Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1968
(1968)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
Rouwhulde Prof. Em. Dr. Frank BaurGa naar voetnoot*
| |
[pagina 295]
| |
Provincies’, hem in 1967 voor zijn gezamenlijk oeuvre toegekend. In dat jaarboek is onder de titel ‘Scripta Minora’ een keuze opstellen bijeengebracht uit zijn hoogleraarstijd. Naar hun orde van verschijnen afgedrukt, d.w.z. van 1927 tot 1957, omspannen ze de ruim dertig jaar van zijn vruchtbaar Gents professoraat. Alleen zij die het voorrecht hadden de directe getuigen van dat onderwijs te zijn, kunnen ten volle beseffen wat Professor Baur als docent, opvoeder en wetenschappelijk leidsman heeft betekend, en bewaren dan ook een onvergetelijke herinnering aan de geleerde en de mens, aan de innemende persoonlijkheid, aan de taalvirtuoos die zich nooit vermeide in gemakkelijke effecten en zijn soms talrijk gehoor imponeerde door zijn eruditie. Velen onder zijn oud-studenten zullen zich zijn vaderlijke bezorgdheid herinneren, zijn moedige houding tijdens de Duitse bezetting, en de moeilijke jaren die daar onmiddellijk op volgden, zijn warme belangstelling en daadwerkelijke steun, ook nà het voltooien van hun academische studie, zijn vreugde bij hun successen, zijn meeleven met hun leed, tot zijn bereidheid toe ongelijk te bekennen als hij meende dat hij zich had vergist of zich te sterk had laten meeslepen door zijn temperament. Toch zou men de professor en beoefenaar van de wetenschap onrecht aandoen, als men té uitsluitend de nadruk ging leggen op het menselijk aspect van zijn taak als lesgever en opvoeder. Het volstaat een blik te werpen op de lijst van zijn wetenschappelijke publikaties om te beseffen hoe de hoogleraar, niettegenstaande een zware leeropdracht, en de leiding van meer dan 150 verhandelingen, én tussen 1946 en 1954 het vervullen van een parlementair mandaat, met zijn tijd heeft gewoekerd en een indrukwekkend wetenschappelijk oeuvre heeft weten tot stand te brengen. Naast zijn publikaties op het gebied van de moedertaaldidactiek, het letterkundig comparatisme en de algemene literatuurwetenschap, dient hier vooral gewezen op zijn baanbrekend werk voor de Gezellestudie: zijn belangrijk aandeel in de Jubileum-editie, de Gezelle-biografie tot 1860, de inleidingen op de dundrukuitgave en de Gezellebloemlezing, en de talloze overige Gezelle-opstellen. Prof. Baurs wetenschappelijke bedrijvigheid werd ook na het bereiken van het emeritaat onverminderd voortgezet, o.m. met de publikatie van een breed-opgezette Rodenbach-biografie. Hij greep aldus terug naar een oude liefde: het gloeiende essay ‘Berten Rodenbach’ dagtekent immers uit 1909, het jaar ook van de uitvoerige studie ‘Onze dichters der 'Heimat'’. Wie het laatste werk thans ter hand neemt zal | |
[pagina 296]
| |
er nauwelijks de latere gedegen literairhistoricus in terugvinden. Wel zal hij er, bij nader inzien, twee constanten van zijn wezen in herkennen: zijn diepe gehechtheid aan Vlaanderen en een strijdbaar en felbeleden katholicisme, dat zijn omgang met andersdenkenden evenwel nooit zou hinderen. Dit laatste aspect zou weliswaar niet zijn bekroning vinden in het priesterschap, maar wel heeft hij er, nadat hij het ‘non possumus’ had moeten uitspreken, steeds naar gehunkerd, en de aandachtige liefde, waarmee hij zich over leven en werk van de priesterdichter Guido Gezelle heeft gebogen, heeft hem blijkbaar voor dit gemis vergoed. Voor zijn apostolische ijver, op het pedagogische vlak overgebracht, vond hij in zijn bedrijvigheid van leraar en professor een geschikt terrein. Ook zijn weergaloze welsprekendheid had wel iets van de kanselredenaar in haar majestueuze zwier en rustige zekerheid. In haar stilistische en taalkundige keurigheid zal ze in Zuid-Nederland wel een unicum blijven. Zo blijft Prof. Baur dan in het Vlaamse landschap van de eerste helft van deze eeuw een heel uitzonderlijke verschijning, een treffend voorbeeld van de levenskracht van ons volk. Met een zwak gestel, maar met een scherpe intelligentie, en een bewonderenswaardige levensmoed, heeft hij, heel alleen en door eigen kracht, de lange weg afgelegd. Hij voert ons van een nederige arbeiderswoning naar de hoogste ambten, van een enigszins dweperige journalistiek naar een bezielde wetenschapsbeoefening op het hoogste niveau. Een voorbeeld zeker, voor de generaties die na hem zijn gekomen, die hij heeft helpen vormen en aan wie hij - en ik denk dan vooral aan zijn oud-studenten - het beste van zichzelf heeft gegeven: zijn eruditie maar ook zijn enthousiasme, zijn strijdbaarheid maar ook zijn zorgzame liefde, zijn onbedwingbare originaliteit maar ook zijn diepe en oprechte vroomheid. |
|