men beter een tot nog toe niet nader geïdentificeerde Pseudo-Eckhart als auteur vermelden dan de magister uit Hochheim in Thuringen.
Bij het identificeren van de teksten verwijst de auteur te gelegener tijd naar de indelingen van de tekst bij de zalige Jacobus de Voragine, bij de zalige Heinrich Seuse, bij Sint Birgitta van Zweden of in de Sankt-Georgener-predigten. Meester Eckhart en Tauler worden, in dit verband, wat stiefmoederlijk behandeld, terwijl het als inzet gebruikte Bijbelvers ons bij preken lang niet altijd bevredigend oriënteert. Hierom zal het goed zijn na een preek van Meester Eckhart het volgnummer van de preek bij J. Quint of bij Fr. Pfeiffer en na een preek van Tauler het volgnummer bij Fr. Vetter tussen haakjes aan de tekst toe te voegen.
Verder ook een woord over de ‘initia’. Het lijdt voor mij geen twijfel dat de auteur wel zal inzien dat de nadere identificering van nog niet geïdentificeerde teksten in aanzienlijke mate wordt bemoeilijkt door het feit dat de ‘initia’ van de teksten ons niet worden meegedeeld. Ook achten wij het waarschijnlijk dat onze auteur ze niet meedeelt omdat met opname van de ‘initia’ van de teksten de omvang van het nu reeds omslachtige werk zou worden verdubbeld. Wij begrijpen bijgevolg dat hij ze achterwege liet.
Al te summier blijven intussen vermeldingen zoals:
Bij het ms. IV 209,10, Fragment van een ridderroman.
Bij het ms. IV 209,17; Fragment van een ascetisch traktaat.
Bij het ms. IV 219,19; Ongeïdentificeerde fragmentjes.
Bij het ms. IV 398,8; Fragment van een ascetisch traktaat.
Bij dergelijke fragmenten acht ik een Incipit van een paar regels onontbeerlijk.
In de inleiding deelt de auteur mee dat hij zich voorneemt, wat de wetenschappelijke literatuur betreft, alleen naar J. van den Gheyn, S.J., naar C. Gaspar en F. Lyna, naar W. de Vreese en naar M. Meertens te verwijzen. Tegen dit voornemen in verwijst hij echter bij het ms. 2184 naar Lieftinck, zonder hierbij te kennen te geven welke publicatie van G.I. Lieftinck hij bedoelt.
Bij het ms. 11.171 verwijst hij wel naar J. van den Gheyn met vermelding van het boekdeel en van de bladzijde, maar hij verzuimt hierbij, tegen zijn gewoonte in, ook het kataloognummer te vermelden.
Verder vergeet onze auteur het ms. 18.270 te dateren.