-1533)Ga naar voetnoot(13). We werden getroffen door de overeenstemming tussen de oude rede van Jacob van Artevelde in het Engels en de ons uit onze jeugd bekende door Conscience in het Vlaams. Toen eerst namen we die eerste uitgave van ‘Jacob van Artevelde’Ga naar voetnoot(14) ter hand. We keken verbaasd op bij de vele voetnoten: ongeveer tweehonderd twintigGa naar voetnoot(15) verwijzingen naar ongeveer vijftig verschillende auteurs en werken! Zelfs beter dan door Fris leert men in Consciences roman, aan welke bronnen hij vooral belang hechtte. Op blz. 116 staat de lijst afgedruktGa naar voetnoot(16).
Volgens die verwijzingen gebruikte Conscience in zijn eerste deel vooral Lenz, in het tweede Despars en Le Glay, en in het derde Despars en... Froissart.
| |
| |
Aantal verwijzingen
|
Deel 1 |
Deel 2 |
Deel 3 |
Totaal |
1. |
Despars, ‘Cronycke van... Vlaenderen’: |
3 |
14 |
17 |
34 |
2. |
Lenz, ‘Archives’ en ‘Nouvelles archives historiques’: |
29 |
1 |
1 |
31 |
3. |
Le Glay, ‘Histoire des comtes de Flandre’: |
6 |
10 |
4 |
20 |
4. |
Froissart, ‘Chroniques’: |
4 |
1 |
9 |
14 |
5. |
‘Stadsrekeningen van Gent’: |
8 |
3 |
2 |
13 |
6. |
Simonde de Sismondi, ‘Histoire des français’: |
9 |
2 |
1 |
12 |
7. |
Oudegherst, ‘Annales de Flandre’: |
4 |
2 |
2 |
8 |
8. |
Willems, ‘Oude Vlaemsche Liederen’ en ‘Brabantsche Yeesten’: |
3 |
- |
5 |
8 |
9. |
Voisin, ‘Annales Flandriae’ en ‘Examen critique’: |
2 |
1 |
4 |
7 |
10. |
Vaernewyck, ‘Historie van België’: |
4 |
2 |
- |
6 |
11. |
Devigne, ‘Geschiedenis der middeleeuwsche bouwkunde’: |
5 |
- |
- |
5 |
12. |
Gens, ‘Histoire du Comté de Flandre’: |
2 |
2 |
1 |
5 |
13. |
Henne & Wouters, ‘Histoire de Bruxelles’: |
- |
5 |
- |
5 |
Graag hadden we nu geweten hoe hij Froissart gebruikte. In A. Jacobs ‘Briefwisseling van, met en over Hendrik Conscience uit de jaren 1837 tot 1851 met een inleiding en aantekeningen’Ga naar voetnoot(17) vonden we hier geen uitkomst over. We meenden dat misschien G. Schmook ons zou kunnen voorlichten. In ‘De Genesis van Conscience's Leeuw van Vlaenderen’Ga naar voetnoot(18), alhoewel sprekend over een geheel ander werk, had hij ons misschien in een goede richting kunnen sturenGa naar voetnoot(19). Maar weer eens bleek Conscience-zelf de beste gids te zijn. Hij ‘bespreekt’ immers zelf de waarde van zijn Franse bron. Reeds in zijn inleiding lezen we:
‘De eerste kronykschryver, die het verhael van Artevelde's daden geboekt heeft en wydloopiger erover handelt dan eenig ander, is “Jean Froissart” van Valencyn...’Ga naar voetnoot(20).
| |
| |
Hij voegt er aan toe:
‘Zyne kronyk is, ten opzigte van Jacob van Artevelde, uiterst onregtveerdig... Het is nochtans dit eenige boek... hetwelk de bron van alle latere geschiedenissen geworden is...’Ga naar voetnoot(21).
De reden van die onrechtvaardigheid?
‘Froissart is gedwongen geworden het eerste opstel zyner Kronyk te veranderen, en over Artevelde geheel het tegenovergestelde te schryven van hetgeen hy er eerst met regtzinnigheid over geboekt had’Ga naar voetnoot(22).
Onze auteur steekt het ook niet onder stoelen of banken dat hij afschrijft. In een voetnoot lezen we b.v.:
‘Byna letterlyk uit de “Cronyck van Despars”, tom. II, page 357’Ga naar voetnoot(23).
Al was Lenz zijn voornaamste bron in het eerste deel van zijn roman, toch had Conscience Froissart ook reeds in het begin van zijn werk bij de hand. In Deel 1, blz. 28 luidt de noot:
‘P. Lenz, Nouvelles archives historiques’, naar Froissard' ‘(sic)’, vol. III, p. 453 der uitgaaf van Buchon’Ga naar voetnoot(24);
op blz. 43:
‘Zie, over deze vergadering des volks voor het huis des Wyzen Mans en over de samenspraek welke wy hier byna letterlyk hebben gevolgd FROISSART, uitgave van Buchon, vol. III. page 453, waer een omstandig verhael dezer gebeurtenis voorkomt’Ga naar voetnoot(25);
en op blz. 134:
‘FROISSART, édition de Buchon, tome I, chap. IV, page 14, zegt: Ainsi...’Ga naar voetnoot(26).
Daarna wordt het simpel, zonder verdere verwijzing: ‘Froissart’. De woorden van de Henegouwse schrijver worden er wel bij aangehaald, maar de Vlaamse tekstGa naar voetnoot(27) stemt niet letterlijk overeen met de bron.
In Deel 2 van ‘Jacob van Artevelde’ vinden we slechts één verwijzing naar FroissartGa naar voetnoot(28), maar in Deel 3 prijken er plots, over slechts zes bladzijden verspreid, negen citaten uit de ‘Chroniques’Ga naar voetnoot(29). Ze betreffen éenzelfde ‘gebeurtenis’: ‘Jacobs terugkeer te Gent, zijn redevoering en zijn dood’.
| |
| |
Zo krijgen we van Conscience tenslotte een omstandig antwoord op onze vraag, ‘Hoe gebruikt hij Froissart?’. Toch blijft het nog een ‘onvolledig’ antwoord. Een korte vergelijking moge dat verduidelijken.
Wanneer een bouwmeester ons een nieuw huis toont en zegt: ‘Tja, in dit huis gebruikte ik hetzelfde soort vensters als die ik ergens in Nederland zag, de deur is zoals daar en ook het dak is hetzelfde’, dan letten we niet zo erg op zijn woorden en bewonderen de hele gevel en hoe deur, vensters en dak, evenwichtig tegen elkaar in het geheel werden afgewogen.
Conscience verwijst naar Froissart. Hij citeert hele zinnen uit diens kronijken. En tot nu toe sloegen we daar ook niet veel acht op. We bewonderden de redevoering en drukken ze voor onze jeugd af als voorbeeld van Consciences oratorisch talent.
Maar laten we verder gaan met onze vergelijking. Later immers slenterden we in een Nederlands stadje rond. En daar zagen we plots een gevel die ons bekend voorkwam: het was die... met dezelfde vensters, deur en dak! Onze Vlaamse bouwmeester had niet gelogen. Hij had onze aandacht zelfs gevestigd op die ‘vensters, deur en dak’. Maar waarom had hij ons niet over de hele gevel gesproken?
Met Conscience was het ook zo gesteld. Hij had ons klaar en eerlijk op zijn ontleningen gewezen. Maar wie was op zijn uitspraken ingegaan? Wij ook trokken onze ogen open, toen we Froissarts ‘Chroniques’ lazen. En, men verlieze niet uit het oog dat de Froissart-bron belangrijker was dan de overige werken die Conscience raadpleegde. Terwijl de laatste slechts historische gegevens, - noodzakelijke bouwstenen voor een geschiedkundige roman, - leverden en noch voor, noch tegen het talent van de Vlaamse schrijver pleitten, zo hielpen Froissarts woorden de bekende redevoering opstellen. En zie, op die toespraak, we herhalen het, berust in onze tijd nog steeds Consciences faam als redenaar. De Vlaamse en de Franse redevoeringen stemmen wel vaak letterlijk overeen, maar toch niet altijd. Een korte, vergelijkende studie van de twee teksten blijft dan wel de moeite waard. Ze zal een paar interessante besluiten mogelijk maken en de Vlaamse auteur beter naar waarde doen schatten.
| |
2. Redacties en versies van de ‘Chroniques’
In Consciences tijd ontstond er heel wat geharrewar over Froissart. De Henegouwse schrijver had zijn ‘Chroniques’ niet in één trek neer- | |
| |
geschreven. Als echte middeleeuwer had hij heel wat ontleend aan de Luikenaar Jean le Bel (ca. 1280-1370). Daarna had hij zijn werk herzien en naast de ontleningen persoonlijke notities ingelast. Hij herschreef zijn tekst en verwijderde een reeks ontleningen uit zijn boeken. De tijdgenoten van Conscience, en Conscience met hen, aanzagen Froissarts tweede opzet als een eerste redactie! In Froissarts eerste opstel meenden ze een herwerking te ontdekken! Onze Vlaamse schrijver zou dan ook bij voorkeur de tweede redactie van de ‘kronijken’ gebruiken. Want de eerste was volgens hem een ‘uiterst onregtveerdige’Ga naar voetnoot(30) veranderingGa naar voetnoot(31). Laten we dat alles even verduidelijken.
In de vele handschriften van de ‘Chroniques’ kan men inderdaad vooral drie verschillende redacties onderscheidenGa naar voetnoot(32). De eerste werd daarenboven niet in één trek, maar wel in verschillende fasen neergeschreven. We mogen hier dan over ten minste drie ‘versies’ spreken. Tot meer klaarheid, noemen we die redacties' ‘A’, ‘B’ en ‘C’, en de drie versies ‘A1’, ‘A2’ en ‘A3’.
A geeft de tekst van de meeste handschriften weer. B komt slechts in een paar manuscripten voor, o.a. in hs. Amiens en in het onvolledige hs. ValenciennesGa naar voetnoot(33). C kunnen we lezen in hs. RomeGa naar voetnoot(34).
A1, eerste opstel van de ‘Chroniques’, werd in 1361 door Froissart aangeboden aan de koningin van Engeland, Filippa van Henegouwen. Die versie ging evenwel verlorenGa naar voetnoot(35).
A2, gemaakt tussen 1369 en 1373, breidde A1 uit met nieuwe feiten. Froissart had niet alle details persoonlijk genoteerd, maar - en dat
| |
| |
is belangrijk, zowel voor de bronnengeschiedenis, als voor een juister begrijpen van de door Conscience gebruikte term ‘onregtveerdig’ - hij kopieerde ze grotendeels uit de kronijk van Jean le BelGa naar voetnoot(36). A2 werd geschreven in opdracht van Robrecht van Namen. Froissart, pas terug uit Engeland, waar hij, als klerk van koningin Filippa, de acht mooiste jaren van zijn leven gesleten had aan het hof van Edward III, is er nog steeds de geestdriftige anglofiel.
A3, gemaakt na 1378, bevat wijzigingen die voor ons betoog minder belangrijk zijn.
B, een tweede ‘redactie’ van het eerste boek van de ‘Chroniques’ werd na 1376 geschreven op verzoek van Guy II de Châtillon, graaf
| |
| |
van Blois, heer van Chimay en Beaumont. Froissart is nu, sinds 1373, pastoor van EstinnesGa naar voetnoot(37), dat Guy de Châtillon het jaar te voren van zijn broer Louis had geërfdGa naar voetnoot(38). Van zijn heer en van de ridders uit diens kring hoort Froissart nu de ‘Franse’ versie van de gebeurtenissen die Jean le Bel, levend in hetzelfde milieuGa naar voetnoot(39), had opgetekend, en die Froissart eveneens, vaak uit Jean le Bel, maar toch ook volgens het Engelse relaas reeds had neergeschreven. Froissart leeft nu in een Franse omgeving. Zijn weldoeners zijn francofielen. De Engelse grootheid is tevens gaan tanen en Froissarts bewondering voor Engeland is, samen met de Engelse roem, gedaald. Het ligt voor de hand dat de kronijken van Jean le Bel en die van Froissart nu dikwijls zullen overeenstemmen. Maar - en dat schijnt wel vreemd op het eerste gezicht - de overeenstemming tussen Jean le Bel en Froissart is minder letterlijk in B dan in A! Froissart heeft immers zijn ‘stiel’ geleerd: volgde hij Jean le Bel vaak van dichtbij in A, dan schrijft hij nu veel persoonlijker: vermeldde hij de Luikenaar slechts een paar malen in A, dan - wat eveneens, op het eerste gezicht, wonderlijk mag heten - citeert hij diens naam nu keer op keer in B: hij doet dat om zijn persoonlijke visie te doen contrasteren met het vroeger ‘afgeschrevene’ feitenverloop. En, wat Jacob van Artevelde aangaat, krijgen we nu in B, naast de ontleende schampere uitlatingen van de Luikse tekst, ook een hele reeks details die de economische moeilijkheden in
Vlaanderen onpartijdig belichten.
In C, de derde ‘redactie’, die slechts twee derden van het eerste boek van de ‘Chroniques’ bevat, ophoudt in 1350, en na 1400 werd geschreven, is Froissart nog persoonlijker. Hij vervangt nu de aan Jean le Bel ontleende passussen door eigen elementen. Willen we A, B en C in het kort karakteriseren, dan luisteren we best naar Siméon Luce, waar die spreekt over het aan Artevelde gewijde verhaal:
‘Le récit relatif à l'élévation de Jacques d'Arteveld et à la révolte des Flamands, offre en petit une image exacte de la manière différente dont Froissart a procédé dans ses trois rédactions. Dans la première il se contente de reproduire littéralement le texte de Jean le Bel, sans y rien ajouter, sans en rien retrancherGa naar voetnoot(40). Dans la seconde, il conserve encore la
| |
| |
version hostile et partiale du chanoine de LiégeGa naar voetnoot(41), mais il y ajoute d'importants développementsGa naar voetnoot(42) où les causes économiques des troubles de Flandre sont exposées avec plus d'impartialité, une profonde intelligence politique, une ampleur vraiment magistrale. Enfin dans la troisième rédaction, le chanoine de Chimay supprime définitivement le passage emprunté à Jean le Bel pour y substituer des détails entièrement originaux et une appréciation vraiment personnelle; il y appelle Jacques d'Arteveld “hauster homme, sage et soutil durementGa naar voetnoot(43)”.’Ga naar voetnoot(44)
De voornaamste ‘moderne’ edities, voorhanden in de tijd van Consciences roman, waren die van 1788 door DacierGa naar voetnoot(45), en die van 1824, 1835Ga naar voetnoot(46) en 1837 van BuchonGa naar voetnoot(47). Dacier gebruikte (voor de feiten die ons hier interesseren) redactie-AGa naar voetnoot(48). Hij gaf zijn teksten en voetnoten later aan Buchon: ze vormden de basis van diens uitgave van 1824Ga naar voetnoot(49). In 1835 gaf Buchon opnieuw de ‘Chroniques’ uit. Nu voegde hij er een, zij het slechts een gedeeltelijke, tekst van redactie-B aan toe, nl. die van hs. Valenciennes. Daar men meende dat het hier
| |
| |
over de allereerste redactie van de ‘Chroniques’ ging, kende de uitgave van Buchon dergelijk succes.
In 1840 vestigde Rigollot in zijn ‘Mémoires de la société des antiquaires de la Picardie’Ga naar voetnoot(50) de aandacht van de geleerden op hs. Amiens, waarin de ‘Chroniques’ volgens redactie-B vollediger in voorkomen dan in hs. Valenciennes. Omwille van het meer eigen karakter van de redactie in dat handschrift, meende hij te mogen schrijven dat hier de oudste tekst van Froissart in te vinden was. Zijn mening werd gedeeld door andere geleerden als Cayrol, Polain en Kervyn de Lettenhove, en lag aan de basis van de mooie uitgave van het eerste boek van de ‘Chroniques’ verschenen onder de auspiciën van de ‘Académie royale de Belgique’Ga naar voetnoot(51).
Rigollot was wellicht de eerste om die mening uitdrukkelijk neer te schrijven. Buchon had echter reeds vijf jaar van te voren zowel redactie-A als redactie-B uitgegevenGa naar voetnoot(52) en de tweede de titel gegeven van ‘rédaction primitive’. De geleerden hadden de gelegenheid beide redacties te vergelijken. Wanneer Consciences vriend, de Gentse hoogleraar P.A. Lenz in 1837 een artikel aan Jacob van Artevelde wijdt, gebruikt die, om zijn betoog te schragen, eveneens redactie-B. Hij schrijft:
‘J'ai suivi la rédaction de Froissard’ (sic), ‘d'après la première rédaction de sa chronique, faite vers 1337’Ga naar voetnoot(53).
Nu begrijpen we dan ook de hoger aangehaaldeGa naar voetnoot(54) uitspraken van Conscience dat Froissart ‘gedwongen’ werd het ‘eerste opstel zyner Kronyk te veranderen’. Onder ‘eerste opstel’ moeten wij verstaan ‘redactie-B’, en het ‘veranderde opstel’ in ‘redactie-A’! We kunnen ons dan ook best voorstellen dat hij bij voorkeur ‘redactie-B’ zal gebruiken in zijn roman. In zijn ogen was dat immers de, t.o.v. Artevelde, ‘regtveerdige’ tekst. En we zijn het hier gedeeltelijk eens met Conscience: zoals we schreven, belicht de B-redactie inderdaad veel onpar- | |
| |
tijdiger de economische toestanden in Vlaanderen. Conscience gebruikt die redactie voor de beschrijving van die toestanden: het begin van zijn roman is in feite een uitbreiding van de ‘korte’ door Froissart, in redactie-B, verstrekte gegevens.
Redactie-B werd echter geschreven in en voor een Frans milieu. Bepaalde passussen die het nieuwe publiek minder zoet in de oren konden klinken, bleven er uit weg, o.a., wat voor ons betoog belangrijk is, de ‘rede van Jacob van Artevelde’Ga naar voetnoot(55). Die had Froissart wellicht uit de mond van Engelsgezinden gehoord en, als anglofiel, in redactie-A neergeschreven. Tegen zijn zin (?) moet Conscience bijgevolg redactie-B opzij leggen, en, om Arteveldes ‘woorden’ te citeren, A gebruiken.
Er bestaat echter nog een andere reden waarom onze Vlaamse schrijver op redactie-A een beroep doet. B komt om zo te zeggen slechts in twee handschriften voor, nl. die van Valenciennes en Amiens. Hs. Valenciennes is onvolledig en werd voor het eerst in 1835 uitgegeven door Buchon. Eerst in 1840 werd op hs. Amiens gewezen door Rigollot. Pas in 1867 werd het uitgegeven door Kervyn de Lettenhove. Zo kon Conscience alleen maar de tekst van Buchon gebruiken, een tekst die slechts de gebeurtenissen tussen 1325 en 1340 bestrijkt. Artevelde stierf in 1345. Alleen de A-redactie gaf er het relaas van in de tijd van Consciences roman.
Dat Conscience inderdaad redactie-B volgens hs. Valenciennes gebruikte, leren we impliciet uit een voetnoot in ‘Jacob van Artevelde’. Omwille van het vreemde karakter van die voetnoot, een Froissarttekst ontleend aan Lenz, wijden we er een kort woord aan. Daarna bespreken we in het kort een belangrijke ontlening aan de B-redactie: ze vormt het stramien van de roman. Tenslotte onderzoeken we grondiger een derde, even belangrijke ontlening die uit redactie-A stamt en de bewuste ‘rede van Jacob van Artevelde’ weergeeftGa naar voetnoot(56).
| |
| |
| |
3. Froissart in ‘Jacob van Artevelde’
§ 1. In voetnoot, volgens Lenz
Conscience verwijst in het begin van zijn roman naar Lenz. Hij vertaalt diens tekst gedeeltelijk in een voetnoot. Men vergelijke de woorden uit Conscience en die uit P.A. Lenz, Jacques van Artevelde. Situation de la Flandre à son avènement. Histoire des six premiers mois de son administration (we cursiveren de letterlijke overeenstemmingen):
‘Un bourgeois de Gand avait dit à quelques uns de ses amis, qu'il pensait pouvoir remettre la Flandre en bon état, et faire revivre le commerce et l'industrie, être bien avec les rois de France et d'Angleterre, si l'on voulait l'écouter et suivre ses conseils. Ces paroles allèrent de bouche en bouche, de manière que bientôt la moitié de la ville en fut instruite. Des rassemblements se formèrent, tant qu'un jour de fête, l'après-dinée, plus de mille hommes se trouvèrent réunis. Ils s'étaient appelés les uns les autres en passant par les rues: ‘Allons, allons ouïr le bon conseil du sage homme. ‘Arrivés au Coin des Crapauds, ils trouvèrent celui qu'ils cherchaient, le dos appuyé contre la porte de sa maison...’Ga naar voetnoot(57) |
‘Artevelde had aen eenigen gezegd, dat hy het middel wist om Vlaenderen in welvaert te herstellen en den handel en de nyverheid te doen herleven...... |
|
Deze woorden liepen van mond tot mond, dervoege dat welhaest de helft der stad er van berigt was. Er vormden zich samenrottingen, zoodat op zekeren dag meer dan duizend man vergaderd waren. Zy riepen elkander toe met de woorden: ‘Laet ons om raed gaen tot den Wyzen Man!’ |
|
(Alons oyr le bon conseil du Saige Homme). P.A. LENZ, Nouvelles archives historiques, naar FROISSARD, vol. III, page 453 der uitgaef van Buchon’Ga naar voetnoot(58). |
- En, in voetnoot, schrijft Lenz:
‘J'ai suivi la rédaction de Froissard, d'après la première rédaction de sa chronique, faite vers 1337’Ga naar voetnoot(59).
Het is een vertaling, maar het blijft een ‘vreemde’ vertaling: al stemmen beide teksten grotendeels letterlijk overeen, toch blijven er belangrijke verschillen bestaan, die we hier even willen overlopen:
1. | Conscience laat de zin weg waarin een compromis-mogelijkheid wordt voorgehouden: Artevelde zou het kunnen gedaan krijgen dat Vlaanderen goede betrekkingen onderhoudt zowel met de koning van Frankrijk als met die van Engeland. |
| |
| |
2. | Conscience vertaalt niet ‘(jour) de fête, l'après-dinée’. |
3. | Hij verandert de voltooid verleden tijd (‘Ils s'étaient appelés’) in een onvoltooid verleden tijd (‘Zy riepen elkander toe’). |
Voor het eerste verschil vinden we een geredelijke verklaring bij Conscience-zelf. Blijkbaar had hij een bepaalde, wel-afgetekende karakterschets van Artevelde in het hoofd, en dat reeds in het begin van zijn roman, en wellicht zelfs vooraleer hij begon te schrijven. Ogenschijnlijk vond hij dat dergelijk heen en weer slingeren tussen de Franse en Engelse koningen niet overeenkwam met de vooropgestelde geestestrekken van zijn held. Daarom, wellicht, liet hij die tekst vallen.
De beide volgende afwijkingen vinden hun verklaring in de authentische Froissart-tekst. We kunnen dat vaststellen wanneer we de twee, zo pas geciteerde, fragmenten en het in onze volgende paragraaf aangehaalde Froissart-uittreksel vergelijken.
Daar lezen we:
1. | ‘et tant que une feste, après disner, il se mirent ensamble plus de mille’. Het gaat om een vergelijking. We zouden kunnen vertalen: ‘en, als op een feest, na goed te hebben geëten, kwamen ze samen, meer dan duizend man’. Lenz had het voegwoord (‘et’) weggelaten, en van de rest een gevolgzin gemaakt. Zijn vertaling was niet alleen fout, maar eveneens duister. Conscience begreep die tijdsaangifte (‘un jour de fête’) niet, en zeker niet ‘l'après-dinée’. De verwijzing in Lenz naar Froissart bracht hem uitkomst. Hij raadpleegde de authentieke tekst. Wij zien dat duidelijk in de voetnoot waarin hij een zeer precieze verwijzing naar Froissart aangeeftGa naar voetnoot(60). Hij stelt vast dat het over een simpele vergelijking gaat en laat het comparatieve element uit zijn vertaling weg. |
| |
2. | ‘et appeloient l'un l'autre à leurs maisons en disant: ‘Alons, alons oyr le bon conseil du saige homme.’ Weer eens sprong Lenz tamelijk vrij om met zijn voorbeeld. Een voltooid verleden tijd vervangt de onvoltooid verleden tijd van Froissart. Conscience beschikt nu over de authentische tekst en schrijft, volgens die tekst, in de onvoltooid verleden tijd. Bovendien citeert hij de acht laatste woorden van de zoëven aangehaalde regel in zijn voetnoot, en dat in het Middelfrans van Froissart. |
We besluiten dat Conscience Lenz vertaalde, dat hij in Lenz de verwijzing vond naar Froissart (zodanig zelfs dat hij de ongewone
| |
| |
schrijfwijze ‘Froissard’ uit Lenz hier overneemt, terwijl hij elders steeds ‘Froissart’ zal schrijven), dat hij in de uitgave van 1835, door Buchon, de oorspronkelijke Franse woorden las, vaststellende dat Lenz tamelijk willekeurig die woorden in het Nederlands omzette, en dat onze romancier de woorden van zijn vriend in zijn vertaling verbeterde.
Daarmee is het probleem echter nog niet opgelost. Wat komt die voetnoot hier tenslotte doen? Zoals we reeds lieten doorschemeren, en zoals we in een volgende paragraaf zullen aantonen, gebruikt Conscience Froissart volgens de uitgave van Buchon. Normaal verwachten we dan in voetnoot, ofwel een verwijzing naar Froissart - wat de Vlaming dan ook doet op blz. 43Ga naar voetnoot(61) - ofwel de woorden van Froissart-zelf, maar niet dergelijke ‘aangepaste’ Froissart-tekst uit Lenz.
De verklaring van die ‘vreemde’ voetnoot moet gevonden worden, menen we, in het feit dat Conscience hier wilde stelling nemen in het Froissart-probleem. Hij schijnt ons te willen zeggen: ‘Met P.A. Lenz delen we de overtuiging dat de beste Froissart-tekst besloten ligt in, wat mijn Gentse vriend noemt “la première rédaction de sa chronique”, en die Buchon de titel geeft van “Rédaction primitive d'une partie du premier livre”.’ Op bladzijde 453 in het derde deel van Buchon's uitgave van 1835 vinden we inderdaad de tekst die met de voetnoot overeenstemt. Die ‘redaction primitive’ is die van hs. Valenciennes, nl. de onvolledige tekst volgens redactie-B.
Zo houdt Conscience ons klaar voor, van in het begin van zijn roman, dat hij hs. Valenciennes als handleiding zal gebruiken, volgens de uitgave van Buchon nog wel. Zo vallen de Froissart-uitgaven van 1788 (door Dacier) en 1824 (door Buchon) hier weg: noch Dacier, noch Buchon kenden in die tijd dat handschrift. De laatste zou het echter uitgeven in 1835 en in 1837. Consciences verwijzing ‘Froissart, vol. III,’ page 453 der uitgaef van Buchon’, leert ons dat het over de uitgave van 1835 gaat: alleen in die uitgave stemt de aangegeven bladzijde overeen met de bladzijde van de in Conscience gebruikte tekstGa naar voetnoot(62).
| |
| |
| |
§ 2. In de ‘roman’, volgens ‘redactie-B’
In de eerste veertig bladzijden van ‘Jacob van Artevelde’ volgt Conscience ‘redactie B’. Die ‘inleiding’ van de roman kan als volgt worden samengevat (we onderstrepen de overeenstemmingen met de Froissart-tekst die daarna volgt):
Bladzijden |
5-11: |
beschrijving van de Vrijdagmarkt te Gent; het volk schoolt er samen; |
11: |
op 25 decemberGa naar voetnoot(63) 1337 is ze een toneel van hongersnood: vrouwen en kinderen liggen er uitgeput neer; |
13: |
het volk brengt er zijn lijden, zoals het er vroeger zijn vreugde bracht; |
13-20: |
men ziet er ook ambachtslieden redetwisten. Die komen tot het besluit dat het zo niet langer kan blijven duren. |
20...: |
Artevelde nadert, helpt een vrouw met een bijna bevroren |
25...: |
kind, moedigt de ambachtslieden aan en zegt dat hij eenGa naar voetnoot(64) |
| |
| |
|
oplossing kent: Eenheid. |
27: |
het nieuws doet de ronde. |
28: |
Artevelde gaat naar huis. |
Op blz. 28 komt dan de voetnoot voor die we bespraken onder § 1. Ze verwijst zowel naar Lenz als naar Froissart. De tekst van Lenz behandelden we reeds. Laten we nu Froissart openslaan volgens de aanduidingen van Conscience: ‘vol. III, page 453 der uitgaef van Buchon’. Daar lezen we inderdaad op de aangeduide plaats in de editie van 1835 (we onderstrepen de overeenstemmingen met de ‘samenvatting’ van Consciences ‘inleiding’):
‘Chapitre CXVI
...Ainsi de plus en plus s'esmurent fort, et espécialement à Gand. Si s'assembloient par placesGa naar voetnoot(65) et carfours, et devisoient en moult de diverses manières; et plainement disoient que ce ne se pooit longuement soustenir; car s'un poy longuement ceste chose duroit, le peuple de Flandres yroit à perdicion.
Chapitre CXVII
En ce temps avoit ung bourgeois à Gand, brasseur de miel, lequel par pluiseurs fois parloit bien sagement au gré de pluiseurs. Si l'appeloit-on Jacquemon d'Artevelde. Si reprinrent aucuns hommes ses paroles aux aultres; et dirent qu'il estoit un très sages homs; et dirent qu'il avoit dit que, s'il estoit oys et creus, il cuideroit en brief temps avoir remis Flandres en bon estat, et r'aroient tout leur gaignace, sans estre mal du roy de France ne du roy d'Engleterre. Ces parolles multeplièrent tant que le quars ou la moitié de le ville en fu infourmés.’Ga naar voetnoot(66)
We stellen vast dat die korte Froissart-tekst door Conscience over vierentwintig bladzijden wordt uitgesponnen in een zeer dramatisch verhaal. Wat we echter ook ontdekken: van in het begin van zijn boek gebruikt hij de Franse schrijver: vanaf de eerste woorden van ‘Jacob van Artevelde’ (blz. 5) horen we een echo uit de ‘Chroniques’ opklinken.
We leren daarenboven dat de Vlaming slechts van tijd tot tijd naar zijn bron verwijst. Wel citeert hij Lenz. Maar die tekst bevat niet alle, in de eerste vierentwintig bladzijden gebruikte, elementen. Wel vermeldt hij daar tevens Froissart. Maar dat gebeurt eerst op bladzijde 28, terwijl hij de hele tijd de Franse gegevens ontwikkelde. We mogen dan bijgevolg ook in de komende bladzijden Froissart verwachten, al horen we hem eerst op bladzijde 43 voor de tweede maal vernoemen. En in- | |
| |
derdaad, van bladzijde 28 tot 43 komen de overeenstemmingen met de ‘Chroniques’ zo menigvuldig voor, dat we best de vervolgtekst van Froissart hier afdrukken naast de overeenstemmende uitdrukkingen van Conscience:
‘Lors se commencèrent à sassembler; et tant que une feste, après disner, il se mirent ensamble plus de milleGa naar voetnoot(67); et appeloient l'un l'autre à leurs maisons, en disant: ‘Alons, alons yor le bon conseil du saige homme.’ |
‘...de Vrydagmarkt krielt van volk... Zij...roepen, dat zy den Wyzen Man raadplegen willen...’ (p. 38) |
Et vinrent à la maison du dit Jaquemon, qu'il trouvèrent appoyant à son huis. |
‘Intusschen...begaven zich (de dekens...) voor het huis van Jacob... Artevelde (opende) op dit ogenblik zyne deure... Jacob vroeg: ‘Gezellen, wat verlangt gy van my?’Ga naar voetnoot(68). |
De si long qu'ils le perchurent, il lui firent grant révérence et honneurs, et dirent: ‘Chier seigneur, veulliés nous oyr. Nous venons à vous à conseil; car on nous dist que les grans biens et sens de vous remettra le pays de Flandres en son point. Si nous dittes comment, et vous ferez aumosne.’ |
‘Mher Van Artevelde’ antwoordde hem de deken... gelief ons te aenhooren. Wy komen by u om raed: men heeft ons gezegd dat gy, door uwe wysheidGa naar voetnoot(69) en uwe groote goederenGa naar voetnoot(70), Vlaenderen voorspoed en vryheid kunt teruggeven. Hier zyn wy, bereid u te volgen en te gehoorzamen: zeg ons wat wy moeten doenGa naar voetnoot(71).’ |
Lors s'avancha Jacques d'Artevelde, et dist: ‘Seigneurs compaignonsGa naar voetnoot(72), je suis natif et bourgois de ceste ville, si y ai le mien. Sachiés que de tout mon pooir je vous vorroie aidier et |
‘Vrienden’ sprak Artevelde ‘ik ben Gentenaer geborenGa naar voetnoot(73); dit is genoeg gezegd, dat my den moed niet ontbreken zou om onze stad en het Land nuttig te zyn. Ik ben gereed |
| |
| |
tout le pays; et s'il estoit homme qui vosist en prendre le fais, je vorroie exposer mon corps et biens à estre dalez lui; ou se vous aultres me voliés estre frère, amy et compaignon en toutes choses, pour demourer dalez my, nonobstant que je n'en suy mie dignes, je l'emprenderois volentiers.’Ga naar voetnoot(76) |
myn levenGa naar voetnoot(74) en myn vermogensGa naar voetnoot(75) op te offeren en dengenen te helpen, die zich aen het hoofd der Gentenaers zou willen stellen om Vlaenderen van den hongersnood te verlossen en uit de vernedering te redden.’ (p. 41) |
Alors dirent ils tous d'un assens et d'une voix: ‘Nous vous promettons |
‘Niemand is bekwamer dan de Wijze Man van Gent om zulk moeijelyk werk te ondernemen’ zegde de deken der Schippers, terwyl zyne makkers door woorden en gebaerden van hunne volle toestemming getuigdenGa naar voetnoot(77). Artevelde zag een oogenblik ten gronde; dan weder het hoofd opheffende, vroeg hy: |
|
‘Wilt gy my getrouwe vrienden en gezellen zyn in alle zaken en my niet verlaten in den dag van gevaer?’Ga naar voetnoot(78) |
Alors dirent-ils, tous d'un assens et d'une voix: ‘Nous vous promettons léalment à demourer dalez vous en toutes choses, et d'y aventurer corps et biens; car nous savons bien que en toute le conté de Flandres n'y a homme, se non vous, qui soit digne de ce faire.’Ga naar voetnoot(79) |
‘In name van allen, die hier ter plaetse staen’ antwoordde de deken der Schippers ‘beloven wy regtzinniglyk u in alles te ondersteunen en er lyf en have aen te wagen. Waer gy het beveelt zullen wy ons bloed vergieten voor het vaderland, en uwe wyze raed zal onze eenige wet zyn. Daerop geef ik u de hand.’ (p. 42) |
De Froissart-tekst is inderdaad goed vertaald (onderaan, in onze
| |
| |
voetnoten, vestigden we er de aandacht op). Toch is het geen loutere vertaling. Bepaalde werkprocédé's, in dergelijke gevallen eigen aan Conscience, komen hier eveneens tot uiting (zie onze voetnoten). Opnieuw worden de ontleningen, eerder dan geromantiseerd, sterk gedramatiseerd.
Ondanks al die authentische trekken van het verhaal, kunnen we toch op het eerste gezicht verwonderd zijn over het grote aantal ontleningen die we in die bladzijden aantreffen. Van plagiaat is echter geen sprake. Conscience noteert immers openhartig in een voetnoot op blz. 43:
‘Zie, over deze vergadering des volks voor het huis des Wyzen mans en over de samenspraek welke wy hier byna letterlyk hebben gevolgd FROISSART, uitgave van Buchon, vol. III, page 453, waer een omstandig verhael dezer gebeurtenis voorkomt.’Ga naar voetnoot(80)
Nochtans leren we hier hoe Froissart onze auteur behulpzaam was bij het schrijven van zijn ‘roman’. De gebruikte tekst was die van redactie-B. Die van redactie-A was, net als Jean le Bel, die er aan de grond van lag, heel wat minder vleiend voor Artevelde. Van de twee handschriften van redactie-B kende Conscience alleen maar hs. Valenciennes. Dat houdt op in 1340. Voor de volgende jaren, tot in 1345, zal Conscience dus moeten een beroep doen op redactie-A.
| |
§ 3. In de ‘rede’, volgens ‘redactie A’
Om een gedetailleerde, vergelijkende studie van de parallel-lopende teksten in Froissart en Conscience mogelijk te maken, moeten we de gebruikte ‘legger’ van Conscience trachten te vinden. Tot nu toe hadden we daar geen last mee, omdat de verwijzingen van Conscience, bijna wetenschappelijk, precies waren. Maar, reeds van blz. 134 van zijn 1e deel af, wordt onze schrijver minder nauwkeurig. Daar lezen we in voetnoot:
‘FROISSART, édition de Buchon, tome I, chap. IV, page 14, zegt: “Ainsi alla le royaume, ce semble à moult de gens, hors de la droicte ligne.”’
| |
| |
Slaan we de uitgave van 1835 open, en wel ‘tome I, chap. IV’, dan lezen we, niet op ‘page 14’, maar op blz. 5, een, alleen slechts gelijkende uitspraak:
‘Ainsi alla le dit royaume hors de la droite ligne, ce semble moult de gens...’Ga naar voetnoot(81).
De aangifte van de bladzijde kon fout zijn. Maar de zin wordt omgekeerd en de spelling komt niet overeen. Stamt die tekst dan uit een andere uitgave van Buchon?
De overige voetnoten van de roman brengen ook geen raad. Conscience blijft naar Froissart verwijzen, maar noch uitgave, noch bladzijden, noch Franse teksten worden aangegeven. Eindelijk toch, op het einde van het derde deel, treffen we weer enkele zinnen uit de Henegouwse schrijver in voetnoot aan. Maar weer eens, zoals daareven, bestaat er geen overeenstemming, - noch in woordorde, noch in schrijfwijze - met de teksten uit Buchons uitgave van 1835. Gebruikte hij nog steeds die editie, of deed hij een beroep op andere teksten?
Voor het slot van zijn roman, kon hij inderdaad andere ‘geschiedenissen’ raadplegen. Dat ‘slot’ bestaat - wat het Froissart-Conscience-probleem aangaat - uit twee belangrijke delen: de ‘moord’ op de Gentse volkstribuun, en de ‘rede’ die er aan voorafgaat. De moord, een historische gebeurtenis, komt voor in alle, desbetreffende, oude kronijken. Conscience kon ze dus lezen in de verschillende edities van die teksten, o.a., naast de Froissart-uitgaven door Dacier en Buchon, in de, in ‘Jacob van Artevelde’ vermelde, werken:
Het andere deel van het ‘slot’ van de roman, de ‘rede’, is ech- | |
| |
ter Froissart, en bovendien alleen redactie-A en -C eigen. Redactie-C werd pas in 1860 door Kervyn de Lettenhove ‘ontdekt’Ga naar voetnoot(85), en heeft hier dus geen belang. P. d'Oudegherst geeft de ‘rede’ niet weer. De tekst van Despars is, t.o.v. redactie-A, slechts een samenvatting en, aangezien die in het Diets is gesteld, terwijl Conscience in het Frans citeert, valt hij hier buiten beschouwing. Voisin, tenslotte, geeft een eigen ‘aanpassing’ van redactie-A, de enige die ons, ten langen leste, overblijft.
Vergelijken we Consciences citaten en de woorden van de verschillende uitgaven van de redactie-A-tekst, dan komen we nochtans tot geen bevredigende oplossing. Als voorbeeld ten bewijze, nemen we de eerste van de zes Froissart-verwijzingen die Conscience bij de ‘rede’ aanhaalt. We plaatsen er de verschillende Froissart-lezingen naast, die Conscience had kunnen gebruiken: de drie versies van Buchon (1824, 1835 en 1837), die van Dacier en Voisin. Ter illustratie voegen we er nog twee, later uitgegeven lezingen van redactie-A aan toe, en twee teksten volgens redactie-C:
1. | Conscience, ‘Jacob van Artevelde’, III, p. 212; n.:
‘Quand Jacques d'Artevelde veit l'effort et comment il estoit oppressé, il vint à une fenêtre de la rue et se commença à humilier et à dire par moult beau langage et à chef nud: Bonnes gens, que vous faut-il et qui vous meut? etc. FROISSART’ |
2. | Redactie-A-teksten die Conscience had kunnen raadplegen:
a. | Dacier, ed. 1788: ‘Livre I, ch. 248’, p. 265:
‘Quant Jaques d'Artevelle vit l'effort, & comment il estoit apressez, il vint à une fenestre sur la rue & se commença à humilier & dire, par trop beau langage & à nu chief: bonnes gens, que vous fault? qui vous muet?’ |
b. | Bouchon, ed. 1824; t. 2, ch. 248’, p. 256:
‘Quand Jacques d'Artevelle vit l'effort, et comment il était appressé, il vint à une fenêtre sur la rue, et se commença à humilier et dire, par trop beau langage et à nu chef: “Bonnes gens que vous faut? Que vous muet?”’ |
c. | Bouchon, ed. 1835: ‘t. 1, 1e partie, ch. 248’, p. 205:
‘Quand Jacques d'Artevelle vit l'effort, et comment il étoit appressé,
|
|
| |
| |
|
| il vint à une fenêtre sur la rue, et se commença à humilier et dire, par trop beau langage et à nu chef: “Bonne gens, que vous faut? Qui vous meut?”’ |
d. | Bouchon, ed. 1837: ‘t. 1, 1e partie, ch. 248’, p. 205:
‘Quand Jacques d'Artevelle vit l'effort, et comment il étoit appressé, il vint à une fenètre sur la rue, et se commença à humilier et dire, par trop beau langage et à nu chef: “Bonne gens, que vous faut? Qui vous meut?”’ |
e. | Voisin, ‘Examen critique’, 1841, p. C, ‘cité de M. de Chateaubriand, “Etudes historiques”’:
‘...la foule se répand dans l'intérieur de l'hôtel, en poussant des hurlements. Alors Artevelle paroit à une fenêtre, la tête nue, et en posture de suppliant: “Bonnes gens, que vous faut-il?
Qui vous meut?”’ |
|
3. | Redactie-A-teksten die later werden uitgegeven:
a. | Kervyn de Lettenhove, ed. 1868, t. 4, p. 315:
‘Quant Jakemars Dartevelle vei l'effort et comment il estoit appressés, il vint à une fenestre sus le rue et se commença moult à humelyer et à dire par trop biau langage et à nu chief: “Bonne gent, que vous fault? Qui vous muet?”’ |
b. | Luce, ed. 1872, t. 3, § 237, p. 101:
‘Quant Jakemars d'Artevelle vei l'effort et comment il estoit appressés, il vint à une fenestre sus les rues, et se commença à humeliier et à dire par trop biau langage, et à nu chief: “Bonne gent, que vous fault? Qui vous muet?”’ |
|
4. | Redactie-C-teksten:
a. | Kervyn de Lettenhove, ed. 1868, t. 4, p. 322:
‘Jacques Dartevelle estoit enclos en sa cambre et avoit oy la grignour partie des paroles et du hustin. Si vint à une fenestre qui regardoit sus une rue où toutes ces gens estoient asamblé. Se lor demanda: “Bonnes gens, quel çoses vous fault? Pourquoi estes-vous si esmeus?”’ |
b. | Luce, ed. 1872, t. 3, p. 318:
‘Jaques d'Artevelle estoit enclos en sa cambre, et avoit oy la grignour partie des paroles et dou hustin. Si vint à une fenestre qui regardoit sus une rue où toutes ces gens estoient asamblé; se lor demanda:
“Bonnes gens, quel cose vous fault? Pourquoi estes vous si esmeus?”’ |
|
De vergelijking wijst uit dat Conscience, noch de redactie-A-tekst volgens Voisin, noch de redactie-C-teksten gebruikte. De vergelijking van de zeven overblijvende versies toont aan dat Consciences voetnoten best overeenstemmen met de Buchon-lezing van 1835. Hier volgt een overzicht van die overeenstemmingen (we onderstrepen bij Conscience de variërende letter en het, op dezelfde manier geschreven, woord van de overige lezingen; wanneer in hetzelfde woord twee varianten voorkomen, stippen we dat woord twee keren aan, en onderstrepen dan het
| |
| |
Froissart-woord dat de letter bevat die we in de Conscience-term cursiveren):
Conscience |
(1788) |
(1824) |
(1835) |
(1837) |
(1868) |
(1872) |
Quand |
Quant |
Quand |
Quand |
Quand |
Quant |
Quant |
Jacques |
Jaques |
Jacques |
Jacques |
Jacques |
Jakemars |
Jakemars |
estoit |
estoit |
était |
étoit |
étoit |
estoit |
estoit |
estoit |
estoit |
était |
étoit |
étoit |
estoit |
estoit |
fenêtre |
fenestre |
fenêtre |
fenêtre |
fenètre |
fenestre |
fenestre |
la (rue) |
la |
la |
la |
la |
le |
les |
rue |
rue |
rue |
rue |
rue |
rue |
rues |
humilier |
humilier |
humilier |
humilier |
humilier |
humelyer |
humeliier |
humilier |
humilier |
humilier |
humilier |
humilier |
humelyer |
humeliier |
et à dire |
& dire |
et dire |
et dire |
et dire |
et à dire |
et à dire |
beau |
beau |
beau |
beau |
beau |
biau |
biau |
chef |
chief |
chef |
chef |
chef |
chief |
chief |
Bonnes |
bonnes |
Bonnes |
Bonne |
Bonne |
Bonne |
Bonne |
Bonnes |
bonnes |
Bonnes |
Bonne |
Bonne |
Bonne |
Bonne |
gens |
gens |
gens |
gens |
gens |
gent |
gent |
qui |
qui |
Que |
Qui |
Qui |
Qui |
Qui |
qui |
qui |
Que |
Qui |
Qui |
Qui |
Qui |
meut |
muet |
muet |
meut |
meut |
muet |
muet |
Totaal der overeenstemmingen:
Men ziet dat de overeenstemmingen met Buchon het halen op die met Dacier, de Lettenhove en Luce, en dat reeds voor een kort uittreksel uit de citaten van Conscience, het grootste aantal overeenstemmingen te vinden zijn in Buchons uitgave van 1835.
Overlopen we echter de verschillende, aangehaalde versies, dan stellen we vast dat een achttal varianten Conscience eigen zijn. Men vergelijke:
Conscience |
(1788) |
(1824) |
(1835) |
(1837) |
(1868) |
(1872) |
1 Artevelde |
Artevelle |
Artevelle |
Artevelle |
Artevelle |
Dartevelle |
d'Artevelle |
2 veit |
vit |
vit |
vit |
vit |
vei |
vei |
3 oppressé |
appressez |
appressé |
appressé |
appressé |
apressés |
apresés |
4 de(la rue) |
sur |
sur |
sur |
sur |
sus |
sus |
5 moult(beau) |
trop |
trop |
trop |
trop |
trop |
trop |
6 à chef |
à nu |
à nu |
à nu |
à nu |
à nu |
à nu |
7 nud |
nu |
nu |
nu |
nu |
nu |
nu |
8 et qui |
qui |
Que |
Qui |
Qui |
Qui |
Qui |
Ten overstaan van al die varianten, alleen maar de tweede uitgezonderd, vinden we telkens onderlinge overeenstemming in de zes andere lezingen. We menen te mogen besluiten dat Conscience zijn citaten naar eigen goeddunken ‘aanpaste’. Enerzijds kunnen we spre- | |
| |
ken van een modernisering van de oude vormen (o.a. de varianten 1, 3, 8), en anderzijds merken we hoe de Vlaming jongere vormen archaïseerde (o.a. de varianten 2, 5, 7). Dat voor de geest houdend, kunnen we nu met een gerust gemoed overgaan tot de vergelijking van Consciences ‘rede’ en die van Froissart volgens de uitgave van 1835 door Buchon (tussen rechte haken plaatsen we de teksten, uit Froissart door Conscience in voetnoot aangehaald; in beide teksten cursiveren we (alleen maar) de letterlijke overeenstemmingen; tussen ronde haken staan de bladzijden aangeduid; in margine worden de ‘ideeën’, zoals we ze later zullen samenvatten, genummerd; ter illustratie van de verdere overeenkomst en van het onderscheid tussen beide auteurs, voegen we aan beide redevoeringen nog het gedeeltelijke vervolg van beider verhaal toe):
J. Froissart, ‘Chroniques’, ed. J.A.C. Buchon. I (Paris 1835), 205 col. 2- 206 col. 2. |
H. Conscience, ‘Jacob Van Artevelde’. III (Antwerpen 1849), 212-222. |
|
‘Livre I.-Partie I. Chapitre CCXLVIII (205 col. 2)... [Quand Jacques d'Artevelle vit l'effort, et comment il étoit appressé, il vint à une fenêtre sur la rue, et se commença à humilier et dire, par trop beau langage et à nu chef: |
(212) ‘...Een venster op het eerste verdiep van Artevelde's huis had zich geopend. - Daer stond de Wyze Man nu zelf, over de yzeren leuning zich buigende, en met de hand teken doende dat hy spreken ging... In den eerste was het hem onmogelijk de stem verstaenbaer te verheffen... Artevelde sprak: |
Arteveldes redevoering
1 |
‘Bonne gens, que vous faut? Qui vous meut?] |
1 |
‘GezellenGa naar voetnoot(86), wat wilt gy van myGa naar voetnoot(87)? |
|
Pourquoi êtes-vous si troublés sur moi? |
|
Wat is het dat u zoo zeer tegen my verbittert? |
|
En quelle manière vous puis-je avoir courroucé? Dites-le-moi, et je l'amenderai pleinement à votre volonté.’ |
|
Zegt my, wat ik kan misdaenGa naar voetnoot(88) hebben; ik zal het herstellen naer myn vermogenGa naar voetnoot(89).’ |
| |
| |
2 |
[Donc répondirent-ils, à une voix, ceux qui ouï l'avoientGa naar voetnoot(91). ‘Nous voulons avoir compte du grand trésor de Flandre que vous avez dévoyé sans titre de raison.’] |
2 |
(213) ‘Rekening over den grooten schat van Vlaenderen die gy gestolenGa naar voetnoot(90) hebt, moeten wy hebben!’ werd hem in verward gedruysch toegeschreeuwdGa naar voetnoot(92). |
| |
| |
3 |
Donc répondit Artevelle moult doucement: ‘Certes, seigneurs, [au trésor de Flandre ne pris-je oncques denier. Or vous retraiez bellement en vos maisons, je vous en prie, et revenez demain au matin; et je serai si pourvu de vous faire et rendre bon compte que par raison il vous devra suffire.’] |
3 |
‘Men bedriegt uGa naar voetnoot(93), gezellen!’ antwoordde Artevelde, ‘aen den schat van Vlaenderen ontnam ik nooit eenen enkelen GrooteGa naar voetnoot(94). Gaet in vrede terug naer huis; ik bid u, komt morgen by klaren dage weder: ik zal u, tot uwe voldoening, rekening geven over alles wat gy begeeren kunt. - Gy zult zien, dat men u heeft misleidGa naar voetnoot(95).’ |
4 |
Donc répondirent-ils, d'une voix: ‘Nennin, nennin, nous le voulons tantôt avoir; vous [ne nous échapperez mie ainsi: nous savons de vérité que vous l'avez vié de pièça, et envoyé en Angleterre, sans notre sçu. |
4 |
‘Neen, neen’, riep Geeraert DenysGa naar voetnoot(96), met akeligen lach Artevelde bedreigende, ‘ogenblikkelyk moeten wy rekening hebben. Wy weten dat gy den schat hebt geroofdGa naar voetnoot(97) en, als een vuige dief, hem naer Engeland hebt gezon- |
| |
| |
|
denGa naar voetnoot(98). Gy zult ons zoo niet ontsnappenGa naar voetnoot(99). |
5 |
pour la quelle cause il vous faut mourir.’] |
5 |
Gy moet sterven, landverkooperGa naar voetnoot(100)!’ |
|
‘Hy moet sterven!’ huilden zyne aenhangers hem na. |
|
6 |
‘Kom af van daer boven en spreek niet meer van zoo hoog tot onsGa naar voetnoot(101), dwingelandGa naar voetnoot(102)’ schreeuwde een andere hoop. |
6 |
Quand Artevelle ouït ce mot, il joignit ses mains et commença à pleurer moult tendrement, et dit: ‘Seigneurs, [tel que je suis vous m'avez fait; |
7 |
Artevelde aen zyne stem meer kracht en nadruk gevende hernamGa naar voetnoot(103):
‘ô Gezellen, gy eyscht myne dood! Herinnert gy u
(214) dan niet |
|
8 |
dat ik myne rust, myn goed en myn leven prys gaf voor Vlaenderens verlossing en voor uwe welvaertGa naar voetnoot(104)? |
| |
| |
7 |
et me jurâtes jadis que contre tous hommes vous me défendriez et garderiez; |
9 |
Dat gy hier, op dezelfde plaets waer gy nu myn bloed vergieten wilt, hebt gezworen my by te staen en te verdedigen tot der doodGa naar voetnoot(105)? |
|
10 |
Zyt gy het niet die my met opgeheven handen smeektet u vryheid en neering te gevenGa naar voetnoot(106)? |
|
11 |
Heeft God myne stoute pogingen niet gezegend? ô Bekent het, ge- |
| |
| |
|
zellen: ik ten minste heb myn woord gehouden, ik heb Vlaenderen opgeheven uit den hongersnoodGa naar voetnoot(107), het verlost uit de verdrukking, het doen herleven en schitteren in voorspoed, in roem en in grootheid ......... |
8 |
et maintenant vous me voulez occire et sans raison. |
12 |
En nu wilt gy my onrechtvaerdigGa naar voetnoot(108) vermoorden, en uwe handen doopen in myn onnoozel bloed? |
9 |
Faire le pouvez, si vous voulez, car je ne suis que un seul homme contre vous tous, à point de défense. |
13 |
Droeve belooning voor alle het goed dat ik poogde te doen en met Gods hulpe heb gedaen. |
|
14 |
- Myn leven kunt gy nemen; ik ben slechts een enkel mensch tegen u allen; |
10 |
Avisez pour Dieu, et retournez au temps passé.] Si considérez les |
15 |
maer ik bezweer u, gezellen, vooraleer gy u met deze euveldaed be- |
| |
| |
|
grâces et |
|
smette, overweegtGa naar voetnoot(109) wien gy onwetend tot werktuig dient; |
|
(206 col. 1) les grands courtoisies que jadis vous ai faites. | |
11 |
Vous me voulez rendre petit guerredon des grands biens que au temps passé je vous ai faits. |
11 |
erkent dat de vyanden onzer vryheid u hebben verblind om Vlaenderen zyn eigen ingewand te doen verscheuren opdat het magteloos nederzinke en ontzenuwd den nek buige onder het schandelykste juk. |
12 |
Ne savez-vous comment toute marchandise étoit périe en ce pays? | |
13 |
Je la vous recouvrai. | |
14 |
Et après, je vous ai gouvernés en si grand' paix, que vous avez eu, du temps de mon gouvernement, toutes choses à volonté, blés, laines, avoir, et toutes marchandises, dont vous êtes recouvrés et en bon pointGa naar voetnoot(110).’ |
17 |
Zyt gy dan geene zonen van Vlaenderen meer? |
|
18 |
Heeft Gent uwe wiege niet gedragen, dat gy Vaderland, Vryheid en roem verzaekt, om u in het plengen van broederbloed te kunnen verlustigen? |
15 |
Adonc commencèrent eux à crier tous à une voix: [‘Descendez, et ne nous sermonnez plus de si hautGa naar voetnoot(111)]; car nous voulons avoir compte et raison tantôt du grand trésor de Flandre que vous avez gouverné trop longuement, sans rendre compte; ce qu'il n'appartient mie à nul officier qu'il reçoive les biens d'un seigneur et d'un pays, sans rendre compteGa naar voetnoot(113).’ |
19 |
Neen, neen, gy zult my nog aenhooren; de noodkreet van het stervende (215) Vlaenderen zal uit mynen mond in uw harten nog herklinken, u den sluijer van de oogen rukken en u terugroepen naer het heiligst pligtgevoel. |
|
20 |
Wee, wee, over ons gezellen, indien gy doof blyft voor dezen plegtigen oproep.........Ga naar voetnoot(112)’ |
| |
| |
Vervolg van het verhaal en tevens het einde van de roman
Quand Artevelle vit que point ne se refrederoient ni refrèneroient, il recloui la fenêtre, |
Reeds begon het magtig woord van Artevelde de aendacht der menigte te boeijen... spyt bewolkte het gelaet van Geeraert Denys... Reeds had hy gepoogd, door woest geschreeuw den Opperhoofdman te beletten in zyne rede voort te gaen ...hy drong... tusschen de luisterende ambachtsgezellen rond... velen verlieten op zyn woord hunne standplaets om zich onder den boom te begeven... Geeraert Denys kwam hen... vervoegen... hen... tot in den Paddenhoek leidende...Ga naar voetnoot(114). |
| |
| |
et s'avisa qu'il videroit par derrière, et s'en iroit en une église qui joignoit près de son hôtel. [Mais son hôtel étoit jà rompu et effondré par derrière], et y avoit plus de quatre cents personnes qui tous tiroient à l'avoir. |
(216) Aen de achterdeure van Artevelde's wooning gekomen, begon Denys met zyne eedgenoten... met hamers en bylen de zwakke poort te bestormen... |
|
(217) Eindelyk hadden de moordenaers de poorte verbryzeld... |
Finablement il fut pris entre eux et là occis sans merci, et lui donna le coup de la mort un tellier qui s'appeloit Thomas DenisGa naar voetnoot(116). Ainsi fina Artevelle, qui en son temps fut si grand maître en Flandre: povres gens l'amontèrent premièrement, et méchans gens le tuèrent en la parfin. |
(220) Geeraert Denys... sprong juichend met zyne byl naer Artevelde, en gaf hem zulken fellen slagGa naar voetnoot(115) dat hy, met het hoofd gekloven, op de yzeren leun stortte, en zyn... bloed... in stralen op de luisterende menigte spatteGa naar voetnoot(117). |
|
‘Volk!...... Gent;......... Vlaenderen!Ga naar voetnoot(118)’ was de laetste zucht des Wyzen Mans. |
Ces nouvelles s'épandirent tantôt en plusieurs lieux. Si fut plaint d'aucuns, et plusieurs en furent bien lies. Adonc se tenoit le comte Louis à Tenre- |
(222) ...Dit was het einde des Wyzen Mans van Gent! Dit was de belooning voor zyn roemryk heldenleven! |
| |
| |
monde: si fut moult joyeux quand il ouït dire que Jacques d'Artevelle |
Ah, het moet voor den vuigen nyd, voor de domme driften, voor de klein- |
| |
| |
étoit occis, car il lui avoit été trop contraire en toutes ses besognes. Nonobstant ce, ne s'osa-t-il encore (206 col. 2) affier sur ceux de Flandre, pour revenir en la ville de Gand.’ |
geestige heerschzucht, een schoone zegeprael geweest zyn, by den val van Jacob van Artevelde te hebben kunnen juichen. Wat gingen zy groot schynen, de dwergen, nu de reus verpletterd lag!...’ |
Een eerste oppervlakkige vergelijking geeft ons de indruk dat de Vlaamse redevoering een vertaling is: de algemene gang van de uiteenzetting schijnt van dichtbij gevolgd te worden; de indeling in alinea's stemt grotendeels overeen; hele zinnen blijken louter vertaling te zijn, want de vergelijking gaat verder dan de letterlijke parallellismen in enge betekenis. Vaak kunnen we inderdaad van een ‘vrije’ vertaling spreken.
Zeker - en we komen nu terug tot onze vergelijking met de bouwmeester - Conscience citeerde heel wat uit zijn bron. ‘Deuren, dak en vensters?’ Zelfs de hele ‘gevel’ staat hier voor ons! Conscience haalde ‘zinnen’ aan. We zien nu dat ze de ‘rede’ vormden. ‘Vensters, deur en dak!’ Die hebben maar betekenis als elementen in een gevel. En de ‘zinnen’ krijgen ook maar hun betekenis in het geheel, dat hier een redevoering is.
Daar Conscience bovendien niet altijd verwijst, wanneer hij precies aan Froissart ontleent, vragen we ons af of we hem hier geen plagiaris moeten noemen. Dat ware inderdaad in de twintigste eeuw een zware beschuldiging. In de negentiende eeuw en vroeger was het om zo te zeggen geen vergrijp. Alexandre Dumas b.v., legde het heel wat anders dan onze auteur aan: Auguste Maquet schreef het merendeel van diens romans en toneelstukken, terwijl daarna de ‘grote’ Dumas dat alles herschreef en er literaire roem voor oogstte. Conscience deed zulks op een kleinere schaal: hij herschreef het stukje van Froissart, maar wel zo, dat, ondanks de letterlijke overeenstemmingen, de rede van Artevelde een ‘Conscience’-stuk werdGa naar voetnoot(119).
Van de Henegouwer wordt gezegd (en ik neem een boek dat ik hier toevallig in mijn bibliotheek aantref):
| |
| |
‘Froissart est peut-être le mieux doué des prosateurs du Moyen-Age. Sa langue est souple, imagée, vivante et harmonieuse. Il... ne manque jamais de verve et de brio.’Ga naar voetnoot(120)
Over Conscience lezen we in R.F. Lissens:
‘Hoewel een rasechte romancier en een geboren kunstenaar, neemt hij geen plaats in onder de eersterangsauteurs. Bij de beperking van de expressiemiddelen (komt) de beperking van de mens tot gevoelswezen... De geest vindt er geen voedsel en de blik wordt eenzijdig gericht...’Ga naar voetnoot(121)
Inderdaad, ‘wat’ de Vlaamse van de Franse tekst onderscheidt is, hoe voor de hand liggend ook, ‘Consciences’ - zoals Lissens het ‘bepaalde’ - ‘beperking... tot gevoelswezen... De geest vindt er geen voedsel...’. Of, m.a.w., het voornaamste verschil tussen beide auteurs ligt op het gebied van de logica. In voetnoot stipten we een hele reeks afwijkingen aan tussen de ‘ideeën’ van Froissart en die van Conscience. Een logische band snoert de uiteenzetting van de eerste samen. Die band vinden we niet bij de tweede. Ten bewijze, en tot meer overzichtelijkheid, volge hier een kort overzicht van beider ‘ideeën’ (we nummeren ze, zoals we dat deden in de twee redevoeringen; achter de Conscience-reeks plaatsen we de nummers van Froissarts ideeën):
Froissart |
Conscience |
A. |
Dialoog tussen Artevelde (A) en het volk (V) | |
|
1. |
A. Waarom is u vertoornd? |
1. |
A. Waarom is u vertoornd? |
1 |
|
2. |
V. Wij willen rekenschap! |
2. |
V. Wij willen rekenschap! |
2 |
|
3. |
A. Morgen! |
3. |
A. Morgen! |
3 |
|
4. |
V. Neen, nu, geldverduisteraar! |
4. |
Geraard Denijs: Neen, nu, |
4 |
|
dief! Terdood! |
5 |
| |
| |
|
5. |
V. Terdood! |
5. |
V. Terdood! |
5 |
|
B. |
Rede. 1e deel: U handelt zinloos | |
|
6. |
A. U heeft me gemaakt wat ik ben. |
6. |
V. Kom naar beneden! |
15 |
|
7. |
A. Herinnert u wat ik deed. |
10 |
|
8. |
A. Ik gaf alles voor Vlaanderens vrijheid en welvaart. |
- |
|
7. |
A. U heeft me trouw gezworen. |
9. |
A. U heeft me trouw gezworen. |
7 |
|
10. |
A. U vroeg vrijheid en welvaart. |
Vgl. 12 |
|
11. |
A. Ik gaf u voedsel, vrijheid en welvaart. |
Vgl. 13 & 14 |
|
8. |
A. Nu wil u me doden. |
12. |
A. Nu wil u me doden. |
8 |
|
13. |
A. Is dat het loon voor wat ik deed? |
11 |
|
9. |
A. U kan me doden. |
14. |
A. U kan me doden. |
9 |
|
C. |
2e deel: U is ondankbaar | |
|
10. |
A. Herinner u wat ik deed. | |
|
11. |
A. Is dat het loon voor wat ik deed? | |
|
12. |
A. Er was geen koopwaar meer. | |
|
13. |
A. Ik bezorgde u koopwaar. | |
|
14. |
A. Ik regeerde zo dat er vrede was, voedsel en welvaart. | |
|
D. |
Slot |
|
De rol van Frankrijk |
|
|
15. |
V. Kom naar beneden! |
15. |
A. Wiens werktuig is u? |
|
|
16. |
A. De vijand wil u van uw vrijheid beroven. |
|
|
17. |
A. Waar is uw nationaal gevoel? |
|
|
18. |
A. U wil een broedermoord. |
|
|
19. |
A. Ik bouw op uw plichtsgevoel. |
|
|
20. |
A. Wee, indien u niet naar me luistert. |
|
|
----- |
|
|
(lang intermezzo; Geraard Denijs dringt het huis binnen met zijn handlangers en geeft de doodslag) |
|
|
----- |
|
|
21. |
A. ‘Volk - Gent - Vlaanderen.’ |
|
Moeten we onderstrepen hoe elk van Froissarts evenwichtige delen a.h.w. op een refrein eindigt: ‘Terdood’, ‘U kan me doden’, ‘Kom
| |
| |
naar beneden’ (verzwegen: ‘We zullen u doden’)? Artevelde begrijpt, en besluit tot de vlucht.
Wie dergelijk, netjes ineengevlochten stukje voor eigen gebruik wilde aanpassen, moest er de tijd toe nemen. Conscience schreef veel, en, bijgevolg (?), vlugGa naar voetnoot(122). Hij bekommerde zich wenig om de logische orde in Froissart. ‘Idee 15’ plaatste hij na ‘Idee 5’. De uiteenzetting kreeg er leven door in de Vlaamse roman. Maar het bleef een goedkope onderbreking. ‘Kom naar beneden’, riep het volk. Artevelde reageerde niet op die kreet. Een element in een psychologisch verantwoord geheel was dat geschreeuw dus niet. Een ‘dramatisch’ gevolg had het niet. In Froissart was het dat alles nochtans wel: Artevelde kwàm naar beneden... zij het om te vluchten! Dàt kon Conscience zijn ‘Wijze Man’ niet laten doen: hij had zijn held zoveel trekken van moed en onverschrokkenheid toegekend, dat een mogelijke vlucht hier ‘psychologisch’ uitgesloten was. Hij laat hem dan, tenminste nog een kwartiertje, verder spreken, terwijl de Vlamingen zich onderling in zijn huis afslachten. Midden (?) in zijn redevoering, wordt de held dan om de hals gebracht.
Nog andere ‘ideeën’ verhuisden van plaats. Wie Froissarts volledige tekst hier niet kent, vindt ‘orde’ in Consciences rede. Wie de Franse toespraak naast de Vlaamse legt, stelt hierin ‘wanorde’ vast.
Conscience wilde tevens méér dan Froissart behandelen. De laatste voerde twee personages ten tonele: ‘Artevelde’ en ‘het Volk’. De Vlaamse auteur schiep een ‘tussenspeler’: ‘Frankrijk’Ga naar voetnoot(123). ‘Ideeën 15-17 en 20 in Conscience, wijzen daarop. Maar toch is de logica in de ‘ingelaste’ Vlaamse tekst weer zoek: nrs. 18 en 19 zijn, in zekere zin, herhalingen.
In Froissarts eerste en tweede deel wordt het woord ‘U’ beklemtoond. Conscience daarentegen onderstreept in de parallelle passage het woord ‘Ik’. Zo wordt de Vlaamse rede romantischer en, met de ‘Frankrijk-idee’ verbonden, ook patriottischer. Toch vergeten we niet dat Artevelde juist terug was uit Sluis. Hij had er met de Engelse koning onderhandeld over de voorwaarden, waaronder de prins van Wales het graafschap Vlaanderen zou aanvaarden, indien Lodewijk, de toenmalige graaf, de Engelse koning niet als heer erkende. In die contekst moet bijgevolg Arteveldes vaderlandsliefde begrepen worden.
| |
| |
Op die manier wijzigt Conscience de ideeën en het uitgedrukte gevoel. Ik kom er later op terug. Daarenboven drukt hij nog een andere stempel op het stuk: in zijn verbeelding leeft hij het gebeuren mee. Het geluid treft hem in die belevenis. Ingelaste woorden als ‘verward gedruysch’, ‘toegeschreeuwd’, ‘riep met akelige lach’, ‘huilden’, tonen dat genoegzaam aan.
Tenslotte wordt de rede gedramatiseerd door een splitsing van ‘spelers’ (we wezen daar reeds enigszins op) en ‘woorden’. We wonen hier inderdaad de opvoering van een toneelstuk bij. Artevelde is er ‘protagonist’; Geraard Denijs, ‘antagonist’; ‘Frankrijk’, een zwijgende, maar actieve ‘tritagonist’; ‘het Volk’, een soort ‘koor’, maar tevens ‘hulpspeler’. Die rol van ‘hulpspeler’ wordt door verschillende groepen uitgebeeld: enerzijds, Geraards ‘aenhangers’, ‘eedgenoten’, ‘moordenaers’, en ‘een andere groep’; anderzijds, de zwijgende, meelevende ‘menigte’. De woorden van Froissarts enige tweede speler, ‘het Volk’, worden in de Vlaamse rolverdeling gespreid. De tekst van het Volk in Froissart,
‘Donc répondirent-ils, d'une voix. Nennin, nennin...’ tot
‘...il vous faut mourir’Ga naar voetnoot(124)
wordt ‘aangepast’: i.p.v. ‘une voix’ horen we eerst die van Consciences antagonist, Geraard Denijs. Die zal, i.p.v. het onpersoonlijke ‘il... faut’, natuurlijk (!) het directe ‘Gy moet’ gebruiken. De hulpspelers, Geraards ‘aenhangers’ echoën hun leider na, maar, minder persoonlijk, veranderen ze het pronomen ‘Gy’ door, wat in de mond van een ‘koor’ algemener klinkt, het pronomen ‘Hij’. Een eigen karaktertrek van Conscience schijnt in die werkmethode tot uiting te komen. Zoals in het begin van zijn roman, openbaart hij zich hier weer als toneelauteur. We lezen daar bij Froissart:
‘Alors dirent-ils, tous ...d'une voix’Ga naar voetnoot(125) maar die hele ‘Volksgroep’ werd door Conscience dramatisch verdeeld in een tweede hoofdspeler, ‘de deken der Schippers’ en hulpspelers, ‘zyne makkers’.
Ondanks de ‘vertaling’ krijgen we bijgevolg een andere redevoering. Maar ook de redenaar-zelf is een andere geworden. De gebeurtenissen die tot de toespraak de aanleiding vormden, stemden bij beide schrijvers overeen. Zoals gezegd, kwam Artevelde van Sluis. Hij had Brugge en Ieper voor zijn zaak kunnen winnen. Nu moest hij Gent nog overtuigen. Hier wilde men Vlaanderen zo maar niet aan de En- | |
| |
gelse koning aanbieden en zeker wenste men zich niet zo gemakkelijk van zijn graaf los te rukken. - Het was een situatie die men enigszins met die van Ian Smiths Rhodesië kan vergelijken! - De Gentenaars waren ontstemd en vroegen, in Froissart, vooral rekenschap over Jacobs financieel beleid: hij werd van geldverduistering beschuldigd. Artevelde is er vooral een gewiekst ‘Frans’ diplomaat. De Gentenaar stapt over de beschuldiging lichtjes heen, zegt ontwijkend: ‘nooit heb ik een duit van Vlaanderens schat genomen’ (wat niet hetzelfde is als de hele schat naar Engeland te hebben gestuurd). ‘Komt morgen terug’, zegt hij, ‘ik zal die kwestie dan bespreken’. Het volk wil van geen uitstel horen. Dan zal hij hun maar een paar woorden toesturen.
Ze komen hier op neer:
(1. impliciet) ‘Wat ik met het geld deed, gaat u niet aan! Wat u wel doen kan is... |
(2. expliciet) nadenken over de welvaart die er onder mijn beleid in Vlaanderen heerste.’ |
Het is geen antwoord, maar een zeer gepaste toespraak onder de gegen omstandigheden.
Nog handiger is de Franse spreker in zijn woordgebruik. Artevelde drukt er op dat hij slechts een produkt is van Gent. Een aanslag op hem wordt voorgesteld als een aanslag op Gent-zelf. Zoals Shakespeares Antonius beter het volk wist toe te spreken dan Brutus, is de ‘Franse’ Artevelde slimmer dan de ‘Vlaamse’: gewiekst stipt hij concreet aan, waarin welvaart bestond: ‘blés, laines, avoir, et toutes marchandises’.
Wat die geslepen redenaar eigenlijk wil bekomen, het is tijd winnen. Maar de menigte blijft, logisch en koppig, bij haar standpunt. Niet allen hoorden wat de redenaar zegde. Froissart maakt immers een onderscheid onder degenen die, wellicht, te veraf stonden, en ‘ceux qui ouï l'avoient’. Ze zijn niet ontroerd. ‘Rekenschap’ willen ze, en daar blijven ze bij. Artevelde besluit bijgevolg, logisch, tot de vlucht.
Conscience schept, gewild of niet, een andere persoonlijkheid. Van in het begin wil zíjn Artevelde zich verdedigen. Hem wordt daarenboven een gemener misdaad aangewreven: hij is een dief, en daarbij één die zijn land verkocht, meer nog, een dwingeland. Artevelde wijst er dadelijk op dat een vreemde mogendheid de Gentenaars die beschuldiging in de mond legt. Zijn antwoord, al is het een vertaling, blijkt nochtans, in tegenstelling met dezelfde uitdrukking bij Froissart, een écht antwoord ter zake te zijn: ‘Ik heb geen duit ontvreemd’. Hier is geen diplomaat meer aan het woord, maar staat een man voor diefstal terecht.
Hier gaat het ook niet meer zozeer over een aanslag tegen Gent. De
| |
| |
woorden van Artevelde suggereren eer, dat hij een gunsteling van het volk was, aan wie het volk trouw zwoer, die een weldoener was, maar die tevens moet sterven voor de door hem gevoerde politiek.
De ‘Vlaamse’ held onderscheidt zich nog meer van de ‘Franse’ die, wanneer men roept: ‘il vous faut mourir’, ‘joignit ses mains et commença à pleurer tendrement’. We zouden dat ‘zuiderse manieren’ kunnen noemen. We kunnen het ook als een middeleeuwse voorstelling opvatten en ‘vertalen’ door:
‘De woorden “Terdood!” wogen hem zwaar op het hart. Weemoed vervulde hem bij de gedachte aan de vernielzucht der Gentenaars. Tranen welden in zijn ogen op, terwijl hij zijn handen vouwde’;
een andere ‘vertaling’ kan luiden:
‘Hij was een mens als ieder ander vol vrees voor de dood. Hij beheerste die schrik. Maar desondanks rolden de tranen uit zijn ogen, en onwillekeurig vouwde hij zijn handen in gebed’.
Beide ‘vertalingen’ zijn ‘mooi’.
Conscience heeft echter zijn eigen stijl: over Jacobs gevoelens horen we weinig expliciets in deze rede. Hij blijkt, om het zacht te zeggen, weinig ontroerd door de doodsbedreigingen. Hij spreekt ‘aen zyne stemme meer kracht en nadruk gevende’. Anderzijds suggereert Conscience dat Artevelde zodanig door zijn eigen woorden werd meegesleept, dat hij niet eens hoorde wat er in zijn huis omging. Terwijl hij sprak werden daar nochtans meer dan dertig Gentenaars al vechtend gedood!
Zo blijft Conscience, ondanks deze kritiek, en nog meer dank zij deze kritiek, Conscience. We weten, wat trouwens niemand ooit beweerde, dat hij geen diepzinnig psycholoog was, en geen diep denker. We spraken reeds over de opvattingen van de romantici, en zo ook over die van Conscience, kind van zijn tijd. We moeten ook niet aanvaarden, dat hij in Arteveldes toespraak een groot redenaar volgens ‘klassieke’ opvattingen zou zijn geweest. Hij was en bleef een romanticus voor wie het gevoel belangrijker was dan het intellect. Hij hield van ontroeren en daarom van uiterste gevoelens en van een moraal van uitersten.
De Fransen in zijn ‘Leeuw van Vlaenderen’ zijn als de Simba's van het vroegere Stanleystad. De Leliaarts en vooral Geraard Denijs, zijn morele monsters. Met J.J. Slauerhoffs ‘Dshengis Khan’ schijnen ze te denken: ‘Er is geen groter wellust dan te doden’. Maar ook Artevelde behoort tot dezelfde volkstam. Hij ook glimlacht, wanneer de boodschappers uit Gent gedood worden:
‘Daerom hoeft men niet zo droef te zyn, men zal hen die stoutheid rykelyk doen betalen’, is zijn bedenking.
| |
| |
Conscience was één van de beste vertellers van zijn tijd. Dat bleef hij ook in deze tekst, al vertaalde hij hem grotendeels uit het Frans. Wanneer hij ‘Idee 15’ uit Froissart naar voren schoof, wiste hij het slot uit de Franse tekst weg. Een nieuwe mogelijkheid tot vertellen werd aldus geschapen. In plaats van de rede te beëindigen, doet Conscience Geraard Denijs van het toneel verdwijnen. Hij laat hem langs de achterdeur terug binnen. Dat neemt een hele tijd in beslag. Artevelde praat ondertussen. Wat hij zegt, vernemen we niet. We horen alleen zijn laatste woorden, wanneer, volgens Froissarts ‘redactie-C’,
‘li donna chils Thomas Denis, li doiiens des tisserans, le premier cop de une hace, en la teste, par quoi il l'abati.’Ga naar voetnoot(126)
Door Consciences voorstelling wordt de figuur van de ‘Wijze Man’ legendarischer: terwijl hij voortgaat de gemoederen te bedaren, zonder te zien wat zijn tegenstrever uitvoert, zonder het lawaai in zijn eigen huis te horen, spreekt hij verder, en stervend blijven zijn laatste woorden en gedachten: ‘Vaderstad’ en ‘Volk’Ga naar voetnoot(127).
Bij Froissart wordt de rede dramatisch-psychologisch beëindigd. Gevolg? Artevelde wordt als laf of listig voorgesteld: hij sluit het raam, wil langs de achterdeur ontsnappen, maar wordt er op een weinig heldhaftige manier afgemaakt. Redactie-C tekent ons klaar een dergelijke Artevelde:
‘Jaquemes d'Artevelle considera bien tantos que les coses aloient mal, et que il estoit en peril de sa vie; si dist: “Signeur, signeur, tenés vous là, je irai tantos parler à vous.” A ces mos il se tinrent tout quoi, et il issi hors de sa cambre et vint viers son estable et ses cevaus, et quida monter sus et partir par derrière et aler sa voie...’Ga naar voetnoot(128)
Froissarts voorstelling ligt in de lijn van wat hij te voren over Artevelde schreef:
‘Jacques... se commença à humilier et dire, par trop beau langage et à nu chef...’, ‘Donc répondit Artevelle moult doucement...’, ‘...il joignit ses mains et commença à pleurer moult tendrement’.
Al is de Gentenaar bij Froissart geen held, toch sympathiseert de
| |
| |
Henegouwer met hem, ‘qui en son temps fut si grand maître en Flandre’. En kon hij het mooier zeggen:
‘povres gens l'amontèrent premièrement,
et méchans gens le tuèrent en la parfin’?
Hij spreekt echter met zoveel sympathie, dat we tenslotte medelijden hebben met die ‘grand maître’.
Daar ligt tenslotte een laatste verschil. Inzake stijl moet Conscience onderdoen voor Froissart. De Vlaming staat hier als een woeste Breidel tegenover een aan het hof opgevoede Leroux. ‘Vlaanderen dat zijn ingewand verscheurt, daarna machteloos neerzinkt en ontzenuwd de nek buigt voor een schandelijk juk’... ‘Neen, daar haalt Leroux het op Breidel.
Maar ondanks die stijlgebreken... En hier denken we een ogenblik na: mogen we hier wel spreken van ‘stijlgebreken’? Want hoe stond het in het toenmalige Vlaanderen met de geschreven taal? Zij moest nog ‘gemaakt’ worden! Onze auteurs konden niet steunen op een bestaande schrijftraditie. Wat wij bijgevolg in hun werk, en dus ook in dat van Conscience, moeten zien, is niet wat er in ontbreekt, maar veeleer wat er reeds in aanwezig is. Door de hoedanigheden van ‘zijn’ stijl maakt Conscience van Jacob van Artevelde onze ‘Wyze Man’, een legendarische figuur, zodat Fris kon schrijven:
‘...toen eenige jaren later, Artevelde's beeld op de Vrijdagmarkt oprees, mocht men wel zeggen dat vooral Conscience's roman aanleiding gegeven had tot die daad van openbare eerherstelling en rechtvaardigheid.’Ga naar voetnoot(129)
| |
4. Uit deze studie afgeleide besluiten
Wanneer wij de gegevens die deze studie oplevert, samenvatten, komen we tot enkele interessante besluiten. Sommige waren bekend. Andere waren tot nog toe niet genoeg onderstreept. Een paar zijn nieuw. In de eerste plaats openbaart Conscience zich hier als wetenschapsmens.
Hij blijkt inderdaad een wetenschappelijk-historische roman te willen schrijven. Daarom raadpleegt hij een hele reeks ‘moderne’ werken die hem kunnen inlichten over het wetenschappelijke (nl. historische) aspect van zijn roman. Wanneer hij moet kiezen tussen de twee redacties van Froissart die in zijn tijd voorhanden zijn, gaat zijn voorkeur uit naar hs. Valenciennes, dat zo pas in 1835 voor het eerst werd uitgegeven. Zijn tijdgenoten aanzagen die tekst immers voor de beste. Conscience kent uitstekend Frans en ook Middelfrans. Hij stelt vast
| |
| |
dat Buchon de Froissart-tekst heeft gemoderniseerd. Onze romancier zal zijn aanhalingen uit Buchon opnieuw ‘archaïseren’. Terwijl de Gentse hoogleraar Lenz de Froissart-tekst eveneens ‘aanpast’, zal Conscience enerzijds de ‘aangepaste’ Froissart-tekst uit Lenz in voetnoot vertalen, maar anderzijds de oorspronkelijke paralleltekst uit Froissart nauwkeurig omzetten in zijn roman, en zo a.h.w. de werkwijze van de professor wraken.
Elders nochtans neemt de Antwerpenaar het niet zo nauw: hij vertaalt meer uit Froissart dan hij ons dat in zijn voetnoten te kennen geeft. In die, laten we maar zeggen ‘zeldzame’, gevallen waar hij zijn ontleningen verzwijgt, mogen we hem misschien wel een plagiaris noemen. Zijn verwijzingen zijn bovendien niet altijd precies, noch in de aanduiding van de gebruikte bladzijden uit Buchon, noch in de orde waar de zinnen van zijn voorbeeld in voorkomen.
We begrijpen best dat zijn roman slechts betrekkelijk historisch moet heten: onze schrijver kent en volgt de geschiedenis zoals ze bepaald werd door de stand van het wetenschappelijk onderzoek van zijn dagen. Daarom gebruikte hij hs. Valenciennes, waar men de ‘erste’ redactie van de ‘Chroniques’ in meende te vinden. In feite gold het de ‘tweede’ redactie, bestemd voor een francofiel publiek, en daarenboven onvolledig t.o.v. andere handschriften: alleen de gebeurtenissen tussen 1325 en 1340 worden er in beschreven. Volgt Conscience die versie in Arteveldes ‘toespraak’ in het begin van zijn roman, dan moet hij later, voor de ‘rede’ van 1345, nochtans een beroep doen op de andere, door Buchon uitgegeven redactie, die in feite de ‘eerste’ was en voor een anglofiel publiek werd geschreven. De romanschrijver beperkt zich eveneens tot de vijandige rol die door Frankrijk wordt gespeeld. Hij is niet op de hoogte van de invloed van Brabant in de Gentse onlusten. Die werd in de ‘derde’ redactie van de ‘Chroniques’ beschreven. Conscience kende ze niet, aangezien die eerst in 1867 werd uitgegeven. Door zijn beperking tot Froissart (en de andere bronnen die bij Froissart aanleunden) ziet hij Artevelde als de ‘Wijze Man’, beeld dat door Froissart en diens latere compilators werd ‘gevulgariseerd’. Andere historische feiten kende Conscience niet, onderstreepte hij niet, of liet hij weg: b.v. de ‘Engelse handelsreizen’ van Arteveldes bekwame, tweede vrouw, Arteveldes middeleeuwse ‘wreedheid’ en moord(en?), diens in het Frans gestelde brieven aan de koning van Engeland, zijn ‘grote goederen’ (te Assenede, Zelzate, Baasrode, Bornem), enz.
We leren Conscience opnieuw kennen als ‘romantisch’ redenaar. Zijn oratorisch talent worde bewezen uit de door hemzelf uitgesproken
| |
| |
‘romantische’ redevoeringen en niet uit de ‘klassieke’ rede van Jacob van Artevelde. De laatste is te veel een vertaling uit Froissart om aan Conscience te mogen worden toegeschreven. De elementen die de Vlaamse auteur aan die rede toevoegde, zijn eveneens ‘romantisch’: i.p.v. het ‘klassieke’, ordevolle, realistische aspect van de Franse tekst, hebben we hier het ‘romantische’, ‘in het wild gegroeide’, idealistische uitzicht van de Vlaamse weergave.
Maar tenslotte leren we Conscience beter waarderen als literator. Hij is een uitstekend vertaler, bovendien een scheppend kunstenaar, dramatisch van aanleg. Froissart ‘idealiseerde’ Artevelde hoe langer hoe meer in de opeenvolgende redacties van zijn kronijken. Conscience volgde van in het begin van zijn roman zijn eigen inspiratie. Hij verleende zijn held eigen, welbepaalde karaktertrekken: i.p.v. de listige, weke, ‘Franse’ diplomaat, krijgen we een wijze, stoere Vlaamse volksleider. Zo ontketent de schrijver in zijn held een geweldige demon die hem enerzijds dwingt bepaalde historische gebeurtenissen uit Froissart voorbij te zien, en hem er anderzijds toe aanzet nieuwe gegevens (o.a. uit Rens) in te lassen. Arteveldes demon kent geen list, weet van geen vlucht. Hij wordt door Nietzsche beschreven:
‘Auf Höhen bin ich heimisch,
nach Höhen verlangt mich nicht.
Ich hebe die Augen nicht empor;
ein Niederschauender bin ich,
alle Segnenden schauen nieder...’
Daarom konden ‘die Zwerge... diesen Riesen verhindern zu rieseln’. Daarom werd Artevelde gedood in het midden van zijn idealistische redevoering.
Omdat hij een geboren dramaturg was, splitste Conscience Froissarts dialogen tussen twee ‘spelers’, in tonelen met protagonist, antagonist, tritagonist en hulpspelers. Daarom ook liet hij de gebeurtenissen van 1337, liever dan op St Michiel zoals Froissart, anders dan op 28 december zoals andere kronijkschrijvers, dramatisch plaatsgrijpen op Kerstdag.
Omdat hij daarenboven een auditief kunstenaar was, wonen we de rede van Artevelde bij als in de meest suggestieve filmvertoningen van onze tijd.
En om dat alles willen wij Conscience meer waarderen. Waren er ‘rationalisten’ en ‘psychologen’ in onze tijd die hem minder hoog aanschreven, dan weten we toch hoe de jongeren van dagen opnieuw hun toevlucht nemen tot het ‘irrationele’, d.w.z. het ‘sentimentele’
| |
| |
Onze tijd keert zich opnieuw af van Plotinos' ‘nous emphrôn’. We zijn terug verzeild in de ‘vis affectiva’ van de Middeleeuwen. Konden we ons daarenboven nog ontdoen van ons ‘individualisme’ en onze zucht naar ‘oorspronkelijkheid’, hadden we weer de ‘gemeenschapszin’ die aan de basis ligt van bijna alle grote kunstwerken sinds de Oudheid, dan bestond er misschien een kans dat iemand zich aan het werk zou zetten om, zoals Gezelle het met Longfellow deed, Conscience te ‘vertalen’, d.w.z. in en taal die we begrijpen en aanvaarden, te herschrijven, en hem zo in 1983, de honderdste verjaring van zijn afsterven, waardig te doen gedenken.
| |
Summarium
Auctor Hendrik Conscience, quamvis ex auctoris Jean Froissart chronicis in suo libro, intitulato Jacob van Artevelde, sui herois orationem penitus ad litteram transcripserit, attamen, cum, additis propriis sententiis, verissime istius auctoris verba, quamquam non in melius adaptaverit, verus plagiator non est appellandus. In additorum elementorum stilo enim differentia inter ambos auctores est notanda: dum ille Froissart in sua clara et rationali methodo excellit, hic Conscience contra, rerum gestarum sui populi herois romanticus narrator manet.
|
-
voetnoot+
- Verblijvend in Kongo, en over een miniem aantal boeken beschikkend, wensen wij hier vooraf degenen die ons in België bij onderhavige studie hielpen, te danken, inzonderheid de heren G. Schmook en Dr. W. Van Eeghem (om hun opbouwende kritiek bij de beoordeling van ons artikel), de heer G. de Haveskercke en mevr. G. Peeters-Gosselin (om hun opzoekingen in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel).
-
voetnoot(2)
- Wanneer we iemand tot een daad willen aansporen, verkiezen we vaak met hem te gaan ‘praten’. In Congo heet dat ‘palaberen’. Sint Paulus' methode noemt men ‘spiraalvormig’: hij gebruikt geen syllogismen, maar beklemtoont een waarheid, die hij telkens en telkens op een andere manier herhaalt. In de Middeleeuwen gebruikte men ‘schietgebeden’ om tot bij God te geraken: honderd maal per dag werden ze herhaald, ze warmden het gemoed op en spanden zo het menselijke streefvermogen naar het verlangde object. De heiligen uit Indië doen hun gebedsmolentjes draaien en fluisteren steeds weer: ‘o het kleinood in de bloem van de lotus’. Lang voor Christus' geboorte zaten de monniken in de Egyptische woestijn, met de ogen onafwendbaar strak op hun navel gericht, steeds weer te herhalen: ‘Heer, erbarm u mijner’. Vrome Mohammedanen zag ik in de vlieghaven van Beirut de verzen van de Koran
lispelen, terwijl langzaam de kralen van hun gebedsnoer door hun vingers gleden. Hitler paste de methode toe door hele massa's dezelfde woorden te doen schreeuven en ze zo geestdriftig te maken. De reclame van onze tijd, met haar steeds terugkerende slogans en beelden is op dezelfde, tenslotte door alle mensen aanvaarde, algemene regel gebaseerd: ‘tot een waarheid brengt men iemand niet, tenzij langs “sentimentele” weg.’
-
voetnoot(3)
- We schrijven ‘nù’, want in zijn tijd wàs hij ‘redenaar’. Hij bereidde zijn toespraken tevens zodanig voor, dat, zoals G. Schmook me meedeelt, ‘nog voorbeelden bekend staan, waar hij in handschrift aanduidde waar het ritme zou vertragen en de stem zich verheffen’.
-
voetnoot(4)
- Ook interessant in dit verband is, zoals W. Van Eeghem schreef (in zijn beoordeling van onze studie - met het oog op de opneming ervan in de VMKVA): ‘de grondige studie, door J. Geurts aan de onderhavige rede gewijd in zijn “Proeven van letterkundige ontledingen” II2 (Hasselt 1914), 20-31’. Bovendien moet men hier lezen, zoals M. Gilliams me schrijft, ‘wat de “nuchtere” Max Rooses over het gehalte van Consciences redevoeringen
meedeelt’.
-
voetnoot(5)
- Bibliografische nota gewijd aan Hendrik Conscience in ‘Winkler Prins Encyclopaedie’, VI (1949), 340.
-
voetnoot(6)
- ‘De Vlaamse Letterkunde’ (Antwerpen-Den Haag 1953), 136.
-
voetnoot(7)
- De tijd waarin hij leefde, dwong hem tenslotte zo te werken. Het was een tijd van intense, wetenschappelijke belangstelling voor de Middeleeuwen i.h.a., en, in Vlaanderen, voor zijn eigen geschiedenis in het bijzonder. Zo kon Conscience dan ook de meest ‘moderne’ werken voor zijn roman raadplegen, niet alleen de ‘nieuwe’, volledigere uitgave van Froissart door Buchon in 1835, maar ook de van zijn ‘vrienden’: P.A. Lenz, ‘Jacques van Artevelde. Situation de la Flandre à son avènement. Histoire des six premiers mois de son administration’, in ‘Nouvelles Archives historiques, philosophiques et littérares’ I (Gent 1837), 261-310; J.N. Despars, ‘Cronijcke van den Lande van Vlaenderen’ (Brugge 1837), ook (Brugge 1840); A. Voisin, Examen critique des historiens de Jacques van Artevelde (Gent 1841), e.a.
-
voetnoot(8)
- (Antwerpen 1913). Overgedrukt uit ‘Hendrik Conscience. Studiën en kritieken... Uitgegeven door het Conscience-Comiteit van Antwerpen’.
-
voetnoot(12)
- Cp. de aangehaalde teksten bij nn. (10)-(11) en bij nn. (24)-(25).
-
voetnoot(13)
- ed. W.P. Ker, 6 dln (London 1901-1903), herdrukt in 8 dln (London 1927-1928). Froissart, geboren te Valenciennes, bij de toenmalige Vlaams-Henegouwse grens, was acht (of elf) jaar toen Jacob van Artevelde vermoord werd.
-
voetnoot(14)
- (Antwerpen 1849), 3 dln. Hieruit stammen onze aanhalingen.
-
voetnoot(15)
- In andere uitgaven vindt men niet altijd die verwijzingen.
-
voetnoot(16)
- De volledige beschrijving van die bronnen kan men natuurlijk lezen in V. Fris, ‘De Bronnen van de Historische Romans van Conscience’. 1912.
-
voetnoot(17)
- (Gent 1913), 2 dln, ed. ‘Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde’.
-
voetnoot(18)
- Overdruk uit ‘Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie...’, dec. 1952 en maart 1953.
-
voetnoot(19)
- We vonden dat werk immers nog het beste dat we in dit verband over Conscience konden lezen.
-
voetnoot(22)
- o.c. I, XIII. Conscience verwijst er naar Voisin, ‘Examen critique’, XXII.
-
voetnoot(24)
- Cp. de aangehaalde citaten uit Fris, bij nn. (10)-(11).
-
voetnoot(29)
- o.c. III, 196, 212, 213 (4 citaten), 214, 216, 219.
-
voetnoot(32)
- We volgen hierin de mening van S. Luce. Cfr. diens ‘Chroniques de J. Froissart’ T.I, Dl. 1: (‘Introduction au premier livre des Chroniques’) (Paris 1869. Kervyn de Lettenhove in ‘Oeuvres de Froissart... Chroniques’ T.I, Dl. 2 en 3 (Bruxelles 1873) onderscheidt heel wat meer redacties. Cfr. in dat 2e en 3e deel, pp. 535-536, de inhoudstafel. Een summiere vergelijkende classificatie van die redacties vindt men in onze voetnoot (56).
-
voetnoot(33)
- Kervyn de Lettenhove gebruikte hs. Amiens als ‘legger’ in zijn Froissart-editie. Hs. Valenciennes bestrijkt om zo te zeggen alleen de periode 1325-1340, en is a.h.w. slechts een samenvatting van hs. Amiens.
-
voetnoot(34)
- Kervyn de Lettenhove beschouwt redactie-C als ‘Quatrième rédaction’.
-
voetnoot(35)
- Cf. M. Wilmotte, ‘Froissart’ (Bruxelles, 1948, Collection ‘Notre Passé’ 1e sér. III), 31, n. 10: ‘Froissart nous dit qu'il “emprit à rimer et à dittier les guerres”, dont il avait esquissé l'histoire, et qu'il porta le livre en Angleterre “tout compilé”. Mais nous n'avons nulle trace d'une chronique rimée par lui.’
-
voetnoot(36)
- Jean le Bel of, Jehan le Beal, in het Latijn ‘Johannes Belli’ (± 1280-1370) was de prachtlievende kanunnik van St Lambertus te Luik, die zo pittig in al zijn glorie beschreven wordt door Jacques de Hemricourt, in ‘Miroir des nobles dede Beaumont et de Cymay’ (o.c., XI). Froissart maakte zelf zijn bron bekend: ‘Je me veuil fonder et ordonner sur les vraies croniques jadis faites et rassemblées par venerable homme et discret monseigneur Jehan le Bel, chanoine de Saint Lambert de Liège’ (cit. Luce, ‘Chroniques’ I, Dl. 1, XVII). Luce onderstreept het belang van die ontleningen wanneer hij schrijft: ‘Des trois rédactions du premier livre, la première est certainement celle où l'on trouve en général, de 1325 à 1356’ (d.w.z. de tijd van Jacob van Artevelde die ons hier vooral interesseert) ‘le moins de développements originaux et où l'on constate les emprunts les plus nombreux, les plus serviles à la chronique du chanoine de Liège. Ces emprunts à Jean le Bel abondent tellement dans la première rédaction qu'on a plus vite fait d'y relever ce qui est original que ce qui provient d'une source étrangère’ (o.c., XVIII), en ‘Parfois même Froissart a transcrit mot à mot le texte du chanoine de
Liège’ (ibid.). Al had Conscience zich met het Froissart-probleem ingelaten, dan kende hij Jean le Bel toch niet. In Froissart zag hij de eerste historiograaf van Artevelde. Luce zegt nog, en het is a.h.w. een echo van Consciences uitspraak: ‘on en peut dire autant du célèbre passage où l'élévation de Jacques d'Arteveld est raconté avec tant de malveillance et de parti pris. Quel récit passionné, curieux même dans ses erreurs et ses injustices! Comme il respire bien l'étonnement, le dédain que dut éprouver la fière aristocratie des bords de la Meuse pour l'insolente tentative du chef des vilains de Flandre! C'est qu'en effet le véritable auteur du récit dont nous parlons n'est pas Froissart, mais le noble chanoine de Liège, qui, n'allant à la messe qu'avec une escorte d'honneur de seize ou vingt personnes, trouve bien impertinent cet Arteveld qui se fait accompagner de soixante ou quatrevingts valets’ (o.c., XIX - XX). Cf. het verhaal van Jean le Bel, ‘Comment un nommé Jacques d'Artevelle régnait en Flandres’ in M.L. Polain, ‘Les... Chroniques’ I, 127-129.
-
voetnoot(38)
- Jan van Henegouwen had Estinnes in 1336 aan zijn dochter Jeanne geschonken ter gelegenheid van haar huwelijk met Louis de Châtillon, graaf van Blois. Wanneer deze laatste in 1372 sterft, wordt zijn broer Guy, die reeds Beaumont bezat, graaf van Blois en erft Estinnes.
-
voetnoot(40)
- Luce verwijst naar zijn uitg. I, Dl 2, 126-129.
-
voetnoot(45)
- Een zeldzaam geworden editie. In het exemplaar van de K.B., Brussel (II 54302 C) lezen we een geschreven noot op de eerste bladzijde: ‘Il n'y a eu d'imprimé que ces 632 p. du tome I, dont deux ou trois exemplaires au plus ont échappé à la destruction qui a été faites des feuilles tirées’. Ook Kervyn de Lettenhove, ‘Oeuvres...’ I, 2e en 3e dl, 450, n. 1 schrijft: ‘L'édition de Dacier fut à peu près tout entière mise au pilon. Un savant anglais, M. Petrie, prenait plaisir à rappeler... qu'il en avait recueilli quelques feuillets à Paris dans la boutique d'un cordonnier. Plus heureux que M. Petrie, j'en ai retrouvé un exemplaire complet, c'est-à-dire composé de 632 pages’. Cfr. ook Luce, ‘Chroniques...’ I, 1e Dl, XCIV, n. 1. Het valt dan ook wel te verwonderen dat, terwijl de minder zeldzame uitgaven van Buchon in de ‘Kostbare reserve’ werden ondergebracht, de uitgave van Dacier door ieder gewoon bezoeker van de Albert I-Bibliotheek kan ‘gebruikt’ worden.
-
voetnoot(46)
- De catalogus (zowel de gedrukte als die op steekkaarten) van de K.B., Brussel vermeldt eveneens een uitgave van 1836 (nl. onder G 937). Vraagt men ze, dan krijgt men ofwel die van 1835 of die van 1837. Het is wellicht een ‘spookboek’!
-
voetnoot(47)
- Editie 1824, o.a. te Gent, U.B., Hist. 67058; editie 1835, ibid., Ar. 3265; editie 1837, 2 exx. te Brussel, K.B., 9e cl. XVI B 3 Chron. 4 en ook Fétis 753. De uitgaven van Kervyn de Lettenhove en van Luce zijn van latere datum: de eerste publiceerde vanaf 1867
(nl. T. II), en de tweede vanaf 1869.
-
voetnoot(48)
- Cfr. Kervyn de Lettenhove, ‘Oeuvres...’ I, 2e en 3e dl., 449.
-
voetnoot(49)
- o.c., 452; Luce ‘Chroniques...’ I, 1e dl., IV, n. 1. Buchon volgde Dacier van zo nabij dat hij ook diens fouten overschreef (cfr. Luce, o.c., XC, n. 2). Toch is het niet een letterlijk dezelfde uitgave.
-
voetnoot(51)
- Ibid. Over de publicaties van Cayrol, Rigollot e.a., betreffende hs. Amiens, cfr. Kervyn de Lettenhove, ‘Oeuvres...’ I, 2e en 3e dl., 190-193.
-
voetnoot(53)
- ‘Jacques van Artevelde’, 278, n. 3. Die datum is natuurlijk fout, aangezien Froissart in 1334 of 1337 geboren werd. De door Lenz aangehaalde gebeurtenissen echter speelden zich af in 1337. Lenz publiceerde daarenboven zijn artikel in 1837, d.w.z. bij de vijfhonderdste verjaring van die gebeurtenissen. Daarom hechtte hij dergelijk belang aan die datum.
-
voetnoot(55)
- In Jean le Bel komt de redevoering ook niet voor. Franse geleerden onderscheidden daarom (?) een ‘Franse’ en een ‘Engelse’ Froissart: cp. Kervyn de Lettenhove ‘Oeuvres...’ I, 2e en 3e dl., 79, n. 1: ‘M. de la Fontenelle de Vaudoré, résumant les travaux de MM. Rigollot et de Cayrol sur le texte d'Amiens, s'exprime en ces termes: ‘La version d'Amiens est le Froissart français, tandis que les textes connus jusqu'ici sont le Froissart anglais.’ (Met de laatste teksten bedoelt hij redactie-A).
-
voetnoot(56)
- Bij het einde van deze paragraaf is het wellicht interessant een summiere classificatie en benaming der verschillende redacties te geven van het eerste boek (de gebeurtenissen van 1325 tot 1377) van Froissarts kronijken Wanneer men een Froissart-citaat uit Conscience wil terugvinden en vergelijken in die verschillende edities van de Henegouwer, en daarbij dan wil weten in welke redactie dergelijke aanhaling thuishoort, dan vraagt dat heel wat hoofdbrekerij en tijdverlies, indien men niet over een korte vergelijkende tabel beschikt (we onderstrepen de teksten die als voornaamste ‘legger’ dienden in de respectieve uitgaven).
|
Benamingen gegeven in de uitgaven van |
Onze classificatie (volgens Luce) |
Hs. geschreven in en voor: |
Luce |
Kervyn (+ datering) |
Dacier en Buchon (1824) |
Buchon (1835, 1837) |
A (ten minste 50 hss.) |
|
{ A1
(verloren) |
1361 Filippa van Henegouwen |
‘1e phase de la 1e rédaction’ |
|
{ A2
(5 hss.) |
tussen 1369-1373 Robrecht van Namen |
‘2e phase de la 1e rédaction’ |
‘2e rédaction’ 1379-1381 |
|
{ A3
(50 hss.) |
na 1378 |
‘3e phase de la 1e rédaction |
|
{ { (A3a)
(45 hss.) |
|
‘proprement dite’ |
|
‘seule rédaction (hs. Parijs, B.N. 2641) |
‘2e rédaction’ |
{ { (A3b)
(5 hss.) |
|
‘1e réd. revisée’ (hs. Parijs B.N., 6477-6479) |
‘3e rédaction’ 1400-1404 |
|
B (2 hss.)
- hs. Amiens (ontdekt in 1840, 1e uitg. in 1867 door Kervyn) |
tussen 1376-1383 Guy de Châtillon (de Blois) |
‘2e rédaction’ |
‘1e rédaction’ 1377-1379 |
|
- hs. Valenciennes (1e uitg. in 1835 door Buchon) |
|
‘un abrégé de la 2e rédaction’ |
‘Essai de 1e rédaction’ 1376 |
|
‘1e rédaction’ |
C (1 hs.)
hs. Rome (ontdekt in 1860, 1e uitg. in 1867 door Kervyn) |
na 1400 |
‘3e rédaction’ |
‘4e rédaction’ 1404-1410 |
|
-
voetnoot(61)
- Cp. de tekst bij n. (67). Hs. Amiens (het andere hs. volgens redactie-B), dat Conscience niet kende, bevat dat ‘comparatieve element’ niet: ‘Et avint que, ung jour apriès disner, is s'en partirent plus de cinq cens’ (ed. Luce, I, 2e dl., 390; ed. Kervyn de Lettenhove, II, 412).
-
voetnoot(63)
- We bespraken het probleem van de gebruikte redacties en uitgaven zo uitvoerig, omdat we bij de ‘rede’ van Jacob van Artevelde op grote moeilijkheden stuitten om de gebruikte Froissart-tekst terug te vinden. Cfr. § 3 blz. 133.
-
voetnoot(64)
- Volgens hs. Amiens, heeft dat alles plaats op, of tegen Sint Michiel (29 september): ‘Che fu environ le Saint Michiel, l'an mil trois cens trente et sept’ (ed. Luce, I, 2e dl., 413). Beide feesten waren belangrijk in de Middeleeuwen: over het feest van St Michiel schrijft G. d'Haucourt, ‘La vie au Moyen Age’ (Paris 1952 Collection ‘Que sais-je?’. 132), 68: ‘Avant les pluies, l'on procède aux charrois: vers les moulins, les granges, des décimateurs, des seigneurs, des propriétaires, des marchands. Chacun s'assure de provisions pour l'hiver, et la saint Michel est une grande date de redevances.’ Alleen na die datum kan dus normaal een hongersnood beginnen: na een misschien magere oogst (maar in elk geval een oogst) en na het betalen van zijn schulden. Het nieuwe jaar begint met Kerstmis. G. d'Haucourt (o.c., 56) schrijft: ‘pour le peuple, l'année nouvelle débute au temps de Noël et de l'Epiphanie. A la campagne, les labours d'automne et les semailles des blés d'hiver sont terminés. Les travaux sont achevés, la récolte à l'abri, le lard dans le charnier. Les grands froids s'approchent. Il fait bon se claquemurer au coin du feu et passer des heures à bricoler ou à se reposer, les mains sur les genoux, devant l'âtre, tandis que les enfants se battent à coups de boules de neige ou glissent sur la glace. En ville, les épiciers pilent les aromates dont on assaissonera les mets de Noël et dont le parfum embaume les rues.’ Het tragische gebeuren te Gent krijgt door de tegenstelling met het normale blije Kerstfeest, een veel feller dramatisch uitzicht.
-
voetnoot(65)
- Dat wordt dan ‘de Vrijdagmarkt’ bij Conscience.
-
voetnoot(66)
-
J.A.C. Buchon, ‘Les Chroniques de Sire Jean Froissart’ (Paris 1835) III, 453.
-
voetnoot(70)
- De omzetting (op. het Frans) is wellicht meer welluidend dan een slaafse vertaling. Er is ook een morele schakering: voor Conscience schijnt ‘wysheid’ hier belangrijker te zijn dan financieel machtsbetoon.
-
voetnoot(71)
- Conscience vertaalt, zij het zeer vrij, dan toch heel zwierig de laatste twee, moeilijk vertaalbare, Franse zinnen.
-
voetnoot(72)
- Consciences gewone aanspreektitel is in dat geval ‘Gezellen’: op. de ‘tede’ bij n. (86), en de tekst bij n. (68).
-
voetnoot(76)
- De laatste zinnen kunnen als volgt vertaald worden:
‘En indien er iemand is die de last op zich zou willen nemen,
dan ben ik bereid me in “lijf en have” (cfr. Conscience) bloot te geven
en met die man te zijn; of, indien jullie in alles mijn broers,
vrienden en gezellen wilt zijn om met mij gemene zaak te maken,
dan, alhoewel ik het niet waardig ben, zal ik er me graag mee belasten.’
-
voetnoot(75)
- Het enkelvoud, ‘vermogen’, wordt wellicht bedoeld als vertaling van het Franse ‘biens’. In het licht van de Franse tekst gaat het zeker niet over ‘geestesvermogens’.
-
voetnoot(77)
- Waar Froissart schrijft ‘tous... d'une voix’, splitst Conscience de sprekers in ‘de deken’ en ‘zyne makkers’. Dergelijk werkprocédé vinden we opnieuw toegepast in de ‘rede’: cp. tekst bij n. (125).
-
voetnoot(78)
- De laatste zin is de ‘negatieve’ vertaling van ‘pour demourer dalze my’.
-
voetnoot(80)
- We kunnen hierbij noteren dat de schrijver lichtjes overdrijft (zo ‘letterlyk volgde hij Froissart toch niet na, noch in ‘vergadering’, noch in ‘samenspraek’), dat hij de naam Froissart nu juist (en niet meer volgens Lenz) weergeeft; dat de voetnoot voorkomt op blz. 43, alhoewel ze betrekking heeft op de teksten van blz. 38, 41 en 42; dat de verwijzing naar Froissart zou moeten luiden ‘pages 453-454’. De eerste en de laatste opmerkingen hebben later in ons betoog wel enig belang.
-
voetnoot(81)
- Alle Franse hss. gebruiken dezelfde woordorde. Ter vergelijking:
-
‘Ensi alla li dis royaumme hors de la droite ligne, che samble-il à moult de gens...’ (ed. Kervyn de Lettenhove II, 21; volgens hs. Amiens);
-
‘Ensi ala li dis royaummes hors de la droite lignie, che samble il à moult de gens... ‘(ed. Luce I, 2e dl., 218; volgens hs. Amiens en andere hss.) en ook Jean le Bel:
-
‘Ainsy ala ledit royaume hors de droicte ligne, se semble à moult de gens...’ (ed. Polain I, 7).
-
voetnoot(83)
- (Gent 1789), heruitgave door M. Lesbroussart van P. d'Oudegherst, ‘Les Chroniques et Annales de Flandres’ (Antwerpen 1571).
-
voetnoot(85)
- In feite trok du Theil reeds in 1777 de aandacht van Dacier op die tekst, zoals Kervyn de Lettenhove (‘OEuvres...’ I, 2e & 3e dl., 160) schrijft: ‘Dacier n'a pas ignoré toutefois l'existence du codex du Vatican. En 1777, du Theil lui envoya le calque du premier et du dernier feuillet, et néanmoins il ne paraît point qu'il y ait reconnu, comme cela lui était si facile, une rédaction toute différente de celles qu'il avait eues sous les yeux.’ De tekst had uiterst belangrijk kunnen zijn voor de roman. Er wordt immers gesproken over de rol die de hertog van Brabant speelde in de Gentse opstand.
-
voetnoot(86)
-
‘Gezellen’ (i.p.v. het middeleeuwse ‘Bonne gens’, d.i. ‘Goede lieden’, zou een anachronistische, sociale nuance kunnen inhouden (‘Gezellen’ betekent immers niet ‘leergezellen’, aangezien het hier gebruikt wordt als aanspreektitel voor de ‘meesters’ en de ‘dekens’ die ook aanwezig waren). In feite is het de vertaling van het elders door Froissart gebruikte ‘compaignons’. Cfr. n. (72).
-
voetnoot(87)
-
‘van my’. Het volk is inderdaad ontstemd. De Franse tekst (‘que vous faut? Qui vous meut?’) bevat een eenvoudige vraag naar wat er bij het volk omgaat. Conscience echter, brengt door de woorden, ‘van my’, de ontstemming dadelijk in verband met de spreker. Die schijnt zich bijgevolg in zekere mate schuldig te voelen. Misschien werd die idee van schuld Conscience ingegeven door de Franse woorden (die de rede juist voorafgaan): ‘se commença à humilier...’. Anderzijds is de eerste zin uit deze redevoering een herhaling van wat wij de ‘eerste toespraak’ van Artevelde in deze roman zouden kunnen noemen. We denken aan de parallelteksten die we onder § 2 bespraken. Daar ook begint de Gentenaar met ‘Gezellen, wat verlangt gy van my?’. Nog andere echo's uit die toespraak vangen we hier in de ‘rede’ op. Blijkbaar wilde Conscience de aandacht trekken op de ironie van de geschiedenis: in 1337 komen de Gentenaars naar Artevelde. Hij vraagt wat ze verlangen. Hun smekend antwoord luidt: ‘Raad’. In 1345 komen ze opnieuw naar hem. Weer vraagt hij wat ze verlangen. Nu schreeuwen ze: ‘Rekenschap!’. De enige die getrouw dezelfde bleef - en dat doet Conscience ons hier intens aanvoelen - was
Artevelde: de ‘toespraak’ toont aan wat hij belooft te doen; de ‘rede’, wat hij gedaan heeft volgens zijn belofte. Die ‘dramatische’ elementen waren reeds voorhanden in Froissart. Conscience schijnt ze, o.i., te onderstrepen.
-
voetnoot(88)
-
‘misdaen’: Artevelde staat als een ‘misdadiger’ terecht.
-
voetnoot(89)
-
‘naer myn vermogen’: verschuiving naar een ander plan dan ‘à votre volonté’. We noteren in deze alinea dat Froissart het element ‘u’ beklemtoont (viermaal ‘vous’, daarbij nog ‘dites’, en ‘votre’; daartegenover slechts tweemaal ‘moi’, en tweemaal ‘je’). Conscience beklemtoont het ‘ik’ (driemaal ‘my’, tweemaal ‘ik’, eenmaal ‘myn’; daarnaast éénmaal ‘gy’, ‘u’, ‘zegt’). Is Artevelde de toestand veel meer meester in Froissart, dan zien we hoe hij zich van in het begin, wil verdedigen in Conscience.
-
voetnoot(91)
- Froissart suggereert dat een deel van het volk Artevelde niet eens hoort; we horen alleen de kreten van ‘ceux qui ouï l'avoient’.
-
voetnoot(90)
-
‘gestolen’. ‘van Dale's Nieuw Groot Woordenboek’ (1950), 1725 geeft als eerste betekenis van ‘stelen’ aan: ‘heimelijk wegnemen om zich wederrechtelijk toe te eigenen’. Froissart schrijft: ‘dévoyé sans titre de raison’, d.w.z. ‘bestemd voor een ander dan zijn wezenlijk doel, en dat, zonder aanvaardbare rechtsgrond’: een vergrijp dat lichter is, en een beschuldiging waarop kan geantwoord worden, nl. betreffend haar element ‘aanvaardbare rechtsgrond’.
-
voetnoot(92)
- Conscience blijkt een ‘auditief’ schrijver te zijn. Hier voegt hij er het ‘auditieve’ woord ‘gedruysch’ bij. Het is een ‘realistische’ noot in die middeleeuwse tekst.
-
voetnoot(93)
- ‘Men bedriegt u’: een derde personage wordt hier, naast de ‘protagonist’ (Artevelde) en de ‘antagonist’ (Geraard Denijs), ten tonele gevoerd: een ‘tritagonist’ (Frankrijk). Het volk-zelf is niet schuldig, volgens Conscience, maar wel de groep door een vreemde mogendheid opgeruide onruststokers. Consciences tekst krijgt een politieke, internationale kleur. Ten onrechte werd hem de idee van die vijfde colonne ingegeven door de woorden van Froissart: ‘Qui vous meut?’ Conscience verstond wellicht: ‘Wie ruit u op?’ (zoals hij op het einde van zijn rede zal schrijven: ‘...overweegt wien gy onwetend tot werktuig dient’. De betekenis van de Franse zin is echter, zoals in redactie-C wordt duidelijk gemaakt: ‘Pourquoi estes vous si esmeus?’ (ed. Kervyn de Lettenhove, IV, 322; ed. Luce, III, 318), en zoals Buchon het begrepen had in zijn uitgave van 1824: ‘Que vous muet?’ (II, 256), en dat we beter vertalen met ‘Wat zit u dwars?’. Wellicht las Conscience hier te vlug.
-
voetnoot(94)
- Op de klare beschuldiging: ‘Gij hebt gestolen!’, antwoordt Consciences Artevelde even klaar: ‘Ik heb niet gestolen!’. - Op ‘Gij hebt, zonder er toe gemachtigd te zijn, de schat voor een ander dan het oorspronkelijke doel bestemd’, antwoordt Froissarts Artevelde (niet: ‘Ik heb de schat aan de Engelse koning beloofd’) listig: ‘Ik heb er nooit een groot aan ontnomen’, d.w.z. ‘Ik heb niet gestolen’. Hoezeer de antwoorden letterlijk overeenstemmen, toch hebben ze een totaal verschillende
draagwijdte.
-
voetnoot(96)
- ‘répondirent-ils, d'une voix’, wordt hier gesplitst, enerzijds in ‘une voix’ (nl. Geraard Denijs roept: ‘Neen, neen... Gy moet sterven’), anderzijds in ‘ils’ (nl. ‘zyne aenhangers huilden “Hy moet sterven!”’). Weer (cfr. n. (92)) beklemtoont Conscience het ‘auditieve’ element in zijn verhaal: ‘riep ...met akeligen lach... huilden’.
-
voetnoot(98)
- Zoals Froissart het woord ‘dévoyé’ nauwkeuriger omschreef met ‘sans titre de raison’, voegt hij hier aan het woord ‘envoyé’ (bijna hetzelfde betekenend als ‘dévoyé’ - alleen het richtingaanduidende prefix verschilt) de uitdrukking toe ‘sans notre sçu’. Bijgevolg zijn de Gentenaars in Froissart ontstemd, omdat Artevelde op eigen houtje heeft gehandeld. Het gaat er om machtsmisbruik, niet om diefstal, zoals bij Conscience.
-
voetnoot(99)
- Deze zin staat beter op zijn plaats in Froissart.
-
voetnoot(100)
- Bij Froissart eist het volk de doodstraf, omdat Artevelde zijn macht te buiten ging (cfr. n. (98)). Bij Conscience krijgt zijn misdaad, nl. diefstal, een nieuwe kleur, nl. ‘landverkoperij’.
-
voetnoot(101)
- Ook deze zin staat beter op zijn plaats in Froissart.
-
voetnoot(102)
- ‘dwingeland’. Wat Froissart, in zekere zin, als reden tot de ontstemming doet gelden, wordt hier een derde facet van Arteveldes misdrijf (cp. n. (90) en (100)).
-
voetnoot(103)
- Froissart spreekt de hele tijd met middeleeuwse sympathie over Artevelde. Het ‘sentimentele’ speelt er zijn rol. Voor Conscience is, zoals gezegd, het ‘auditieve’ belangrijker (cp. nn. (92), (96)). Astevelde blijkt bij hem maar matig ontroerd: hij geeft ‘meer kracht en nadruk aen zyne stem’.
-
voetnoot(104)
- Weer (cp. n. (89)) wordt door Conscience het ‘ik’-element onderstreept: ‘myne... ik myne... myn... myn’. Froissart begint met de mooie zin: ‘tel que je sui vous m'avés fait’, die, spijtig genoeg, niet door Conscience wordt overgenomen. Bij Conscience blijft Artevelde wat hij was, iemand die door het volk tot leider werd gekozen, die er veel voor gedaan heeft, maar ‘Artevelde’ bleef. Alhoewel Froissarts mooie uitdrukking kan betekenen: ‘U heeft me tot uw leider gemaakt’, wordt die idee echter zó uitgesproken, dat het woord een veel algemener betekenis krijgt, nl. ‘Wat ik ben, van welk standpunt uit ook bekeken, het is uw schepping. Ik ben noch meer noch minder dan wat u mij maakte.’ Indien het volk hem bijgevolg wil doden, is dat een veroordeling van het volk-zelf.
Wat Artevelde ook zeggen mag in Conscience, kan niet verhelpen dat zijn terechtstelling minder erg is dan bij Froissart. Bij de laatste slaat het volk de hand aan zichzelf; bij Conscience wordt een gunsteling van het volk verwijderd, en kan die door een andere vervangen worden. Zoals elders (cp. n. (93)), worden nochtans Froissarts ideeën, iets later, toch weer door Conscience uitgesproken, wanneer hij gewaagt van ‘het plengen van broederbloed’.
Op het eerste gezicht schijnt Conscience de ontleende redevoering nu uit te breiden. De ‘ideeën 8,10,11’, en gedeeltelijk ‘idee 9’ vinden we niet in de paralleltekst van Froissart. In feite sluiten deze ‘ideeën’ aan bij de woorden van Arteveldes toespraak in het begin van de roman, en op die manier krijgen we dan toch weer Froissart-teksten, waar we ze niet verwachten. We citeren die parallelteksten nu en in de volgende noten (105)-(107). Bij ‘ideeën 8 en 11’ van Conscience passen de hoger, onder 52, aangehaalde teksten:
‘Artevelle... dist: ‘...Sachiés que de tout mon pooier je vous vorroie aidier et tout le pays... je vorroie exposer mon corps et biens...’ |
‘Artevelde (sprak) ‘...Ik ben gereed myn leven en myn vermogens op te offeren ...om Vlaenderen van den hongersnood te verlossen en uit de vernedering te redden.’ |
-
voetnoot(105)
- Bij ‘idee 9’ herinnere men zich (en de Franse tekst ligt bijna nog dichter bij die van Consciences rede hier):
‘Alors dirent-ils, tous d'un assens et d'une voix: ‘Nous vous promettons léalement à demourer dalez vous en toutes choses, et d'y aventurer corps et biens’ |
‘(wy)beloven regtzinniglyk u in alles te ondersteunen en er lyf en have aen te wagen. Waer gy het beveelt zullen wy ons bloed vergieten... Daerop geef ik u de hand.’ |
-
voetnoot(106)
- Bij ‘idee 10’ herleze men:
‘...il lui firent grant révérence et honneurs, et dirent: ‘Chier seigneur, veuilliés nous oyr. Nous venons à vous à conseil; car on nous dist que les... biens et sens de vous remettra le pays de Flandres et son point. Si nous dittes comment, et vous ferez aumosne.’ |
‘Mher Van Artevelde... gelief ons te aenhooren. Wy komen by u om raed: men heeft ons gezegd dat gy, door uwe wysheid en ...goederen, Vlaenderen voorspoed en vryheid kunt teruggeven. Hier zyn wy bereid u te volgen en te gehoorzamen: zeg ons wat wy moeten doen.’ |
De laatste zin van Froissart suggereert heel wel een ‘smekende bedelaar die met opgeheven handen vraagt’, een beeld dat dezelfde, als de hier gecursiveerde, woorden uit Consciences pen doet vloeien.
-
voetnoot(107)
- Cfr. voor ‘idee 11’, de onder n. (104) aangehaalde parallelteksten. - Uit die overeenstemming tussen ‘toespraak’ (begin van de roman) en ‘rede’ (einde van de roman) blijkt hoe innig-dramatisch het boek werd samengehouden. We mogen echter niet verhelen dat we dergelijke overeenstemming ook bij Froissart vinden.
-
voetnoot(108)
- ‘onrechtvaerdig’. Zoals bij Froissart (‘sans raison’), is de rede naast de kwestie. Op de aanmaning ‘Geef rekenschap!’, antwoordt Artevelde niet. Froissart stelt hem voor als een sluw diplomaat, die geen antwoord ‘wenst’ te geven, maar die tijd wil winnen. Alle aangehaalde redenen om Artevelde niet te doden, zijn drogredenen. Indien het als een misdaad aangerekend werd, Vlaanderen aan de Engelse koning aan te bieden, dan had al het goede dat hij voorheen gedaan had, geen belang meer, tenzij misschien als verzachtende omstandigheid. Zo gebeurde het met de Franse maarschalk Pétain; zo schreef ook Shakespeare in ‘Henry VIII’, IV, ii, 45:
‘Men's evil manners live in brass; their virtues
We write in water.’,
en in ‘Julius Caesar’, III, ii, 79:
‘The evil that men do lives after them...’.
Maar een rede dient natuurlijk niet altijd om de waarheid te doen zegevieren. En een goed redenaar ziet uit naar passende argumenten om zijn publiek te overreden. Anders verlaat hij het podium. Dat laatste doet Froissarts Artevelde dan ook.
-
voetnoot(109)
- ‘overweegt’. Conscience heeft reeds gewezen op wat Artevelde deed. Hij gebruikt hier Froissarts woorden ‘Avisez’, om weer eens op de buitenlandse invloed te wijzen (cp. nn. (93), (95)).
-
voetnoot(110)
- Artevelde is een beter volkstribuun bij Froissart. Concreet wordt zijn goed beheer bewezen door: ‘toutes choses à volonté, blés, laines, avoir, et toutes marchandises’. Consciences Artevelde houdt zich, zoals Shakespeares Brutus, teveel bij algemene, zij het dan ook idealistische, gedachten.
-
voetnoot(111)
- Cp. n. (101). De zin staat hier beter op zijn plaats dan in Conscience: cp. n. (113).
-
voetnoot(113)
- Een logische zin: ‘Rekenschap’ wil het volk hebben, geen gepraat. Het blijft bij zijn stuk: daareven klonk het: ‘dévoyé sans titre de raison’, daarna: ‘envoyé... sans notre sçu’, en nu: ‘compte et raison...du trésor... que vous avez gouverné trop longuement sans rendre compte’, onderstreept in de echoënde woorden van de volgende zin: ‘sans rendre compte’. Er is geen de minste vooruitgang. Het volk is niet te overreden. Zit het verhaal nu vast?
Neen. Froissart geeft de mogelijkheid aan tot het vervolg. Hij had het volk laten roepen: ‘Descendez!’. Die kreten doen wellicht in Artevelde een nieuwe list geboren worden: ‘Goed! Ik ga naar beneden komen. Die lui gaan denken dat ik inga op hun uitnodiging. Ze zullen gedurende een paar momenten niet weten wat gedaan, omdat ik zo onmiddellijk naar hen luister. Juist de tijd, niet, om langs de voordeur naar hen toe te gaan, maar wel, om langs de achterdeur naar buiten te glippen, mijn paard op, en ik ontsnap!’ Al wordt die verantwoording door Froissart niet uitgesproken, toch menen we ze bij die bondige Franse tekst te mogen denken.
-
voetnoot(112)
- We vragen ons af wat Conscience hierna wel mag zeggen.
-
voetnoot(114)
- Omzeggens het hele volk is koppig tegen Artevelde gekeerd bij Froissart. Conscience verdeelt ‘zijn’ volk. Eerst heet hij het ‘de menigte’. En hier noteren wij vooruitgang: de mensen beginnen naar Artevelde te luisteren, en dat is zeer belangrijk. Zo bereidt Conscience immers het ‘tragische’ einde en de latere roem van de Gentse leider voor: zijn stamgenoten zullen hem als een held kunnen vereren. De ‘menigte’ begon zich immers te laten overreden. D.w.z., de uitspraak ‘Niet schuldig’ wordt in het vooruitzicht gesteld. Wordt Artevelde dan toch gedood, dan zal het een ‘moord’ op een ‘onschuldige’, meer nog, op een ‘verdienstelijk man’ zijn.
Maar dan is daar Geraard Denijs. Eerst staat hij, a.h.w. alleen (‘had gepoogd’). Hij slaagt er in de betovering van Arteveldes woord bij sommigen te breken (‘drong... tusschen de luisterende ambachtsgezellen rond’; dat ‘ronddringen tusschen’ is wel een speciale uitdrukking; ze suggereert de moeilijkheid die Geraard ondervindt, om zijn ‘eedgenoten’ weg te krijgen. Aangezien de tijd kort is, krijgen we een indruk van Geraards uiterst nerveus aandringen). En het resultaat is: ‘velen verlieten... hunne standplaets’. Zo krijgen we dan die twee groepen in ‘Consciences’ publiek: ‘Geraards velen’, en ‘de rest van de luisterende menigte’. Welke groep is de grootste? De laatste. Want Conscience omschrijft de eerste met de woorden ‘onder den boom’: d.w.z. alhoewel men had kunnen denken dat Geraard bijna alleen stond, kon men nu toch zien dat er tenslotte ‘velen’ het met hem eens waren; vergeleken met de menigte die het marktplein vulden, waren het er echter weinigen: ze schaarden zich onder ‘een boom’.
-
voetnoot(116)
-
Buchon noteert: L'auteur anonyme de la ‘Chron. de Flandre’ le nomme ‘Gérard Denis’, et le qualifie ‘doyen des tisserands’: son récit diffère aussi en quelques points de celui de Froissart. Suivant lui, Jacques d'Artevelle, qui savait que Gérard Denis et quelques autres bourgeois puissans étaient contraires à ses projets, engagea Edouard à lui prêter cinq cents soldats pour en faciliter l'exécution. Il embusqua ces soldats auprès de Gand où il devait les introduire dans la nuit pour s'en rendre maître et faire main basse sur ses ennemis: il rassembla de plus dans sa maison environ cent quarante de ses amis disposés à le servir aveuglément. Mais Gérard Denis ayant été informé de ce qui se préparait, fit armer les bourgeois et courut assiéger Artevelle, qui fut tué, ainsi que tous ceux qui prirent sa défense.’ (Buchon, ‘Chroniques...’ (1835) I, 206 col. 1, n. 1)
Die noot deed Conscience wellicht teruggrijpen naar de ‘Cronijcke van Vlaenderen’. Hij noteert immers zelf: ‘Maer Thomaes (Geeraart Denys... dies gewaer wordende, volchder zoo cort achtere, dat hy hem thooft cloofde totter kele met eene byl’. ‘Cronycke’ van Despars’, II, 376.
-
voetnoot(115)
- Duurde het een kwartier of langer vooraleer Geraard die ‘felle slag’ gaf? Artevelde bleef klaarblijkelijk heel die tijd bij de ‘yzeren leun’ van zijn venster tot de ‘luisterende menigte’ spreken.
-
voetnoot(117)
- T.o.v. de verwijzing naar Despars (cp. n. (116)) citeert Conscience hier nog:
-
‘Le Ruwaert Flamand n'a-t-il pas fini par succomber sous les coups d'une faction, qui avait mis la hache aux mains de Gérard Denis’? Voisin, ‘Examen critique’, XLIII;
-
‘Gérard Denys... lui porta le coup de mort’. Simonde de Sismondi, ‘Histoire des Français, t. IV, pag. 456.’
-
voetnoot(118)
- Voisin (cf. n. (117)) verwees naar ‘Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje, voor 1841.’, Achtste Jaergang. - Gand, Michiels, frères, in - 12, de 182 pages. - Voyez p. 30, à l'article intitulé: ‘De dood van Artevelde’, par F. Rens.’ (A. Voisin, ‘Examen critique...’, 109, n. 1). Hij haalt de woorden van die ‘rijmelaar’ aan. Conscience citeert de woorden van Rens hier eveneens in de ‘rede’. Onze schrijver had de verwijzing van Voisin naar Rens echter niet nodig om de ‘verzen’ van deze laatste te kennen. W. Van Eeghem schrijft (in zijn bespreking van ons artikel, met het oog op de opneming ervan in de VMKVA): ‘H. Conscience heeft inderdaad de laatste woorden van zijn held (“Volk!...Gent!...Vlaenderen!”) niet vernomen langs het boek van A. Voisin, Examen..., om, maar hij heeft die rechtstreeks ontleend aan het Nederduitsch Letterkundig Jaerboekje voor 1844 (Gent), p. 33, aan welks eerste jaargangen hij geregeld medewerkte, en van welks 71 Antwerpse intekenaars hij het in 1839 op zich nam, het abonnementsgeld te innen. Zie daaromtrent dr A. Jacob, Briefwisseling van, met en over H. Conscience...I (Gent 1913), 62, 65, 103, 117, 152, 171, 302.’
De woorden van Rens waren voor Conscience echter belangrijker dan zijn citaat dat doet uitschijnen. Men vergelijke (we plaatsen onze bijvoegingen tussen haakjes):
(‘Vrienden! spreekt de held, wat is uw eisch of bede?
'k Ben tot uw dienst bereid. Gy weet, 'k deed nooyt een schrede
Dan voor uw aller heil, voor 't heil van stad en staet...
't Scheen of eerbied weêr op veler aanzicht gloor,
En of een teêr gevoel, het streelend mededoogen
Die harde zielen weêr tot zachtheid had bewogen;
Maer uit den diksten zwerm verhief zich eene stem...
...brengt den koenen held den eersten slag op 't hoofd,
Door meerder slagen ras van kracht en geest beroofd’);
de tekst loopt verder en van hier af citeert Conscience:
‘En nauwlyks hoorde men des Ruwaerds veege lippen
De woorden Volk!... en Gent!... en Vlaanderen!... ontglippen.
Zoo stierf hy, offer van zyn vuerge vryheidsmin,
Die 't Vlaemsche volk zoo liefde als eigen huisgezin,
En lang, maar onverdiend, met vreemden hoon beladen,
Thans als een heilstar blinkt in 's Lands Historiebladen.
F. Rens, De dood van Jacob van Artevelde.’
Rens behandelt op zijn eigen manier de ‘rede en de dood’ van Artevelde. Bij hem, zoals in Conscience, zien we hoe ‘het woord van Artevelde de aandacht der menigte (begon) te boeijen’, en hoe ‘Geeraert Denys... had gepoogd, door woest geschreeuw den Opperhoofdman te beletten in zyne rede voort te gaen’. De laatste woorden van de held stammen insgelijks, zoals Consciense-zelf dat aanstipt, uit Rens.
-
voetnoot(119)
- Gezelle deed hetzelfde, maar dan op een meesterlijke wijze, met Longfelows ‘The Song of Hiawatha’. A. van Duinkerken paste in zijn gedicht ‘Haroen en Hafis’ op een vrijere manier Longfellows ‘The Arrow and the Song’ aan. Vergelijk ook P.N. van Eycks ‘De Tuinman en de Dood’ en W. Somerset Maughams zelfde verhaal, aangehaald als opdrachttekst in John O'Haras eerste roman, ‘Appointment in Samarra’.
-
voetnoot(120)
-
Kléber Haedens, ‘Une histoire de la littérature française’ (Paris 1945), 40.
-
voetnoot(121)
- ‘De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden’ (Amsterdam-Brussel (1953)), 41. O.i. had Lissens beter geschreven: ‘Ondanks de beperking... is hij een rasechte romancier en een geboren kunstenaar.’ We menen dat Lissens onze auteur lichtjes onderschat. De Vlamingen schijnen aan een minderwaardigheidscomplex te lijden bij het beoordelen van hun grote stamgenoten, waaronder Conscience. Over Froissart, die zo hoog wordt aangeschreven, kunnen we ook lezen: ‘...la raison qui lui a mis la plume à la main est le désir de plaire à la noblesse qui lira ses livres, aux grands protecteurs qui le récompenseront de les avoir loués. De là le caractère particulier de son oeuvre, ses vues limitées.’ (Albert Pauphilet, ‘Historiens et Chroniqueurs du Moyen Age Robert de Clari, Villehardouin, Joinville, Froissart, Commynes’ (Paris (1952) Bibliothèque de la Pléiade. 48), 373-374). Op een gelijkaardige manier schreef Conscience voor zijn volk, en (we kunnen op hem toepassen wat over Froissart werd gezegd)...‘De là le caractère particulier de son oeuvre, ses vues limitées’!
-
voetnoot(122)
- Froissart schreef even veel, maar bovendien ‘herschreef’ hij herhaalde malen zijn ‘Chroniques’ en telkens na jaren bezinking.
-
voetnoot(124)
- ‘Idee 4’ in Froissart; ‘Ideeën 4 en 5’ in Conscience.
-
voetnoot(127)
-
G. Schmook (persoonlijke mededeling, waarvoor mijn beste dank) merkt hier zeer treffend op: ‘...interessant dat (Conscience) zijn Artevelde niet op de vlucht wenste te zien gaan; hij wilde hem ruggelings laten ten ondergaan; door de scene zó in te richten neemt Conscience nog een ander moreel voordeel: zijn vijanden schenden zijn woning, wat in Vlaanderen sedert Boudewijn Hapken een erg vergrijp is.’
-
voetnoot(128)
- ed. Luce, III, 318. En, zegt de anonieme kronijk van Valenciennes, ‘il fut là abatus et tout décoppés et tués (ed. Kervyn de Lettenhove, IV, 466).
|