Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1968
(1968)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Een onbekend mnl. medisch handschrift uit de veertiende eeuw
| |
[pagina 100]
| |
Het grootste gedeelte van dit Hs. wordt ingenomen door twee uitvoerige prozatraktaten: het eerste is een compilatie, een soort antidotarium met commentaren, dat in de tekst zelf aan ‘meyster rogiers’ wordt toegeschreven; het tweede traktaat is een Mnl. versie van het beroemde en zeer invloedrijke werk van Platearius dat oorspronkelijk in het Latijn geschreven werd en als Liber de simplicibus, of, naar de aanvangswoorden, als Circa Instans bekend staat. Verder komen in dit volumineuze Hs. nog allerlei andere, kortere teksten voor die bij de beschrijving van het Hs. meer in bijzonderheden zullen worden besproken. De inhoud van het Hs. stemt, in zijn geheel gezien, zeer sterk overeen met die van een Gents medisch Hs. waarop ik onlangs de gelegenheid heb gehad de aandacht te vestigenGa naar voetnoot(3). Dit laatste manuscript (Hs. 1457 van de Gentse Universiteitsbibliotheek) dateert echter uit de late vijftiende eeuw en is ongeveer een eeuw jonger dan het Portland-handschrift. Bovendien is het Gentse Hs. wat de taal betreft sterk Noordoostelijk gekleurd en kan het meer bepaald in de streek van Arnhem en Nijmegen gelocaliseerd worden. De taal van het Portland-Hs. is weliswaar in hoofdzaak westelijk, doch hier doet zich, zoals ik verder zal aantonen, het interessant verschijnsel voor dat naast de westelijke taal- en spellingsvormen er ook voorkomen die naar het oostelijk deel van het Mnl. taalgebied wijzen. Het Portland-Hs. geeft dan ook de indruk een Oostnederlands afschrift te zijn van een oorspronkelijk in een Westmiddelnederlands dialekt geschreven tekst. Men denkt daarbij natuurlijk spontaan aan het Gentse Hs. dat eveneens in het Oosten te localiseren is, doch dat zoveel jonger is. Het is niet onmogelijk - en verdient zeker een nader onderzoek - dat ook het laatstgenoemde Hs. een afschrift zou zijn van een derde, verloren gegaan manuscript dat eveneens in het Westmnl. geschreven was en waarop ook het Portland-Hs. zou kunnen gebaseerd zijn. Zonder mij verder op het onvaste terrein van hypothesen te willen wagen, wens ik er toch op te wijzen dat uit de voorgaande beschouwingen één feit als onaanvechtbaar naar voor treedt. Alhoewel tot op heden slechts twee Hss. ontdekt werden waarin dezelfde twee uitvoerige traktaten de hoofdinhoud vormen, is het zeker dat er in de latere middeleeuwen in de Nederlanden nog enkele andere in de volkstaal geschreven, gelijkaardige manuscripten in omloop moeten geweest zijn en dat de medische werken die de ge- | |
[pagina 101]
| |
meenschappelijke inhoud van het Gentse Hs. en van het Portland-manuscript uitmaken veel ruimer in onze gewesten verspreid waren dan de twee bewaarde Hss. allicht zouden kunnen doen vermoeden. Over de dialektische kenmerken van de taal die in het Portland-Hs. gebruikt wordt, kan ik de volgende bijzonderheden meedelen, dank zij gegevens die mij met grote bereidwilligheid door Dr. Maurits Gysseling werden verstrektGa naar voetnoot(4). In het algemeen wijzen zowel de taal als de spelling op het Westelijk gedeelte van het Mnl. taalgebied. Westelijk (met inbegrip van Utrecht) zijn o.m. oud < ald: cout, gout, hout; ee < ai: steen, heet, deel, been; te i.pl.v. to: te merken, etc. Westelijk, met het Utrechts als overgangsgebied, zijn verder: het v.n.w. hem (b.v. fol.107v) met h en e; het pers. v.n.w. het met h; het bezitt. v.n.w. hare met h en a. Daar Vlaanderen door talrijke kenmerken uitgesloten is, wijst op Holland: tvier (fol.108r); verdinnet (fol.108v); speciaal Hollands (ook Utrechts?) is ennich voor ‘enig’ (fol.105r); Hollands (naast Westvlaams) is eveneens: ar < er: darde, van gharsten, des harten, mit varsscher boteren, in .i. aerden vate. Hollands-Utrechts is ook sellen (fol.163r) i.pl.v. sullen. Alhoewel de taal als geheel beschouwd zonder twijfel Hollands, meer bepaald Zuidhollands is, valt het op dat hier en daar vormen in het Hs. opduiken die Oostelijk zijn: woe voor ‘hoe’ (fol.105r en passim: Kleef, Gelderland en Nederduits); badem (fol.110v) voor ‘bodem’ (Nederrijns, Gelders, alsook het Zuidelijk deel van Overijssel en Westelijk Westfalen), apenne (fol.155v), apenen (fol.162v, 201v) en apeninge (fol.155v) voor respectievelijk ‘openen’ en ‘opening’ (idem); siint (fol.106r) als 3e pers. pl. van ‘zijn’ (elders siin): Nederrijns, Gelders en verder Oostwaarts; um voor ‘hem’ (fol.9r, fol.27r): Nederrijns, Gelders, enz.; de spelling Zůete (fol.107v), hůeden (fol.111v) naast de gewone spelling oe: doet, boeken, bloet, ghoet, enz. (soms ook o: blome, grone): deze spelling is Limburgs-Nederrijns (sporadisch Gelders) en verder Oostwaarts; hetzelfde geldt voor de vorm hirten (fol.107r) voor ‘hert’, Lat. cervus, en voor nicht i.pl.v. ‘niet’ (fol.203v). Daar de rijmwoorden heyten / wethen (fol.91v) en vooral ghone / zoene (fol.99v) wel in het Hollands, doch niet in het Oostnederlands rijmen, mag men aannemen dat het Hs. een Oostnederlands afschrift is van een ouder manuscript dat in het Westmnl. geschreven was. Voor een preciesere localisering van het afschrift komen alleen Gelderland en | |
[pagina 102]
| |
Kleef in aanmerking, zonder dat het mogelijk gebleken is een van beide gebieden uit te sluiten. Na de gedetailleerde beschrijving van het Hs. komt in de hiernavolgende bladzijden ook de bespreking aan de beurt van de berijmde gedeelten van de tekst, die, zoals zal blijken, voor het grootste gedeelte ontleend zijn aan of gebaseerd zijn op Van Maerlants Der Naturen Bloeme. Te recht heeft A. Van Panthaleon Van Eck-Kampstra er enkele jaren geleden op gewezenGa naar voetnoot(5) dat bij de opsomming van de fragmenten van Der Naturen Bloeme onderscheid dient gemaakt te worden tussen de fragmenten van codices en de fragmenten van de tekst. Deze laatste zijn gewoonlijk korte passages die in een ander verband dan het oorspronkelijke werden ingelast. Gezien de aard van de inhoud van Maerlants werk is het niet te verwonderen dat de meeste van deze passages aangetroffen worden in medicijn- en kruidenboeken. Aan de vier manuscripten waarin volgens de genoemde auteur fragmenten van Maerlants tekst opgenomen werden, dienen nu nog twee medische Hss. toegevoegd te worden: het onlangs bekend gemaakte Gentse Hs. en het hier besproken Portland-manuscript. | |
Beschrijving van het handschriftI. Het Hs. zonder tekst:Het Hs. bestaat uit twee delen: het eerste deel (121 fols.) is perkament; het tweede (172 fols.) bestaat uit papier met watermerk. De oude foliëring in Romeinse cijfers wordt in de hiernavolgende beschrijving gevolgd. Op te merken valt hierbij niet alleen dat het folionummer cxxvij door de scribent werd overgeslagen en dat enkele folio's uit het Hs. zijn verdwenen (zie verder), doch tevens dat het laatste blad (na fol. cclxxiij) ongenummerd is. De watermerken: van fol. ciij tot fol. cliiij en van fol. clxiii tot fol. clxxviij een hond van een vorm die bij BriquetGa naar voetnoot(6) niet voorkomt. Van fol. clv tot fol. clx: twee cirkels boven elkaar, verbonden door een lijn waarop in het midden, tussen beide | |
[pagina 103]
| |
cirkels in, een X. Dit merk gelijkt op (is niet identiek aan) Briquet no 3226. Van fol. clxxx tot fol. ccxxviii: twee boven elkaar geplaatste letters G, verbonden door een vertikale lijn met bovenaan een kruis; dit teken gelijkt op (is echter kleiner dan) Briquet no 9415. Van fol. ccxxix tot fol. cclxxx: ossekop, identiek aan Briquet no 14622. Afmetingen der folio's: 220 × 292 mm, van fol. ccxxvi tot het einde echter: 210 × 292 mm. Die van de bladspiegels, waarvan slechts enkele (fols.ciii - cvi) met inkt afgeschreven en gelinieerd zijn: 160/205 × 230/265 mm. Van fol. cvij tot het einde werd de bladspiegel met de droge naald afgeschreven. Signaturen en custoden ontbreken. Reclamen op fol. xxxv, xxxvijv, xlvv, liijv, lxijv, lxxijv, lxxxv, enz. Prikken op alle bladzijden. De oude foliëring in rubriek (in Romeinse cijfers), in het midden van elke recto foliozijde aangebracht, begint in het Hs. nu met ix: een eerste katern van 4 diplomata ontbreekt dus in het Hs. Van de katernen, nu in het Hs. aanwezig, zijn katernen 1-5 samengesteld uit 4 diplomata; katern 6 bestaat uit 5 diplomata; katern 7 uit 4 diplomata min 1 folio (het talon bevindt zich tussen fol. xxij en xxiij); katernen 8 en 9 uit 4 diplomata elk; katern 10 uit 5 diplomata min 1 folio (het talon tussen fol. lvi en lvij); katern 11 uit 5 diplomata; katern 12 uit 4 diplomata; katern 13 uit 4 diplomata min 1 folio (het talon tussen fol. lxxxvi en lxxxvij); katernen 14-15 uit 4 diplomata elk. Hiermee eindigt het deel van het Hs. dat op perkament geschreven werd. De rest is op papier: katern 16 bestaat uit 6 diplomata; katern 17 uit 5 diplomata; katern 18 uit 6 diplomata; katernen 19-32 uit 4 diplomata elk; katern 33 uit 4 diplomata min 1 folio (fol. cclii werd uit het Hs. gescheurd); katern 34 uit 3 diplomata en 1 folio; katern 35 uit 3 diplomata en katern 36, ten slotte, uit 4 diplomata min 2 folio's (fol. cclxxij en cclxxiij werden uit het Hs. gescheurd). De opbouwformule van het Hs.Ga naar voetnoot(7) in zijn huidige staat is dus als volgt: IV5 + V + (IV-1) + IV2 + (IV-1) + V + IV + (III+1) + IV2 + VI + V + VI + IV14 + (IV-1) + (III + 1) + III + (IV-2). In totaal omvat het Hs. dus nu 293 folio's; oorspronkelijk bestond het uit 306 folio's. | |
[pagina 104]
| |
II. Het Hs. met Tekst:Een klein gedeelte van fol. xxviijv en fol. ciijv is onbeschreven. Gedeeltelijk onbeschreven is ook fol. cclxxixr. Geheel onbeschreven zijn fol. cclxxixv en het daaropvolgende ongenummerd blad (het laatste van het Hs.). De bladschikking is zeer regelmatig, het aantal regels per bladzijde is betrekkelijk constant. Het ganse Hs. is geschreven door een enkele hand in een mooi minuskel bastaardschrift van de 14de eeuw (littera textualis formata). Enkele toevoegingen in een andere, gelijktijdige hand, meestal in de kantlijn, in cursief bastaardschrift en met lichtere inkt (b.v. op fol. lvv, lvijv, lxiiijv, enz.). Op fol. ciijv en op de versozijde van het laatste ongenummerd blad van het Hs. enkele korte notities in een Gotisch schrift (16de eeuw). Op fols. ciiij-cclviv zijn er talrijke toevoegingen door de corrector, tussen de regels en in de kantlijn, in cursief bestaardschrift. Op fol. cclxxixr komt een korte notitie (8 regels) voor in een derde hand, eveneens in cursief bastaardschrift (gedeeltelijk onleesbaar). Vermelden we ten slotte nog enkele krabbels in een (andere?) 16de eeuwse hand, b.v. op fol. cciijr, cxxixr en ccxxvir. Het spaarzaam gebruik van afkortingen beperkt zich tot de meest voorkomende, o.m. -: en̄ = ende; eerstē = eersten; nūquā = numquam ‘: wed’ = weder; mitt' = mitter ʾ: titimallʾ = titimallus; ʾfectio = confectio Zeldzamer is de volgende afkorting: ʿ: tghegc = tgheghen Interpunktie werd door de scribent zogoed als niet gebruikt. Slechts een paar maal komt een punt of een dubbelpunt voor. De structurering van de tekst is geschied door het overvloedig gebruik van rubrieken (zeer uitvoerig in de tabellen), door met rood versierde letters in de tabellen, en door hoofdletters in rubriek in de Circa instans-bewerking. Correcties in de hand van de scribent zijn niet zeer talrijk (b.v. op fol. xxxiiijr, xxxixr), wel de toevoegingen door de corrector, die we reeds hierboven vermeld hebben. Enkele eenvoudige tekeningen in rood komen voor op fol. xvir en fol. xvijr in de tabellen; op fol. iijr van de eigenlijke tekst komen twee tekeningen voor in zwart en rood; op fol. iiijr een tekening in rood en zwart en twee in rood; op fol. xxijr een tekening in rood. Een klein stukje van fol. ciiij (de buitenonderhoek) werd wegge- | |
[pagina 105]
| |
scheurd, zonder verlies van tekst; van fol. cxxvir werd de buitenonderhoek weggescheurd met verlies van enkele woorden. De laatste folio's van het Hs. hebben sterk geleden door de vochtigheid. Ze werden echter met doorschijnend papier hersteld: klein verlies van tekst alleen op fol. cclxxi en volgende. Op fol. cclxxviijv staat een potloodtekening van een geklede (vrouwen? -) figuur in profiel, die door water sterk geleden heeft zodat nu alleen de benen en een gedeelte van de romp nog zichtbaar zijn. | |
III. Band:Het Hs. werd in de 19de eeuw gebonden in een houten band met zwijnslederen rug, waarop in goud: Dutch Medical MSS. 14TH Cent. | |
IV. Determinatie:Het Hs. wordt door de tekst zelf gedateerd: op fol. xxviiiv, op het einde van de tabellen (zie verder), komt de volgende rubriek voor: Die tafellen siin vt / god hebbes lof /
hijr mede sta ic scriuens of
Int Jaer ons [heeren]Ga naar voetnoot(8) do men screef
Dusent .CCC. hondert ende dar bleef
Zoeuen ende tsouentich van den ghetale
Wart volscreuen dit boec te male
In octobre in die darde Idus
Wart die dach gherekent dus.
Hieronder heeft een andere hand later toegevoegd: ‘Anno j.3.7.7’. Deze datering, 13 oktober 1377, is ongetwijfeld juist. Daar ook hier West- en Oostmnl. vormen door elkaar lopen (oostelijk is bv. zoeven), moet deze datering die van het verloren origineel zijn. Toch moet het Oostmnl. afschrift kort nadien ontstaan zijn, zoals blijkt uit het schrift en uit de watermerken. Het schrift dateert immers uit de 14de eeuw en ook het enige watermerk dat overeenkomt met een nummer bij Briquet, steunt deze datering. Immers, voor no 14622 geeft het standaardwerk vindplaatsen op van 1383 tot 1387, echter alle uit Duitsland. | |
V. Geschiedenis van het Hs.:Zoals uit het bij IV aangehaalde citaat blijkt, werden de inleidende, | |
[pagina 106]
| |
gecommentarieerde tabellen geschreven nadat de rest van het Hs. voltooid was. Daarvoor pleit ook de afzonderlijke nummering van deze folio's en het expleciet ervan. Over de geschiedenis van het Hs. kan ik alleen meedelen dat op fol. cxxxivv in de kantlijn de volgende nota werd toegevoegd: ‘buchel dat is dat cruet dat ic van dordrecht brachte’. Hoe het Hs. in het bezit kwam van William A.H. Cavendish Bentinck, de 7e hertog van Portland, is mij niet bekend. Zeker is alleen dat het in 1884 reeds in het bezit van deze familie was. Misschien werd het kort voordien verworven, alhoewel het ook niet onwaarschijnlijk is dat het Hs. zich sinds eeuwen in het bezit van deze uit de Nederlanden afkomstige familie bevonden heeft en dat het voorkomt uit het bezit van Hans Willem Bentinck, hertog van Portland. In alle geval, in 1884 werd het door de bibliothecaris van de hertog aan het toenmalige hoofd van de handschriftenafdeling van het British Museum te Londen gezonden om er een korte beschrijving van te laten opmaken. De brief die toen als antwoord gestuurd werd, bevindt zich nu los vooraan in het Hs. Daarna werd het Hs. in Welbeck Abbey, de residentie van de hertog, bewaard van waar het op 9 september 1949 in leen werd gegeven aan het British Museum. Op het ogenblik bevindt het Hs. zich nog steeds in leen in deze bibliotheek. | |
VI. De inhoud:1. Tabellen van alfabetisch geordende recepten, met verwijzing naar de bladzijde(n) van het Hs. waar ze in extenso meegedeeld worden, afgewisseld met beschrijvingen van ziekteverschijnselen, afzonderlijk genummerd van fol. ix tot xxviii (inbegrepen). Dit deel van het Hs. is geschreven in twee kolommen en valt op door het overvloedig gebruik van rode inkt. Dit inleidend deel, waarvan - zoals reeds gezegd - het eerste katern verdwenen is, omvatte oorspronkelijk vijf ‘taeffels’. Incip. (imperf.): Van fisulen in licio cxciii
Van fistulen in serpentaria ccxlvi
Van fistulen in roris marini zoect bij desen ghetalen cclix. xxv
Wat van de eerste tabel bewaard bleef, eindigt op fol. ixr (2o kolom). Daarop volgt: Dese taeffel leert nu voert
medicina die behoert
ten leden die houden inne
| |
[pagina 107]
| |
die geeste ende die .v. sinne
van elken zaken die vm deert
zoeket als v die taeffel leert
van verwoeden hoeft zuereGa naar voetnoot(9) zoect in aloe lix
enz.
Deze tweede tabel loopt door tot fol. xiijr (1o kolom). Daarop volgt de derde tabel: Die darde taeffel volghet nu
die wisinghe doet seg ic v
van medicinen der lede
die voedinghe doen der menschlichede
enz.
De derde tabel eindigt op fol. xixv (1o kolom). De vierde tabel begint als volgt: Die vierde taeffel als ghy hoert
wiset nu die ziecten voert
die in dit boec beschreuen staen
die ten leden der naturen gaen
welke lede winnen voertGa naar voetnoot(10)
als tot heymelichede der naturen behoert
De vierde tabel eindigt op fol. xxvr (2o kolom) met de rubriek: ‘Die vierde taeffel ende hijr te steden’, gevolgd door het begin van de vijfde tabel: die vijfte beghinnet die reden
Nv hebic mitter hulpe gods volbracht
die vier taeffellen na mire macht
Als icse mit herten had viseert
Die vijfte taefel hier nu leert
van cortsen mit haren ghesellen
die den mensche diicke quellen
Wat daer af in desen bueke staet bescreuen wildijt vinden
soe gaet soeken na desen getale
soe vindijt cortelic alte male
Deze vijfde en laatste tabel eindigt op fol. xxviiiv: Expl. hic est finis tabularum Diis argherverte (?) scriptorem noscis aperte
Pro tanto pretio numquam plus scribere volo.
Vóór deze drie regels werd een recept ingevoegd tegen die ‘qualicken hoert’, blijkbaar om de overblijvende vrije ruimte te vullen. In elk van de tabellen komen ook beschrijvingen voor van ziekteverschijnselen (steeds in rubriek) en ook enkele recepten. Een paar uittreksels mogen hier als illustratie volgen: | |
[pagina 108]
| |
(fol. xiir) Asma is ene ziecte ende al die dese ziecte hebben die heyten asmatici ende hoesten altoes ende moghen qualiken ende mit groten pinen rasanenGa naar voetnoot(11) recht als die ghene die zere heft ghelopen ende als hy leghet opden rugghe ende als hy sit soe heuet hijt best desen dranc sal hy drincken nemet... (fol. xxviv) Tgheghens die cotidiana dats die daghelix cortse (fol. xxviir) heuet die zieke te vele bloeds soe sal hy laten anden rechteren arm ende daer na die materia te verduwene in couder tijt mit oximel diureticumGa naar voetnoot(12) in heter tijt mit oxisaccraGa naar voetnoot(13) mit water ghemenghet daer in ghesoden is venkel zaed ende petercelien zaed ende daer na purgiert mit benedictaGa naar voetnoot(14). Men salse sachtelike stouen mit water daer in ghesoden venkelGa naar voetnoot(15) petercelieGa naar voetnoot(16) alseneGa naar voetnoot(17) ende menteGa naar voetnoot(18) ende alse die zieke ghestouet is soe sal men hem gheuen auream alexandrinamGa naar voetnoot(19) mit lauwen wine die sere si ghetempert mit borne ende en vergaet die cortse also niet soe sal hem gheuen musa eneaGa naar voetnoot(20) ende aurea alexandrina euen vele is die tijt vanden iare cout soe mach hy wel eten hoeckiin vleyschGa naar voetnoot(21) jonghe hoenre ende drinken mengheden wiin is die thijt heet soe moet hy vm wachten van dusghedaenre spise ende dranke ende sonderlinghe is die zieke jonc ende si dat zake dat hy zere cranc si echter men sal nemen die middelste scortse vanden vlederGa naar voetnoot(22) of van adicGa naar voetnoot(22bis) ende temperent mit water ende gheuent den zieken des morghens nuchteren te drinken hier af sal hy spuwen hebben siit quaet in die maghe. 2. Een compilatiewerk, in het Hs. zelf genoemd (zie explicit): ‘die mynste summa meyster rogiers gheordineert op Antidotario’. In feite lijkt het een samenvoeging te zijn van het Antidotarium van Nicolaus, dat geschreven werd tussen 1270 en 1290, vermengd met gedeelten uit | |
[pagina 109]
| |
de Practica Medicina van Rogerius van Salerno, ook soms R. Parmensis genoemd, delen uit het Liber de simplici medicina van Platearius (zie ook verder) en wellicht nog andere werken, zoals het bekende werk van Macer Floridus, De Viribus Herbarum, een gedicht uit de 11e eeuw in hexameters, met 65 hoofdstukjes over planten, gevolgd door 12 hoofdstukjes over specerijen. In de vorm zoals het werk in dit Hs. voorkomt, hebben we het nergens anders aangetroffen. Dit traktaat omvat 103 folio's genummerd van i tot ciii. Incip. Hier beghinnet Antidotarius syne bedyedinghe ende syne ordineringhe alsen nycolausGa naar voetnoot(23) maecten. (in rubriek) Auicenna seyt in zinen eersten boeke dat die practica int beghin ten eersten wort ghedeelt in twen als in onthoudinghe der ghesontheyt ende in cureringhe der ziecheyden van te behoudene die ghesontheyde en is hier nu te tyde niet te sprekenne Mer die cureringhe der ziecheyden wort ghedeelt of menichfoldich ghemak[et] want somighe practica der cureringhe is ghedeelt of ghemaket menigher hande nader manieren der ziecheden zom is ghedeelt of menigherhande ghemaket vander medicinen weghen. § Van der ziecheyde weghen wort die practica der cureringhe menigherhande ghemaket alst openbare is dat men inder ziecheden werken menigherhande medicina maket als som heyt zom droghe zom cout zom vochtich. § Vander medicinen weghen wort oec menichfoldich ghemaket die practica der cureringhe want som sint simpel medicinen zom vergadert. § Mer die simpel medicinen van haren diuersen werken warden si menigherhande bescreuen Want som spreken die boeke van simplen medicinen int ghemene som in sonderliker practica In ghemeenre practica seyt galienus die meyster in sinen bůeke van den simplen medicinen in sonderlingher practica als circa instans dat bůec leert ende als auicenna leert ende ander bůeke deser ghelike. § Die verghaderde medicinen sin menigherhande die zom bescreuen staen in antidotario rasis die meysters ende in auicenna ende in antidotario nycolay van wilke wy nu menen te leren. § Mer ghy selt wethen dat zomighe medicinen warden ghenomen van dyeren som van ghetalenGa naar voetnoot(24) som [van] cruden ende bomen die vter eerden wassen. Van dyeren werden dieGa naar voetnoot(25) medicinen menigherhande ghenomen want zomighe medicinen warden ghenomen van delen des dyers als van cullen des beuersGa naar voetnoot(26) die men castorium nomet des ghelike nemet men medicinen van delen der dyere als vander leuer vander milte ende vander galle ende aldus vanden anderen. Voert van oueruloedicheyt warden medicinen ghenomen menigherhande maniere mer die oueruloedichede siin twyerhande want daer sijn oueruloedichede der | |
[pagina 110]
| |
ouerbleyuinghe ende oueruloedichede der onreynichede Vander oueruloedichede der ouerbleyuinghe warden medicinen ghenomen als van melke ende van oueruloedicheyde der onreynichede warden medicinen ghenomen als van drecke ende der materien ende aldus vanden anderen Oec warden medicinen ghenomen van ghetalenGa naar voetnoot(27) als is gout (fol. iv) ende siluer... Dit citaat werd met opzet tamelijk uitvoerig gegeven om een eventuele preciezere identifikatie mogelijk te maken. Explicit: Van euforbium (rubriek) Euforbium is heet ende droghe inden vierden grade ende driuet vt dat water ydropicorumGa naar voetnoot(28) ende die groue humoren waer omme mens nemen sal vanden besten dele ere .Ʒ. al tot haren vierendeleGa naar voetnoot(29) ende alsmen zůeket syne verrichtinghe men weder drucketGa naar voetnoot(29bis) mit oly van zueten amandellen ende mit dragagantoGa naar voetnoot(30) als ment dar op sprenghet. Hier is vt mynste summa meyster rogiers gheordineert op Antidotario Deo Gratias. 3. Een enigszins bewerkte vertaling van het beroemd werk van Mattheus Platearius, Liber de simplici medicina dat, naar de aanvangswoorden, veelal Circa instans genoemd wordt (fols. ciiij-cclviv). Aangezien Dr. L.J. Vandewiele de uitgave van dit gedeelte van het Hs. voorbereidt, beperken we ons hier tot het stricte minimum. Vermelden we alleen dat een vergelijking van dit uitvoerig traktaat met de Latijnse incunabel van de Circa Instans (1497) heeft aangetoond dat in de Mnl. versie bepaalde gedeelten weggelaten werden, blijkbaar omdat ze reeds opgenomen werden in het voorgaande traktaat (zie hierboven, no 2). Verder dienen enkele wijzigingen in de volgorde en enkele toevoegingen aangestipt te worden. Eigenaardig is dat de alfabetisch geordende Latijnse plantennamen slechts tot en met de letter t behandeld worden. De erop volgende letters ontbreken, met uitzondering van enkele die met een v of een z aanvangen; deze hebben verderop in het Hs. een plaats gekregen (zie hieronder, no 5). Incipit: Circa instans menighe ghaet in simplen medicinen verstaet die simpel medicina als galienus seyt is die al sulc is als die natura voert brenghet als gariofels naghel muscaten noten zinziberGa naar voetnoot(31) ende deser ghelike of die gheorloft siin te verwandellen mit consten ende niet is ghemenghet mit anderen medicinen Als tamarindiGa naar voetnoot(32) die men mit consten quesset ende brenghet se hiir te lande ende | |
[pagina 111]
| |
aloe die mit consten ghemaket wort mit zieden van zape erehande crude Men vraghet waer omme verghaderdeGa naar voetnoot(33) medicinen vonden siin als men al die crachte vint in simplen medicinen... Explicit: ...Suppositorium ghemaket van boemwollen ende in terebintineGa naar voetnoot(33) ghenetGa naar voetnoot(34) ende in die porte der naturen ghesteken dat reynicht die moeder dit is ducke [sic] beprouet. 4. Een prozatraktaat over medicinale wijnen in het incipit toegeschreven aan ‘meyster arnt van parijs’. Dit deel vangt aan op fol. cclviv en eindigt op fol. cclxxiijv. Deze interpolatie bestaat uit het grootste gedeelte van het bekende Liber de Vinis van Arnaldus de Villanova. Buiten de versie die voorkomt in het Gentse Hs.Ga naar voetnoot(35) is van dit werk in het Mnl. alleen nog een fragment bekend dat door W.F. Daems werd uitgegevenGa naar voetnoot(36). Over de vergelijking van de drie Mnl. versies is op het ogenblik een studie in voorbereiding. Incipit: Hyr beghinnet die redenne meyster arnts van parijs van conficeringhe der wine der medicinen (in rubriek) Vinum dats wijn Als ane staet thijt in wilker thijt men die wine der mldicinen pleghet te conficeren zied soe heb ic zomighe ghewoenlike confectien in miinre ghedachte... Explicit: ... ende ene clene scotel vol vanden zade van byuoedGa naar voetnoot(37) ende al sulc wiin doet helpe van bynnen want hi starket die maghe ende die borst ende hi is ghoet menigher andere zake ende ic hebbe dar af ghedronken ende hi is edel van roeke ende van smake ende maecten starc. 5. (fols. cclxxiijv - cclxxviijr) Twee losse recepten, een ‘Puluer edel ende ghoet tgheghen duusterheit der oghen’, gevolgd door het volgende korte recept: Tgheghen zere oren nemet reyneuaneGa naar voetnoot(38) ende rosenblade ende boemoly ende stoet ende wringhet dor enen linen doec ende dropet al lau in die zieke oren. Hierna volgt: Van beuenellenGa naar voetnoot(39) (in rubriek) Beuenella mit wine ghedronken helpet den ghenen die vergheuen is ende sy helpet alsoe den ghenen die van serpenten ghebeten is... | |
[pagina 112]
| |
Onmiddellijk hierbij sluit dan de behandeling aan van de volgende materia medica: Verbena, virga pastoris, viticella, vitrum, vrtica, zinzibare, zedoar, zuccarum. Deze acht enkelvoudige stoffen behoren bij de Circa instans,Ga naar voetnoot(40) wat blijkt uit het erop volgende explicit dat naar dit werk verwijst: Dit boec is mitter goedes cracht
Volscreuen ende volbracht
Des sy god ghebenediit
Nu ende echt ende tot alre thijt
Hijr sijn vergadert te zamen
Boeke die i[c] v by namen
Noemen wil hiir ter stede
Als antidotarius ende macer mede
Ende die lere vt circa instans
Reyet hijr mede an desen dans.
6. (fols. cclxxviijr - cclxxviiijr) Een achttal geneeskundige en technische recepten om een soort loog, zalven en plaasters te maken. Incipit. Wat capitellum is ende women maket (in rubriek). Aldus maecmen capitellum dats erehande loghe Men sal nemen .ij. deel asschen van bonen stroe ende tdarde deel van leuenden calke clene ghepulueriziert ende doet te zamen in .i. dorghaet vat ende onder dien vate sal staen .i. ander vat dar op salmen ghieten heet water ende latent dar dore lecken soe dat het drupe int nederste vat dat eerste water dat dar af comet heyt wy capitellum dats te segghen die eerste loghe ende et is die starcste ende aldus moechdy der loghen maken soe vele als ghi wilt. Te proeuen of dat capitellum starc ghenoech is bint omtrent .i. ey enen draet ende laet dat ey hanghen by den drade in die loghe.bliuet dat ey dan hanghen in die midwarde der loghe soe is starc ghenoech. Hierop volgt een ‘salue die doet vleysch verteert’, waarna volgt: Aldus maecmen dese grone salue nemet alleluia dats cucukes loecGa naar voetnoot(41) ende die wortel ende die blade van centrum galli dats scarleyeGa naar voetnoot(42) ende de wortel van lubstekelGa naar voetnoot(42bis) van elken .i. hantuol ende van scabiosaGa naar voetnoot(43) .i. hantuol Alle dese crude salmen stampen mit .i. lb. wederen roetsGa naar voetnoot(44) dat biden nyren staet ende .i. lb. olijs of dar na myn of meer datmen wille der saluen maken luttel of uele so nemet by ghelike vande n cruden ende vanden roete ende van- | |
[pagina 113]
| |
den oly na gheliker wicht vorseit ende men salt alsoe laten staen te zamen macererenGa naar voetnoot(44bis) .ix. daghe of meer. Dan salment zieden ouer .j. vier totter thijt dat dese crude sincken op den boedem dan salment clinsenGa naar voetnoot(45) dor .i. doec ende men salt weder inden ketel doen ende salre toe doen .ij. Ʒ was of myn of meer als vanden anderen vorseit is ende als dat was ghesmon[ten] is salmen dar in doen wyroec ende mastic wel ghepuluer[izie]rt ende spaens groenGa naar voetnoot(46) ana Ʒ. SGa naar voetnoot(47) ende eermen dat grone dar in doet soe salmen proeuen mit ere dropel oft tay ghenoech sy ende oft grone ghenoech sy dan salment vanden viere doen ende doen dar in .Ʒ. S. Aloen epaticiGa naar voetnoot(48) wel gheplueriziert ende wel te zamen ghemenghet ende dan doed in ibbehout. Dese grone zalue is ghoet tgheghen veroude wonden want sy verteert quaet vleysch ende doet ghoet vleysch wassen... Hierna komen respectievelijk ‘witten treyt’ en ‘suarten treyt’ aan de beurt; hierop volgt de bereidingswijze van ‘heel salue’ en van ‘heylenden treyt’. Explicit: Aldus mactmen treckenden treyt. Recipe spighel harseGa naar voetnoot(49) wyroec honich ende was ende pec Die .ij. deel was ende dat darde deel harse ende pec ende honichs soe uele als der harsen. Aldus maecmen brekenden treyt. Recipe scip pecGa naar voetnoot(50) ende menghet mit smout van glaseGa naar voetnoot(51) ende striket op .i. doec ende legghet opt zeer. Hierop volgt nog een recept in een andere (latere) hand, ‘tegen eyn quaet oge’. De tekst van dit korte recept heeft sterk geleden door de vochtigheid. | |
De berijmde tekstgedeeltenIn het volumineuze handschrift komen, naast de hierboven bij de tabellen reeds vermelde passages, verscheidene gedeelten voor die op rijm gesteld zijn. Ze werden in het Hs. midden in het proza opgenomen; ze staan trouwens ook als proza geschreven en zijn door geen enkel uiterlijk teken van de er telkens aan voorafgaande en de erop volgende prozagedeelten afgescheiden. | |
[pagina 114]
| |
Deze berijmde passages zijn tien in aantal. Bij nader toezien blijken negen ervan ontleend te zijn aan Van Maerlants Der Naturen Bloeme. Slechts een enkele passage van 16 verzen, die voorkomt op fols. 123v-124r is als een eigen lyrische ontboezeming van de scribent zelf te beschouwen, alhoewel ze geheel in de trant van Van Maerlant is geschreven. Merkwaardig is ook dat deze passage alleen in het Londense manuscript voorkomt: op de corresponderende plaats uit het Gentse Hs. zoekt men ze tevergeefs. Dit verschijnsel is trouwens niet tot deze passage beperkt. Ook de berijmde gedeelten die aan Van Maerlant ontleend werden, zijn talrijker in het Londense dan in het Gentse Hs. vermits in het laatstgenoemde slechts vier berijmde passages voorkomen, respectievelijk handelend over ‘cantarides’, ‘lapis magnetes’, ‘orpinum’ en ‘pinus’; in het Londense Hs. zijn ook nog berijmde passages te vinden bij de bespreking van de medicinale eigenschappen van het serpent tyrus, bij de behandeling van het preparaat opopira, bij het beroemde mandragorakruid, bij de populierzalf, het zg. ‘unguentum populioen’, en bij het diptamkruid. Bij de hierna volgende bespreking van de berijmde gedeelten uit het Londense Hs. wordt telkens een vergelijking gemaakt met de tekst en de tekstvarianten die door E. Verwijs in zijn uitgave van Der Naturen BloemeGa naar voetnoot(52) meegedeeld worden. Uit deze vergelijking treden interessante gegevens aan het licht die toelaten met grote waarschijnlijkheid te bepalen welke handschrifttraditie van Van Maerlants tekst de scribent te zijner beschikking moet hebben gehad. Bovendien treden daarbij belangwekkende varianten aan het licht die in een zeker aantal gevallen ertoe bijdragen Van Maerlants tekst beter te begrijpen. De eerste berijmde passage treffen we aan op fol. lxxixr, bij de bespreking van ‘tyrus’: Vort Jacob van vitri ende liber rerum segghen van desen serpente tyrus dat voer der passien ons heren was dat felste vennijnc tot des menschen behoef datmen vant waer omme dat het die Joeden namen ende hinghent Jhesus by sire zide
vorwart meer in allen tiden
mitter cracht van ihesus bloede
quam ons dat veniin te ghoede
5[regelnummer]
Want nu ist tryacl ende medicine
Jeghen alrehande venine
sonder jeghen tyrus veniin
dat tyruco heyt int latiin.
Dit tekstgedeelte is duidelijk geïnspireerd door, en gedeeltelijk let- | |
[pagina 115]
| |
terlijk aangehaald naar Der Naturen BloemeGa naar voetnoot(53), Boek VI, vv. 779-80 en vv. 796-804. In het Gentse Hs. ontbreekt dit berijmd gedeelte. Dezelfde twee autoriteiten, Jacob van Vitri en Thomas van Cantimpré's De Naturis Rerum, worden ook door Van Maerlant aangehaald: Tirus, sprect Jacob van Vetri
Ende Liber Rerum oec daer bi (vv. 779-80)
Duidelijk ontleend is de passage uit het medisch Hs. die we hierboven in versvorm overgeschreven hebben. Men vergelijke met de tekst van Van Maerlant: Als Jhesus an dien cruce hinc,
Ende hinghent hem ter siden.
Vortwaerd me in allen tiden
Metter cracht van Jhesus bloede
So quam ons ghont venijn ten goede.
Triacle seghtmen medicine
Jeghen alrehande venine,
Sonder jeghen tyrus venijn,
Dat tyricon heet in Latijn. (vv. 796-804)
De eerste twee verzen zijn verenigd in het eerste vers ‘ende hinghent Jhesus by sire zide’ uit het medisch Hs. Een vergelijking van de tekst van het Leidse Hs. (L.) van Der Naturen Bloeme, dat door Verwijs tot grondslag van zijn uitgave genomen werd, met die van het hier besproken medisch Hs. brengt enkele varianten aan het licht. Deze blijken het meest gelijkenis te vertonen met die uit het Brusselse Hs. van Maerlants werk (B). Zo b.v. heeft B ‘quam ons dat venijn te goede’ (vgl. v. 4 uit het hierboven aangehaalde citaat uit het medisch Hs. en v. 799 uit Verwijs). Gelijkenis ook met ‘Triacle eest ende medicine’ uit B, tegenover L. De vorm ‘tyruco’ ten slotte is nauw verwant met B: ‘tyrico’. (fol. xciv) In opopira ist tfundament herba paralisis oec heytet primula veris of herba sancti petri. Primula veris is een cruut
teerst dat linten comet vt
Dit cruut alsmense ghewaghet
Is teerst dat dan blome draghet
5[regelnummer]
herba paralisis salt oec heyten
of herba sancti petri wilt wethen
het is heet ende droghe in warhede
ende sine nature is terende mede
Dit cruut ghesoden mit roden wine
| |
[pagina 116]
| |
10[regelnummer]
Is volmaecte medicine
ende ghedronken in alre noet
tgheghen dat swaer euel groet
De verzen 1-4 en 9-12 uit dit berijmd gedeelte (dat in het Gentse Hs. niet voorkomt), zijn, met enige afwijkingen, ontleend aan Van Maerlant, Boek X, vv. 513-520: Primula dats een cruut
Teerste dat te lentin coemt uut,
Ende talreerst dat bloemen draghet.
Dit cruut, alsmen ons ghewaghet,
Ghedronken met roeden wine,
Dats volmaecte medicine
Ghedronken in alre noet
Jeghent swaer evel groet.
In de afwijking van L. in vers 514 toont het medisch Hs. het meest gelijkenis met de varianten die door Verwijs in voetnoot opgegeven worden; B heeft: ‘Tierst dat lenten comet ut’. De lezing ‘Is teerst dat dan blome draghet’ (v.4) komt het best overeen met de variante uit B: ‘Es dat ierst die blome draget’; de van L. afwijkende lezing in v. 9 komt eveneens goed overeen met B: ‘Dit crut gesoden in roeden wine’, alhoewel met in met r.w. met L. overeenstemt; v. 10: ‘is volmaecte m.’ stemt, voor het eerste woord, alleen met B overeen: ‘Es volmaecte m.’; ende uit v. 11 komt in geen der bij Verwijs gegeven varianten voor; v. 12 komt overeen met het Haagse, het Amsterdamse Hs. en met B: ‘Jeg(h)en dat s.’. (fol.xciijr) Mandragora is cout ende droghe inden darden grade Doch siin misdoen en bescheyden die auctore niet zere. Mandragora es twyerhande manire
als mannes ende wiues maniere
dye hy is gheblaed in dier ghebare
recht oft bete ware
5[regelnummer]
Dye zy oft waren lauweren blade.
Zomighe meyster segghen dat men zy meest orbaert in medicinen mer men orbaertse ghelike... (fol.xciijv)... Vort dien siin houet sweert van groter hette die stote syne blade ende legghe opden slaep die hette sal hem begheuen ende hy sal rusten Dus als hijr bescreuen staet
maecmen oly mandragoraet
Sinen appel alsment weet
Siin dat diemen aerGa naar voetnoot(54) appel heet
10[regelnummer]
Dese appel stampmen clene
ende menghet se in oly ghemene
Ende inden oly langhe wile
| |
[pagina t.o. 116]
| |
Fol. xciijv van het Portland-manuscript.
| |
[pagina 117]
| |
Te macereren dat is ghene ghile
Dar nae ziedment te zamen heet
15[regelnummer]
Dan clinstment dor .i. cleet
Dit is oly mandragoraet
Dar die hoeft zuere by verghaet
Ende wel slapen doet oec mede
Het is ghoet ieghen allen heten rede
20[regelnummer]
Op datmer mede bestriken doe
Den slaep ende dat voerhoeft dar toe
Ofmer oec den puls besmeert mede
Hy verdriuet die hetten vanden rede
Tgheghens hete apostemen in har beghin
25[regelnummer]
Besmeerse mit desen oly waer sy syn
Want (fol.xciiijr) hy die materie weder slaet
Of nemet zap of blade mandragoraet
ende cathaplasmeert op die stede
Of doet dese behindichede:
30[regelnummer]
leghet dar op pulver mandragoraet
Vander scort als bescreuen staet
Mitten zape ennygher couder crude
Ghemenghet nae desen ghelude
Men sal oec die wortel syne
35[regelnummer]
zieden ene wile in goeden wine
Ende gheuent hem diet soe staet
Datmen hem die lede af slaet
Hy sal hem slapende soe vergheten
Dat hiere niet af sal wethen
40[regelnummer]
Tghegen die vloet des buucs verstaet
Die van macht ter roder colera ghaet
Dan smeert den buuc mitten oly vorseit
Ende alle die knoken des rugghen ghereyt
Ende sendes wat beneden int lijf
45[regelnummer]
Mit enen sachten clistier mundificatijf.
Van de 45 verzen, die op de corresponderende plaats van het Gentse Hs. niet voorkomen, zijn de meeste ontleend aan Van Maerlant, Boek X, vv. 329-370. De ontleende verzen zijn: Mandragora, als Platearius kent,
Es een cruut in Orient,
Cout ende droghe daer toe.
Men vinter of hie ende soe.
Die hi es gheblaet in dier ghebare
Wel naer oft die bede ware,
Die soe alst waren lauren blade.
Applen draghet dit ghegade
Soete riekende, alsmen weet,
Dat et der aerde applen heet.
(vv. 329-338)
| |
[pagina 118]
| |
Sporen van de eerste drie verzen in de bovenstaande passage uit Van Maerlant vindt men in de inleidende prozatekst uit het medisch Hs., met weglating van de verwijzing naar Platearius en Orient, en met toevoeging van enkele gegevens die bij Van Maerlant in het geheel niet voorkomen. Vers 332 wordt in vv. 1-2 breder uitgewerkt; v. 4 komt in geen der bij Verwijs gegeven varianten voor; v.5 vertoont gelijkenis met B: ‘alse oft ware lauwers b.’, in het gebruik van oft. De verzen 336-338 vindt men gedeeltelijk weer in vv. 8-9, met behoud van de rijmwoorden weet/heet. De vorm aer appel komt in geen enkele variante (zoals Verwijs die opgeeft) voor. De latere emendatie tot aerde appel was wellicht ter verduidelijking toegevoegd door iemand die met de dialektische vorm aer-appel niet vertrouwd was. Deze twee verzen, ontleend aan vv. 336-338, werden als noodzakelijke verklaring toegevoegd nadat de scribent in vv. 6-7 begonnen was met vv. 353-364 uit Van Maerlant te copiëren: Dus alst hier bescreven staet
Maectmen olie mandragoraet:
Die appels die stamptmen clene,
Ende minghetse met olie ghemene;
Dan sietment te samen heet,
Ende duwet doer een cleet.
Dits olie mandragoraet,
Daer die hoeftswere bi vergaet.
Wel slapen doetet mede,
Ende es goet jeghen den heiten rede,
Op datmer mede striken doe
Voerhoeft ende slaep daer toe.
De verzen vindt men weer in vv. 6-7 en 10, 10-11 en 14-21. De verzen 12-13 werden door de scribent toegevoegd en ook in de overige verzen valt enige afwijking van Van Maerlants tekst te noteren. Vers 10 komt het best overeen met B: ‘die aple stampmen cleine’; v. 11 ‘in oly’ i.pl.v. ‘met olie’, komt overeen met het Haagse, het Amsterdamse Hs. en met B; v.15 clinstment komt in geen van de varianten voor; v.18 komt overeen met het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.; v. 19 komt overeen met de B lezing; v.20 in bestriken i.pl.v. striken komt overeen met het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.; v.21 ‘den slaep ende dat v.’ komt in geen van de varianten voor. De verzen 22-33 komen bij Van Maerlant niet voor. De daaropvolgende zes verzen echter (vv. 34-39) komen overeen met vv. 365-370 uit Van Maerlant: | |
[pagina 119]
| |
Men sal oec den wortel sine
Sieden ene wile in wine;
Ende ghevent hem drinken dient so staet,
Datmen hem die lede ofslaet,
Hi sal hem slapende so vergheten,
Dat hi der saken niet en sal weten.
In v. 34 komt die wortel het best overeen met het Haagse en het Amsterdamse Hs.: die wortelen, en met B: die wortele; de variant goeden wine (v. 35) komt nergens anders voor; v. 36: geen variant komt voor waar drinken ontbreekt; v. 37 af slaet komt overeen met B; v. 39 komt eveneens overeen met B. De overblijvende verzen (vv. 40-45) komen niet voor bij Van Maerlant. (fol.xcviijv) Vngentum populioen. (in rubriek) In vngento populion siin die knoppen vanden populiere dar die blade vt wassen tfundament Dese knoppen in harenGa naar voetnoot(55) wesen
siin cout ende nat soe wijt lesen
Populus dat is die populiere
Men vint dar af menighe manire
5[regelnummer]
Die ene draghet blade van al sulken doene
An die ene zide wit An dander groene
Ende donket my wal gelike en deel
Als ofmen meende den abeel
Mer die brune populiere
10[regelnummer]
brenghet speci ghoet ende diere
Int ouerste vanden telghen gheuest
In aprille ist ghewonnen best
Platearius ons dit seghet
Datmen dit gaderne pleghet
(fol.xcixr) 15[regelnummer]
Men nemet dese knoppen dar sy staen
Dar dat loef vt sal ghaen
Ende maket dar af salue durbaer ende ghoet
Als nycolaus verstaen doet
In antidotario dar hijt seyt
20[regelnummer]
woemen maket ende oec heyt
Populion heytmen dit vngent
Tghegen hette wort syne macht bekent
Oec maecmen van desen populire
Populion nae lichter manire
25[regelnummer]
Want dese siedmen in boeter smout
| |
[pagina 120]
| |
Daer noyt toe quam ghienGa naar voetnoot(56) sout
Ende die boeter moet siin vander coe
Ende meysce oec mede dar toe
Dat ziedmen ouerlanc
30[regelnummer]
Totte dat grone sy al ghemanc
Dor .i. cleet soe clinsmen dat
Ende ontfaet in .i. ander vat
Dit is ghoede salue te samen
Ende heyt populione by namen
35[regelnummer]
Ende dese is oec tghegen hete ghoet
Die die hoeft sueer den mensche doet
Ende hem hete zaken doen
Soe nemet dan dit populioen
ende salfter mede slaep ende voerhoeft
40[regelnummer]
Hy gheneset saen des gheloeft
Oec gheneset suellinghe ende wonden
Van heter materien in corten stonden
Mer die in antidotario staet veracht
Is vander meester macht
45[regelnummer]
Dye dorghaende populioen
hebben wille moet dus doen
Dar ne sal ghiene boeter toe siin
Mer oly ende ghoet starc asiin
Dit salmen eerst doen int vat
50[regelnummer]
Te samen ende laten staen stincken dat
Ende dan salment zieden dar mede
Ende purent alsmen dat ander dede
Datmer dan bouen af vlyet
Dats diemen dor ghaende salue hiet
55[regelnummer]
Dese is ghoet tgheghen frenesie
Ende ieghen hare maledie
Die noch nater populioen
hebben wille moet dus doen
hine doe dar ghene boeter toe
(fol.xcixv) 60[regelnummer]
Mer oly ende water doe
Dyt te gader ende zied dar mede
ende purent als men dat ander dede
Dese is conste van hem zomen
Sonder dar die coude crude al mede in comen
65[regelnummer]
Constantiin Auicenna ende ypocras
Draghens ouer een als ict las
Wye dat stotet hijr
Wilghen blade ende van den populier
Ghemenghet mit couden water ende dat drinct
| |
[pagina 121]
| |
70[regelnummer]
Dat die luxurie soe zere duinct
Soe dat in hem verstaet
Soe zere vercout der naturen zaed
Ende die zenen verdroghen dat die ghone
En mach winnen meer ghenen zoene.
In de 74 verzen die bij de behandeling van het ungentum populioen voorkomen - dit in tegenstelling met het Gentse Hs. waar op de corresponderende plaats deze verzen ontbreken - werden de 50 vv. die Van Maerlant aan de populus wijdt, met enige aanpassing overgenomen. Om een vergelijking mogelijk te maken, halen we de verzen uit Der Naturen Bloeme in hun geheel aan (Boek VIII, vv. 693-742): Populus dats die populiere
Men vint daer an ii erhande maniere
695[regelnummer]
Deen draght blade van sulken doene,
An deen side wit, an dander groene,
Ende dinct mi ghliken een deel,
Als of men meende dien abeel;
Maer die brune popeliere
700[regelnummer]
Draghet vrucht goet ende diere
Int opperste van den telghen ghevest:
In Meye es dit ghegadert best.
Platearius die seghet,
Datmen dus te gaderen pleghet:
705[regelnummer]
Men neme die cnoppe daer si staen,
Daer dat loef ute sal gaen,
Ende dat salmen sieden in botter smout,
Daer noit toe quam gheen sout;
Ende die botter moet sijn van der coe
710[regelnummer]
Ende meische daer toe.
Dat sietmen dan so overlanc,
Tote dat groene es al ghemanc.
Doer een cleet so duwemen dat,
Ende ontfaet in een aerden vat,
715[regelnummer]
Dus ist goede salve te samen,
Ende heet populum bi namen.
Dits jeghen die hitte goet,
Ende als enen hoeftswere we doet,
Ent hem hete saken doen,
720[regelnummer]
Neme dit populoen
Ende salver mede slaep ende voerhoeft,
Hi gheneser saen, dies gheloeft.
Bede swellinghe ende wonden
Ghenest saen in corten stonden.
725[regelnummer]
Die doerghinghe populoen
Hebben wille ende couder int doen,
| |
[pagina 122]
| |
Daer en sal ghene botre toe sijn;
Maer olie ende aisijn
Salmen eerst doen in een vat,
730[regelnummer]
Ende laten te samen sinken dat,
Ende dan salment sieden daer mede,
Ende purent alsment tander dede;
Ende dat boven daer of vliet,
Dats datmen doerghinghe siet.
735[regelnummer]
Dits goet jeghen frenesie
Ende jeghen hete maladie.
Die bet natter populoen
Hebben wille ende couder int doen,
En doere ghene botre toe,
740[regelnummer]
Maer olie ende water doe
Te gader, ende sietter mede:
Dits van der meester couthede.
De vv. 1-2, 17-23, 43-44 en 62-74 uit het medisch Hs. komen bij Van Maerlant niet voor. Vers 4 ...dar af menege m. komt het best overeen met de variant uit B: ‘vintter af menege m.’; v. 5 alssulken d. komt in geen enkele variant voor; v. 7 donket komt nergens anders voor, evenmin als ‘wal ghelike’; v. 8 ‘den abeel’ stemt overeen met de lezingen uit het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.; v. 10 brenghet komt nergens anders voor; v. 11 ouerste komt nergens anders voor; v. 12 aprille komt nergens anders voor en zal wel een vergissing van de scribent zijn: immers volgens v. 28 moet men er ‘meysce’ boter aan toevoegen, wat in april onmogelijk is; ghewonnen komt nergens anders voor; v. 13 ons dit komt nergens anders voor; v. 14 dit gaderne komt goed overeen met B: dit te gaderne; v. 25 siedmen in komt eveneens goed overeen met B: sietmen in boter; v. 28 oec mede komt slechts hier voor; dit is eveneens het geval voor v. 29 ziedmen ouerlanc; v. 30 sy komt overeen met de lezingen uit het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.; v. 31 clinsmen komt slechts hier voor; v. 32 ander komt alleen hier voor en is wellicht een schrijffout voor arden; v. 33 dit is lijkt sterk op B: dit es; v. 34 populione komt nergens anders voor; vv. 35-36 wijken sterk af van alle andere versies; v. 38 is nauw verwant met B: ‘Soe nemtmen dit popelioen; vv. 41-42 wijken sterk af van de overige Hss.; v. 45 dor ghaende komt alleen hier voor; v. 46 komt het best overeen met de lezingen uit het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.; v. 47 dar ne komt overeen met B; v. 48 komt in deze vorm alleen hier voor; v. 49 dit komt slechts hier voor; v. 50 in deze vorm alleen hier; stincken komt overeen met de lezingen uit het | |
[pagina 123]
| |
Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs. en is trouwens ook de juiste lezing; v. 53 wijkt van alle andere lezingen sterk af; v. 54 dor ghaende salue komt slechts hier voor; hiet is de juiste lezing en niet siet, de enige lezing die Verwijs opgeeft; v. 55 dese is komt alleen hier voor; v. 56 hare m. komt overeen met B; v. 57 noch komt alleen hier voor; nater komt overeen met B; v. 58 moet dus d. komt slechts hier voor; v. 59 komt het best overeen met B: hine doetter; v. 61 is nauw verwant met B: Dit te gadre ende siet dar mede. Samenvattend kunnen we zeggen dat naast enkele lezingen die alleen hier aangetroffen worden en waarvan enkele zonder twijfel als de enige juiste te beschouwen zijn, het berijmd gedeelte uit het medisch Hs. het best overeenstemt met dat uit het Brusselse Hs.
Midden in een nuchtere en praktische uiteenzetting over de wijn die van bijvoet wordt gemaakt, gaat de scribent onverwacht voort met de volgende ontboezeming die in het Gentse Hs. niet voorkomt: (fol.cxxiijv) ...ende meyster segghen dat dese wiin oec nut is tot vele anderen zaken Wie yst die der naturen gheeft
In cruden alsmen heuet
Soe menygherhande cracht an
Mede te werken an wijf an man
Als wy vinden inden scrifture
Des boecs beyde achter ende vore
Na den elementen ghecomplexioneert
heet cout droghe nat alsmen leert
Te werken andes menschen licham mede
Naden complexien syre lede
Ende dese crude op gheliker eerden staen
Nieman dan ghot heft dit ghedaen
Die inder naturen gheuen can
Sine moghentheyt te merken dar an
Des is hy ghebenedijt
(fol.cxxiiijr) Nu ende echt ende tot alre thijt
De volgende berijmde passage handelt over cantarides: (fol.clxiijr) Cantarides nae dat wijt horen wassen in bladen van bomen
Int eerst als rupschen ghedaen
Ende dar nae mit vloeghellen beuaen
5[regelnummer]
Ende vlieghen daghesGa naar voetnoot(57) hare ende dare
Nachtes ziedmense openbare
Dat sy hem te ghader houden
In eenen hoep vaste ende ghevouden
| |
[pagina 124]
| |
Groene soe is hare ghedane
10[regelnummer]
Alsmen ons doet verstane.
Die groenste meeste ende lanxte van liue
Siin die beste als ic scriue
Ende schinen naden goude claer
Soe welke thijt dat ten oesten comet naer
15[regelnummer]
Siin sy by nachte ghoet gheuaen
Ende in asyne verdronken zaen
Als sy doet siin salmense dar naer
Mit wine beghieten al daer
Ende legghense op .i. lit te hant
20[regelnummer]
Darmen sal maken enen brant
Onder was gheweluet wale
Te coelt in ene der noet scale
Soe sal sy dar effen dan
Maken ene bleyne ant licham
25[regelnummer]
Want sy siin in desen staet
heet ende droghe inden vierden graed
Ende harde corrosijf
Ouer al an des menschen lijf
Die bleyne salmen dan doer boren
30[regelnummer]
Mit ere naelde als wijt horen
Die selue bleyne dar alsoe
Of ten vttersten mit enenGa naar voetnoot(58) stroe
Dar sellen quade humoren vt ghaen
Ende beter is sonder waen
35[regelnummer]
.xv. daghe dese brant ouerwaer
Dan .i. ander brant een jaer.
Deze passage, die, op enkele spellingsvarianten na, overeenstemt met die uit het Gentse Hs. (fol.128r)Ga naar voetnoot(59), is ontleend aan Van Maerlant, Boek VII, vv. 455-483, met enkele afwijkingen die hierna besproken worden. De tekst luidt in Der Naturen Bloeme: 455[regelnummer]
Cancarides, als wie gomen,
Wassen in bladen van bomen,
Teerst als rupsemen ghedaen,
Dan met vloghelen bedaen,
Ende vliegen sdaghes haer en thare.
460[regelnummer]
Nachts vintmense al openbare,
Daer si hem te gadre houden,
In enen hoep vaste ghevouden.
Groene es die ghedane haere,
Ende scinen ghelijc den goude clare.
465[regelnummer]
So welc tijt dat die oest es naer
| |
[pagina 125]
| |
Sijn si goet te vane daer,
Ende in aisine verdronken saen;
Ende alsi doet sijn salmense daer naer
Met wine beghieten daer,
470[regelnummer]
Ende leghet op een let tehant,
Daermen maken wil enen brant.
Onder was ghewelvet wale,
Ghehult na die note scale
So doen si daer heffen dan
475[regelnummer]
Ene bleine an enen man.
Die bleine salmen dan doerboeren
Met ere goutnaelde, als wi horen,
In menigher stede also,
Jof tuterste van enen stro.
480[regelnummer]
Daer sal quade humoer uutgaen,
Ende beter vele es sonder waen
xv daghe die brant overwaer,
Dan een ander brant een jaer.
De tekst uit het medisch Hs. sluit in v. 1 aan bij de lezingen uit het Haagse en het Amsterdamse Hs.: CancaridesGa naar voetnoot(60) na dat wijt doch staat alleen met horen tegenover gomen in alle andere Hss. Vers 4 staat dicht bij B: Daer na met vloghelen bevaen; ook in v. 6 waar B sietmense oppenbare heeft tegenover vintmense in de andere Hss.; v. 7 dat sy (i.pl.v. daer si in het Leidse Hs.) komt overeen met de lezingen uit het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.; in v. 9 is er treffende overeenkomst met B: Grone so es hare ghedane; in v. 15 stemt bi nachte overeen met het Haagse en het Amsterdamse Hs.; v.21 gheweluet komt overeen met het Leidse, tegenover het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.; v. 22 te coelte in ene der staat het dichtst bij B: Gecoelt in ene noetscale; v. 23 het weglaten van de h in (h)effen komt ook voor in B; v. 32 sluit nauw aan bij het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.: (J)of ten utersten met; in v. 34 is er overeenstemming met B in het weglaten van vele. In enkele gevallen heeft de tekst uit het medisch Hs. een lezing die nergens anders voorkomt: v.8 vaste ende g. tegenover vaste g. overal elders; v.13 naden goude tegenover ghelyc(k) den goude elders; v. 18 als daer: als ontbreekt in de andere Hss.; v. 19 legghense: se ontbreekt elders; v. 20 sal maken tegenover wil i.pl.v. sal elders; v. 24 ant licham: overal elders an enen man. Ook zijn enkele verzen eigen aan de versie uit het medisch Hs.: vv. | |
[pagina 126]
| |
10-12 komen voor tussen v.463 en 464 bij Verwijs; vv. 25-28 tussen v. 475 en 476 in de overige Hss. Verder is er het duidelijk corrupte v. 14: de scribent heeft hier blijkbaar oosten (de windstreek) verward met oogst(tijd). Deze afwijking komt evenmin in een ander Hs. voor. Bij de bespreking van dyptannus komt het volgende berijmde gedeelte voor: (fol.clxvijv) Dat dit cruut ghoet is tgheghen veniin
Machmen eerst by den hyrte zien
Want als syGa naar voetnoot(61) mit ere veniinder strale
Siin ghewont zien die jagher wale
5[regelnummer]
Dat sy dat cruut zoeken dan
ende wriuenre har wonde an
dan eten sy mede dat cruut
ende spuwen dat venijn vt
Deze passage komt op de corresponderende plaats in het Gentse Hs. niet voor. De 8 verzen zijn, met enige aanpassing - vooral bij het begin van het fragment -, ontleend aan Van Maerlant, Boek X, v.246 en vv. 253-260. Bij Verwijs luiden deze verzen: Goet ist jeghen venijnde beten;
......
Wart eerst bi den herten cont;
Want alsi waren ghewont
255[regelnummer]
Met ere ghevenynder strale
Saghen dat die jaghers wale,
Dat si dit cruut sochten dan
Ende wreven hare wonden daer an
Ende dan aten si mede dat cruut,
260[regelnummer]
Ende spuwen strale ende venijn uut.
In de varianten die de tekst uit het medisch Hs. vertoont met die opgegeven in de uitgave van Der Naturen Bloeme, zijn naast punten van overeenkomst met B (de O.T.T.i.pl.v. de O.V.T. en v. 260 dat in B luidt: Ende spuwen dat venijn vt), ook te noteren afwijkingen van hetzelfde Hs. (de versie van vv. 256-57, eigen aan B, ontbreekt) en nauwe aansluiting met Hs. L; dat cruut in v.5 tegenover dit c. in L., komt overeen met de lezingen uit het Haagse en het Amsterdamse Hs.
Bij lapis magnetes wordt de volgende passage uit Van Maerlant aangehaald: (fol.ccijr) Dese steen heuet oec ene cracht
diemen ouer wonder acht.
| |
[pagina 127]
| |
Wie hem (fol.ccijv) des ontsiet te vele
Dat sijn wijf mit anderen mannen spele
5[regelnummer]
Soe legghe hy onder har hoeft den magnet
Omme tondervindene te bet
Als sy slapende leghet sochte
Is sy van reynen ghedochte
Si sal slapende als ende als
10[regelnummer]
haren man nemen omden hals
Die onghetrouwe sal mit allen
Neder vanden bedde vallen
Dese steen maket vrede
Tusschen man ende vrouwen mede.
15[regelnummer]
In india lesic datmen vant.
Ende inder tragoditen lant.
Dese steen is als ic waen
als een yser mael ghedaen.
Ysidorus die seghet int leste
20[regelnummer]
Dat dye gheleuste siin die beste
Ende dat hy glas ende yser beyde
Na hem trecket ghereyde.
Deze passage stemt slechts gedeeltelijk overeen met die welke op de corresponderende plaats van het Gentse Hs. voorkomt (fol. 174v)Ga naar voetnoot(62). Deze verzen zijn ontleend aan Van Maerlants Boek XII, vv. 821-842, met weglating van vv. 835-36 en met inlassing, na v. 16, van vv. 813-14. Bij Van Maerlant luidt de tekst: Ende oec heeft hi ene cracht,
Diemen over wonder acht.
Wie hem dies ontsiet te vele,
Dat sijn wijf met andren spele,
825[regelnummer]
Sal hi legghen den magnet,
Omme tondervinden bet
Alsie slapende leghet sochte.
Es si van reynen ghedochte,
Si sal slapende als ende als
830[regelnummer]
Haren man nemen om den hals.
Die onghetrouwe sal met allen
Neder van den bedde vallen.
Dese steen die maect den vrede
Tusschen vrouwen ende mannen mede
......
In India lesic datmen vant
Ende in Tragoditen lant.
Ysidorus seghet int leste,
840[regelnummer]
Dat die gheleuste sijn die beste,
| |
[pagina 128]
| |
Ende als hi glas ende yser bede
An hem trect wel gherede.
In geen enkele andere versie komen voor: v. 1 Dese steen en de woordorde heuet oec (alle andere versies: oec heeft); v.4 mannen; v.6 te; v.19 die. De verzen 17-18 zijn verplaatst geworden (vgl. vv. 813-14 bij Verwijs). Met B komen overeen: v. 3 des en v. 13 maket vrede; met het Haagse en het Amsterdamse Hs. stemmen overeen: v. 5 onder har hoeft en in v.22 het ontbreken van wel; met de twee zojuist genoemde Hss. en B, ten slotte, stemmen overeen v. 14 man ende vrouwen en in v.16 inder. (fol.ccxxjv) Orpinum heytmen minor crassula
des vintmen vele naerre ende verre
Sulc heytent raghel Sulc vresewonden
wel ghoet tallen stonden.
5[regelnummer]
Op te broekenne biene nader scrifturen.
Nat ende heet ist van naturen
Dit cruut heyt oec mede.
hemmelslotel in menigher stede.
Waerliken yst gheproeuet van desen.
10[regelnummer]
Wilment plucken ende oec lesen
Thien daghe vorden lanxten dach
Diemen int Jaer vinden mach.
ende ment binnen den huse hanghet.
Dat dan die lucht verlanghet.
15[regelnummer]
Ende dar by nae al dat Jaer
Groyet ende schyet dits waer
hijr by machmen merken mede
Der naturen heymelichede
Ende mede die macht van goede
20[regelnummer]
Died al maket mit synen gheboede
Die hem te wonderen kan gheuen
In dinghen die selue niet en leuen.
Op te brokenne biene stoetment wel
Mit meyscher boetere ende oec el
(fol.ccxxijr) 25[regelnummer]
Mit boem oly ghoed
Dats ofment langhe houden moet.
Deze 26 verzen die zo goed als letterlijk overeenstemmen met de corresponderende passage uit het Gentse Hs. (fol.157r)Ga naar voetnoot(63), zijn ontleend aan Van Maerlants Boek X, vv. 439-458. De verzen 7-8 en 23-26 ko- | |
[pagina 129]
| |
men echter bij Van Maerlant niet voor: Propinum heet mede crassula,
440[regelnummer]
Dies vintmen vele verre ende na.
Sulc heet radele, sulc wrisewonde.
Nuttelic ist talre stonde
Tebroekenen benen na der scrifturen.
Nat ende heet ist van naturen.
445[regelnummer]
Waerlike ist gheproeft van desen:
Wilment plucken ende lesen
X daghe voer den lanxten dach,
Dien men int jaer vinden mach,
Ende ment bin den huse hanghet
450[regelnummer]
Daer niet dan die lucht ghelanghet,
Dat et bina al dat jaer
Groiet ende sciet, dits openbaer.
Hier an machmen merken mede
Der naturen heimelichede
455[regelnummer]
Ende die macht mede van Gode,
Diet al maect met sinen ghebode,
Die hem te wonderen can gheven
In dinghen die selve niet en leven.
Orpinum (v.1) komt ook in het Haagse en het Amsterdamse Hs. voor. Alleen in het Portland Hs. (en voor het grootste gedeelte ook in het Gentse Hs.) komen voor: v.3 heytent raghel; v.4 wel en goet (i.pl.v. nuttelec); v.5 op; v.9 oec; v.14 verlanghet (i.pl.v. ghelanghet); v.15 Ende dar by nae en v.19 mede die. Met Hs. B komen overeen: v.2 des (naerre ende verre i.pl.v. verre ende naerre is duidelijk een vergissing van de scribent); v.3 vresewonde; v.14 Dat dan; v.16 dats waer en v.17 Hi(j)r bi.
Ten slotte is er ook nog een berijmde passage bij de bespreking van de pijnboom: (fol.ccxxxvr) Pinus dats die piinboem
sulc wit sulc suart nemets ghoemGa naar voetnoot(64)
Vten suarten can men pec makenGa naar voetnoot(65)
Vtten witten harse mach gherakenGa naar voetnoot(66)
5[regelnummer]
Oec lopet dar vt erehandeGa naar voetnoot(67) traen
Die claer is ende wel ghedaen.
Dit heyt wy steen harse int ghemene
Die piinboem en is niet quaet
| |
[pagina 130]
| |
Dat onder hem wast ende omtrent staetGa naar voetnoot(68)
10[regelnummer]
Die piin appel die siin ghoet
Platearius te weten doet
Die den appel leyt opt vier oecGa naar voetnoot(69)
Ende men dar al ontfaedGa naar voetnoot(70) den roec
Mitter naese ende wyen alsoe ontfaet
15[regelnummer]
Wilmen weten dat hy te staden staetGa naar voetnoot(71)
Den hersenen ende maket ghoet bloet
Ten droghen hoest ist oec ghoet
Tot menigher dinc ist oec medicine
Want dat die carnellekine
20[regelnummer]
Siin van naturen alsmen weet
Naden boec nat ende oec heetGa naar voetnoot(72)
Deze berijmde uiteenzetting, die - met belangrijke afwijkingen - ook in het Gentse Hs. voorkomt, is ontleend aan Der Naturen Bloeme, Boek VIII, vv.671-692. Bij Verwijs luiden deze verzen: Pinus dats een pijnboem
Sulc wit, sulc swart, des nemic goem.
Uten swarten canmen pec maken,
Ende uten witten hars gheraken;
675[regelnummer]
Ende loepter oec uut erehande traen,
Dat claer es ende wel ghedaen,
Ende woert hart ghelijc den stene,
Dat hetewi ammer int ghemene.
Die pijnboem es niemen quaet
680[regelnummer]
Die onder hem wast ende bi hem staet.
Die pijnapple die sijn goet,
Als Platearius weten doet
Den appel leitmen op tfier dan oec,
Ende men ontfaet daer of den roec
685[regelnummer]
Metter nese, diere of gaet,
Wetet wel dat an staden staet
Den hersinen ende maect goet bloet.
Ten droeghen hoeste ist oec goet,
Ende te menigher dinc ist medicine,
690[regelnummer]
Want dat die carnelekine
Sijn van naturen nate ende heet,
Na den boeke, als ict weet.
| |
[pagina 131]
| |
De lezingen die afwijken van de tekst zoals die bij Verwijs voorkomt, kan men als volgt groeperen: verschillend van alle overige Hss. zijn: v.2 nemets; dar in v.5; v.7 komt overeen met vv. 677-78 bij Verwijs; de benaming steenhars komt alleen hier (en in het Gentse Hs.) voor; niet in v.8 (alle andere Hss. hebben niemen of nieman); v.13 de woordorde is verschillend (ook het Gentse Hs. is hier verschillend); v.14 wyen alsoe; v.15 wilmen; v.18 Tot en oec; v.21 oec. Overeenkomsten met het Haagse, het Amsterdamse en het Brusselse Hs.: v.1 die p.; vv. 20-21 de woordorde komt overeen; in v.6 komt Die daer echter met het Haagse en het Amsterdamse Hs. overeen. Overeenkomsten met B alleen: v.9 Dat o.h.w.e. omtrent hem gaet (het ontbreken van hem in het Portland Hs. is wel een schrijffout van de scribent); v.11 als ontbreekt ook in B; v.12 staat heel dicht bij B: Die de apple legt op tfier ende oec; ook v.14 staat dicht bij de lezing in B. |
|