Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 557]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iets over de taal van de ‘Rethoricaele Wercken’ van Anthonis de Roovere
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ideale middel ware uiteraard een uitvoerige studie te maken van zoveel mogelijk 15de-eeuwse Brugse bronnen om daarna de RW daaraan te toetsen. Om deze zeer omslachtige en tijdrovende bezigheid te omzeilen hebben wij een andere methode beproefd, waarmee we hopen eenzelfde resultaat te bereiken. Het staat vast dat de RW niet afgedrukt werden naar een origineel manuskript van de Roovere zelf. Zoals Mak in zijn uitgave vermeldt, beschikte De Dene over een album van een Brugs Poorter die ‘vele van zyne (= de Rooveres) wercken om wtscrijven van hem gheleent creech’Ga naar voetnoot(1). Over die poorter weten we verder zogoed als niets, zodat drìe keren de gelegenheid tot het maken van fouten, c.q. het opzettelijk ‘verbeteren’ bestond: eerst bij de poorter, vervolgens bij De Dene en tenslotte bij de Antwerpse drukker. Gelukkig bestaan er enkele hss. die werk van de Roovere bevatten en aan de hand daarvan zullen we pogen een duidelijker beeld te krijgen van wat de Rooveres gedichten oorspronkelijk moeten geweest zijn, en aannemelijk te maken, dat de RW van hun vroegere Wvla. redaktie slechts bitterweinig bewaard hebben. We maken eerst even de inventaris op van alle stukken waar we een beroep op kunnen doen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvattend hebben we dus naast de RW een tiental hss., waarin werk van Anthonis de Roovere is overgeleverd. Belangrijk zijn vooral Hs. St., Hs. Bijns, Hs. Michiels, Hs. KBB II, 270, Hs. Everaert en Hs. Kath. Brugge, omdat hier vergelijking met de RW mogelijk is. Om te weten hoe het met het Wvla. van de RW gesteld is, moeten we er zorg voor dragen alleen te vergelijken met die hss. die een sterke Wvla. inslag vertonen en om daarachter te komen kunnen wij er niet onderuit in een korte en uiteraard onvolledige opsomming enkele hoofdkenmerken van de taal, zoals die in Brugge op het einde van de Middeleeuwen (15de-16de eeuw) geschreven werd, te noteren: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze summiere opsomming wordt niet naar volledigheid gestreefd. Het komt er alleen op aan een aantal volstrekt betrouwbare toetsstenen samen te brengen. Het excerperen - voor een ander doel dan dit artikel - van een groot aantal literaire en ambtelijke bronnen uit de 15de-16de-eeuw maakte ons met het laatmiddeleeuws Brugs voldoende vertrouwd om hieromtrent zekerheid te hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals eerder gezegd is het onmisbaar de RW te vergelijken met enkele redakties van gedichten die onbetwistbaar en in hoge mate Brugse kenmerken bevattenGa naar voetnoot(1). Op grond van de zoëven opgesomde punten willen wij aantonen dat dit vergelijkingsmateriaal niet te vinden is in de hss. St., Bijns of Michiels, maar alleen in enkele gedichten van het Hs. KBB II, 270, het ‘Quiconque’ uit hs. Everaert en de tekst van het ‘Lof vanden heylighen Sacramente’ naar het Brugse hs.
1) Hs. Stijevoort:
In de uitgave van Lyna en Van Eeghem wordt over de taal als dusdanig niets gezegd. Het is zeker onze taak niet dit te doen, alleen kunnen we duidelijk stellen dat het in geen geval Wvla. is. Op gevaar af open deuren in te stampen willen we dit aan de hand van enkele voorbeelden toelichten:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stippen we nog de vorm zellen (= zullen, XI, 21) aan, die beslist niet Wvla. is. De taal is dus veeleer ‘oostelijk’ gekleurd. Dit zou nog duidelijker worden, indien wij naast deze negatieve, ook de positief oostelijke kenmerken zouden optekenen. Maar zoals gezegd is dat onze taak niet. De enkele Wvla. karakteristieken die we terugvinden: duer (XII 22, XIV 6), upperste (XIV 1), bereet (X 60) en stick (XII 213), de laatste twee in rijmpositie, kunnen het algemeen beeld natuurlijk niet wijzigen. Het is trouwens verwonderlijk dat er niet meer Wvla. ‘relikten’ zijn, daar misschien de Vorlage, maar alleszins het model toch Wvla. was.
2) Hs. Michiels.
Hier hebben we heel wat minder materiaal, maar vormen als door (XVII 8-37), almoghende (XVII 11), sone (XVII 21) en tsuete (= het zoete, XXII 16-24), wijzen zeker niet op Wvla. Ook enkele eigenaardige spellingen als bv. de verdubbeling van ‘f’ in hoffken (XXIII, 1), leefft (XXIII, 22), lieffde (XXIII, 11) wijzen in oostelijke richting. Twee Wvla. vormen bleven over: duer (XXIII, 28) en blomken (XXIII, 3).
3) Hs. Bijns.
Voor zover het nodig is aan te stippen dat het hs. Bijns niet Wvla. is, dit: ghewoonte (XXIV, 1-2-3-4-9), onmoghelyck (XXV, 105), op (XXV, 61), dunckt (XXV, 15) en de typisch Brabantse vormen thoodt (= hooft, XXIV, 27) en yersten (= eersten, XXV, 30-35). Wijzen we er bovendien op, dat in gedicht XXV het acrostichon ‘Roovere’, dat in verzen 136-142 van de redaktie RW te lezen is, weggewerkt werd. De tekstvarianten zijn bovendien zo groot, dat men geneigd is eerder van een ‘omdichting’ dan van een kopie te spreken (zie Mak, p. 102).
Wanneer we dus Wvla. parallellen voor de RW zoeken, dan moeten we de drie boven besproken hss. buiten beschouwing laten. Daarentegen komen wel in aanmerking:
1. Hs. KBB II, 270.
Het gedicht nr. VI Met ongheruster herten zwaer is 100% Wvla., getuige vornoumde (20), onsochte (127), duer (6), up (8, 137), vul (123), hooren (= oren, 10), hu (= u, 125, 137 ...) enz.... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedicht nr. IX Almueghende vader zonder beghin bestaat ook in redaktie Stijevoort. De verschillen zijn opvallend:
Het is duidelijk dat alle tekstvarianten pleiten voor het Wvla. karakter van II, 270. Het gedicht nr. X O Ihesus Christus..., ook in Stijevoort:
Dit alles wijst erop dat de gedichten van II, 270 zuiver Wvla. zijn. Er is echter één uitzondering: gedicht nr. I Scepper der Wijsheit Goddelycke Ghedochte. Het betreft hier een zeer eigenaardige tekst met een bizarre mengeling van uitdrukkingen en spellingen die zeer specifiek Wvla. zijn, naast andere die dat onmogelijk kunnen zijn. Zo vinden we enerzijds mesdaet (52), blendt (140), Ieudscher (8), duer (16), vul (32), sturten (114), maar anderzijds voir (32), dair (46), mit (56), heilicheit (76) en vol (50). Het eigenaardigst nog is de stok: ‘Loff bluetsturter voir alle creaturen’. Wvla. is sturter, maar bluet, loff en voir zijn dat beslist niet. Op 9 keer vinden we 8 keer bluetsturter en één keer bloetsturter. Buiten de stok vinden we vier keer bloet (7, 20, 59, 67) en vier keer bluet (39, 88, 118, 127). Ook staat in vers 134 achter en vueren. Dit bluet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is wel zeer intrigerend. Bij Van Loey (Zuidwestbrabants)Ga naar voetnoot(1) vinden we het noch onder umlaut (er is trouwens geen volgende umlautsfaktor), noch onder de palatalisatie van oe. Wat is het dan wel? In geen geval Wvla. We treffen het ook aan in de gedichten van het Hs. St., evenals trouwens de verdubbeling van de ‘f’ en het gebruik van i als lengteteken (dair, voir). Hoe deze eigenaardige mengelmoes ontstaan is en in Hs. II, 270 terechtgekomen, is een raadsel. Maar dit ene gedicht verandert niets aan het feit dat de redakties van de Rooveres gedichten, zoals we die in dit hs. vinden, zuiver Wvla. zijn. Dit is eveneens het geval met Hs. Everaert en Hs. Kathedraal Brugge (men zal gemakkelijk de nu reeds herhaaldelijk genoemde Brugse kenmerken in beide stukken terugvinden).
Zo kunnen we er dan eindelijk toe over gaan, de RW op hun betrouwbaarheid te toetsen. Om dit te verwezenlijken kunnen we ons makkelijk tot drie gedichten beperken:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lof vanden Heylighen Sacramente1) Spontane Palatalisatie:
2) Pal. van ogm. ŭ:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3) Ontronding:
4) Spelling ogm. ô:
5) Procope en prothese van ‘h’:
6) De ‘ei’-spelling:
7) Monoftongering van ogm. ai:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8) i > e; e > i:
9) a > o voor cht, f:
10) Rekking voor r + kons.:
Het blijkt dus zeer duidelijk, dat de RW in bijna alle gevallen samengaan met St. en afwijken van de Wvla. vormen. Terloops zij opgemerkt dat er evenwel nog wezenlijke verschillen bestaan tussen de RW en St. Dit laatste vertoont nog veel oostelijke kenmerken die in de RW niet voorkomen. Typisch voor het Brugs is ook de 3de pers. van zijn: es. In RW en St. wordt dit gewoonlijk is. De laatste verzen van dit gedicht nu vormen het acrostichon Antonis de Rovere waarbij de tweede ‘e’ staat voor ‘es’. In de RW werd dit ‘is’, zodat het acrostichon door deze wijziging werd geschonden, een bewijs te meer dat het Wvla. gekleurde hs. van Brugge oorspronkelijker is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Quicunque vult salvus esse1) Spontane Pal.:
2) Pal. ogm. ŭ:
3) Ontronding:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7) Monoft. ogm. ai:
11) ‘is’:
Hier blijkt o.m. duidelijk dat de aangebrachte wijzigingen doordacht gebeurden, vermits men in rijmpositie soms de oorspronkelijke vorm behield. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gheestelyck den bal te Slane1) Spontane Pal.:
2) Pal. ogm. ŭ:
3) Ontronding:
4) Spelling ogm. ô:
5) Procope en Prothese van ‘h’:
6) De ‘ei’-spelling:
7) Monoft. ogm. ai:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ook hier komen we weer tot dezelfde konklusie: de redaktie van de RW wijkt beduidend af van de Wvla. tekst van KBB II, 270. Uit het onderzoek van deze gedichten blijkt dus wel duidelijk, dat typisch Wvla. spellingen (die natuurlijk wel veelal op een verschil in uitspraak zullen wijzen) uit de RW werden geweerd. Ik leg de nadruk op spellingen, want de woorden werden meestal niet vervangen. Dit laatste zou een veel ingrijpender wijziging van de tekst noodzakelijk gemaakt hebben en begrijpelijkerwijze schrok de ‘verbeteraar’ daarvoor terug. Er zijn in de RW vele gedichten opgenomen waarvan een Wvla. variant ontbreekt. Ik meen echter dat de analyse van deze drie volstaat om duidelijk te maken dat alle gedichten die in de bundel voorkomen werden aangepast. Het staat de lezer vrij steekproeven te nemen, want wij willen dit artikel niet met nog meer materiaal overladen. Ook zonder vergelijkbare tekst zal men vaststellen dat de taal van de RW niet Westvlaams, niet Brugs is. Nu moeten we opnieuw de vraag stellen: wie heeft met de tekst van de Roovere geknoeid? Zoals we reeds opmerkten zijn er theoretisch drie kandidaten. In de eerste plaats Eduwaerdt de Dene, vervolgens de Brugse poorter die de gedichten uit de portefeuille van de auteur afschreef (Mak heeft duidelijk gemaakt dat De Dene slechts van één gedicht de oorspronkelijke tekst in handen kan gehad hebben)Ga naar voetnoot(1), en uiteindelijk de drukker Jan van Ghelen. De tweede kandidaat mogen we hoogstwaarschijnlijk vrijpleiten. Wij zien niet in, waarom een Bruggeling het werk van een stadsgenoot, dat hij trouwens slechts voor eigen gebruik kopieerde, in Brabantse of in meer algemeene zin zou wijzigen. Om het aandeel van De Dene vast te stellen kunnen we slechts op weinig steunen. Er is enkel het gedicht dat hij volgens Mak rechtstreeks uit de Rooveres versie heeft gekopieerd: Het Nieuwe Jaer van Brugghe (Mak p. 360). De spelling van dit gedicht wijkt niet af van de rest. We noteerden volgende, niet-Westvlaamse plaatsen: coninghinne (160) en moghen (131), waar we spontane pal. zouden verwachten, naast mueght (137) dat echter in rijmpositie staat. Pal. ontbreekt in opperste (160) en op (10, 38, 78, 101, 108, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
139, 141). Ontronding zou normaal geweest zijn in tstuck (98). Silver (44) luidt Wvla. selver. Tenslotte twee keer Wvla. bringhen, maar telkens in rijmpositie. Dit pleit in elk geval de ‘poorter’ vrij. Wat De Dene betreft, het zou natuurlijk kunnen dat hij zowel de gedichten, die hij uit eerste, als die, welke hij uit tweede hand afschreef, wijzigde. Toch lijkt het ons vrij onwaarschijnlijk. In elk geval, zijn eigen literaire produktie krioelt van Wvla. vormen; men hoeft slechts zijn Testament RethoricaelGa naar voetnoot(1) in te kijken om daarvan overtuigd te wezen. Aan de andere kant treffen we in zijn ‘Warachtighe Fabulen der Dieren’, die in 1567 bij Pieter de Clerck te Brugge in druk verscheen, veel meer algemene vormen aan, zodat het mogelijk is dat hij de manuskripten die voor de druk bestemd waren, een minder gewestelijk kleedje aanpaste. Toch blijven we ook hier in het ongewisse wat de rol van de Brugse drukker betreft, zodat de ‘hoofdverdachte’ nummer één in de ‘zaak RW’ toch Jan van Ghelen blijft die, gezien de gebruiken van zijn tijd, er zeker geen graten in zal gezien hebben, de hem toevertrouwde manuskripten aan zijn vermeend lezerspubliek aan te passenGa naar voetnoot(2). Er blijft natuurlijk nog een andere mogelijkheid, nl. dat de Roovere zelf zijn gedichten niet in het Brugs zou geschreven hebben, maar in een streven naar een meer algemene taal, typische provincialismen zou hebben geweerd. Maar in de eerste plaats was een dergelijk streven niet eigen aan de tijd en bovendien moet de eventuele aanhanger van deze stelling nog altijd aantonen, waarom in dat geval de gedichten van het hs. II, 270 die nooit werden gedrukt, wel Wvla. zijn. De prozawerken van de Roovere zijn helaas evenmin in oorspronkelijke versie tot ons gekomen, zodat we ook daar geen basis voor vergelijking hebben. De slotsom van dit alles is dat we de vreugde die de taalkundige bij het verschijnen van Dr. Maks uitgave zal gekend hebben, moeten temperen. Zonder dat dit uiteraard in het minst afbreuk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doet aan de kwaliteiten van de uitgever, moeten we vaststellen dat de filoloog, wil hij het 15de-eeuwse Brugs beter leren kennen, daarbij niet moet rekenen op de Rethoricaele Wercken van Anthonis de Roovere. |
|