Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1968
(1968)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
De Engelse filoloog Jethro Bithell (1878-1962) als vertaler van Vlaamse poëzie
| |
[pagina 39]
| |
Verwonderlijk is het, dat deze vertaling nagenoeg onbekend is gebleven. Wel wordt het werk enkele malen geciteerd, maar het is helemaal niet zeker dat zij, die er een citaat voor over hadden, het zelf in handen hebben gehadGa naar voetnoot(2). Hoe dan ook en al zijn er vijftig jaren sinds de publikatie van Contemporary Flemish Poetry verlopen, het lijkt ons niet te laat om er de aandacht op te vestigen. Om methodisch te werk te gaan, zullen we eerst het licht laten vallen op de figuur van de vertaler en nagaan, aan de hand van gegevens en bescheiden, hoe de vertaling tot stand is gekomen. Daarna zullen we een overzicht geven van de inleidende studie tot de vertaalde gedichten, om te eindigen met enkele beschouwingen over de vertaling zelf. In een bijlage worden de behandelde documenten gepubliceerd. | |
1. De vertalerJethro Bithell werd geboren op 28 januari 1878, in de buurt van Wigan (Lancashire). Na voltooiing van zijn middelbare studies, ging hij moderne talen studeren aan de Victoria University, te Manchester. In 1903 behaalde hij er het einddiploma, met ‘first class honours’, en drie jaren later promoveerde hij tot M.A. Na voortgezette studies in München en Kopenhagen, kreeg hij in 1904 een aanstlling als lector in het Duits, aan de universiteit te Manchester, maar vier jaar later vond hij een nieuwe werkkring aan de Londense universiteit (Birkbeck College), waar hij directeur werd van de Afdeling Duits. Na zijn pensionnering, stelde Bithell zich ten dienste van de universiteit te Leeds, waar hij verscheidene functies te vervullen kreeg. Hij overleed op 26 februari 1962, te Paignton (Devonshire). Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag, werd een nummer van het tijdschrift German Life and Letters, waarvan hij jaren lang een trouwe medewerker was geweest, aan hem opgedragenGa naar voetnoot(3). L.A. Willoughby, een van zijn jongere collega's, looft daarin Bithell's grote wetenschappelijke onderlegdheid, zijn dynamische aanpak bij de op- | |
[pagina 40]
| |
bouw van het hem toevertrouwde universiteitsinstituut, zijn enthousiaste ijver voor het onderwijs in de moderne talen en de letterkunde. Bithell was een geleerde met ruime belangstelling, die als professor zijn studenten wist te bezielen. Dat hij, streng filologisch getraind als hij was, zich steeds inspande om de geschikte term en het juiste woord te gebruiken, is zijn werk als vertaler ongetwijfeld ten goede gekomenGa naar voetnoot(4). De lange lijst van Bithell's geschriften is ingedeeld in verschillende rubrieken, waarin vanzelfsprekend de werken over taalwetenschap flink vertegenwoordigd zijn, maar de literaire kritiek, de literatuurhistorie, de anthologieën en de vertalingen de grootste plaats innemenGa naar voetnoot(5). Zijn eerste publikatie op het stuk van vertalingen was The Minnesingers (in 1909) maar van het op twee delen berekende werk verscheen enkel het eerste deel. Daarop volgden o.m. de bundels Contemporary German Poetry (1909); Contemporary Belgian Poetry (1911); Contemporary French Poetry (1912); Contemporary Flemish Poetry (1917). In 1914 vertaalde hij het in het Duits geschreven essay over Em. Verhaeren door Stefan Zweig, en in 1916 Verhaeren's toneelstuk Hélène de SparteGa naar voetnoot(6). Wanneer we aan dit lijstje verder toevoegen een werk gewijd aan M. MaeterlinckGa naar voetnoot(7) en een geschiedenis van de hedendaagse Belgische LetterkundeGa naar voetnoot(8), dan blijkt uit het overzicht van titels dat Bithell een uitgesproken belangstelling aan de dag heeft gelegd voor de letterkunde, en in ruimere zin de cultuur van ons landGa naar voetnoot(9). Tussen 1911 en 1917 heeft hij in een zestal werken van die belangstelling getuigd. Later, d.w.z. tussen de twee oorlogen en ook na de tweede, heeft hij zich intenser met de Duitse literatuur ingelaten en aan de hand van artikels, essays en vertalingen, werk van Stefan | |
[pagina 41]
| |
Zweig’ Else Lasker-Schüler, Rainer Maria Rilke, Hans Carossa, e.a. in Engeland bekend gemaaktGa naar voetnoot(10). | |
2. Gegevens over het tot stand komen der vertalingBithell had tijdens zijn studententijd in Antwerpen Nederlands geleerd, zoals hij ons in de inleiding tot zijn vertaling meedeeltGa naar voetnoot(11). Wel jammer is het, dat hij verder niets vertelt over de duur van zijn verblijf in de Scheldestad en over de omstandigheden waarin hij zich onze taal heeft eigen gemaaktGa naar voetnoot(12). Hij heeft vele jaren lang brieven gewisseld met tal van buitenlandse schrijvers, hoofdzakelijk in verband met vertalingen uit hun werk, en die brievenverzameling werd, samen met andere dokumenten, door hem bij testament vermaakt aan de universiteit van Leeds, waar ze is ondergebracht in de Brotherton LibraryGa naar voetnoot(13). De in die verzameling voorhanden brieven van Nederlandse en Vlaamse dichters zijn weliswaar niet talrijk, maar toch werpen ze enig licht op de wordingsgeschiedenis van het werk, althans in zijn eerste fase. Het blijkt dat Bithell in maart of april 1911, aan een paar dichters in Nederland en Vlaanderen, een schrijven heeft gezonden, waarin hij om toelating verzocht uit hun werk te vertalen. De eersten tot wie hij zich heeft gericht, schijnen Hélène Swarth en Pol de Mont te zijn geweest. Aan beiden - en mogelijk ook aan enkele anderen - heeft hij raad gevraagd bij de keuze van de dichters die in de bloemlezing dienden te worden opgenomen. Niet alle brieven van Bithell's | |
[pagina 42]
| |
correspondenten bleven bewaard en de brieven die hij aan hen heeft gezonden, zijn in zoverre ze niet verloren gingen, over vele plaatsen verspreid. Met die lacunes dient rekening te worden gehouden en het is dan ook verheugend, dat zelfs het weinige dat er wèl bewaard is gebleven, voldoende stof oplevert om er wat langer bij stil te blijven staan. De eerste reaktie op Bithell's verzoek, kwam van Hélène Swarth. In haar brief, gedateerd 5 april 1911, geeft ze graag haar toestemming maar verzoekt om een proeve van vertaling onder ogen te krijgen vóór de publikatie. Het lijstje met namen van dichters, door haar opgegeven, vermeldt Kloos, Gorter, van Eeden, Verwey, Marie Metz Koning, Boutens, van Scheltema, van Eyck en van Suchtelen. Na Swarth, heeft Willem Kloos ongeveer in dezelfde zin op Bithell's schrijven geantwoord. Ook hij verleent zijn toestemming maar zou ook graag een proeve van vertaling te zien willen krijgen, want ‘de mooglijkheid blijft natuurlijk bestaan dat ik u opmerkzaam zou kunnen maken op een kleine nuance van beteekenis in een of ander Hollandsch woord...’ Aan het eind van zijn brief noemt Kloos ‘een nog jeugdig Hollandsch dichter’, nl. Adriaan Roland Holst, die een vertaling heeft gemaakt van Kloos' episch gedicht Okeanos, en hij voegt een fragment van die vertaling bij zijn schrijven (afb. 1). De brief van Hélène Swarth is in het Frans, Kloos daarentegen schreef in het Nederlands. Een derde dichter, Frederik van Eeden, schrijft in het Engels. In zijn eerste brief, gedateerd 12 april 1911, gaat hij in op Bithell's verzoek, maar ook hij wil de vertalingen eerst onder ogen krijgen, ‘omdat goede vertalingen uit het Nederlands in het Engels, uiterst zeldzaam zijn’. In een tweede brief, van 23 april 1911, geft hij Bithell raad in verband met Nederlandse bloemlezingen, maar voegt er aan toe dat men over zijn werk moeilijk kan oordelen aan de hand van een bloemlezing. Hij geeft derhalve Bithell in overweging, werken als ‘Ellen’, ‘De Passieloze Lelie’, e.a., te lezen. Verder raadt hij Bithell af een onderscheid te maken tussen Nederlands en Vlaams, want ‘het wordt steeds meer als vanzelfsprekend beschouwd dat het een en dezelfde taal en letterkunde betreft’. Ten slotte biedt hij zijn goede diensten aan en is bereid te helpen bij de keuze van de gedichten en bij de overzetting. Herman Gorter schrijft kortaf dat hij geen toestemming tot vertalen kan geven alvorens de overzetting gezien te hebben. Zijn brief, gedateerd 17 april 1911, is in vrij stuntelig Engels. In het Nederlands is dan weer de brief van Marie Metz Koning, die met alles akkoord gaat | |
[pagina 43]
| |
en geen voorwaarden stelt. Of er tussen Bithell en andere Nederlandse dichters brieven zijn gewisseld, is vrijwel zeker maar er werd geen spoor daarvan teruggevonden in de Brotherton Library. Ook de vroegste brieven gewisseld tussen Bithell en Pol de Mont, zijn vermoedelijk verloren gegaan en er bleven slechts één brief en twee briefkaarten van Pol de Mont te Leeds bewaard. De brief van Pol de Mont is niet gedateerd, maar dank zij een te Antwerpen bewaarde brief van Bithell aan de MontGa naar voetnoot(14), blijkt het mogelijk er een datum bij benadering voor op te geven. Hij moet verzonden zijn vóór 15 april 1911, omdat de brief van Bithell, waarvan zoëven sprake was, gedagtekend 16 april 1911, een antwoord is op het schrijven van de Mont. Pol de Mont deelt een aantal namen mede van Vlaamse dichters, te beginnen met René de Clercq, van wie Bithell de bundel Echo's blijkt te bezitten. ‘René de Clercq, aldus de Mont, heeft sinds het verschijnen van Echo's heel wat weg afgelegd en zich vooral ingespannen om ons volk, dat herleeft en zich zijn eigen aard weer bewust wordt, met liederen te begiftigen, die volks zijn maar tevens artistiek.’ Hij zegt verder over René de Clercq, dat die vooral de invloed van Gezelle heeft ondergaan, maar toch ook een beetje de zijne! Uit zijn eigen werk, beveelt hij ter vertaling aan, het gedicht ‘Aan een Brabantschen Leeuwerik’, uit Lentesotternijen; verder, ook gedichten uit Claribella en Iris. Ook vraagt hij of zijn correspondent de Duitse vertalingen kent, die van zijn werk verschenen zijn in Meyers Volksbücher en bij Reclam. En hij besluit met Bithell te waarschuwen voor de kliekjes en kapelletjes, die ook hier helaas welig tieren. Pol de Mont schrijft in het Frans en Bithell's antwoord is in het Engels. Hij toont zich zeer erkentelijk voor de kostbare inlichtingen en deelt verder mede dat hij zich voorneemt aan enkele van de dichters die de Mont hem had aanbevolen, spoedig te schrijven. Hij heeft Prinses Zonneschijn gelezen, een gedicht dat ‘vervuld is van de geest der Lente’ en zal er over handelen in de inleiding tot zijn bloemlezing. Het aantal Vlaamse dichters is, volgens Bithell zo groot, dat het wenselijk zou zijn eerst een bloemlezing uit de Vlaamse poëzie te maken, en daarna een uit de Nederlandse. Hij heeft zijn uitgever dit plan reeds voorgelegd, maar nog geen antwoord gekregen. Ten slotte | |
[pagina 44]
| |
zegt hij dat hij het aardig zou vinden indien de Mont verder met hem in het Nederlands wilde corresponderen, want, voegt hij er schalks aan toe: ‘ik voel me een beetje flamingant’ (afb. 2). Er verloopt ongeveer een jaar vooraleer we weer een bericht te lezen krijgen, ditmaal een briefkaart van de Mont, met poststempel 12 mei 1912 en waarvan de inhoud laat doorschemeren dat er in de loop van dat jaar meer brieven werden gewisseld tussen de twee correspondenten. Van die brieven is geen spoor terug te vinden en we buigen ons dus over de briefkaart, die in het Nederlands is gesteld en waarin de Mont er zijn vreugde over uitspreekt dat Bithell zijn plan om de bloemlezing in het licht te geven, niet heeft laten varenGa naar voetnoot(15). De Mont informeert verder naar de mogelijkheid om Prinses Zonneschijn in Londen opgevoerd te zien. Maar dan zou Bithell het libretto moeten vertalen. Daarbij rijst de vraag of het gedicht wel voldoende ‘gefaisandeerd’ zou zijn voor de Londenaars! De Mont heeft de indruk gekregen dat Bithell niet zo hoog oploopt met Maeterlinck. Vermoedelijk stond de uitlating in een verloren gegane brief van de Engelsman, die zoals we ons herinneren, een boek aan Maeterlinck had gewijd (afb. 3). De vraag kan worden gesteld, of sommige Vlaamse dichters zich niet terughoudend, of zelfs onverschillig hebben betoond ten overstaan van de Engelse filoloog en zijn plannen. Bithell vertelt hoe hij kennis had aangeknoopt met René de Clercq, toen die nog studeerde te GentGa naar voetnoot(16), maar het blijkt niet dat de Clercq op brieven van zijn Engelse correspondent zou hebben gereageerd, tenzij ook hier weer de bewijsstukken verloren zouden zijn gegaanGa naar voetnoot(17). Bithell heeft zeer waarschijnlijk over de Clercq's nalatigheid geklaagd, want de Mont geeft hem, steeds in diezelfde briefkaart de raad om nog maar eens te schrij- | |
[pagina 45]
| |
ven aan de Clercq, want... ‘op den duur antwoordt hij toch’! Tot einde 1914 heeft het geduurd alvorens Bithell contact heeft gezocht met Karel van de Woestijne. Hij had eerst geschreven aan Gustave van de Woestijne, die op dat tijdstip: november 1914, in Engeland verbleef en die de Engelsman aanraadt zich met zijn broer in verbinding te stellen langs de Nieuwe Rotterdamsche Courant om. De brief van Gustave en die van Karel van de Woestijne zijn beide in de verzameling te Leeds. Karel van de Woestijne schrijft op 23 november 1914 van uit Amsterdam, (American Hotel, Leidse Plein), dat hij geen bezwaar heeft tegen een vertaling en werpt, aan het slot van zijn brief, de vraag op naar een eventueel honorarium. Hij deelt verder een paar adressen mee, nl. van Victor de Meyere en van August VermeylenGa naar voetnoot(18). Het laatste stuk uit de verzameling, is een briefkaart van Pol de Mont, gedateerd 13 mei 1919 en uit Antwerpen verzonden. De Anthology was op dat tijdstip al sinds twee jaar verschenen, maar er was blijkbaar nog geen bericht over die publikatie in ons land doorgedrongen. Had Bithell verzuimd Pol de Mont, van wie hij een zo groot aantal gedichten vertaald had, een eksemplaar van het boekje te laten geworden? We weten het niet en het is al evenmin bekend of de overige auteurs, van wie verzen waren opgenomen, iets over het ververschijnen van het werk hebben vernomen. Pol de Mont verzoekt in zijn schrijven om toezending van een eksemplaar, maar of aan die wens tegemoet is gekomen, is onbekend. Mogelijk is het dat omwille van de na de oorlog heersende ontreddering, boeken en brieven verloren zijn gegaan, maar wie zal ons daaromtrent nog inlichtingen kunnen verstrekken? Pol de Mont, die in het Frans schrijft, vraagt o.m. of Bithell niet bereid zou zijn om enkele novellen, bv. zijn korte roman De Amman van Antwerpen, in het Engels te vertalen. Heeft Bithell op dit schrijven gereageerd? Hierover zou de brievenverzameling van Pol de Mont wellicht uitkomst kunnen geven.Ga naar voetnoot(19) | |
[pagina 46]
| |
3. De inleiding tot contemporary Flemish poetryMaar nu keren we terug tot ons boekje en wel, om te beginnen tot de inleiding. Daarin weidt de auteur o.m. uit over de taaltoestanden in ons land en de positie van minderwaardigheid waarin het Nederlands daar is teruggedrongen. Tweetaligheid, merkt Bithell op, komt enkel bij de Vlamingen voor en wat meer is, er zijn geboren Vlamingen die zich in het Frans uitdrukken. De beruchte uitspraak van C. Buysse wordt geciteerd en ook de repliek van August Vermeylen. De oorlog heeft de politieke passies aangescherpt, al blijft de hoop gekoesterd dat het traditionele antagonisme tussen beide volksgroepen, na afloop van de vijandelijkheden zal verdwijnen. Bithell die, als motto, aan zijn werk een citaat laat voorafgaan uit de Batavian Anthology van Sir John BowringGa naar voetnoot(20), waarin deze geleerde het gemis aan belangstelling laakt vanwege de Engelsen ten overstaan van de NederlandenGa naar voetnoot(21), besluit het eerste gedeelte van zijn inleiding met de verklaring dat hij deze bloemlezing - een taak die hij met liefde heeft verricht - als een blijk van hulde opdraagt aan de Vlamingen en aan die mannelijke en klankvolle Vlaamse taal die hij tijdens zijn studentenjaren te Antwerpen heeft aangeleerd. Heeft hij vroeger een bloemlezing uitgegeven van de hedendaagse Belgische dichters, - een titel die misleidend werken kon voor wie de Vlaamse poëzie waarderen zoals hij dat doet - dan kan dit werk als een aanvulling van het eerste worden beschouwdGa naar voetnoot(22). | |
[pagina 47]
| |
Het bondig overzicht van de geschiedenis van onze letterkunde, dat het grootste gedeelte van de inleiding beslaat, is waard even nader te worden bekeken. De auteur ziet onze letterkunde tegen de historisch-culturele achtergrond van de 12de eeuw een aanvang nemen. Het is het tijdstip waarop Hendrik van Veldeke bewonderaars en navolgers vindt over de Rijn. Veldeke's Minneliederen noemt Bithell de eerste Germaanse liederen in hoofse trant. Carel ende Elegast is voor hem een van de bekoorlijkste, specifiek Vlaamse ridderverhalen en de vrome middelnederlandse legenden lijken hem beter te klinken in het Oud-Vlaams, dan in enige andere middeleeuwse taal.Ga naar voetnoot(23) Hij herinnert er aan, dat de Vlamingen, in de 13de eeuw, in grote ere werden gehouden, van de Donau tot aan de Baltische zee, zoals blijkt uit het feit dat het woord Fleming synoniem was met a very perfect knight, een volkomen ridder; en dat het ww. vlamen betekende: spreken als een Vlaming, dat wil zeggen: with the utmost refinement, met de meeste verfijningGa naar voetnoot(24). Het meilied van Hertog Jan I van Brabant, is volgens de inleider, a lilt of music absurd but delightful in the mouth of a warrior, ‘een dwaas maar verrukkelijk deuntje op de lippen van een krijgsman’, en hij neemt het, vertaald, in zijn inleiding op. We laten die vertaling hier volgen: I arose when May was new,
With the sun, and went
To an orchard fresh with dew,
All on pleasure bent.
There three maids, with like intent,
Sweetly sang this roundelay:
Harbalorifay, harbaharbalorifay, harbalorifay!
When I saw the grass-green ground
In the orchard shade,
And I heard the silvery sound
That the damsels made,
My heart's prompting I obeyed,
Carolled lustily as they:
Harbalorifay, harbaharbalorifay, harbalorifay!
| |
[pagina 48]
| |
Greeted I the fairest maid
That before me stood;
Round her waist mine arm I laid
Tightly as I could.
Kiss her rosy mouth I would,
But she said, O nay, O nay!’
Harbalorifay, Harbaharbalorifay, Harbalorifay!
Voor de poëzie van Sister Hadewijch heeft hij waardering en van haar Visioenen in proza, vertaalt hij het zevende. Hij wil echter in het midden laten of het aardse ofwel hemelse liefde was die Hadewijch die liederen van hartstocht in de mond lei, en haar extase lijkt hem doorhuiverd met vleselijke opwellingenGa naar voetnoot(25). Bithell heeft opgemerkt dat het didactisch genre bijzonder sterk in onze letterkunde vertegenwoordigd is en citeert de Reinaert, waarvan hij de Vlaamse oorsprong erkent en tevens de meesterlijke bewerking en het krachtige realisme looft; hij verzuimt daarbij te wijzen op het satirieke karakter van de Reinaert, maar duidt op het verschil tussen Reinaert en UlenspiegelGa naar voetnoot(26). Jacob van Maerlant beschouwt hij als de eerste Vlaamse schrijver van internationale betekenis, verrassend modern wat betreft zijn kijk op het leven, en als zodanig te vergelijken met de auteur van Piers Plowman.Ga naar voetnoot(27) Hij vertaalt enkele verzen uit Wapene Martijn, de bekende ‘Twe worde in die wereldt sijn’... Two fatal words poison the world, en vraagt zich daarbij af of die niet door een socialist van deze tijd konden geschreven zijn. Voor de Vlamingen, zegt Bithell, is van Maerlant wat Chaucer is voor ons, Engelsen; en indien hij in het Engels moest vertaald worden, dan zou dit behoren te geschieden in de stijl van Chaucer: For I am Flemysh, I yow beseche
Of youre curtesye, al and eche,
That shal thys Doche chaunce peruse,
| |
[pagina 49]
| |
Unto me nat youre grace refuse;
And yf ye fynden any worde
In youre countrey that ys unherde,
Thynketh that clerkys for her ryme
Taken a faultie worde somtyme.
Van de vertaalde volksliederen, verdienen er hier enkele te worden vermeld, zoals: Sir Halewijn, Two King's Children, The day is breaking (Het daghet in den Oosten), Love's Messenger (Daer was een sneeuwwit vogeltje), A song of May (Een liedeken van den mey), Lullaby (Ons ghenaket die avontstar), Dance of Maidens (In den hemel is eenen dans), The young fisherman (Het looze visschertje), The love-sick Maiden (Het lodderig meisje), enz. We laten hier de eerste twee strofen volgen uit A song of the May: - O are you lying and sleeping,
My chosen blossom bright?
O are you lying and sleeping,
In the first dream of the night?
Beloved, awaken, awaken,
Open the window of your room,
And let me in with my May-tree...
See! He is all in a bloom!
- What rustles there in the darkness,
Taking my rest from me?
He that makes parting bitter,
Lies where I would have him be.
Lies in my arms so tightly,
We cannot loosen our hold!
My bed here has its full burden...
Plant your May-tree out in the cold.
En dit is The love-sick Maiden Maiden young, my maiden kind,
Tell me, how shall I entrance find?
- ‘On the latch there is a string:
Pull it, the door will open spring’
Spake the love-sick maiden.
Maiden young, my maiden sweet,
Where shall I lay my weary feet?
| |
[pagina 50]
| |
- ‘Lay your feet by mine and believe
We are together at midsummer eve,’
Spake the love-sick maiden.
Maiden young, my maiden fair,
Where shall my hands rest, tell me where?
- ‘Lay your hands upon my breast,
To soothe its aching pain to rest,’
Spake the love-sick maiden.
Over de in de 14de eeuw opkomende Rederijkers is onze auteur niet goed te spreken, omdat zij de geestigheid en de humor hebben gebannen en de taal hebben bedorven:... ‘They expelled wit and humour; they fouled the language’. Guicciardini heeft Vlaanderen geroemd als het land van het lied. Die lof acht Bithell niet overdreven, in zoverre hij slaat op de liederen, die het volk, het gedreun van de Rederijkers ten spijt, was blijven zingen en die later in gedrukte verzamelingen werden opgenomen. Hij is vooral getroffen door de ‘lokale kleur’ in die liederen en door de grote familiariteit ten overstaan van het heilige en het gewijde. Een gezegde als ‘our dear Ladyken’, voor Onze Lieve Vrouw, klinkt de puritein, die Bithell is, vreemd in de oren. Hij vindt overigens de beeldspraak in die liederen vaak gezocht en zelfs wansmakelijk en citeert, in vertaling, een paar verzen uit het gedicht waarin het Hart van Jezus vergeleken wordt bij een taveerne. Dat hij in zijn Bloemlezing een ruime keuze Vlaamse volksliederen heeft opgenomen, verantwoordt hij met de overweging dat het zo karakteristieke volkslied niet aan een bepaald tijdstip is gebonden en dat het een sleutel aan de hand doet voor het werk van sommige hedendaagse dichters, die in zijn Anthology zijn opgenomen. Dit is bv. het geval voor Pol de Mont, wiens cyclus ‘Van Jezus’ grotesk zou kunnen lijken voor wie niets afweet van de middeleeuwse balladen, die ondanks alle anachronismen, een bekoorlijkheid bezitten die aan de Protestantse liederen en hymnen ontbreekt. Het tijdperk van Vlaanderens grootste bloei op artistiek, cultureel en economisch gebied, heeft volgens Bithell geen poëzie opgeleverd, die die bloei waardig was. Ware dit wel het geval geweest, dan zou men een lyriek hebben zien ontstaan, even belangrijk als die uit het Elisabethaanse tijdvak, in EngelandGa naar voetnoot(28). | |
[pagina 51]
| |
De echte poëzie moest intussen worden gezocht bij het eenvoudige volk, in de taveernen, bij de kampvuren. Echte poëzie klinkt op uit het werk van Anna Bijns die de Brabantse Sapho wordt genoemd, omdat ze erotische thema's met zoveel ervaring behandelt, dat sommige literatuurhistorici haar een passionele levensloop hebben toegedicht. Maar alles wel beschouwd, zegt de inleider, kunnen haar erotische gedichten eenvoudig schooloefeningen zijn geweest, van het slag zoals er reeds in de tijd van de troubadours werden geschreven, en die geschikt waren om bij discussies over metrum en rijm te dienen. De geuzenliederen krijgen een afzonderlijke vermelding en het Wilhelmus wordt hoog geroemd. Na de val van Antwerpen, anno 1585, moest de bloem van de Vlaamse natie de wijk nemen naar Holland. Zeventien Vlaamse professoren doceerden op hetzelfde tijdstip aan de Leidse universiteit, onder hen Daniel Heinsius, ‘the nightingale of Ghent’. Van hem vertaalt Bithell een kort gedicht, en ook een van Heinsius' neef Jacobus van Zevecote, nl. een paar strofen uit Het Belech van Leyden, waarin hij zich tegen de Spanjaards keert. Sprekend over Vondel, haalt Bithell de bewering aan volgens welke Milton hem in Paradise lost zou hebben gecopieerd, zoal niet geplagieerdGa naar voetnoot(29). Tussen het einde van de 16de en het begin van de 19de eeuw, ziet de Engelse literatuurhistoricus niet veel dat opmerkzaamheid verdient. De herleving begint pas met het ontstaan van de Vlaamse Beweging. Men merkt op iedere bladzijde van zijn Introduction, dat Bithell niet enkel het terrein van de letterkunde en de cultuur heeft verkend, maar dat hij eveneens belang stelt in de politieke aspecten die daarmee verband houden. Die belangstelling wordt ruimer naarmate hij in zijn overzicht dichter bij de 19de eeuw komt. Een paar jaren vroeger had hij de reeds geciteerde Contemporary Belgian Literature laten verschijnen en daarin ook de belangrijkste Vlaamse schrijvers behandeld. Zijn oordeel over het werk van die schrijvers vinden we in de inleiding tot de hier behandelde bloemlezing, vaak aangevuld of gewijzigd terug. Het lijkt aangewezen beide werken op bepaalde punten even met elkaar te vergelijken. Bithell's opvatting over de literatuurgeschiedenis impliceert het belang van de historische ontwikkeling, samen met de sociale achter- | |
[pagina 52]
| |
grond en de ideeënstrijd daaromheen gevoerd. Dat is de reden waarom hij zo nadrukkelijk het onderscheid beklemtoont tussen Vlamingen en Walen, op het stuk van geaardheid, geestesrichting en levensopvattingen. De Vlaamse literatuur ziet hij in belangrijkheid toenemen naarmate de Vlaamse Beweging, oorspronkelijk door taalgeleerden in het leven geroepen, terrein wint op het politieke vlak. Hij vergelijkt de Vlaamse Beweging even met de door de Sinn Feiners in Ierland gevoerde ontvoogdingsstrijd, maar voegt daar onmiddellijk aan toe dat de strijd van de Ieren gedoemd was tot mislukking omwille van de onoverkomelijke moeilijkheden van de Ierse taal en de onuitroeibare laksheid van het Ierse temperament. Wat dit laatste punt betreft, zouden de gebeurtenissen hem weldra in het ongelijk stellen. De Vlamingen, gaat hij verder, zijn taaier; ze hebben hun krachten gebundeld en met echte Germaanse doortastendheid de zege weten te behalen. Na het streven te hebben belicht van J.F. Willems, A. Blommaert, P. van Duyse, de eerste pioniers van de Vlaamse Beweging, schetst hij de betekenis van Conscience en Ledeganck, terwijl ook de andere figuren van enig belang aan de beurt komen: van Frans van Kerckhoven over Sleecks, Anton Bergmann, de gezusters Loveling tot Reimond Stijns en Isidoor Teirlinck; en van de gebroeders van Rijswijck over Dautzenberg, Jan van Beers, de Geyter en Vuylsteke, tot Gentil Antheunis. Allen worden ze evenwel in de schaduw gedrongen door Guido Gezelle. Eigenaardig genoeg, heeft Bithell zijn oordeel over Gezelle, zoals hij het in Belgian Literature had geformuleerd, naderhand gewijzigd. In zijn ‘Geschiedenis van de Belgische literatuur’ beweerde hij dat Gezelle's populariteit ten dele steunt op politieke overwegingen en dat hij na zijn dood het idool is geworden van de Rooms-katholieke vlaamsgezindenGa naar voetnoot(30). Tegen deze verkeerde visie heeft G.L. van Roosbroek zich terecht verzet, in zijn in 1919 uitgegeven, in het Engels geschreven werk over GezelleGa naar voetnoot(31). Intussen had de | |
[pagina 53]
| |
vertaler in de inleiding tot zijn bloemlezing een uitgebreider en heel wat juister beschouwing over Gezelle's kunst gegeven, met daarbij zelfs een van de beste karakteristieken van Gezelle's poëzie, die o.i. over de dichter geformuleerd werden. Bithell zegt daarin dat Gezelle mag genoemd worden ‘the first modern poet to make flemish verse known out of Belgium...’ Gezelle's poëzie verzet zich tegen een vertaling. Ze is een uiterst delikaat weefsel, waarvan al de draden vast zitten aan het rijm; de draden van de gedachten kunnen in een andere taal worden overgenomen, maar niet het Vlaamse rijmwoord waarvan alles afhangt en aldus valt de structuur van de vertaling uit elkaar. Hij ilustreert dit met een sprekend voorbeeld, nl. het prachtig gedicht waarin het ruisen van het riet op de rivierboord wordt bezongen. De mystieke natuurmuziek houdt de mens in haar betovering gevangen en de dichter zelf wordt bewogen door de adem der godheid; maar terwijl in Gezelle's werk de gedachtengang steunt op het ene woordje ‘riet’, is het Engels te arm aan rijmen op ‘reed’, om het zwenkende ritme en de muziek van het vers behoorlijk weer te geven, afgezien dan nog van de les die het gedicht inhoudt. Wie Gezelle wil vertalen, moet naar het oordeel van Bithell over uitzonderlijke kwaliteiten beschikken: hij moet het vurig geloof hebben van de eenvoudigen van hart en hij moet daarbij een grondige kennis bezitten van de natuur. God en de natuur zijn de sleutelwoorden van Gezelle's poëzie, die nooit duister is. Men treft in deze poëzie niet het moderne subtiele gefraseer aan, maar essentieel modern is ze, door de gloed van de extase, de onbewuste magie van het ritme, de rillende teerheid van het gevoelGa naar voetnoot(32). De vertaler heeft ingezien hoe moeilijk het is Gezelle op een aanvaardbare manier te vertalen en hij heeft zich dan ook tot een kleine keuze: vijf korte gedichten, beperkt. Treffend is ook het oordeel dat Bithell velt over Rodenbach, wiens tragisch lot hij even met dat van Keats vergelijkt. Wel vindt hij geen diepte in zijn werk maar desondanks hoort hij in de lyrische poëzie en in het groots-opgezette spel in verzen Gudrun van deze ten dode gedoemde teringlijder een sterk mannelijke toonGa naar voetnoot(33). Die karakteristiek wordt later dan weer aangevuld met de bewering dat Rodenbach, indien hij niet zo jong gestorven ware, wellicht een befaamd schrijver, | |
[pagina 54]
| |
een beroemd dramaturg zou zijn geworden. Uit de bewaarde fragmenten is dit weliswaar niet af te leiden. Als de heraut van de Vlaamse zaak evenwel, kan zijn betekenis moeilijk worden overschatGa naar voetnoot(34). Rodenbach, evenals Pol de Mont, Victor de la Montagne en Prosper van Langendonck moeten, wat de vorm betreft van hun poëzie, bij de Parnassiaanse dichters worden gerekend. Als de aanvoerder van de Parnassiens geldt de Mont, die een sensueel en sentimenteel dichter wordt genoemd, daarbij een meester in de natuurschildering. Zijn verzen doen vaak denken aan die van Tennyson en Swinburne. Hij heeft trouwens invloed ondergaan van die dichters, evenals van de Duitse klassieke poëten. Het kan licht verbazen, dat Bithell een zo ruime keuze uit het werk van Pol de Mont in zijn vertaling heeft opgenomen. Hij heeft daar een verklaring voor gegeven, eerst in zijn ‘Geschiedenis van de hedendaagse Belgische Letterkunde’, waar hij wijst op de grote belangstelling die het werk van De Mont in Duitsland te beurt is gevallenGa naar voetnoot(35) en verder in de inleiding tot de vertaalde gedichten, waar Georg Brandes' uitspraak wordt aangehaald, betreffende de Mont's gedicht ‘De Kinderen der Menschen’ (uit de bundel Idyllen en andere Gedichten). Dit gedicht wordt door de Deense criticus geroemd om de verhevenheid van stijl en de kracht van vinding, waardoor hij het op dezelfde lijn zou willen stellen met de bijbelse poëzie van Byron en de gedichten van Leconte de Lisle. Brandes zag er een grootheid in, die Milton's behandeling van bijbelse stoffen te boven gingGa naar voetnoot(36). ‘De Van-nu-en-Straksers’, zegt Bithell, ‘vonden die uitspraak absurd, en wellicht is ze dat ook, maar per slot van rekening is Pol de Mont, hij moge dan al niet de grootste kunstenaar zijn onder de Vlaamse dichters, dan toch de man wiens werk de grootste aantrekkingskracht uitoefent op de gemiddelde geesten. Intellektueel blijft hij beneden het ultraverfijnde impressionisme van Karel van de Woestijne, | |
[pagina 55]
| |
maar Karel van de Woestijne is de dichter van enkelen’Ga naar voetnoot(37). Victor de la Montagne is als dichter een innemende, maar moeilijk te doorgronden persoonlijkheid. Aan diegenen die een studie wensen te maken van de Vlaamse dichtkunst, kunnen zijn verzen worden aanbevolen. Het hoofdstuk dat in Contemporary Belgian Literature aan de Vlaamse dichters is gewijd, wordt besloten met Prosper van Langendonck, August Vermeylen en Karel van de Woestijne, door Bithell bestempeld als ‘the paladins of modernity’. Het zijn eerder impressionisten dan symbolisten, merkt Btihell op, en slechts weinigen van hun landgenoten begrijpen hen. Duisterheid kan evenwel maar tegen van de Woestijne worden aangevoerd, die de grootste is van de drie. En zijn duisterheid is de maat van zijn diepte.Ga naar voetnoot(38) Daarop volgen, ter illustratie, drie vertaalde gedichten van van Langendonck, twee van Vermeylen en drie van van de Woestijne. We zullen die vertalingen in de bloemlezing terugvinden, vermeerderd met een paar andere. We noteren nog even, dat verzen van van Langendonck en Vermeylen, als stemmingspoëzie worden betiteld, maar bij die van van de Woestijne valt het woord: ‘He is the Mallarmé of the Flemings’Ga naar voetnoot(39). En nu we het over de Vlaamse dichters hebben, zoals Bithell ze ziet in zijn Literatuurgeschiedenis van België, laten we hem ook even aan het woord over de prozaschrijvers. Het twaalfde hoofdstuk uit die Geschiedenis is voor een groot gedeelte gewijd aan Streuvels die hij goed weet te typeren aan de hand van feiten die over leven en werk van de Westvlaamse schrijver bekend zijn. Streuvels, beweert Bithell, heeft als model gediend voor bakker Piet Baezen, uit de roman van Camille Lemonnier: Le vent dans les moulins; Piet Baezen, die het deeg kneedde en ook boeken schreef, alles met dezelfde overgave. En het is niet verwonderlijk, aldus Bithell, dat Lemonnier Streuvels in zijn roman heeft opgenomen, want hij had zich tot taak gesteld de ziel van Vlaanderen te bezingen en Vlaanderens ziel is in Stijn Streuvels. Alles wel | |
[pagina 56]
| |
beschouwd, is hij de echte Vlaming; al de overigen, of ze in het Frans schrijven of in het Vlaams, kunnen zich niet volledig losmaken van de Franse CultuurGa naar voetnoot(40). Hij wijst daarna op het realisme in Streuvels' eerste werken en op de pessimistische trek die dit realisme geleidelijk zal aannemen. Streuvels heeft, volgens hem, een afkeer van het zoetsappige, zijn realisme is echt en overtuigend. Hij is een zeer origineel schrijver, die de gave bezit van de humor, die als een bevrijding werktGa naar voetnoot(41). De voornaamste werken worden geciteerd en van enkele novellen, zoals De Oogst, De Werkman, Zonder Dak en Een beroerde Maandag wordt een samenvatting gegeven. Ook het werk van Buysse wordt geloofd als dat van een forse, niets ontziende realist. Maar het ergste is, zegt Bithell, dat Buysse geen humor kent. Hij beschouwt de sexuele hartstocht als de grootste vernielende kracht in het leven. Veel in zijn verhalen is deprimerend, maar er gaat een grote kracht van uitGa naar voetnoot(42). Met een vermelding van Herman Teirlinck, romanschrijver met een aanzienlijke reputatie, wiens Ivoren Aapje in Brussel gesitueerd wordt, van August Vermeylen, beter bekend als criticus en dichter maar die toch een merkwaardige roman De wandelende Jood heeft geschreven, en van Gustaaf Vermeersch die stilaan meer bekendheid verwerft, vooral in Nederland, wordt het kapittel over de Vlaamse romanciers beslotenGa naar voetnoot(43). Om nu terug te keren tot de dichters, Bithell koestert grote bewondering voor René de Clercq, ‘de krachtigste figuur onder de West-Vlaamse dichters, die door het modernisme onberoerd gebleven, de vreugden van huis en haard en de schoonheid van het Vlaamse landschap in klinkende rijmen bezingt’...Ga naar voetnoot(44). Toen deze bloemlezing tot stand kwam, beantwoordde dit beeld van de Clercq niet meer aan de werkelijkheid. De dichter had de geroemde thema's en motieven opgegeven en was overgegaan naar de politiek-geïnspireerde poëzie, waarin zijn talent het sterkst tot uiting | |
[pagina 57]
| |
komen zou. Zo was in 1916 De Noodhoorn verschenen, maar deze bundel heeft Bithell wel niet in handen gehad. Ook Karel van de Woestijne had in de jaren waarin de anthology ontstond, zijn rijpste werk nog niet geschreven, tenzij dan Het Menselijk Brood, dat van 1915 dateert, maar het lijkt uitgesloten dat de vertaler er kennis zou hebben kunnen van nemen. De bloemlezing bevat werk van dichters die hem op de ene of de andere manier representatief toeschenen voor de Vlaamse poëzie van zijn tijd; het begrip contemporary moet daarbij vanzelfsprekend in een ruime zin worden opgevat. Zijn persoonlijke voorkeur lijkt uit te gaan naar de symbolisten en de impressionisten, en tot de laatsten rekent hij de Vlaamse dichters die in de Van-nu-en-Straks-periode voor het eerst aan het woord zijn gekomen. Het symbolisme, dat van Franse oorsprong was, had toen reeds afgedaan en de Vlaamse dichters - waaronder van de Woestijne die zijn tijd vooruit was - kwamen bewust op voor een vernieuwing. Ze streefden een dubbel doel na, waarbij werd vooropgesteld, de enge vereniging van kunst en leven. Hun kunstenaarsschap mocht hun mens-zijn niet uitsluiten. Deze opvattingen vindt men uitgewerkt in het vijfde bedrijf van Hegenscheidt's Starkadd, dat genoemd wordt ‘a somewhat disappointing drama’, en tevens een soort van poëtisch manifest. Al hebben de impressionistische dichters, waartoe een Karel van de Woestijne behoort, in de duistere schriftuur en de muzikale finesse van een Mallarmé, de bron van hun kunst willen zien, toch zijn ze volgens Bithell meer verwant met de Duitser Stefan Georg. Om van de Woestijne's kunst te karakteriseren, doet Bithell beroep op een uitspraak van Vermeylen, die betoogt dat de dichter aandoeningen, gevoelens en gedachten niet zonder meer verwoordt, maar ze overbrengt in die mysterieuze sfeer die men de ziel noemt ‘en die, zo men wil, de zuiverste geestelijke eenheid van ons wezen is, het begrip van de eeuwigheid dat wij in ons dragen’Ga naar voetnoot(45). Bithell voegt daar nog een opmerking aan toe en beweert dat veel wat vreemd lijkt in de Vlaamse impressionistische dichtkunst, heel natuurlijk is voor wie iets afweten van schilderkunst. Spreekt Karel van de Woestijne bv. over ‘the raised belly’, de hoge buik van een meisje (in ‘Zondag-middag’ nl., de derde van de ‘Drie gevoelerige parabelen’), dan zullen zij die zich Cranach's schilderijen herinneren, die | |
[pagina 58]
| |
beschrijving geëigend vinden voor de atmosfeer die het stuk oproeptGa naar voetnoot(46). Een treffende typering heeft hij ten slotte over voor Edmond van Offel, wiens poëzie hij in grotere mate dan die van de andere dichters, symbolistisch noemt. Het is een poëzie van louter stemmingen en gewaarwordingen. Constant Eeckels daarentegen wordt ‘a mystic’ genoemd die, zoals kardinaal Newman, hymnen schrijft, die ook door ketters als poëzie kunnen worden genotenGa naar voetnoot(47). Aan het einde van zijn literatuurhistorisch overzicht, spreekt de bewerker tot besluit de volgende wens uit: ‘Het is te hopen dat de hier aangeboden vertalingen de lezers naar de originele werken zullen doen grijpen. De Vlaamse taal is ons in deze tijden zo vertrouwd; we hebben het dagelijkse nieuws in het Vlaams gedrukt, gedurende lange droevige maanden, in onze avondkranten onder ogen gekregen. We hebben onze huizen opengezet voor Vlaamse vluchtelingen; we hebben hen in hun taal horen spreken en onze harten hebben gebloed bij het verhaal van hun leed. Na de oorlog zullen we vast en zeker stevige vriendschapsbanden in stand houden en we kunnen hen niet beter eren dan door een poging tot waardering van hun letterkunde, die gedurende de jongste twintig jaar zoveel heeft voortgebracht dat uitstekend is’Ga naar voetnoot(48). Of die oproep weerklank heeft gevonden in Engeland zelf, is niet bekend. In ons land, met name in Vlaanderen, blijkt er voor Bitthell's werk weinig of geen belangstelling te zijn geweest, iets wat met oog op de merkwaardige prestatie van de Engelse vertaler, naar onze mening enkel maar kan worden betreurd.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 59]
| |
4. Opmerkingen en beschouwingen bij de vertalingBithell heeft zich met deze bloemlezing ten doel gesteld bij zijn landgenoten belangstelling te wekken voor de Vlaamse poëzie. Daartoe was in de eerste plaats een leesbare vertaling gewenst, maar bovendien een situeren van die poëzie in de letterkundige geschiedenis van het oude cultuurland Vlaanderen. Men kan Bithell's opzet als geslaagd beschouwen: zijn vertaling leest vlot en de inleiding die er aan voorafgaat, is uitgegroeid tot een gedegen en boeiend essay dat tot verdere studie aanspoort. Wat de keuze van de gedichten betreft, die is onvermijdelijk subjectief. Het is mogelijk dat de vertaler in sommige gevallen is ingegaan op de raad van een van zijn correspondenten, ofwel dat hij aanduidingen heeft gevonden in de door hem geraadpleegde bloemlezingenGa naar voetnoot(49). In de meeste gevallen evenwel, zal hij zich hebben laten leiden door eigen inzicht en persoonlijke smaak. Zijn keuze zal trouwens in laatste instantie wel bepaald zijn geworden door overwegingen van praktische aard, nl. door de graad van vertaalbaarheid van de gedichten. Vanzelfsprekend leent het ene vers zich beter dan het andere tot een overzetting. Maar er bestaan ook gedichten die gewoon onvertaalbaar zijn en in vele gevallen is de onvertaalbare poëzie de enig echte in haar soort. Slechts in verband met twee dichters uit zijn bloemlezing, heeft Bithell op de moeilijkheid gezinspeeld om tot een goede overzetting te komen. Die dichters zijn Guido Gezelle en Karel van de Woestijne. Lezend in Contemporary Flemish Poetry, zouden we de originele teksten steeds bij de hand willen hebben om ze naast de vertaling te leggen. Aan een doorlopende confrontatie van de twee, kan in deze uiteenzetting niet worden gedacht en we zullen ons beperken tot een onderzoek van enkele gedichten, waarin Bithell's eigenschappen als | |
[pagina 60]
| |
vertaler, zijn kwaliteiten en zijn tekortkomingen aan het licht treden. Zoals reeds werd gezegd, ging Bithell's persoonlijke voorkeur uit naar de symbolistische en de impressionistische dichters, en wat de oude literatuur betreft, naar de Vlaamse volksliederen. De ‘eigentijdse’ richting in de poëzie, is in de Anthology vertegenwoordigd door Pol de Mont, Victor de la Montagne, Prosper van Langendonck, René de Clercq, Edmond van Offel, Karel van de Woestijne. Dit zijn ongetwijfeld de belangrijksten onder zijn ‘tijdgenoten’ en onze beschouwingen blijven beperkt tot enkele proeven van vertaling uit hun werk. We maken evenwel uitzondering voor Guido Gezelle en Albrecht Rodenbach, en beginnen ons onderzoek met Gezelle. Bij zijn eerste pogingen om Gezelle te verengelsen, heeft de vertaler moeten ondervinden hoe hopeloos moeilijk het is, een equivalent te vinden voor ogenschijnlijk eenvoudige, doorzichtige gedichten, zoals bv. ‘Meidag’ op het eerste gezicht lijkt te zijn. Het gehaspel begon al in de eerste strofe, die in het originele gedicht aldus luidt: De kerzelaar zijn trouwgewaad
heeft aangedaan:
vandage moet hij, meidag is 't,
ter bruiloft gaan.
De vertaler heeft nl. ‘bruidegom’, door ‘bruid’ vervangen, maar aldus ontstaat er een verdraaid beeld dat niet goed meer past in het kader en dan ook verder wordt opgegeven. Van het oorspronkelijk gedicht, dat zes strofen telt, bleef de laatste onvertaald. De eerste strofe ziet er vertaald aldus uit: The cherry-tree, as you may see,
Has donned a robe of pride:
For it is May, and she to-day
Must be a happy brideGa naar voetnoot(50).
Wat de vorm betreft, lijkt die eerste strofe zeker geslaagd. De vertaler heeft zich ingespannen om niet alleen de eindrijmen, in de tweede en de vierde versregel te behouden, maar is er bovendien in geslaagd | |
[pagina 61]
| |
in het eerste en het derde vers voor binnenrijmen te zorgen. De gang van het vers wordt er speelser door. Het ritme is huppelend geworden: we zien de happy bride in luchtige staatsie bereid voor een blijde levensavontuur. Dit huppelende in het vers wordt overigens versterkt door het gewijzigd metrum. Bij Gezelle lijken het tweede en het vierde vers, in tweevoetige jamben, even tot bezinning op te wekken; in de drievoetige jamben uit de vertaling, wordt daar luchtiger, als in dansmaat, over heen getrippeld. Bithell heeft dat spelletje met de rijmen tot het einde toe volgehouden. Is dus de vorm licht verschillend van die van het origineel, ook wat de inhoud betreft zijn er bepaalde afwijkingen en omschrijvingen, want Gezelle's woordenschepping en zijn beeldenwereld zijn zo uitzonderlijk dat zelfs de knapste vertaler er niet goed raad mee weet. Wanneer we bv. de derde strofe uit ‘Meidag’ vergelijken met de overzetting, dan valt het op dat de verzen: Beruwrijmd was hij schoon, wanneer
de winter woei:
veel duizendmaal is schoonder nu
zijn blomgebloei
in de vertaling veel van hun kracht hebben verloren. De forse schildering in enkele felle vegen, is tot een chromotje verbleekt, niet onaardig op zichzelf, maar te zeer gelikt en uit de sfeer getild van het wintergeweld dat een ogenblik werd opgeroepen: When glittering rime in wintertime
Bedecked her, she was fair;
But fairer far her blossoms are
Then frosted branches bare.
Woordconstructies zoals beruwrijmd, blomgebloei, die typisch zijn voor Gezelle, kunnen enkel maar bij benadering, dit is via een min of meer geslaagde omschrijving, worden weergegeven. Ongeveer dezelfde opmerkingen kunnen worden gemaakt in verband met Winter Quiet, vertaald naar ‘Winterstilte’ uit Rijmsnoer I, en waarvan de tekst luidt als volgt: Een witte spree
ligt overal
gespreid op 's werelds akker;
geen mense en is,
men zeggen zou,
geen levend wezen wakker.
Dit is in het Engels geworden: Winter Quiet
| |
[pagina 62]
| |
As far as eyes
Can reach, there lies
A sheet of white that glistens...
Far, far around
No breath, no sound...
The ear to silence listens...
Het mooiste vers uit die strofe is het laatste, waarin het beeld wordt opgeroepen van ‘het oor dat naar de stilte luistert’, maar dit is een interpretatie, een vondst zo men wil van de vertaler zelf, die vermoedelijk uit rijmnood ‘geen levend herte wakker’, heeft willen omschrijven. We zetten de vergelijking verder aan de hand van de tweede en derde strofe: Het vogelvolk,
verlegen en
verlaten, in de takken
des perebooms
te piepen hangt,
daar niets en is te pakken.
't Is even stille
en stom alhier
aldaar; en ondertussen
en hore ik maar
het kreunen meer
en 't kriepen van de mussen.
The birds are chill,
And sit so still,
Upon the pear-tree perching...
The snow lies thick,
There's naught to pick,
No crumb nor worm for their searching.
No voice is heard,
No beak of bird
Startles the brooding quiet...
But listen now!
On yonder bough
The hungry sparrows riot!
| |
[pagina 63]
| |
Dit natuurtafereeltje, een winterlandschap in Vlaanderen, dat met enkele woorden, hier en daar door een beeld onderbroken of door de dunne kreet uit een vogelkeel, de stemming oproept van een winterdag, blijkt moeilijk te vertalen omdat de hele atmosfeer vastzit aan fijne, onzichtbare draden. Datgene waar het in de eerste plaats op aankomt, is enkel maar vaag en bij benadering aangeduid, gesuggereerd. Het Engels rijmschema wijkt af van dat uit het oorspronkelijk gedicht en in navolging van zijn voorbeeld, laat de vertaler een paar stafrijmen opklinken: pear-tree perching; beak of bird... Met het vogelvolk, dat ‘te piepen hangt’ heeft hij geen raad geweten en het kruimige, gecondenseerde ‘daar niets en is te pakken’, wordt aangelengd tot: There's naught to pick, no crumb nor worm for their searching. De derde strofe staat iets dichter bij het origineel, zonder evenwel de perfectie te bereiken. In de drie overige gedichten van Gezelle, in de vertaling opgenomen, nl. To the Sun (Tot de zonne, uit Gedichten, Gezangen en Gebeden); The aspen tree (Bonte Abelen, uit Rijmsnoer I); en Palm Sunday (Hosannah, uit Laatste Verzen), kan men sommige gedeelten geslaagd heten, andere daarentegen minder, of niet. Dat bv. het metrum een zo belangrijke rol speelt bij Gezelle, heeft de vertaler niet steeds erkend; mogelijk is het ook, dat hij het in bepaalde gevallen niet heeft kunnen overnemen. Zo is bv. To the sun, onder meer omwille van de gewijzigde versmaat mislukt te noemen. Van Gezelle naar Rodenbach. Drie korte gedichten heeft Bithell van hem vertaald, nl. The Swan (De Zwane); Angels marching (Stoet), en A day of rain (Een regendag). Wat reeds bij de vertaling van Gezelle werd opgemerkt, geldt ook hier. De vertaler slaagt er niet in, of legt het er niet op aan, in zijn overzetting hetzelfde metrum als dat van het origineel te bewaren. Het is een tekortkoming die storend werkt, zoals men al dadelijk merkt bij een eerste confrontatie. De eerste verzen luiden bij Rodenbach als volgt: Des hemels spiegel, mild en fris
de lucht in 't ronde lavend,
daar ligt de vijver maagdlijk schoon
in stillen zomeravond.
De gang van die strofe, met haar enigszins plechtige aanhef, nog versterkt door de lange a-klanken in het tweede en het vierde vers, heeft in de vertolking iets hards en straks gekregen, het uitdeinende | |
[pagina 64]
| |
van de zware klankenval is er uit weg, de atmosfeer is anders geworden: Glassing the pure and azure heavens,
Laving the limpid air,
The pond in the summer evening lies,
Maidenly fair.
Bij de keuze uit Rodenbach's werk, werd de voorkeur gegeven aan stemmingsgedichten, maar hierbij ging veel van het subtiele woordgeruis onmiskenbaar verloren. Laten we even onderzoeken hoe ‘Een regendag’ vertaald werd. Het is een kort stukje en we geven het in zijn geheel: Och hoe droevig sleept de dag. Betrokken
ligt de lucht met wolken grijs en grauw,
't stuifreint, en de hoge bomen schokken
hunne kruinen, en vol vreemde rouw
ruisen zij, ontblaadrend, droeve zangen.
Lijk des avonds in het woud een dolend kind,
daar beneden door de donkre gangen
aaklig schreeuwt en huilt de wilde wind.
Sombre wolken door mijn ziel ook zweven,
nevelig betrekt mijn zonneglans.
Houd u sterk, o jongling, dat is 't leven.
Weze uw droefheid lijk uw vreugd - eens mans.
En dit is de vertaling: O how drearily the day drags! The rain drops
like never-ending dust from dull, grey clouds.
The trees shake showers out of their heavy tops,
While their brown leaves come whirling down in crowds,
And from their bending boughs sad music sings.
As might in a dark wood a child astray,
Along the forest's narrow openings
The wind howls where the shadows blind the day.
And sombre clouds over my spirit brood;
A heavy pall over my sunshine lies...
Be steadfast, youth! And let thy o'ercast mood
Be like thy joy - a man's, howe'r the skies.
De vertaling vertoont hetzelfde rijmschema als dat van de oorspronkelijke tekst, maar er zijn vlekjes, zoals de nodeloze parafrasering in het derde vers, waar het woordje stuifreint, voor ‘stuifregent’, dat een equivalente vorm in het Engels heeft, onnauwkeurig omschre- | |
[pagina 65]
| |
ven wordt met ‘the rain drops like never-ending dust... ‘Onnauwkeurig is ook the trees shake showers out of their heavy tops..., voor ‘de hoge bomen schokken hunne kruinen’. Op andere plaatsen heeft de vertaler een gelukkiger hand: verzen 6, 7 en 8 bv. kunnen naast het origineel liggen, vooral dan vers 8 waarin een indrukwekkend beeld wordt opgeroepen van storm en donkerte: the wind howls where the shadows blind the day. In haar geheel genomen, lijkt deze vertaling, ondanks goede gedeelten, toch even beneden het peil dat wij van een perfekte overzetting dienen te verwachten. De vraag kan worden gesteld of Bithell misschien niet zozeer een volmaakte vertaling als wel eventueel een herschepping op het oog kan hebben gehad, waardoor het oorspronkelijk gedicht, zonder zijn kwaliteit in te boeten, in een lichtgewijzigde toonaard werd getransponeerd, die het Engels ook gemakkelijker kon opnemen. Het valt nl. op dat veel zorg aan de vorm werd besteed en dat de vertaler er vooral op uit is om de rijmklanken te bewaren, ook al kon het gebruik van slepende en staande rijmen, dat eigen is aan het Nederlands, in het Engels niet steeds gehandhaafd blijven. We zetten ons onderzoek voort en komen terecht bij Pol de Mont. Over deze dichter heeft Bithell beweerd dat zijn vers soms de invloed verraadt van Tennyson, en soms die van Swinburne, en dat zijn beste werk misschien is de cyclus Van Jezus, een reeks gedichten naar het model van de oude Vlaamse volksliederen en balladen, vol absurde anachronismen maar met innigheid en gevoelGa naar voetnoot(51). Hij citeerde daarbij o.a. ‘Maria soude naar Bethlehem gaan’, en vertaalde het als The journey to Bethlehem. Van de 13 strofen die de tekst bij Pol de Mont telt, heeft de vertaler er 12 behouden. Het is over het algemeen een nogal vrije overzetting geworden, die hier en daar werd aangepast en waarin werd gestreefd om tot een weergave te komen van de volkse vertedering zonder sentimentaliteit. De dichter heeft niet enkel inspiratie gezocht in de middeleeuwse volksliederen maar tevens bij onze Oud-Vlaamse schilders en miniaturisten. Wij citeren enkele strofen uit het gedicht, om te beginnen, de vierde: Zij schreden suklend door sneeuw en slijk:
zij steunde op Jozefs armen.
‘Och Jozef, ik kan er niet verder voort...’
begon zij op eens te kermen.
| |
[pagina 66]
| |
Overgezet, luidt dit: They dragged their way through drifted snow;
She was leaning on his arm.
She said: ‘Do not let me fail, Joseph,
before we reach the farm.’
De volkse toon bleef bewaard, maar de accenten worden anders gelegd. In de Nederlandse gedicht is er geen spraak van hoeve, alleen werd, in een vorgaande strofe, over een pachterswoon gesproken, die het huis van de schout bleek te zijn. Voor schout bestaat er een Engelse term, maar onze vertaler heeft de voorkeur gegeven aan een woord dat hij schilderachtiger vond en dus gebruikte hij burgomaster. De vierde en de vijfde strofen laten we beurtelings in het Nederlands en in het Engels volgen: Toen kwamen zij voor het huis van de Schout.
Juist sloot men er vensters en deuren.
Sint Jozef sprak: ‘Gij zijt Christenen hier!
Och! Laat er ons hulp gebeuren...
Een plaats bij de haard en wat stro op de deel,
- God zal er u voor belonen!’
Bars zei de Schout: ‘Hier is geen logies!
Maar ik zal u een schuilplaats tonen!’
Now the farm was the burgomaster's house;
He was locking the door for the night.
Joseph said: ‘Give us shelter, your Honour!
Have pirty upon our plight!
Grant us a place at your hearthstone,
And straw for our weary heads!’
Said the burgomaster: ‘This is no inn!
You must go to the inn for beds.’
‘Gij zijt Christenen hier’, had woordelijk kunnen vertaald worden, maar wellicht is dit anachronisme de vertaler te onzinnig toegeschenen en in plaats daarvan laat hij Jozef het woord richten tot de burgomaster, en wel in de geëikte term: Your Honour, Edelachtbare. In de daaropvolgende strofe onderging de gevoelsinhoud een lichte wijziging. De gebruikelijke formule: God zal er u voor lonen, blijft onvertaald. De barse schout is bereid om de zwervers een onderkomen aan te wijzen, maar de burgomaster houdt zich op de vlakte. De vertaler lokaliseert de feiten en de voorstellingen op zijn manier, zoals nogmaals duidelijk aan het licht treedt in de volgende strofe, de | |
[pagina 67]
| |
laatste die uit dit gedicht geciteerd wordt: Jozef zou om water gaan
en de Zenne was toegevroren;
met zijn gaanstok stampte hij d'ijsschots door:
en nu borrelde 't water te voren.
De Zenne zal in de vertaling gewoon een bron worden en Jozef heeft een paar melkemmers meegenomen om water te scheppen: Joseph went out to fetch water,
But the well was frozen hard as nails,
He broke the ice with his long good staff,
And let down one of the milking-pails.
Pol de Mont is niet alleen de gemoedelijke volkse zanger, hij is vooral, althans in Bithell's opvatting, de sensualistische dichter, die zich niet schaamde met erotische verzen uit te pakken, toen het merendeel der Vlaamse dichters, met inbegrip van De Geyter en Vuylsteke, nog op fatsoen en zedigheid was gesteld. Zijn zinnelijkheid, beweert Bithell, is nu en dan wel eens rauw, maar sommige van zijn gedichten getuigen van een hartstochtelijke diepte van gevoel en grijpen de lezer sterk aan. Een typisch voorbeeld van dat soort poëzie, vinden we in de bundel Lorely, die in 1882 verschenen was en waarin het erotisch element sterk vertegenwoordigd is. Het betreft het korte gedicht ‘Penthesileia’, dat gunstig afsteekt bij de meeste gedichten uit de lijvige verzameling. Penthesileia
Roerloos lag zij ten gronde,
de machtige Penthesileia,
veeg, zieltogend in beken
van bloed, - maar tot zelfs in de dood nog
vol ontzaglijke kracht,
vol zielenbedwingende schoonheid!
't Zwaard in de vuist -
bloeddruipende blonk het in 't zonlicht -
boog, van de kamp nog verhit,
Achilleus over het bleke
lichaam - Trilt zij daar niet?
Doorliep daar geen schok hare leden?
Snakt zij naar adem licht?...
En daar bukt zich vaardig de heros
over de stervende: rijgt
| |
[pagina 68]
| |
haar het harnas los, en ontlast haar
hoofd van de stalen helm
die haar welige lokken bedekt... en
goddelik bloeit nu de vrouw
uit de godwaartsvarende krijgsheld.
Breed gaapt, links onder 't hart,
roodbloedend de wonde: de boezems
krimpen van pijn - doch geen schuim
van de machtigbruisende baren
golft daar, in reiner een glans
dan haar vlees, blauwkleurig dooraderd,
't voorhoofd, puur albast
en de heupen, bevallig gebogen!
Stom van verrukking knielt,
bij het lijk, snelrennende Achilleus.
Doodsbleek staart hij die wangen
van felp, die gebeitelde kinne aan,
prest, in een gloeiende zoen,
zijne ziel in de hare die traagzaam
stroomt met het bloed uit de wond,
en gevoelt zich, - verwinnend verloorne! -
't Herte van tranen vervuld,
voor die nimmer herbloeiende schoonheid!
Dat een vertaling stuntelig uitvalt, is vaak te wijten aan een onvoldoende taalkennis, maar daaruit volgt natuurlijk niet dat ze in het tegenovergestelde geval, goed moet zijn. Van Bithell weten we, dat hij een zeer behoorlijke kennis bezit van het Nederlands en een fijn gevoel voor de nuances. In ‘Penthesileia’ is hij er aldus in geslaagd sommige oneffenheden van het origineel in zijn vertaling glad te strijken en hier en daar een toets te verleggen. Een vergelijking van de twee teksten onderling brengt dit aan het licht. Hier volgt de Engelse versie: Motionless lies on the ground the mighty Penthesilea,
Dying in streams of blood, but, even with life ebbing from her
Full of magnificent pride and beauty undimmed by her pallor,
Holding his sword, that sparkles red in the sunlight, Achilles,
Hot with battle, bends down o'er the foe he has fought with and conquered.
Did not the body move? Do not the nerves twitch and quiver?
| |
[pagina 69]
| |
Do not these lips fight for breath? And deeper bows down the hero
Over his fallen foe, and cutting the thongs of the armour,
Frees the pale head from the helmet that hides te luxuriant tresses.
Godlike the woman now blooms forth from the overthrown warrior:
Broad underneath her heart gapes the bleeding wound, and her white breast
Quivers with pain, but behold: the foam of the rock-broken ocean
Has not so pure a sheen as this smooth skin, blue-veined and rosy,
Is not so white as her brow and her thighs that with firm flesh are rounded.
Dumb in his exstacy kneels by her side swift-footed Achilles,
Pale, he stares at her cheeks of velvet, her chin nobly chiselled
Darts with a burning kiss his soul in her soul, which is slowly
Fleeing along with the blood, and feels - in his victory the vanquished -
Tears welling up from his heart for beauty wasted and ruined.
Een voortreffelijk geslaagde vertaling! Niet alleen is ze leesbaar, maar op sommige plaatsen wekt ze de indruk een origineel gedicht te zijn. Dit lijkt o.m. het geval in de passus, waar Achilleus zich buigt over de stervende Penthesileia en haar de helm van het hoofd neemt en haar harnas losmaakt: ‘And deeper bows down the hero / over his fallen foe, and cutting the thongs of the armour, / frees the pale head from the helmet that hides the luxuriant tresses...’ Dit laatste vers vooral is prachtig-plastisch verwoord. De verdere detailvergelijking laten we aan de lezer zelf over. Als we een derde gedicht citeren, dan is het om aan te tonen dat een knap vertaler in sommige gevallen zijn voorbeeld wel eens overtreffen kan. Ter illustratie laten we dienen een kort gedicht zonder titel, voorkomend in de bundel Claribella, die zoals bekend, in 1893 verscheen. Als een gouden droom
tussen heester en boom
hangt en glanst een laatste straal
van de gloeiende schijf,
die haar nachtverblijf
reeds hervond in het zeekristaal.
In mijn ogen zweeft,
door mijn ziele leeft
| |
[pagina 70]
| |
zo Herinnering immervoort.
Wie ik min is heên...
Lust en heil verdween,
doch uw beeld leeft onverstoord,
door mijn Liefde gebeurd, door mijn Smart geschoord,
als een hooggouden Muze op een zegepoort,
immervoort,
immervoort,
in mijn harte, o mijn liefste, in mijn harte!
Het is een zwak gedicht, waarbij de inspiratie geforceerd werd en met bepaalde termen en uitdrukkingen die storend werken op ons taalgevoel. Is het ‘nachtverblijf’ uit de eerste strofe al niet gelukkig gekozen, de ‘hooggouden Muze’ uit de laatste, kan ons evenmin vertederen. Van dit gedicht nu heeft Bithell de volgende vertaling gemaakt: Song
Like a golden dream,
Hangs the last sunbeam,
From the darkling trees and bushes,
Though the moon in the West
Now has gone to rest
Down behind the river bushes.
In such lingering wise
Flit before mine eyes
Features that I loved and cherished;
My beloved is dead,
But, though years have fled,
In my soul she hath not perished.
As though here she were
Pain remembers her,
In my soul she changeth never;
Never from my heart
Shall my love depart,
She is shrined and worshipped there for ever!
Het valt op, dat de ‘zwakke’ punten er behendig uit weggewerkt werden. Voor het ‘nachtverblijf’ is een normaler term in de plaats gekomen, en de ‘hooggouden Muze op een zegepoort’ werd daar | |
[pagina 71]
| |
vandaan gehaald en heeft haar plaats gekregen, bescheiden maar goed behoed, in het hart van de dichter: she is shrined and worshipped there for ever. De vertaling staat in een gewijzigde toonaard ten overstaan van het origineel. De vertaler heeft er alles uitgehaald wat er in zat. Alleen kon hij een zwak gedicht niet tot een parel omtoveren, zelfs niet in een knappe overzetting. We zagen reeds dat Bithell zich aangetrokken gevoelde tot de parnassiaanse dichter Victor dela Montagne en hij heeft uit diens jeugdwerk een aantal verzen vertaald, die tot de best geslaagde behoren van deze bloemlezing. Uit de twintig opgenomen stukken, kiezen we er drie uit, die we, naast de oorspronkelijke teksten, hier laten volgen. Het betreft drie korte gedichten uit de cyclus ‘Kleine Liederen’, nl. ‘Och, kon ik u vergeten’, vertaald als Alas! That I could forget you; ‘Als ter wilde zee...’, dat de Engelse titel Love's Bourne kreeg; en ‘Het Haardvuur wierp zijn rode schijn...’, in de overzetting: The hearth fire cast its red light... Het werden vlotte vertalingen, met kleine afwijkingen hier en daar van de oorspronkelijke tekst, eerder als retouches te beschouwen. Och! Kon ik u vergeten,
mijn lief, mijn aangebeden;
maar, ijdle wens en ijdle hoop:
ik heb te veel geleden.
Niet dat ik in uw armen,
op uwen roden monde,
geluk, te veel voor 't mensenhart,
gezocht heb, - en gevonden.
Maar dat ik om u geleden heb,
geweend in doodsangstbeven
al wat een hart aan tranen heeft:
Dat bindt me aan u voor 't leven.
Alas! That I could forget you,
And not a memory keep;
How vain and empty the hope is!
My suffering has been too deep.
Not that in your wild kisses,
While the course of your swift love ran,
I caught my joy, and found it -
More than is good for a man -
| |
[pagina 72]
| |
But, that for you I have suffered,
And shed, in the deadly strife,
All the tears that a heart has:
This binds me to you for life.
Met dezelfde bevalligheid, zonder de toon of de zin van het poëtisch gemijmer geweld aan te doen, wordt ook het tweede gedicht vertaald, ook al is de ‘wieglende stroom’, a purling brook, een kabbelend beekje geworden. Het stukje laat zich goed lezen, de rijmen wellen spontaan op, de eerste regel van iedere strofe rijmt met de derde, en de tweede met de vierde: een rijmklank méér dus dan in het oorspronkelijk gedicht. Als ter wilde zee
Als ter wilde zee de wieglende stroom,
als naar mijn hart het bloed,
zo vloeiden naar u mijn gedachten,
naar u, mijn lieveke zoet.
Een wilde golf wordt in de schoot
der zee de wieglende stroom,
zo werden in u mijn gedachten
verheven, stout en vroom.
En in mijn hart gelouterd wordt
het warme, vurige bloed,
zo werden in u mijn gedachten
gereinigd, kalm en goed.
Als ter wilde zee de wieglende stroom,
als naar mijn hart het bloed,
zo vloeiden naar u mijn gedachten,
naar u, mijn lieveke zoet.
Love's Bourne
As the purling brook to the sea goes,
As to my heart the blood,
So my every thought to thee flows,
To thee, my own true love.
As the purling brook to the sea winds
Into a gulf of pride,
So my every thought in thee finds
Its meaning magnified.
| |
[pagina 73]
| |
And as in my heart my blood is
Cleansed of the dross of its fire,
So in thee my yearning studies
A pureness of desire.
As the purling brook to the sea goes,
As to my heart the blood,
So my every thought to thee flows
To thee, my own true love.
Het derde, en meest bekende gedicht, dat vroeger in geen enkele bloemlezing ontbrak, is speelser vertaald dan de twee andere. Het heeft een luchtiger ritme gekregen en een ietwat geamplifieerde vorm. Het Haardvuur
Het haardvuur wierp zijn rode schijn
door 't kleine, geurige kamerkijn,
op uw bleek gezichtje mede:
waar vond men zoeter vrede?
Maar plagend staakt ge naar de vlam
het kleine voetje... en ik nam
het bevend, staamlend tussen
mijn handen in en dekte 't toen met kussen.
Dan vielt ge minziek om mijn hals:
en is een vrouwenhart zo vals?
Wie kon het raden of weten:
de lente kwam, - toen waart ge reeds vergeten.
The Heart Fire
The hearth fire cast its red light through
The cosy room; and your pale face, too,
As it lay on my shoulder, caught the gleam.
It was a dream of peace, a dream...
Then, to tease me, you held your foot
To the flame..., and I seized it fiercely, and put
Your toes to my lips, and kissed them again and again...
And my hands that held them were trembling then...
And you fell on my neck, love-sick... O sweet
Folly of lovers... How should deceit
Dwell in a woman so tender-hearted?...
The spring came, and we were parted.
| |
[pagina 74]
| |
Van Prosper van Langendonck wordt in de Introduction gezegd dat hij tot de Parnassiaanse School dient gerekend te worden omwille van zijn sonnetten, terwijl zijn rijper werk thuishoort bij Van Nu en StraksGa naar voetnoot(52). Uit de gedichten die Bithell van van Langendonck vertaalde, kiezen we het bekende sonnet, met de aanvangsregel En verre tochten gaan en zullen gaan, dat aldus werd overgezet: Continuity
Men march, and yet shall march, with ringing feet,
Far, far away... ships fare, and yet shall fare...
And after them eyes stare, and yet shall stare...
My heart beats wild, and wilder yet shall beat!...
No forest veined by winding paths that meet,
- A virgin forest!... Not fading into air,
A dream that is no dream... And wishes bear,
When sated, still new wishes yet as fleet.
My heart has toiled and toiled through all the ages,
And yet it toils and toils, and throbs and starts,
Defying all the custom of the sages.
Seeks joy in pain and pain in joy again,
- O weak child's heart, O lion's heart of hearts,
O heart of mine the tameless heart of men!...
Deze verengelsing geeft woord- en zingetrouw het origineel gedicht weer, tot in de herhalingen en het jachtig gehijg toe waarin de dichter zijn eenzaamheid, zijn onmacht en zijn verlangen naar menselijk contact tot uiting heeft gebracht. Voor Bithell was er in van Langendoncks verzen geen duisterheid en blijkbaar waren er ook geen problemen wat betreft de vertaalbaarheid. Dit wordt overigens aangetoond, om niet te zeggen bewezen, door de andere gedichten uit van Langendoncks werk, in Contemporary Flemish Poetry opgenomen. Voor ons tweede voorbeeld, geven we de Nederlandse tekst en de vertaling; het betreft het tweede fragment uit de cyclus Beatrice. En 'k ging:
daar brak aan de kimmen,
als uit reuzige vlammenbron,
een stroom van gouden wateren
uit de gloeiende mond der zon.
| |
[pagina 75]
| |
Daarboven ontvouwde de hemel,
- als een tent voor de rijzende dag -
in grijsgeschaduwde plooien
de azuren lentevlag.
En de aarde deinde en deinde
in groene en groene pracht;
heur zwangere boezem zwoegde
van zwellende barenskracht.
Een blanke, doorzichtige frisheid
omwasemde 't vergezicht,
en glinsterde als diamantstof
in 't wemelend zonnelicht.
Eén eindloos levende tintling!
Eén trilling van liefde en lust!
De vreugde klapte op als een vlinder,
die al de bloemen kust.
Al de uchtendliedren zongen
van leven en zalig-zijn,
en oog en harte dronken
de blonde morgenwijn.
Bedwelmend steeg hij naar 't hoofde
en vloeide in de aderen rond...
.........
't Was de eerste dag der wereld!
't Was de eerste morgenstond!
I went:
And lo, at the sky-line,
As from a vast wall of flame,...
From the sun's glowing mouth a river
Of golden waters came.
And o'er it the heavens unfolded
Like a tent for the rising day,
In folds that with grey were shaded,
The azure flag of the May.
The earth, as far as the eye reached,
Heaved like a green, green sea,
| |
[pagina 76]
| |
Her pregnant womb was in travail
With a vast fertility.
One trembling of love and rapture
Through the running sparkling hours!
Joy like a butterfly floated
That kisses all the flowers.
In the morning music existence
Sang with a passion divine,
And eyes and heart drank deeply
Of the golden morning wine.
The giddy wine to the head rose,
And warm in the veins it flowed...
.........
It was the first day of creation!
The first dawn that ever glowed!
Het is een goede vertaling geworden, waarin de poëtische atmosfeerschildering, die we in het oorspronkelijk gedicht bewonderen, in adequate beelden en kleuren, tinten en tonen is weergegeven. Dat het hier om indrukken en stemmingen gaat, en niet om een te ontwikkelen thema, wordt overigens aangetoond door de vertaling zelf, waarin een strofe onovergezet kon blijven, zonder dat het gedicht er onder te lijden had. Aan de symbolistische stemmingskunst van Edmond van Offel, heeft de vertaler heel wat aandacht besteed, getuige het zevental gedichten dat hij van hem vertaalt. Edmond van Offel was ongetwijfeld een dichter met talent, maar die in een kleine kring bewoog en thans vergeten is. We laten hier een gedicht, getiteld ‘Lofzang’, uit de bundel Bloei, samen met de vertaling volgen. Lofzang
Ik heb mijn groot schoon Lief zo lief
met al mijn jonge krachten,
met heel mijn wil, met heel de pracht
van 't schoonst mijner gedachten.
Ik heb mijn lief zo innig lief
met heel mijn ernstig leven;
zij woont gekroond van al mijn hoop
in 't duurbaarst van mijn streven.
| |
[pagina 77]
| |
Mijn teerheid is ze spelend kind,
en moeder voor mijn lijden;
mijn peinzen is ze een zuster zoet
en vrouw voor mijn verblijden.
Alwaar ze gaat ze draagt mijn hart
in hare klare kleren;
alwaar zij aâmt, ze leeft in 't licht
van eindloos mijn begeren.
En 't bouwen dat mijn handen doen
wil als mijn Liefde wezen,
een praalpaleis van puurte en macht
om mijn schoon Lief gerezen.
Ik heb mijn groot schoon Lief zo lief
met vroom mijn zieleleven;
het diepste, 't schoonste van in mij
'k heb alles haar gegeven.
A Song of Praise
I hold my sweet young love so dear
With all the strenght that fills me,
With all my will, with all the pride,
With all the fire that thrills me.
I hold my love so warmly dear
In earnest striving ever;
Crowned she dwells by all my hope
At the heart of my endeavour.
She is a mother when I grieve,
A child to play with my leisure,
To my thinking she is a sweet sister,
And a good wife for my pleasure.
Where's she goes, she bears my heart
Close nested in her attire;
Where'er she breathes she lived in the light
Of my limitless desire.
And all the building my hands do
Shall be my truelove's dwelling,
A Palace rising round my love
Magnificent beyond telling.
| |
[pagina 78]
| |
I hold my love so dear with all
For which my soul has striven;
The deepest and the best of me
To her alone is given.
Edmond van Offel was niet enkel dichter, maar tekende ook en schilderde. In sommige van zijn gedichten heeft het visuele de overhand en is de schilder aan het woord die zich zat drinkt aan de kleuren in het landschap, aan het gulden licht van de herfst, zoals bv. in de twee sonnetten, getiteld ‘Najaar’, uit De Getijden, waarvan we het tweede hier overnemen: Najaar II
Het rosse bos, het gloeit als een fornuis,
waar smeltend de metalen vloeien; staal,
koper en goud, het kookt in 't bloedgestraal
van 't herrefstvuur; en, zonder één geruis,
het brokkelt, glimmend glijdend door 't gekruis
der takken, langs de stammen groen en vaal
- de bronzen zuilen van de zomerzaal,
die eenzaam zullen blijven staan in 't gruis.
't Juwelenkleed, het brandt van 't naakt geraamt.
Langzaam slaan de lange vlammen saam, 't
gordijn verterend dat nog bloemen vlocht
in 't loof, 't weerstaan der laatste macht versmachtend,
en gapend latend de ijzig stille krocht,
waar de drie warte Nornen zitten, wachtend.
Men kan de vertaler het verwijt toesturen dat hij de rijmen heeft laten vallen, wat men met het oog op de strenge regels waaraan het sonnet onderworpen is, als een anomalie zou kunnen beschouwen. Toch lijkt het ons dat een goede, zij het dan ook rijmloze vertaling, te verkiezen is boven een vage, haperende, onnauwkeurige, waarin het rijm behouden bleef. We zouden deze vertaling niet willen missen, al ware het maar om dat ene vers waarop de dichter het oog wil doen vallen: ‘'t Juwelenkleed, het brandt van 't naakt geraamte’, en die even prachtig in het Engels werd verwoord: The juwelled robe burns on the skeleton. Hier volgt ze in haar geheel. Autumn II
The ruddy forest like a furnace glows
| |
[pagina 79]
| |
Where molten metals run: copper and gold
And steel, all boiling in the beams of blood
From Autumn's fire; and, without any sound,
It crumbles, gliding glimmering through the coil
Of branches and by mossed and tawny stems -
Pillars of bronze of Summer's palace, which,
When all the rest is ruin, shall remain.
The jewelled robe burns on the skeleton.
Slowly the long flames clash, and rend and tear
The curtain that but now wove flowers among
The frondage, gaily valiant to the last,
Leaving agape the icy, silent hill,
Upon whose brow the three black Norns await.
De keuze die Bithell heeft gedaan uit het werk van René de Clercq blijft in hoofdzaak beperkt tot de bundel Echo's, die in 1900 was verschenen; ook een paar stukjes uit Liederen voor het Volk, Uit de Diepten en Gedichten,, heeft hij opgenomen. We nemen hier eerst een idyllisch stukje uit Echo's over, nl. ‘Vrolijk' Herdenken’: Het is mij weer als in die achternoen;
't Was Mei, en alle linden stonden groen,
O zoete, lieve Lente!
Wij zaten, 'k heb die heugenis bewaard,
Gevieren rond een tafel met een kaart,
Wij zaten er gevieren.
Wij whistten, 't was een snaakse compagnie,
Twee andren, ik, en mag ik zeggen wie
O zoete, lieve Jonkvrouw?
Haar vurige ogen straalden door de mijn'
Die 'k nedersloeg als voor de zonneschijn;
Haar vurige ogen straalden.
Zij ging slechts mede als ik haar medevroeg,
En loeg zij eens, 't was mijwaarts dat ze loeg;
O zoete, lieve grillen!
Wij speelden dan of pasten, alle twee,
En lachten de andren, wij, we lachten mee;
Wij speelden dan of pasten.
| |
[pagina 80]
| |
En 's avonds, 't was zo vroeg nog, scheidden wij,
En onder 't groeten loeg ze stil op mij.
O zoete, lieve glimlach!
Verloren, wonnen wij? - Wie weet dat nog?
Althans, dat raadt ge wel, ik heb er toch
Mijn lieveke gewonnen!
Dit landelijk tafereeltje in volkse toon, heeft de vertaler voorbeeldig weergegeven, ook al schijnt de betekenis van een paar dialektische termen, aan het kaartspel ontleend, zoals meegaan en passen, hem te zijn ontgaan. Happy Memories
I remember it as though it were yesterday;
All the lindens were green, for it was May,
O sweet, dear springtide!
We were playing cards, jolly good fellows four;
We were playing for love, I remember, nothing more.
For love we were playing.
We were playing whist - we were a merry crew!
Two others, I, and shall I whisper who,
O dear, sweet Lassie?
Her fiery eyes shone beaming into mine,
Which I cast down, as in too bright sunshine.
Her fiery eyes were beaming.
She was my partner, for I asked her to be;
And if she smiled, I saw she smiled at me.
O weet whimsicallity!
We dealt our cards, but hardly hoped to win;
And when the others laughed, why, we joined in!
We dealt our cards.
Early we left, and while we said good-bye,
She was still smiling, and we both knew why.
O sweet, dear smiling!
Whether we lost or won? - Nay, who can tell?
But, as you gess, and as I know full well,
I won my sweet-heart!
| |
[pagina 81]
| |
Naast dit volkse lied, citeren we twee korte fragmenten van gedichten, de eerste strofe van ‘Het Lied der Terwe’, dat voor 't eerst werd opgenomen in De Vlasgaard (1902), en een strofe uit het gedicht ‘Wilde Rozeboom’, uit de bundel Uit de Diepten (1911). Heerlijke terwe,
siersel der aarde;
goud in uw verwe,
goud in uw waarde;
heerlijke terwe, vroomheid en vreugd!
Rijk is de boer, als de terwe deugt!
Glorious wheat,
Decking the earth;
Gold in your colour,
Gold in your worth;
Wheat, the pride of the countryside,
Rich is the farmer whose wheat waves wide!
Als een tegenhanger van dit lied, geldt ‘Wilde Rozeboom’, met de romantische inslag, opgevat als een lied om te zingen met begeleiding op de luit. Wilde rozenboom
mijnes harten,
droom de rode droom
van uw smarten.
Bloei, die hijgen naar uw pracht
zullen nauw vermoeden
dat er pijn ligt in uw dracht
en uw bloemen bloeden.
O my heart's
Briar rose,
Dream the red dream
Of your woes.
Bloom; they that love your dyes
Hardly shall heed
What a pain in your petals lies
And that your flowers bleed.
De laatste dichter in de rij is Karel van de Woestijne. Gezelle en van de Woestijne zijn de twee belangrijkste figuren uit deze bloemlezing | |
[pagina 82]
| |
en het vertalen van hun gedichten was geen gemakkelijke karwei. Gezelle bleek ten slotte moeilijker te verengelsen dan de dichter van Het Vaderhuis, uit wiens werk hier, zoals reeds gezegd, dertien gedichten zijn overgezet, samen met twee prozafragmenten uit Afwijkingen, en de ‘Drie gevoelerige Parabelen’, uit Janus met het dubbele voorhoofd. Laten we een proefje nemen met een gedicht uit de vroege, sensitivistische periode van de dichter, dat voorkomt in Het Vaderhuis: Thans is het uur dat schaaûwen neigen,
en de avond, als een teder lied,
om huize' en zielen zacht komt zijgen,
en moede durend, stil vervliet
in de open schoot van 't schemer-zwijgen...
Thans is in al de zielen vreê,
en dank-gebed in al de huizen;
en zelfs wie wrange dagen leê
voelt in zijn wezen kalmte suizen
als een slaap-zware zomerzee...
- O pijn van hèrdoorleefde pijnen
Alleen voor óns is vrede niet,
o mijn ver kind, in 't trage deinen
van 't kallem-durend avondlied
over de dankende avondpleinen.
Het is de vertaler gelukt, iets van de innigheid van stemming weer te geven, maar de tere toets moeten we missen en het maniërisme van sommige woordformaties, als schemer-zwijgen, slaap-zware zomerzee, enz. komt niet tot zijn recht. Toch kunnen we de overzetting, in haar geheel genomen, niet onverdienstelijk noemen, zoals de lezer zelf zal kunnen beoordelen. Evenfall
Now is the hour that shadows fall,
And like a tender song the gloam
Floats listlessly by tower and wall,
And into restful souls at home;
And silence darkling over all...
And in the silence souls bathe deep
Remembering the day's good boons;
| |
[pagina 83]
| |
And even hearts that mourn and weep
Feel that within them calmness croons,
Like seas in summer prone with sleep...
- O pitiless sorrow in sick brains...
For us alone no peace can be,
O my far child, in the slow strains
Of evening singing listlessly
Over the sated, darkling plains...
Een interessanter voorbeeld wordt ons aan de hand gedaan door een gedicht uit De Boomgaard der vogelen en der vruchten, met de titel: ‘De bruid zegt’. Dit gedicht werd nl. dertig jaren na Bithell, ook door A.J. Barnouw vertaald en we zijn dus in de gelegenheid de twee vertalingen te vergelijkenGa naar voetnoot(53). Hier volgt de oorspronkelijke tekst: De Bruid zegt
Hoe wordt mijn lippe week
van Honig-smaak?
- 't Is of 'k met tanden-reek
uw tanden raak...
Hoe zijn uw ogen klaar
van vreemde schijn?
'k Zie er me levens-waar
spieglend in zijn...
'k Hou mijne leden, als
ware ik beschaamd...
- Uw adem, om mijn hals,
die zoelig aemt...
- Is het een lente-gloed
die door me gaat?
Hoe toch uw strak gelaat
me rillen doet...
'k Voel me zo vreemd, - zo vreemd
bevangen zijn...
Uw stille stemme fleemt
als zoete wijn.
| |
[pagina 84]
| |
En dit is Bithell's vertaling: The betrothed says:
All honey is my mouth,
And soft beneath
The greedy kisses of
Your cruel teeth...
In your clear eyes what green
And glinting gleams...
And I am glassed there, far
And strange, as in dreams...
I hold my limbs, as though
In shrinking shame...
Your breath burns round my neck,
Like a fierce flame...
Are these the fires of spring
That through me go?
Under your shinning face
I tremble so...
I feel so strange, so strange,
And nigh to swoon...
Like sweet wine is your voice
That begs the boon...
In de oorspronkelijke tekst eindigt het tweede vers van iedere strofe telkens op een vraagteken, of een uitroep van verwondering. De Engelse vertaling houdt geen rekening met die rustpoos, alsthans niet in de eerste strofe, zodat de toon gewijzigd wordt... Wat de bruid waarneemt, schijnt geen verwondering bij haar te wekken. Bovendien is er de vergroving ‘greedy kisses’ en ‘cruel teeth’, naast de fijnere toets bij van de Woestijne. Ook de vertaling van de tweede strofe is minder goed, vooral dan de derde en de vierde versregels die het beeld vervagen. De derde en de vierde strofe daarentegen, zijn voortreffelijk; de vijfde, is weer iets vager. Vergelijken we nu de vertaling van Bithell met die van Barnouw, dan komen we tot een eigenaardige constabatie. Barnouw's overzetting van ‘De bruid zegt’, is trouwer zo men wil, maar strakker, nuchterder, | |
[pagina 85]
| |
met één woord: in een andere toonaard gecomponeerd, die van de zakelijkheid. Dit houdt allerminst een verwijt in, het is enkel een vaststelling ter illustratie van het feit dat een vertaler noodzakelijk de invloed ondergaat van zijn eigen tijd. Toch wil het ons voorkomen dat de sensitivistische poëzie van Karel van de Woestijne beter gediend wordt door een vertaling die direkter reageert op de eigentijdse impressionistische kunstopvatting.
Ter illustratie volgen hier een paar strofen uit Barnauw's versie: The Bride speaks
My lips are weak with taste
Of honey and wine.
I wonder if I grazed
Your teeth with mine.
Het plechtige ‘betrothed’ wordt door het gewone ‘bride’ vervangen, haar ‘zeggen’ is een ‘spreken’ geworden. Het onbestemde, het wazige, is weg. Deze bruid heeft niets van het aarzelende, het beschroomde: ze weet wat ze wil. I hold my body as though
I were abashed.
I feel your breath below
My neck and breast.
It feels so strange, so droll
Not to be mine.
Your still, soft words cajole
Like sweetened wine.
Wat voor de eerste strofe van deze vertaling gezegd werd, kan ook gelden voor de hier geciteerde. Er is wel het een en het ander vatbaar voor kritiek: Aldus valt so strange, so droll, uit de toon naast zo vreemd, zo vreemd; en is verder your still, soft words cajole, niet erg gelukkig. Kleine vlekjes ten slotte, waarbij we niet uit het oog verliezen dat ook hier verdienstelijk werk werd geleverd. Beide vertalingen van hetzelfde gedicht staan ongeveer op hetzelfde niveau, alleen verschilt de visie, de instelling van de vertaler op het gedicht. Uitstekend werden verder door Bithell overgezet ‘De Moeder en de Zoon’, uit Het Vaderhuis, en het aanvangsgedicht van ‘De Terug-Tocht’, uit Interludiën I. Van dit laatste gedicht laten we hier om te eindigen de oorspronkelijke tekst en de overzetting volgen: | |
[pagina 86]
| |
O Gij, die eens dit woord vernemen moogt;
die dit mijn woord ten boôm bezinken laat
aldaar het zaad ontkiemt, dat wordt de bloem
van uw gedachte, (en ze is de geur die rijst
aldaar ge treedt, en van uw wezen kleedt,
van uw gevoelen en uw weten kleedt,
de wegen van uw leven); - vrienden, gij,
die dit zult lezen, en de hartklop hoort
die zacht of angstig hamert in mijn woord;
gij, die dit leest, en in de hand-palm voelt
hoe van mijn zang u vromer 't voorhoofd zoelt;
en voelt uw lippen droger en 't gehijg
droger van uwe keel, wanneer ik zwijg:
vrienden, ik weet, nóg zult gij hongrend zijn
om de arme spijzen van dit vreemd festijn;
gij zult niet rijker zijn ten zolre, van
de schaarse kern die bleef ten wuiv'ge wan;
maar word' de spijze u warrem bloed, en laat
tot duizendvoudig zaad ge rijpen 't zaad:
dan staat gij rijk en schoon in de eêle gloor,
o vrienden, van 't geluk dat ik verloor...
Deze opdracht in mineur, waarin de lyrische vlucht door introspectie en overweging onderbroken wordt, kreeg een vertaling, die wat betreft de klankwaarde zeker niet uit de toon valt en waarin het karakter van het oorspronkelijk gedicht bewaard bleef. Dedication
O you that when the hour comes hear the word;
Who this my word let sink into the soil
Where germinates the seed whence comes the flower
Of your own thought (which is the fragrance rising
Wherever you tread, and clothing with your being,
Your feeling, and your knowledge your life's ways);
Friends who read this; friends who the heart-trob hear
That hammers gently or anguished in my word;
You reading me who in your hand's palm feel
Your forehead piously burning by my song,
And your lips dryer, and dryer in your throat
The panting when I cease: O friends, I know
Hungry you still shall be after the poor
| |
[pagina 87]
| |
Foods that in this strange banquet now I spread;
Nor shall you heap your storehouse with the scarce
Grain that the winnowing leaves; but let the food
Pass into your warm blood, and let the seed
Ripen a thousandfold; then, o my friends,
Rich shall you stand and noble in the gleam
Of the great happiness that was my dream.
Oorspronkelijk lag het in de bedoeling, om deze beschouwingen te beperken tot enkele kritische opmerkingen en kanttekeningen in verband met de vertaalde gedichten, maar achteraf bleek het wenselijker de daarvoor in aanmerking komende gedichten, niet fragmentarisch te citeren, zoals gebruikelijk, maar zoveel mogelijk in hun geheel. Er kwam aldus een beperkte bloemlezing tot stand, uit Bithell's uitvoerige Anthology. De overweging dat de lezer het misschien prettig zou vinden, de vertalingen met hun origineel te kunnen vergelijken, deed er ons toe besluiten om niet enkel de Engelse versie, maar tevens de oorspronkelijke teksten af te drukken. Wat de waardebepaling betreft van de hier besproken vertaling, dienen we in het formuleren van ons oordeel de nodige objectiviteit aan de dag te leggen en niet uit het oog te verliezen dat ze ruim vijftig jaar geleden is ontstaan. Het is immers zo, dat iedere generatie die zich respecteert, er een eigen oordeel op nahoudt, de uitingen op het gebied van kunst en literatuur met een nieuwe blik bekijkt. Geldt dit voor de poëzie, dan geldt het ook voor de vertalingen die van die poëzie worden gemaakt. Dat een knap vertaler - zoals Bithell er een was - het gedicht dat hem interesseerde, naar zijn eigen opvatting, zijn persoonlijke door zijn eigen tijd bepaalde visie heeft overgebracht en er tot op zekere hoogte, zijn eigen gedicht heeft van gemaakt, is in dat licht volkomen begrijpelijk. Het werk dat hij aldus tot stand heeft gebracht, de bundel Contemporary Flemish Poetry die we hebben besproken, dwingt respect af en heeft recht op onze waardering. Het kan worden beschouwd als de eerste poging, op ruime schaal, om de Nederlandse poëzie uit een tijdperk dat maar even achter ons ligt, zaakkundig ingeleid en aantrekkelijk voorgesteld, bekend te doen worden in een wereldtaal als het Engels. A labour of love, zoals de auteur het zelf noemde, en dat na meer dan een halve eeuw wel even mocht worden gememoreerd. | |
[pagina 88]
| |
BijlageDe brieven in deze bijlage werden gerangschikt in chronologische volgorde en genummerd. Aan spelling of interpunctie werd niets gewijzigd. Ze zijn, op twee na, alle gedateerd. Het bleek echter mogelijk in die twee gevallen, de datum nauwkeurig of bij benadering te achterhalen; hij wordt opgenomen tussen [ ]. De brieven maken, op één uitzondering na, deel uit van de verzameling in de Brotherton Library, van de universiteit te Leeds. De brief van Bithell aan Pol de Mont, bevindt zich in het Museum en Archief voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen. | |
1. Brief van Helène SwarthVelp, le 5 Avril 1911. Monsieur, D'adresse en adresse, votre lettre m'est enfin parvenue. Je deumeure ici depuis mon divorce, prononcé l'été dernier. Certes, je connais les jolis petits volumes des Canterbury Poets et j'en possède la plupart. Je vous donne volontiers l'autorisation d'y publier quelques-unes de mes poésies traduites en anglais. Vous seriez bien aimable de m'envoyer une ou deux traductions avant de les publier, car je tiens beaucoup à une traduction aussi fidèle que possible. Je vous engage surtout à choisir les poésies non pas dans ce premier volume d'Eenzame Bloemen, mais dans un des recueils Poëzie, Verzen en Gedichten, où se trouvent les meilleurs de mes sonnets et autres petits poèmes. Je demanderai à mes éditeurs de vous envoyer la liste complète de mes oeuvres. Quant aux meilleurs poètes hollandais contemporains, je vous conseille de vous adresser à Monsieur Willem Kloos, La Haye, Regentesselaan, Pays-Bas. Monsieur Herman Gorter à Bussum (je crois, je n'en suis pas sûre. Monsieur Frederik van Eeden (je ne puis vous donner son adresse, il voyage beaucoup. Monsieur Albert Verwey à Noordwijk-aan-Zee. Ce sont les principaux poètes du mouvement littéraire de 1880. Je vous engage aussi à écrire à la géniale poétesse Madame Marie Metz-Koning à Vaassen (près de Deventer) Pays-Bas, à Monsieur | |
[pagina 89]
| |
Boutens et à Monsieur Adama van Scheltema et à Monsieur van Eyck et à Monsieur Nico van Suchtelen. Je ne puis vous donner les adresses de ces messieurs, mais mon éditeur hollandais pourra probablement vous les donner. J'en passe probablement et peut-être que M. (onsieur) Kloos voudra vous renseigner plus amplement, mais je vous nomme ce que nous avons de meilleur pour le moment et sans rancune, car F. van Eeden et Adama van Scheltema sont mes détracteurs et font preuve, à mon égard, d'une véhémente animosité littéraire ce qui ne n'empêche point d'apprécier leurs oeuvres. Surtout celles de Frederik van Eeden qui a fait des poésies mystiques très-belles. Recevez, Monsieur, l'assurance de mes sentiments les plus distingués,
Hélène Swarth | |
2. Brief van Willem KloosDe Nieuwe Gids Den Haag (mede Nieuwe Serie van ‘De XXe Eeuw’ en het ‘Tweemaandelijksch Tijdschrift’) Regentesselaan 176. Redactie 8 April 1911.
Geachte Heer, Daar gij mijne taal kunt lezen, terwijl ik de uwe gemakkelijker lees dan schrijf, wilt gij mij ongetwijfeld wel veroorloven, U. in het Hollandsch te antwoorden op uw vriendelijken brief. De door u verlangde autorisatie wil ik u gaarne verleenen, maar ik verzoek u vriendelijk of gij mij een afschrift van uwe vertaling mijner verzen, vóór het ter perse gaan, ter inzage zenden wilt. Want - vergeef mij mijn openhartigheid, - maar de mooglijkheid blijft natuurlijk altijd bestaan dat ik u opmerkzaam zou kunnen maken op een kleine nuance van beteekenis in een of ander Hollandsch woord, die door een ander Engelsch woord, dan het door u gekozene, beter weergegeven zou kunnen worden. Ten slotte veroorloof ik mij, uwe aandacht er op te vestigen, dat een nog jeugdig Hollandsch dichter (Mr. A. Roland Holst te Hilversum) die te Oxford gestudeerd heeft, bezig is aan een vertaling in het Engelsch van mijn episch gedicht ‘Okeanos’. Op de 4e bladzij van dezen brief, schrijf ik een gedeelte zijner vertaling ter kennismaking voor u over. | |
[pagina 90]
| |
Misschien wilt gij u met hem in verbinding stellen. Hoogachtend dw Willem Kloos.
(Het afschrift omvat 15 versregels uit de eerste zang van Okeanos, waarvan de eerste luidt: ‘The Gods sate on their thrones, the one so far en de laatste: ‘Could hand the chalice to the nearest-seated’.) | |
3. Brief van Frederik van EedenDr. Frederik van Eeden ‘Walden’ Bussum (N.-Holland) April 12 th 1911. Mr J. Bithell, London.
Dear Sir, I do not think there will be any objection from the side of my publisher or myself to your making an anthology. But I have of course my doubts as to the quality of the translation. Do you know our language well and what are these anthologies where you have read my poems? Are they Dutch or German or English? Are you to do the translations yourself? My condition for the authorization would be that I will be informed about the selection and shown the translations beforehand. Good translations from Dutch into English are exceedingly rare. A long dramatic poem, one of my most important works, has been translated lately by a south-African gentleman and will be published in America. Moreover I have a few translations of smaller lyrics by an American lady. Yours sincerely F. van Eeden | |
[pagina 91]
| |
4. Brief van Herman GorterBussum 17/IV '11 Holland
Dear Sir! It is impossible to give you the authorisation without having seen the translations. Will you be so kind to send me some of them? When they please me I will authorize you immediately to reproduce them. And so will my editor. Yours very truly Herman Gorter
Bussum 17/4 '11 Holland | |
5. Brief van Frederik van EedenDr. Frederik van Eeden ‘Walden’ Bussum (N.-Holland) April 23rd 1911. Mr J. Bithell, London.
Dear Sir, Thanks for your letter and cuttings which I return enclosed. Also two translations of poems by mrs Cole, the translator of ‘the quest’ (de kleine Johannes). I will be glad if I can be of any assistance to you. Among your anthologies there are two by mr Elring, who has no taste at all in poetry. Good anthologies are those by Albert Verwey. There is also a little volume called ‘Zelfkeur’ edited by the Wereldbibliotheek, where every author made his own selection. The last anthology is made by Gütteling and Uyldert (publisher W. Versluys). This is also rather good. I believe there is a good one made by Pol de Mont. As to my own work I do not think you can judge it from anthologies. You will have to read ‘Ellen’ ‘de Passielooze Lelie’ ‘Dante en Bea- | |
[pagina 92]
| |
trice’ ‘Het Lied van Schyn en Wezen’ ‘Lioba’ ‘de Broeders’ (all W. Versluys). I should not make a separation between Dutch and Flemish. It is more and more understood to be one language and one literature. It would be more rational to make one volume of authors before 1880 and another of those after 1880. If you care to know my opinion about your choice or your English version I will be glad to help you. Yours sincerely F. van Eeden | |
6. Brief van M. Metz-KoningVaassen 24 april 1911. Weledelgeboren Heer. Bij dezen deel ik u mede dat ik gaarne toesta, dat u mijn verzen vertaalt. Ik zelf heb het auteursrecht. Het is dus niet nodig dat u mijn uitgevers verlof vraagt. Te gelijk met dit schrijven verzend ik mijn laatsten bundel aan uw adres. Mijn beide vorige bundels zijn niet in mijn bezit meer, doch die zijn in de boekwinkels voorradig. Hoogachtend Marie Metz-Koning Vaassen (Veluwe) tel.: nr 3 Holland | |
7 Brief van Pol de MontKon. Muzeum voor Schoone Kunsten Antwerpen, den 190 [vóór 15 april 1911]
Cher Confrère, Voici, dans le but de vous être utile, les adresses de quelques uns des poètes flamands que je vous ai spécialement recommandés. D'Abord je dois confirmer votre supposition que le de Clercq dont je vous ai parlé, n'est autre que René, l'auteur du petit livre Echo's que vous possédez. Depuis de Clercq a fait bien du chemin! Il s'est surtout appliqué à | |
[pagina 93]
| |
donner à notre peuple renaissant et redevenant conscient de lui-même des chansons vigoureuses, écrites dans une note à la fois populaire et artistique. Il a surtout subi l'influence de Gezelle, et un peu la mienne, je crois, plus exactement celle de mon recueil Lentesotternijen paru en 1881 et réedité en 1903. J'aime beaucoup le talent de ce vigoureux fils de Flandre. Je vous ai, si mon souvenir est exact, surtout nommé les suivants: Prosper van Langendonck, traducteur au Senat et à la Chambre, Brussel, V.A. de la Montagne, Wijngaardstraat 10, Antwerpen, Arnold Sauwen, Stockheim (Limburg), Dr Karel de Gheldere van Hondswalle, Couckelare (West-Vlaanderen), Hugo Verriest, curé à Ingoyghem, par Ronse, Alfred Hegenscheidt, professeur à l'Ecole moyenne, Sint-Gillis (Brussel), Aug. Vermeylen, Prof. à l'Université libre, Brussel, R. de Clercq, prof. à l'Athénée royal, Gent, Victor de Meijere, employé à l'Hôtel de Ville, Antwerpen, Raphaël Verhulst, prof. au Conservatoire royal flamand, Antwerpen, Maurits Sabbe, prof. à l'Athénée royal, MechelenGa naar voetnoot(54), Edmond van Offel, Lange Gasthuisstraat, Antwerpen, Karel van de Woestijne, correspondant du N. Rotterdamsche Courant, à Boschvoorde (Brussel), Edm. de Cneudt, instituteur à Gent-Ledeberg, Dr. Eug. van Oye, Oostende, César Gezelle (neveu de Guido), professeur dans un collège de prêtres à (Kortrijk) Courtrai, je crois, Les principaux, de tous ceux-ci, me paraissent bien: van Langendonck, de Clercq, van Offel, van de Woestijne. Parmi les morts ne pourraient faire défaut ds votre livre: Gezelle, Albrecht Rodenbach, Omer de Laey. Si j'ai omis quelque nom de quelque importance, veuillez croire que c'est bien malgré moi. Connaissez-vs les traductions allemandes publiées par Alb. Möser de nombre de mes poésies dans Meyer's Volksbücher et dans Reklam? | |
[pagina 94]
| |
Je voudrais vous recommander surtout, pour ma part, Aan een Brabantschen Leuwerik (Lentesotternijen), Claribelle et Iris. Dans Iris par ex. mes poèmes sur Here Halewine, surtout: la première Fiancée de Halewine. De Gheldere, Verriest, van Oye sont des élèves de Guido Gezelle. César Gezelle a subi trop peut-être l'influence de son oncle. Il a cependant un réel talent. Donneriez-vous aussi des portraits? Ou non? J'Oubliais: Edmond Verstraeten, artiste-peintre, bon et attrayant poète, à Sombeke (Waas). Votre dévoué Pol de Mont (Op verso van bl. 4 staat het volgende:) Si vous voulez - d'une autre personne ou de plusieurs - des renseignements utiles et vraiment impartiaux, Adressez vous à Maurits Sabbe, poète lui-même, ou même à Max Rooses, le savant historien & critique, Provintiestraat, 98, Noord-Antwerpen, ou encore à Mr Louis Franck, député, avocat, Schermersstraat, Antwerpen, ou même à Cyriel Buysse, romancier flamand, Laan van Meerdervoort, den Haag. Et permettez-moi de vous mettre en garde - vis à vis de quelques autres - contre l'esprit de clique et de tendance qui - hélas - existe beaucoup ici - comme ailleurs. | |
8. Brief van J. Bithell15, Winscombe Crescent, Brentham, Ealing London W April 16/11
Dear Sir, I must thank you very sincerely for your letter, which will be of the greatest possible service to me. I will, within the next few days, write to some of the poets whose addresses you have given, first of all to René de Clercq. I knew of the translation of your poems in Reclam, but not of those | |
[pagina 95]
| |
in Meyer's Volksbücher. I will get both these works, and quote them in my bibliography. The books of yours which I ordered have not arrived yet (perhaps because of the holidays), but when they do I will read with special interest those poems of yours which you recommend for translation. In the meantime I have read your charming ‘Princess Sunshine’. I am glad I read it in the Spring; it is full of the spirit of this season; and it seems to me to be very good work indeed. I shall deal with it in the Introduction to my book. There are so many Flemish poets (and, though I do not yet know their work, I accept your assurance that they are good ones) that it may seem advisable to split the volume into two; and bring out first an Anthology of contemporary Flemish poetry, and then one of contemporary Dutch poetry. I have asked my publisher what he thinks of the plan, but have not yet got his answer. I am venturing to write in English; I think you know my language; and when you have occasion to write to me again I should be glad if you would write in Dutch (I am, you see, rather ‘flamingant’!)
With kind regards Yours very sincerely J. Bithell
P.S. I hope you will tell any of the Flemish poets whom you recommend that the Anthology is to be published, and say that you have agreed, in order to dispose them favourably.
J.B. | |
9. Briefkaart van Pol de Mont[Antwerpen, 9.V.1912]
Zeer lieve Confrater! - Ik ben blij te vernemen dat gij uw plan niet hebt laten varen. Ik raad u aan nog eens te schrijven aan de Clercq (leeraar bij het Atheneum te Gent. De Clercq is lui in het schrijven van brieven! Dit heb ik zelf al ondervonden. Maar op den duur antwoordt hij toch. | |
[pagina 96]
| |
Er is te Londen een nieuwe opera-ondernemingGa naar voetnoot(55) tot stand gekomen, niet waar? Zou dat theater Prinses-Zonneschijn niet kunnen opvoeren? De muziek van Gilson is veruit de mooiste die ooit in Holland en België werd geschreven. Dan zoudt gij het libretto kunnen vertalen ??? Of is het gedicht niet genoeg gefaisandeerd voor Londenaars? Het is eigenlijk door en door Germaansch en toch ook wel niet zonder dichterlijke schoonheid. Is Turandot een mooi werk? Hardt's Tantris der Narr is een kranig werk. Vollmoeller ken ik nog niet. Gij dweept dus niet, als zo velen, met Maeterlinck ??? Veler verdiensten worden overdreven, ook nog van anderen dan Maeterlinck. Ik wensch u alle heil en hoop meer van u te hooren. Pol de Mont | |
10. Brief van Karel van de WoestijneAmsterdam, 23 Novembre 1914Ga naar voetnoot(56) Leidsche Plein
Monsieur, Le ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ me communique votre honorée lettre du 15 courant. Je vous remercie de l'intérêt que vous portez à mon oeuvre, et vous autorise volontiers à publier les traductions en question. Je ne pense pas que mon éditeur s'y refuse; toutefois, il serait peut-être bon de lui écrire encore une fois, en lui disant que je vous ai donné plein pouvoir pour le choix et la traduction des oeuvres. Je ne connais pas les adresses de Mrs Prosper van Langendonck et Victor de la Montagne. Mr Victor de Meyere est conservateur du musée de folklore à Anvers et Mr Vermeylen habite: 52 Dieweg, Bruxelles. Je crois qu'il serait bon de communiquer avec eux par la voie du ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’, qui voudra certainement se charger de leur faire tenir vos lettres. | |
[pagina 97]
| |
Il me serait très agréable de recevoir à la publication un numéro justificatif de votre Anthologie. Généralement, les Auteurs Néerlandais réclament pour des compilations comme la votre un certain honoraire. Je m'en remets à vous pour cet objet. Agrééez, je vous prie, l'expression de mes meilleurs sentiments. Karel van de Woestijne c/o ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ Rotterdam. | |
11. Briefkaart van Pol de Mont13 mai [1919] Cher Monsieur Bithell! Il y a cinque ans environ que j'ai eu l'honneur de vous donner des renseignements sur les poètes flamands contemporainsGa naar voetnoot(57). Ces renseignements étaient destinés à vous rendre moins difficile la composition d'une anthologie. Je me rappelle que je vous ai surtout recommandé Gezelle, van de Woestijne, v. Langendonck, Rodenbach, d'autres encore. La guerre nous a empêche de correspondre pendant 4 ans! A présent que la voilà finie, je me permets de vous demander de vos nouvelles et des nouvelles de votre anthologie. J'ose espérer que votre livre a paru depuis longtemps et que votre éditeur ne refusera pas de m'offrir, à moi qui ai eu le plaisir de vous rendre quelques services, un exemplaire de votre bouquin; qui, je n'en doute point, me fera grand plaisir. Agréez, Cher Monsieur et confrère, mes salutations distinguées votre dévoué Pol de Mont homme de lettres et expert en tableaux anciens et modernes 30, Ommeganckstraat Antwerp Belgium N'allez vous pas traduire quelques contes et nouvelles flamandes, donc de la prose, p.ex. mon petit roman De Amman van Antwerpen, paru chez Loosjes, à Harlem ?? Et d'autres contes! | |
[pagina *1]
| |
Afb. 1. Brief van Willem Kloos aan J. Bithell (fragment)
| |
[pagina *2]
| |
Afb. 2. Brief van J. Bithell aan Pol de Mont
| |
[pagina *3]
| |
[pagina *4]
| |
[pagina *5]
| |
[pagina *6]
| |
Afb. 3. Briefkaart van Pol de Mont aan J. Bithell
| |
[pagina *7]
| |
Afb. 4. Titelpagina van Bithell's Bloemlezing
|
|