Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 543]
| |
Mizerie met soldaten van de bezettingstroepen ten tijde van de ‘reductie van de stad Mechelen’ in het heiliggeesthuis van de armentafel van de Sint-Romboutsparochie aldaar
| |
[pagina 544]
| |
de bekende messire Antonius Perrenot de GranvelleGa naar voetnoot(1), die sinds 1540 als bisschop van Atrecht had gefungeerd. Hij werd geboren op 20 augustus 1517 in de kleine franse stad Ornans, of, wie weet, te Besançon; hij studeerde aan de universiteiten te Padua en te Leuven; hij trad op als minister van keizer Karel V, in 1570 als vice-koning van Napels en tot 1584 als eerste minister van Filips II van Spanje; hij overleed te Madrid op 21 september 1586Ga naar voetnoot(2). Op 13 maart 1564 had hij het aartsbisschoppelijk paleis te Brussel verlaten, na om zijn terugroeping te hebben verzocht en ze te hebben erlangd; nimmer nog zou hij zijn bisdom weerzien, zelfs niet eens van nieuws de voet op nederlandse bodem stellenGa naar voetnoot(3). Daar was het geweldig losbreken van de protestantse oorlogen al tastbaar te voorvoelen en niet minder ter stede Mechelen in het biezonder. De leer van Luther kwam er al vroeg doorsijpelen. Zulks laten o.m. de rekeningen van de mechelse schout vaststellen, die reeds ten jare 1530 de terechtstelling op de brandstapel ter melding brengen van een zekere Jan Gorys, afkomstig van Maastricht, waarschijnlijk wegens ketterij; gelijk van een Pieter Baen in 1533Ga naar voetnoot(4), gelijk van een Bruyne, van Keulen, een Mattheus van Luik, Hendrik Scoenmakers en Jan Thys anno 1537Ga naar voetnoot(5) en anderen in wat later tijdGa naar voetnoot(6). Na het begin van de tweede helft van de 16e eeuw boetten een reeks mechelse poorters hun doopsgezindheid op de brandstapel; ook een vrouw, Geertruid Scrauwels, deze door verdrinking; onder hen de gebroeders Klaas en Frans ThysGa naar voetnoot(7), wier terechtstelling aanleiding gaf tot het verschijnen van niet minder dan acht vlugschriften in klein bundelformaat in DuitslandGa naar voetnoot(8), alwaar ze werd aangestipt in het | |
[pagina 545]
| |
duitse Martyroloog van de hand van Ludwig Rabe, alias Ludovicus Rabus von Memmingen, ‘Historien Der Heyligen Auszerwölten Gottes Zeugen/Bekennern vnd Martyrern...’, in het 6e deel, ten jare 1557 ter pers gebrachtGa naar voetnoot(1), zoals al gebeurde in de ‘Histoire des Martyrs persecutez et mis a mort pour la vérité de l'Euangile... iusques a present’Ga naar voetnoot(2) door de 16e-eeuwse geschiedschrijver in Frankrijk van het protestantisme Jean Crespin, alias CrispinusGa naar voetnoot(3). Tussen 1538 en 1556 werden te Mechelen negen ketters met de dood gestraftGa naar voetnoot(4) en tot aan het Wonderjaar groeide hun aantal tot vijfentwintigGa naar voetnoot(5). Hierbij aansluitend zal men zich herinneren dat in een brief, door Martin Luther gericht tot Johannes Lang en dd. 22 februari 1525, geschreven staat dat een karmeliet, broeder Bernardus, te Mechelen werd verbrand. Daarbij gold de uiterste strengheid van de rechters er om zeggens uitsluitend de doopsgezinden ofte anabaptisten, terwijl de gewone hervormden meestal werden in 't openbaar tentoongesteld, gegeseld, gebrandmerkt en tot verbanning buiten de stede veroordeeldGa naar voetnoot(5). De toenmaals onder de mechelse bevolking heersende stemming geeft duidelijk de straf aan, geboekt in het oudste correctieboek van de mechelse vierschaar, ‘Bannen, submissien, correctien, 1441-1570’Ga naar voetnoot(6) voor Pauwel en Hansken Van Niemegen en Gielis Van Dormale; op 22 september 1556 sprak men over hen drie jaar verbanning uit op straffe van geseling, omdat ze meermaals ‘diversche liedekens van ketterijen en luterijen’ - dit wil dus zeggen: van de lutherse leer - hadden gezongen, welke liedjes nu werden in het vuur geworpenGa naar voetnoot(7). Was het anders mogelijk of Mechelen moest worden meegesleept in de bloedige godsdienstoorlogen, die gedurende de tweede helft van de 16e eeuw alom ons grondgebied van de Zuidelijke Nederlanden hebben geteisterd? Twee jaar na het vertrek van aartsbisschop Granvelle reeds, een paar dagen hoogstens na de beeldstormerij te Antwerpen | |
[pagina 546]
| |
op 21 augustus 1566, zakte van daar een bende kalvinisten af naar Mechelen, waar zij zich evenwel gestremd zag vóór de gesloten en wel verdedigde stadspoorten; weshalve zij alleen in de dorpen van de omgeving duivels kon huis gaan houden. Binnen de stadsmuren liepen toch ook opstandelingen samen, die huilend om ‘der paepen bloedt en der coopmans goedt’ straat op, straat af marcheerden en dreigden de kerken en voorname huizen te plunderen. Hun muiterij kon evenwel onderdrukt worden door de stedelijke bewindvoerders dank zij de militaire posten en de onder de wapens geroepen gilden en ambachtenGa naar voetnoot(1). Het gevaar verzwond hiermede voor de Dijlestede allesbehalve; integendeel zeer triestige jaren braken voor haar aan, voornamelijk de jaren 1572 en 1578 en 1580Ga naar voetnoot(2). Tot over de grenzen dreunde de echo van de onheilen, die haar overvielen, zodat duidelijk sprekende etsplaten nopens de aangerichte verwoestingen aan haar gebouwen met ter toelichting verzen in de duitse taal er omtrent werden verspreidGa naar voetnoot(3). Op 30 augustus 1572 viel Mechelen in de handen van de troepen van Willem de Zwijger, op wier kant sommige burgers binnen de stad medehielpen. Vooraanstaande inwoners werden opgesloten en om zogezegd de stede in verdediging te stellen tegen het leger van de spaanse koning werden woningen in de gehuchten verwoest en kloosters, die waren opgericht buiten de stadsvesten - als de stichten BlyenberghGa naar voetnoot(4), Betha- | |
[pagina 547]
| |
niënGa naar voetnoot(1), ThaborGa naar voetnoot(2) en een gedeelte van het Groot BegijnhofGa naar voetnoot(3) - neergebrand. Na korte tijd namen echter de Staatsen de wijk, toen de spaanse stadhouder, hertog van Alva, kwam aansnellen aan het hoofd van spaanse, duitse en waalse soldatenkompagnieën, die op hun beurt schrikwekkend huishielden: drie dagen na mekaar - van 1 tot 3 oktober 1572 - zetten zij het duivelse werk van de kalvinisten, zelfs in nog hogere mate, voort: woonhuizen van notabelen en geestelijken, kloosterlijke gemeenschappen, de hoofdkerk Sint-Rumoldus en de overige tempels vielen ten prooi aan ongehoorde plunderingen. Eerst einde december 1573 riep Filips II de in den lande algemeen verafschuwde hertog Alva terug, in welk jaar de bewenenswaardige toestand van Mechelen nog werd verscherpt door het uitbreken van een epidemische ziekteGa naar voetnoot(4). Gedurende het bewind van aartshertog Matthias slaagden de Staatsen er opnieuw in Mechelen te veroveren in februari 1578. Nog eens werden kapellen en kloosters buiten de stadsomheining, de parochiekerk op het gehucht Nekkerspoel en wat was overgebleven van het Groot Begijnhof gelijk gemaakt met de grond; | |
[pagina 548]
| |
de klokken en het zilverwerk van de kerken werden geroofd op bevel van Ponthus de Noyelles, goeverneur en kapitein van de stad in die dagen, en zelfs raakten de relikwieën van de patroonheilige Rombout in gevaar, die lagen bewaard in een reliekschrijn, dat werd geacht het rijkste en kunstigste te zijn van geheel het landGa naar voetnoot(1). Op 1 augustus 1579 ging Mechelen als in een roes van vreugde weder over tot het spaanse bewind onder de leiding van de hertog van Parma, als wanneer in de naburige steden Brussel, Lier en Antwerpen de Staatsen nog altijd heersten; edoch, op 9 april daaropvolgend kwamen deze laatsten er van nieuws aan het roer! 't Gevolg was dat de stad nog eens plundering en verwoesting te verduren kreeg op bevel van Olivier van den Tempel en de engelse kolonel John Norrits en wel op zulke wijze dat niets ontsnapte aan de woede van de hervormde soldeniers! De toen losgebroken ‘Engelse furie’ gaf zich op end' op te herkennen als een tegenhangster van de spaanse furie van weinige maanden vroeger. Er werd andermaal gemoord en gebrand; de geestelijken waren nogmaals gedwongen de wijk te nemen, tot naar Luik zelfs, of zich te gaan verschuilen bij goedgezinde poorters. Gedurende vijf jaar immers werd de roomskatolieke godsdienst verboden en afgeschaft; want niet voor de 17e juli 1585 dolven de Staatsen het onderspit te Mechelen en keerde de stad weer tot gehoorzaamheid aan de spaanse koningGa naar voetnoot(2) ingevolge de overwinningen van zijn troepen, aangevoerd door Alexander FarneseGa naar voetnoot(3). Zonder de minste moeite zal men zich kunnen voorstellen hoe zwaar het dagelijkse leven ter Dijlestede verliep bij al deze wanordelijkheden. De rekeningenboeken van de toenmalige armbesturen daar doen het eveneens op de man af kond. Aan een steeds aangroeiend aantal behoeftigen dienden aalmoezen toe- | |
[pagina 549]
| |
gestoken in die tijden, betiteld in de historie van Mechelen als ‘de Reductie der stede’, de periode van ‘de beletselen van de troublen’ of van ‘dese troubelen tyden’, of van ‘ten tyde van de rebellen’Ga naar voetnoot(1) of ‘dese Inlantsche oorloge’; welke uitdrukkingen de hun verslag uitbrengende rentmeesters van de Heilig-Geesttafels onbewimpeld uit hun veder laten vloeien. Daarentegen moesten deze liefdadige instellingen hunne gebruikelijke inkomsten veel, veel schraler te innen krijgen. Zowel waar het ging om door hen verhuurde woningen of landerijen, weiden en bossen, hun toebehorende binnen de stad als in gemeenten uit hare omgeving, vindt men een reeks posten van ontvang afgesloten met de annotatie: ‘tot noch toe nyet ontfanghen, ergo alhier - Nihil’. Met renten, die ze bezaten op de stad Mechelen, ging het al niet anders: er kwam een tijd - bijv. anno 1576-1577 - dat de Heilig-Geesttafel van de Sint-Romboutsparochie niet minder dan tien posten daaraan kon doen wijden, doch bij alle tien haar rentmeester zich verplicht zag te vermelden: ‘...daer aff nyet ontfanghen, ergo - nyet’. Zo waar lieden van voorname komaf als de ‘weedewe Heere Philippus de clercq modo derfgenaemen’ - wel verwanten van een vroegere schout, ridder Willem de Clercq, heer van Boevekercken, te Mechelen fungerend van 1555-1578Ga naar voetnoot(2) - lieten een cijns van 5 L. 10 st. 's jaars ‘op gronden van eruen gelegen onder keerberghen’ voor 1579 tot 1585 onbetaald ‘ouermitsGa naar voetnoot(3) het goet buyten leet’, dus buiten Mechelen, en derhalve in gevaar in het gedrang van het krijgersgewoel te vallenGa naar voetnoot(4). Bedoelde jaarlijkse rekeningen van uitgaven en inkomsten werden uit naam van de parochiale armmeesters overgelegd aan afgevaardigden van de gemeentelijke magistraat. Zó die van 1579-1586 bijv. aan Jonker Niclaes vander Laen als commoignemeester en Jonker Hendrik van Wachtendonck als schepen van | |
[pagina 550]
| |
MechelenGa naar voetnoot(1). Present diende daarbij te wezen een van de pensionarissen van de stad of haar secretaris, als op 22 november 1582 voor de goedkeuring van de rekening van kerstmis 1577 tot kerstmis 1578. Aan hun zijde stond toen mr. Peeter Steerlincx, die dadelijk zijn titel ‘Greffier’ bijgevoegd krijgtGa naar voetnoot(2); in de randnota bij het nazicht in de linkermargina gesteld bij het inleidend opschrift voor de rekening over 1576-1577 staat alreeds de aanwezigheid aangetekend van ‘Mr. Pieter Sterlinckx’, gelijk alweer bij die van 1579-1580, die zijn naam nog eens ‘sterlinckx’ spelt. Volgaarne halen wij dit onmiddellijk bovenstaande aan, omdat wij in Pieter Sterlinckx iemand ontmoeten, die toch in de geschiedenis van de nederlandse letterkunde een paar keren genoemd wordt als ijverig rederijker en protestants gezind dichter met de zinspreuk ‘Castijt zonder verwijt’. Te Antwerpen aanschouwde hij het levenslicht; hij ging zich vestigen in Noord-Nederland, te Delft en te Haarlem, in welke laatste stad hij het beroep van franse schoolmeester uitoefende ten jare 1574. In juli 1581 was hij weergekeerd in de zuidelijke Nederlanden en kon er zich over verheugen dat de wethouders van Mechelen hem eveneens als schoolmeester aanvaardden. Nadat vier jaar nadien de spaansgezinden ter Dijlestede er opnieuw aan het bewind kwamen, verdwijnt ieder spoor van dichter Pieter SterlinckxGa naar voetnoot(3).
De parochiale armentafels beschikten door de band over een Heilig-Geesthuis voor de administratie van de instelling en de vergaderingen van de beheerders, ook voor het aanleggen van voorraden eetwaren en kleergoed en brandstof voor in uitzicht staande bedelingen aan hun ondersteunden. Uit de lektuur van oude bescheiden herinneren wij ons aldus dat van dergelijke | |
[pagina 551]
| |
huizen gewag werd gemaakt in de parochie van Sint-Jan al in 1419 en van een nieuw in 1455Ga naar voetnoot(1); van Sinte-Katelijne, van Onze Lieve Vrouw en van Nekkerspoel en het veelvuldigst van het Heilig-Geesthuis van Sint-Romboutsparochie. Gewoonlijk was daarbij een vertrek ingericht tot het celebreren van missen en het houden van godsdienstoefeningen. Het hier 't laatst genoemde huis werd vlak tegenover de hoofdingang van de katedraal Onder den Toren en aan de hoek van de Minderbroedersgang opgetrokken. Ernaast verrees van op het einde van de 13e eeuw de Heilig-GeestkapelGa naar voetnoot(2), die men er heden nog bewonderen kan als een van de oudste gebouwen van de stad Mechelen; het werd trouwens kort na 1900 op de degelijkste wijze gerestaureerd; men neemt wel eens als vermoedelijk aan dat de bouwtrant van de mechelse hoofdkerk invloed heeft gehad op haar stijlGa naar voetnoot(3). Treffelijk heeft men ze langs binnen als langs buiten beschreven als volgt: Langs Onder den Toren heeft zij eenen puntgevel met vensters, waarvan het staande werk, zoo binnen als buiten, met kolommetjes versierd is. Op de kapiteelen zijn palmblaadjes aangebracht. Boven de venster is eene nis met kroonwerk. In den zijmuur is ook eene venster die vroeger een krebeel droeg, en onder eene kappe licht in het houten gewelf verspreidde. In den muur van den overkant bevindt zich een klein venstertje, in twee vakken gescheiden door een kolommetje waarvan het kapiteel volgens den bouwtrant der XIIIe eeuw gemaakt is een drijlobbige nis die van hetzelfde tijdstip dagtekentGa naar voetnoot(4). Zolang het Bureel van Weldadigheid - nu de Commissie van Openbare Onderstand - zijn werkkantoren in het belendende gebouw in gebruik hield, - van 1926 tot 1942 herbergden zij | |
[pagina 552]
| |
de Stadsboekerij en sedert 1966 staan zij onbenut - diende de oude kapel voor het medisch onderzoek tussen aangebrachte houten beschotten van de bij het armbestuur ingeschreven behoeftigen, die over hun gezondheid te klagen hadden, door hiervoor aangestelde geneesheren. Men zou zich haast geneigd voelen het aan een buitengewoon gunstig meewerkend toeval te wijten zo deze Heilig-Geestkapel van Sint-Romboutsparochie te Mechelen de wenteling van de eeuwen heeft vermocht te trotseren. Er kwamen wis en zeker gelegenheden genoeg voor in de loop van de tijden dat zij zou ineenstorten. Zij was kunnen verwoest worden als menig ander gebouw binnen de stadsmuren door katastrofen als het springen, ten gevolge van het inslaan op 7 augustus 1546 's nachts van de bliksem in de oude Santpoort, die toentertijde was gebruikt als opslagplaats voor buskruit voor de keizerlijke troepenGa naar voetnoot(1); ze was kunnen gelijkgemaakt worden met de grond gedurende herhaalde oorlogsstormen, die langs haar voorbijjoegen. Zo dan bepaaldelijk ‘ten tyde vande reductie’ van de Dijlestad, wat dus betekent: van nadat Mechelen vrede had gesloten met de spaanse aanvoerder Alexander Farnese op 1 augustus 1579 tot aan haar herovering door de Staatse legerbenden in 1580, op 9 april. Nopens de wederwaardigheden, welke zij gedurende deze maanden te verduren kreeg, licht ons zeer levendig een item in, dat wij halen uit de ‘Reekeninghe ende bewijs Peeters vanden zype, die hy doet van synder administratien, die hy gehadt heeft vanden goeden der taf(f)ele vanden heyligengeest van Sincte Romboutsparochie binnen Mechelen, vanden Jare kerssemisse negenentseuentlich tot Pincxten daeraen volgende XVc ende tachtentich’. De hier voorgestelde rentmeester wil ons voorkomen als de zoon en opvolger van een bediende met dezelfde twee namen van na 1577; want de onmiddellijk voorafgaande teboekstelling van de inkomsten en uitgaven van de Heilig-Geesttafel in kwestie vóór 1577 werd aangeboden als ‘Rekeninge ende bewys Die doet de wedue Peeters van den zype vander administratie, die wylen de voors. Peeter, haren man, gehadt heeft vande goeden der taf(f)elen vanden heyligen geest van sincte Rombouts Prochie | |
[pagina 553]
| |
binnen Mechelen van kerstmis 1576 tot kerstmis 1577’. Peeter vanden zype nr. 2 oefende nog tal van jaren zijn rentmeesterschap uit, naar hieruit blijkt dat hij nog de rekening voor 1595-1596 ter goedkeuring overlegde... en wie weet, nog daarop volgende. Voor zijn rekening van Kerstmis 1579 tot Pinksteren 1580 bezigde vanden zijpe een papieren in-foliokohier van tien bladen, waarvan toch een twaalftal pagina's zo goed als volledig beschreven voorkomen. Boven de eerste bladzijde werd geannoteerd dat ze werd ‘overgegeuen ende gepresenteert ter presentien van Mr pieter sterlincx’, wat echter eerst gebeurde ‘opten xxvjen Nouember xvc lxxxij’. Dan zijn wij wel genoodzaakt af te leiden dat zij twee keren werd overgelegd en goedgekeurd: aan haar slot staat immers bijgeschreven dat ze werd ‘Aldus gedaen, ouerhoort, gexamineert, gepasseert ende gesloten by Jonckheere Philippus doblet, Heere van wambeeck, Comoignemeestere, Mr Adriaen vander Kammen ende Heer Joes smout, ScepenenGa naar voetnoot(1) ende my, Gaspar van Horne, Secretaris der stede van mechelen, daertoe specialyck geadmitteert, Opten lesten Augusti xvc lxxxiij My present’ en ondertekend G.V Horne. In dit zijn overzicht van anno 1579-1580 gaat rentmeester Peeter vandenzype als naar gewoonte te werk en zondert de nodige folio's af voor de opsomming van uitgaven voor ‘Reparatie Int Heyligeest Huys ende Capelle’Ga naar voetnoot(2). Zijn laatste post hierbij onderstreept wat er daarin geschiedde ten tijde van de Reductie. Dat er op zekeren dag ‘gecomen syn vyff ruyters met huerlieder peerden, met dry knechten en anderen gevolghe’. Zij hebben er toen ‘die meestendeel vanden meublen gespolieertGa naar voetnoot(3)’, die daar stonden. Daarna ‘heeft (men) benoodichtGa naar voetnoot(4) geweest’ | |
[pagina 554]
| |
met hen ‘ransoen te maeken, soe ouer de cleyne reste’Ga naar voetnoot(1) van de meubels ‘als oyck merckelyckenGa naar voetnoot(2) de lettragienGa naar voetnoot(3) van den heyligengeest aencleuende’. Tegen een bedrag van honderd gulden raakte men akkoord. Dit laat al verluiden dat te voren het huis was geplunderd geworden; althans de meeste meubels, die er zich bevonden, werden stukgeslagen of geroofd! Wegens het toegestane rantsoen lag voor de hand dat de vijandelijke krijgers het gebouw gingen ontruimen. Maar dat deden zij niet! Zij bleven er ‘dyes nyetemin continuelycGa naar voetnoot(4) gedurende de geheele maend vande furie’. En hoe gedroegen zij zich daarbij? Zij hebben in het Heilig-Geesthuis ‘aldeureGa naar voetnoot(5) zeer groffelyckenGa naar voetnoot(6) geteertGa naar voetnoot(7)’; ook hun rossen moesten gedurigaan gevoederd worden, gelijk ook hun gevolg en meer nog, ook anderen, ‘die sy dagelycx ende menichwerffen tot xx ende xxv persoonen mede brochten’; meestal dronken ze daarbij nog de voorhanden wijn uit; want wijn werd opgeslagen voor toediening bij het communiceren aan de ondersteunden gelijk aan te bedliggenden onder hen. Eindelijk maakten de engelse soldaten toch aanstalten om uit Mechelen af te trekken. Doch alsdan kwam in het Heilig-Geesthuis opdagen ‘Den Capitain houteyn met zynen Lieutenant vandrichGa naar voetnoot(8) ende andere principalen van synen vendelGa naar voetnoot(9)’. Wel met hun vijftigen waren ze en al dat volk is men gedwongen geweest ‘dry dagen continuelyck’ te onderhouden, tot dat ze ‘gefourieert’Ga naar voetnoot(10) waren... tot wanneer | |
[pagina 555]
| |
ze een logement aangewezen kregen. Tot wat zag zich de armentafel aldus gedwongen? De armmeesters hebben voor hen ‘moeten dagelycx de tafele decken ende geuen vleesch, visch, wittebrood ende anderssins’. Vanzelfsprekend veroorzaakte dit alles zware onkosten. De rentmeester aarzelde niet te ‘deerenGa naar voetnoot(1) affirmerenGa naar voetnoot(2)’ dat de ‘voors. teeringenGa naar voetnoot(3)’ bedroegen ‘ter sommen van vier hondert guldens, comende tsamen metten rantsoene ter sommen van vyff hondert guldens’. Wie zouden die kosten ten laste vallen? Naar de mening van onze rendant behoorde die ‘somme naer alle redene by de taffele gedragen’... te worden’. En hij drukt er vooral op dat ‘daerduere geconserveert’Ga naar voetnoot(4) geweest zijn ‘merckelyckGa naar voetnoot(5) der selffuer Lettraigien ende munimenten’. Desniettemin stellen wij vast in een aangebrachte randaantekening dat hem slechts door de armmeesters werd toegestaan 50 gulden in rekening te brengen, zonder dat ook enig motief voor deze vermindering met de helft is aangeroerd: ‘Es opt rappoirte vande commissarissen Ende mijne Heeren Wethouderen, In policiecamere vergadert wesende, geordonneert, dat den rendant zelen (lees: sal) passeren In vuytgauen de vyftich guldens vande hondert by hem aen tranzoen betaelt, sonder voordereGa naar voetnoot(6), Actum den naestlestenGa naar voetnoot(7) Augusti xvc lxxiij’. Hoe dan de onderhoudskosten van de binnengedrongen vijandelijke soldaten en van hen, die zij bij zich hielden, in rekening gebracht werden en bij wie, vernemen wij te gener plaatse onder de ‘uitgaven’ in het kohier opgesomd; wij hebben er ook het blote gissen naar op welke gronden Peeter vanden zype niet het volle bedrag van het rantsoen, alleen de helft ervan, gemachtigd werd in zijn rekening op te schrijven. Gelijk reeds hierboven aangestipt, werd deze rekening gekontroleerd door de aangestelde commissarissen einde augustus 1583 en het nazicht ervan verliep gelijktijdig met dat van de vijf reke- | |
[pagina 556]
| |
ningen, welke eraan voorafgingen. Het moet alleszins stipt zijn voltrokken; immers uitdrukkelijk staat toegevoegd dat de te dien einde aangestelde voorname burgers ‘den tyt van veertien dagen hebben gevaceertGa naar voetnoot(1)’. Desniettemin hebben zij ‘nyet willen te buyten gaen het oudt hercomen’Ga naar voetnoot(2) - het oude gebruik, de gewone manier van handelen - dat de vacatievergoeding voor het horen van dergelijke rekeningen, al naar luid van de rekening van anno 1575, voor de communiemeesters tot zestien stuiver en voor de schepenen tot acht stuiver liet belopen.Ga naar voetnoot(3) Iets wat wij, belangstellenden in boeken en geschriften, biezonder gaarne in rentmeester van den zype's aantekeningen aanstippen is wel het door hem gehechte belang aan de bescheiden en stukken in verband met de Heilig-Geesttafel, in wier dienst hij optrad. Naar zijn overtuiging - hij vertolkt ze in de slotzin van zijn item, dat wij hier overliepen - ‘hinck daeraene de gehele welvaert vanden armen’; die ‘Lettraigien ende munimenten’ heette hij met nadruk ‘weerdigerGa naar voetnoot(4) dusentmael meer dan des rendants voers. reste van cleyne meubelen’. Uit het door hem neergepend relaas van wat de krijgslieden aanrichten in het Heilig-Geesthuis van de Sint-Romboutsparochie in Oud-Mechelen duikt tenslotte in biezonderheden nog de ellendige ervaring op welke in vroegereeuwse oorlogsjaren de burgerbevolking van stad en dorp gedoemd was op te doen en wij zijn bij machte ze ons duidelijk in te denken. Daaromtrent leest men veelvuldig in oude geschriften en kronieken bijvoorbeeld. Dan wordt men wel soms de neiging gewaar te gaan menen dat daarin niet zelden geofferd werd aan overdrijving... dat de bedoelde relazen als 't ware nogal, ietwat romantisch werden opgeschroefd. De rekeningpost van mijnheer vanden zype doet nu details genoeg aan de hand om de baldadigheid en onbetrouwbaarheid van de troepen ten koste van de poorters volop naar het licht te wenden! |
|