Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1968
(1968)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Voor een behoorlijke apparatuur van de Nederlandse literatuurstudie
| |
[pagina 315]
| |
bied begeeft, heeft zo de indruk dat het met de apparatuur van deze sector niet helemaal in orde is. Spoedig constateert hij leemten en tekorten die eerder beschamend dan verbazend zijn. Ik wilde dit onlustgevoel gaarne bondig toelichten en, daarop aansluitend, enkele desiderata en suggesties voorbrengen. Vooraf moet ik met nadruk verklaren dat ik mij beperk tot de Nederlandse literatuurstudie en dan nog bepaaldelijk tot de algemene werken, de werkinstrumenten die dienstig zijn of zouden zijn voor de hele Nederlandse literatuurstudie. De instrumenten, het allereerstnodige; niet de methoden, - die laat ik buiten beschouwing. Ook neem ik mij voor, gewoon zakelijk en pragmatisch te werk te gaan zonder de historiek van een onmiskenbare achterstand te maken. Waarom deze diagnose nu? Ik beken dat zij gedeeltelijk is ingegeven door de jongste hervorming van de studie van de germanistiek in België. Voor het eerst sedert vele jaren heeft de academische opleiding van de germanisten grondige veranderingen ondergaan. Wij zijn op weg naar verder doorgedreven specialisatie reeds tijdens de vormingsjaren. Dit zal hogere eisen met zich meebrengen aan, maar ook vanwege de studenten: de nood aan een degelijke apparatuur zal zich scherper doen voelen bij eerder en meer gespecialiseerde krachten. Deze programmahervorming, die niet te vroeg komt, is slechts een aanpassing aan noden van de tijd. Tot zulk een aanpassing had de wetenschap zelf reeds eerder boven en beneden de Moerdijk moeten overgaan.
***
Misschien klinkt het ongelofelijk, maar de studenten die zich wensen te specialiseren in de Nederlandse literatuurstudie kunnen wij geen inleiding of geen gids ter hand stellen in de aard van het Apparaat voor de studie der geschiedenisGa naar voetnoot(2), door Romein-Haak, dat de aankomende historici uit ons taalgebied ter beschikking krijgen, of van E. Bouvier en P. Jourda, Guide de l'étudiant en littérature françaiseGa naar voetnoot(3), of de ruimere inwijding van G. Müller-Schwefe, Einführung in das Studium der englischen PhilologieGa naar voetnoot(4). Het is wel pikant, dat over de oceaan, de jonge Amerikaanse neerlandici er beter aan toe zijn: voor hen stelde W. Lagerwey, hoogleraar aan Calvin College, Grand Rapids, Michigan, een | |
[pagina 316]
| |
inleidende bibliografische lijst samen, Guide to Netherlandic studiesGa naar voetnoot(5), die gestencild verspreid wordt.
De rubrieken ‘overzichten van de letterkunde’ en ‘literatuur in beeld’ zijn tamelijk goed voorzien. Wat laatstgenoemde betreft, zijn we bij.Ga naar voetnoot(6) Inzake overzichten is de toestand gunstig voor de algemene overzichten (KalffGa naar voetnoot(7), Te WinkelGa naar voetnoot(8), KnuvelderGa naar voetnoot(9)), al valt het jammerlijk avontuur van het standaardwerk Geschiedenis van de letterkunde der NederlandenGa naar voetnoot(10) te betreuren: begonnen in 1939, is het niet voltooid en in sommige gedeelten reeds aan 't verouderen. Er bestaan ook enkele overzichten per periodenGa naar voetnoot(11), maar hier zijn verrassende leemten. Wij missen een hedendaags beeld van de Gouden Eeuw en een ander van de 18de eeuw. Ook de afzonderlijke geestesbewegingen en stijlperioden zijn niet aan bod gekomen: geen boek over de barok, de Verlichting, de romantiek, het expressionisme, enz. Hetzelfde geldt nagenoeg voor de genres, soorten en vormen. Alleen | |
[pagina 317]
| |
het toneel is bedacht, door J.A. WorpGa naar voetnoot(12) voor Nederland, door Th. de RondeGa naar voetnoot(13) voor Vlaanderen. De parodieGa naar voetnoot(14) en de fabelGa naar voetnoot(15) vonden haar geschiedschrijver, maar de lyriek, de ode, het sonnet, de roman, de novelle, de kritiekGa naar voetnoot(16)?
Hoe is de toestand op het stuk van literatuurwetenschap en literaire theorie, steeds wat de werkinstrumenten betreft? Kalffs Inleiding tot de studie der literatuurgeschiedenis, die van 1914 dateert en in 1923 een herdruk beleefdeGa naar voetnoot(17), is niet meer bruikbaar. De encyclopedische inleiding van Baur, De literatuur, haar historiographie en methodesGa naar voetnoot(18), | |
[pagina 318]
| |
een prestatie in het Nederlands taalgebied, is van 1939; een tien jaar later aangekondigde herziene uitgave is niet verschenen. De inleidingen van Kalff en Baur kunnen uiteraard niet vervangen worden door C.F.P. Stutterheims Problemen der literatuurwetenschapGa naar voetnoot(19), dat als wijsgerige bezinning is opgevat, of door Geschiedschrijvers van onze letterkundeGa naar voetnoot(20), door G. Brom, dat zich tot de historiografie beperkt. Wat ontbreekt is een inleiding van het formaat van M. Wehrli, Allgemeine LiteraturwissenschaftGa naar voetnoot(21) of R. Wellek en A. Warren, Theory of literatureGa naar voetnoot(22), die echter zou aanknopen, waar het kan, bij verschijnselen en studies uit het Nederlands taalgebied. Over sommige aspecten van de literaire theorie - het versGa naar voetnoot(23), de stilistiekGa naar voetnoot(24), de kritiekGa naar voetnoot(25) - bestaan voortreffelijke studies. Een omvattend boek is er niet. Wij zouden al dankbaar zijn voor een alfabetisch ingericht referentiewerk, vrij uitvoerig als H. Morier, Dictionnaire de poétique et de rhétoriqueGa naar voetnoot(26), of bescheidener van opzet als de Grundbegriffe der Literatur van O. BantelGa naar voetnoot(27). | |
[pagina 319]
| |
En wat met de reeksen van tekstuitgaven, die zo essentieel zijn? Geen ‘Bibliothèque de la Pléiade’, geen ‘Classiques Garnier’, geen ‘Everyman's Library’, zelfs geen bescheidener reeks als die van Reclam. De door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde opgezette ‘Bibliotheek der Nederlandse Letteren’ heeft geen vierde van haar programma verwezenlijktGa naar voetnoot(28). De kleine reeksen die doorgaans verzorgde uitgaven brengen, zijn niet representatief voor de Nederlandse letterkunde als geheelGa naar voetnoot(29). Vaak behoren zij tot het type van de schooluitgaven. Van dit patroon wijken de voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden uitgegeven ‘Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde’ en ‘Zwolse Drukken en Herdrukken’ gelukkig meer en meer af. Ook een grote literairhistorische bloemlezing, die de studie van de ontwikkelingsgang nuttig zou begeleiden, ontbreekt sedert het Overzicht van F. Bastiaanse en Zeven eeuwen, door K.H. de Raaf en J.J. GrissGa naar voetnoot(30), die in hun tijd uitstekende diensten hebben bewezen, niet meer werden herdrukt. Vandaag dienen wij echter een stap verder te gaan en ons eerder te richten naar een werk op het niveau van Die deutsche Literatur, Texte und ZeugnisseGa naar voetnoot(31).
De tot dusver beschouwde rubrieken hebben in meerdere of mindere mate betrekking op overzichten van en kennismaking met de stof als | |
[pagina 320]
| |
zodanig en met de benadering ervan. Laten we nu nagaan wat voor verder doorgedreven onderzoek aanwezig resp. gewenst is. In aanmerking komt dan vooreerst de bibliografie. Welnu, er bestaat, om het precies te zeggen, van de Nederlandistiek, onderdeel Letterkunde, geen bibliografie, - geen algemene, geen van de bronnen, geen van de literatuurhistorische studies, geen van de literairtheoretische studies. Geen Cambridge bibliography of English literatureGa naar voetnoot(32), geen Goedeke, - en hoe gelukkig zouden wij ons al prijzen met één enkel boekdeel, waarmee J. Körner, Bibliographisches Handbuch des deutschen SchrifttumsGa naar voetnoot(33) en J.S. Diaz, Manual de bibliografia de la literatura espan̄olaGa naar voetnoot(34) het kunnen doen. Wij zijn aangewezen op 19de-eeuwse bibliografieën, vaak gespecialiseerde, d.i. uiteraard beperkte, zoals bijv. de bovenvermelde, nog niet vervangen Bibliographie der Middelnederlandsche taal- en letterkunde, door L. PetitGa naar voetnoot(35). Voor doorlopende bibliografieën is er geen EppelsheimerGa naar voetnoot(36) voorhanden. Tijdschriften en jaarboeken reiken hier een helpende hand, zelfs van over de oceaanGa naar voetnoot(37). | |
[pagina 321]
| |
De bibliografie van de tijdschriften is een verwaarloosd gebiedGa naar voetnoot(38). R. Roemans, de laatste jaren bijgestaan door H. van Assche, heeft hier pionierswerk verricht, hoezeer hij zich ook in de ruimte tot Vlaanderen en in de tijd tot de periode sinds 1893 heeft beperktGa naar voetnoot(39). Zeer gewenst lijkt me ook, behalve een bibliografisch werk in stricte zin, een gedocumenteerd overzicht van de letterkundige tijdschriften, zoals bijv. Fr. SchlaweGa naar voetnoot(40) er een op bescheiden schaal heeft gemaakt voor Duitsland, maar zeer goed denkbaar is buitendien een geschiedenis van de letterkundige tijdschriften in de Nederlanden, - een prachtig onderwerp voor een in alle opzichten groot boekGa naar voetnoot(41). Inmiddels, willen wij dadelijk de hand aan de ploeg slaan en tonen dat wij eindelijk van onze tijd zijn, dan moeten wij, zoals dat voor verscheidene andere vakken reeds gedaan wordt, de middelen vinden om ‘abstracts’ uit te geven. Wenselijk is verder een volledig repertorium van de doctorale dissertaties en de licentiaatsverhandelingenGa naar voetnoot(42). Het wordt ook tijd dat men gaat denken aan een bibliografie van ver- | |
[pagina 322]
| |
talingen van literaire werkenGa naar voetnoot(43). Zij kan een brug worden naar een intensiever bedrijvigheid op het terrein van de vergelijkende literatuurwetenschap.
Het is niet de eerste maalGa naar voetnoot(44) dat ik wijs op de wenselijkheid van een bio-bibliografisch woordenboek van de Nederlandse letterkunde, dat aan de eisen van de huidige wetenschap voldoet. Ik mocht daarbij reeds het Dictionnaire des lettres françaises, o.l.v. Kard. G. GrenteGa naar voetnoot(45), aanhalen. Duitsland heeft zijn KoschGa naar voetnoot(46), die thans geheel herzien wordt, het handwoordenboek van WilpertGa naar voetnoot(47) en de Personalbibliographie van J. HanselGa naar voetnoot(48). Oostenrijk heeft zijn eigen lexiconGa naar voetnoot(49). Wij hebben onze Frederiks en Van den Branden, die bijna tachtig jaar oud isGa naar voetnoot(50). | |
[pagina 323]
| |
Andere soorten van referentiewerken zijn de letterkundige lexicons. Deze kunnen uitgaan van auteurs, titels, personages, bewegingen, enz., zoals bijv. The Oxford companion to American literature, door J.D. HartGa naar voetnoot(51) - waartegenover wij slechts het verdienstelijk amateurswerk Letterkundig woordenboek van K. ter LaanGa naar voetnoot(52) te stellen hebben - of er kan uitgegaan worden van de stof, de genres, de stromingen, enz. zoals het geval is met het onvolprezen Reallexikon der deutschen LiteraturgeschichteGa naar voetnoot(53) en met (weliswaar internationaal) de RomanführerGa naar voetnoot(54) en Gregors SchauspielführerGa naar voetnoot(55), waartegenover wij niets te stellen hebben. Andere formules zijn Daten deutscher Dichtung, door H.A. en E. FrenzelGa naar voetnoot(56), of nog de Deutsche Literaturgeschichte in Tabellen, door F. Schmitt en G. FrickeGa naar voetnoot(57). Wij hebben niets van dien aard.
Ter oriëntering op het gebied van boek, boekhandel en uitgeverij bestaan gedeeltelijke overzichten van uiteenlopende aard, doch slechts één algemeen en wel erg summier: Eug. de Bock, Beknopte geschiedenis van de boekhandel in de NederlandenGa naar voetnoot(58), een verkorte druk van een reeds beknopte studie die Het Nederlandse boek. Overzicht van zijn geschiedenisGa naar voetnoot(59) heette. Wat weten wij over onze drukkers en onze uitgevers, niet alleen uit de oude glorietijd, maar ook uit latere perioden? | |
[pagina 324]
| |
Waar vinden wij het allemaal, kritisch en bruikbaar, en bij elkaar? Met het onderzoek van de pers is het al niet beter gesteld. Dit terrein ligt zo goed als braak. Onze historici hebben, met name op initiatief van het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis, ons een voorbeeld gegeven door het publiceren, sinds 1958, van studies, bibliografieën en repertoria van de pers in VlaanderenGa naar voetnoot(60). Zover heeft de literatuurstudie het weer niet gebracht.
Nog enkele woorden over wat ik kortheidshalve archieven en verzamelingen zal noemen. Nuttig zou een lijst zijn van archieven, bibliotheken, musea, wetenschappelijke instellingen, verenigingen, genootschappen en particuliere verzamelingen in België, Nederland en Frans-Vlaanderen en daarbuiten, waar manuscripten, zeldzame drukken, documenten, brieven e.d. die van belang zijn voor de Nederlandse letterkunde, bewaard wordenGa naar voetnoot(61). Het zou natuurlijk een flink beredeneerde en gecommenteerde lijst dienen te zijn met opgave van de aard - daarom vooralsnog niet de inventaris - van het aanwezig materiaal.
***
Deze zeer vluchtige verkenning heeft misschien de indruk gewekt van een ontstellende nalatigheid. De tekorten en desiderata zijn inderdaad ernstig en talrijk. Dit is geen stilstand, dit is achterstand. Van schuldvragen en van kritiek onthoud ik mij; ik pleit evenmin verzachtende omstandigheden. Ik doe ook niet aan contestatie. Zeker wil ik niet gezegd hebben dat het bij ons inzake Nederlandse literatuurstudie de dood in de pot is; er valt integendeel een verheugende, gevarieerde activiteit te constateren. Ik heb me dan ook een ogenblik afgevraagd, of ik niet liever de op diverse gebieden bereikte resultaten zou opgesteld | |
[pagina 325]
| |
en afgewogen hebben tegen wat nog te doen valt. Dat zou alleen wat zalf op de wonden geweest zijn. Wij moeten de toestand durven zien zoals hij is. Ik heb ten slotte maar liever de verschillende rubrieken systematisch afgetast en kort verslag uitgebracht. Aan dit systematisch aftasten zijn pijnlijke ervaringen voorafgegaan. Om te beseffen wat ons ontbreekt aan werkinstrumenten moet men gaan aankloppen zijn bij instellingen die geen inventaris van hun bezit hebben of andere waar men geen spoor vindt van documenten, die er gecatalogeerd zijn. Men moet drukke contacten hebben gehad met een modelarchief als het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, waar een ongelofelijk rijk materiaal zich steeds maar ophoopt en niet kan gevaloriseerd worden bij gebrek aan wetenschappelijk personeel en financiële middelen. Of men moet zich gewaagd hebben aan de studie van Gezelle, een figuur, dacht ik, die boven de 19de eeuw uitrijst en waar vele wegen naar leiden en van uitgaan, daarom dus interessant voor ons onderwerp. Ik wil het niet hebben over de Gezellestudie als zodanig, met haar indrukwekkende literatuur, maar over de ervaringen van een vorser die zich op het Gezellepad begeeft. Niet alleen dwaalt hij in een Jubileumuit gave van Guido Gezelle's Volledige WerkenGa naar voetnoot(62) die helemaal niet volledig zijn, aangezien o.a. de gelegenheidsgedichten, het journalistiek proza en een groot gedeelte van de briefwisseling ontbreken. Hij mist een lijst van de eerste drukken van Gezelle en rekent er niet meer op, bij zijn leven een bibliografie van de geschriften van Gezelle te zien verschijnen, - nochtans is dát de basis van de grondige kennis van het werk en de mens. Hij mist wetenschappelijke informatie over dag-, week- en maandbladen waar Gezelle aan meewerkte. Hij mist studiën, ja dikwijls de meest elementaire inlichtingen over drukkers en uitgevers; een bio-bibliografisch lexicon; een catalogus van 19de-eeuwse leesboeken en bloemlezingen; een oriëntering over letterkundige depots en verzamelingen. Hij weet dat er bijdragen over Gezelle opgenomen zijn in verschillende feestbundels. Hoeveel zijn er dat? ik bedoel hoeveel bijdragen en ook hoeveel feestbundels, - want er bestaat geen bibliografie van Nederlandse feestbundels, die nochtans zo een rijke mijn van studies zijnGa naar voetnoot(63). Kan er iets ondernomen worden? Vooraleer deze vraag te beant- | |
[pagina 326]
| |
woorden wil ik wijzen op twee recente initiatieven, regelrecht uit de bovengeschetste noodsituatie ontstaan. Het een is het ‘Centrum voor de studie van het Vlaamse Cultuurleven vanaf het begin van de 18de eeuw’, dat in 1967 werd opgericht en gevestigd is in het AMVC, te Antwerpen. Het heeft tot doel alle archivalia die betrekking hebben op het Vlaams cultuurleven sedert 1700 te inventariseren en in de vorm van inventarissen, geleidelijk ook in de vorm van studiën uit te geven. Het staat onder de leiding van hoogleraren en zal dank zij de steun van het Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek een aantal wetenschappelijke navorsers in dienst nemen. Het ander initiatief is de oprichting van een ‘Centrum voor Gezellestudie’, dat sedert okt. 1966 bij de Universitaire Faculteiten St.-Ignatius te Antwerpen functioneert. Het is bedoeld als documentatie- en studiecentrum en stelt publikaties in het vooruitzicht. Gemeenschappelijk aan beide los van elkaar tot stand gekomen initiatieven is het besef dat fundamenteel onderzoek door vorsers die in een georganiseerd verband werken een noodzaak is om achterstand in te halen. De vraag of iets kan ondernomen worden om tekorten als de bovengeschetste te dekken kan m.i. slechts een constructief antwoord krijgen, indien de middelen worden gevonden om, zoals voor beide centra, ook voor het hele vak een fundamenteel onderzoek door vorsers-metstatuut en bijgestaan door een bureauredactie te organiserenGa naar voetnoot(64). En | |
[pagina 327]
| |
dan nog zou het een illusie zijn, te verwachten dat op korte termijn zal verwezenlijkt worden wat in driekwarteeuw niet werd ondernomen. Is het vermetel te menen dat er voor het principe zelf van een organisme voor onderzoek een redelijke kans bestaat in deze tijd, nu de regeringen zijn gaan inzien dat zij financiële verantwoordelijkheid dragen tegenover het wetenschappelijk onderzoek? Mag men niet aannemen dat zij naast de steun die zij op steeds ruimere en meer efficiënte wijze aan de levende literatuur verlenen, ook bereid zijn het valoriseren van het literair patrimonium te helpen mogelijk maken? Alleen dank zij rijkssteun kan een initiatief met allure vorm krijgen in onze landen. Ik voeg erbij dat men aan heel de zaak niet hoeft te beginnen, als men niet bereid is groot te zien. Dit grote zal nog altijd kleiner zijn dan wat voor de exacte wetenschappen en de techniek wordt gedaan. Omtrent de vorm en de uitbouw van zulk een initiatief meen ik dat één man het niet op zich nemen kan, een uitgewerkt plan voor te leggen. Alleen reeds de voorgenomen structuur moet de vrucht zijn van gemeenschappelijk overleg tussen specialisten en instanties in Vlaanderen en Nederland. Beide delen van de Nederlanden dienen bij de zaak betrokken te worden, waarbij voorlopig in het midden blijft, of een centrale instelling dan wel een taakverdeling over twee samenwerkende vleugels gewenst is. Ik hoef daar vandaag niet verder op in te gaan. Wel zij het mij vergund, ervoor te waarschuwen dat mijn voorstel geen panacee is. Het werk van graven in de diepte of van synthetiseren dat sinds jaren in zijn bonte verscheidenheid verricht wordt, moet doorgaan. De Academie kan daarbij nuttig werk blijven leveren door het geven van impulsen, of, zoals vandaag, van waarschuwingen, verder door het uitschrijven van prijsvragen en het publiceren van financieel niet renderende studies. In haar geestdriftige jonge jaren heeft zij vérder gezien en zelf de hand aan het werk geslagen, toen zij het plan opvatte van een grote bloemlezing van 16de-, 17de- en 18de-eeuwse schrijvers en toen zij de uitgave van een bio-bibliografisch woordenboek van de Vlaamse letterkunde aanvatte. De bloemlezing kwam er niet en van het woordenboek verschenen slechts drie afleveringen in een spanne tijds van zeven jarenGa naar voetnoot(65). De geestdrift werd blijkbaar niet geschraagd door een doelmatige organisatie. Het is mijn persoonlijke overtuiging | |
[pagina 328]
| |
dat de Academie, zoals ze functioneert, ook vandaag geen grote werkinstrumenten kan voortbrengen. Ik acht het echter mogelijk dat zij een beschermende en coördinerende rol zou vervullen en de zetel van een centrum voor onderzoek zou worden. De grote hoop blijft gevestigd op de universiteiten en de universitaire instellingen. Hier voltrekt zich een gunstige kentering. Dit blijkt uit de eerder vermelde hervorming van het programma van de germaanse filologie en uit een zich stilaan baan brekende evolutie - voorlopig slechts in de geesten - van faculteiten naar departementen, wat een grotere mogelijkheid van zelfstandigheid en specialisering inhoudt. Het zou echter gewenst zijn dat docenten en vorsers aan de universiteiten en universitaire instellingen inmiddels nauwe contacten zouden leggen en, zonder hun onafhankelijkheid prijs te geven, een gedeelte van hun activiteit op elkaar zouden afstemmen. En ook de stille, meestal hardnekkige individuele arbeid, vaak na de dagtaak verricht, moge voortgang vinden. Zoveel van wat de Nederlandse literatuurstudie toonbaars heeft is ontstaan als hobby of uit een geestdrift zonder berekening, niet zelden uit een roeping die wegens omstandigheden niet geheel tot ontplooiing kon komen. Het detailwerk van geringe of grote omvang, door alleenstaanden of in het raam van leeropdracht of vorserstaak ondernomen, is zinvol voor het geheel. Uit dit werk toch moeten nieuwe gegevens komen voor de uitgave van Hooft, de biografie van Huygens, de monografie over Conscience, het leven van Gezelle, - allemaal nog eens voorbeelden van eenvoudige, daarom niet minder pertinente leemten en desiderata. De onmisbare detailstudie zal de onmisbare werkinstrumenten ten nutte komen, terwijl de laatstgenoemde op hun beurt het detailonderzoek zullen vergemakkelijken, bespoedigen en prikkelen. Dit laatste woord vat goed samen wat ik vandaag heb willen doen. |
|