Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Derde hoofdstuk
| |
Het visioenenboekKan men uit een dergelijk voorbehoud besluiten dat men bij het onderzoek van de religieuze ervaring in een bepaald milieu of bij een markante Vrome de visioenenverhalen, door de kloosterkroniek, respektievelijk door de Vita van de Vrome meegedeeld, zonder meer mag verwaarlozen? In geen geval. Hoe wij ook over visioenen willen denken, ligt het immers voor de hand dat de verhouding van de Vrome tot het heilige er direct bij is betrokken. Ook heeft dit voor de Nederlanden duidelijk zijn betekenis omdat van het begin tot het eind van de Middeleeuwen het visioen een ervaring was die zich bij het gebedsleven van talrijke Vromen beslist heeft laten gelden. | |
[pagina 218]
| |
Zo vernemen wij bij Sint Rembert van Torhout († 888)Ga naar voetnoot(1) dat Sint Ansgar († 865) zijn visioenen aan een paar confraters toevertrouwde, waarna Rembert ze in de Vita Anskarii opnam. Ook is de context zo gesteld dat het hierbij waarschijnlijk om een litterair verslag, om een visioenenboek ging, dat ofwel nog door Sint Ansgar zelf, ofwel door een paar van zijn vrienden na Ansgars overlijden aan de biograaf werd overgemaakt. Verder ging Sint Aldegonde van Maubeuge († 684) twee eeuwen vroeger op dezelfde manier te werkGa naar voetnoot(2), waarna ook haar biograaf zich voor de Vita dankbaar van dit visioenenboek heeft bediend. Tot een onder Vromen op prijs gesteld litterair genre zal het visioenenboek in de Nederlanden evenwel eerst bij de aanvang van de extatische beweging of even later duidelijk uitgroeien en wij mogen hierbij niet over het hoofd zien dat, vermoedelijk dank zij de voorlichting van sommige biechtvaders, aan het visioen juist in die jaren een dogmatische inzet niet kan worden ontkend. | |
De visioenen tegenover het dogmaDaar is vooreerst de zalige Beatrijs van Nazareth († 1268), aldus genoemd naar het klooster in de buurt van Lier waar zij jaren lang priorin was. Op een avond werd na de completen in de Kerstoctaaf aan Beatrijs van Nazareth, bij het eerste visioen dat haar te beurt viel, het mysterie van de Drieëenheid geopenbaardGa naar voetnoot(3). Beatrijs is intussen niet de enige bij wie het visioen weleens een dergelijke wending nam. Bij haar twaalfde visioen zag Hadewijch immers de Drieëenheid als iemand die op een steeds weer open en toe gaande ronde schijf zit, terwijl er van de schijf aan de donkere zijde vlammen uitsloegen die als het ware hemel en aarde verslondenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 219]
| |
Bij andere Vromen ging het eveneens om een dergelijke ervaring, zo vooreerst al bij de cisterciënzers Abundus († 1239)Ga naar voetnoot(1) en Arnulphus († 1228)Ga naar voetnoot(2), twee monniken van Villers in Brabant uit de eerste helft van de dertiende eeuw. Duidelijker is verder nog het geval met Ida van Nijvel († 1231/1232) uit het cisterciënzerinnenklooster Rameia te Jauchelette in Waals Brabant. Volgens haar VitaGa naar voetnoot(3) zag zij eens, bij de canon van de Mis, drie personen op wonderbare wijze in één zelfstandigheid samenkomen boven het altaar. Niettegenstaande sommige buitenissigheden kan men, bij dit alles, de dogmatische wending van een aantal visioenenverhalen maar moeilijk betwisten. Zij schenen namelijk als een toelichting te zijn bedoeld bij een te didactisch te werk gaande ‘lectio divina’. Dit betekent intussen niet dat het visioen in het leven van die Vromen niet meer zal zijn geweest dan een les, maar de affectieve houding is minder vlot te volgen in een visioensverhaal waar het om de Drieëenheid gaat dan bij visioenen waarbij Christus of de Moeder Gods optreedt. | |
Een gemoedelijker benadering van het heiligeZeer gemoedelijk ging het er toe wanneer de zenuwzieke weduwe Odilia uit Luik († 1220)Ga naar voetnoot(4) en een halve eeuw later de zalige Ida van Leuven († circa 1300) voor de kleine Jezus, met of ook zonder de hulp van Elisabeth, het badje klaar maakten en zich voor het kind met alle hygiënische zorgen inlietenGa naar voetnoot(5). Zo verscheen ook de kleine Jezus af en toe aan Ida van Leuven en veroverde zich dan een plaatsje in haar armenGa naar voetnoot(6). Na de | |
[pagina 220]
| |
aderlating op het feest der Besnijdenis kwam Hij zelfs met de bedlegerige Beatrijs van Nazareth spelenGa naar voetnoot(1). Ook de twaalfjarige Jezus vond verder belangstelling. Volgens de Vita Idae NivellensisGa naar voetnoot(2) verscheen Jezus immers eens als knaap in de refter te Rameia en onderhield er zich om beurt met alle kloosterzusters, vooral echter met Ida van Nijvel. Als een knaap is het ook dat Hendrik Mande († 1431) Christus bij de kloosterpoort te Windesheim op hem zag toetreden en hem hoorde begroeten met de woorden: ‘Mijn naam is Lam. Hier is het huis van mijn Vader en van mijn broeders, welke Ik dan ook kom bezoekenGa naar voetnoot(3)’. | |
De gestalte van de Man van smartDe belangstelling voor de lijdende Christus was intussen bij de visioenen wellicht nog aanzienlijker en het Lijdensvisioen moest hierbij meermalen een door kleinmoedigheid bedreigde Vrome tot meer offervaardigheid aanzetten. Zo heeft de kartuizer Egher van KalkarGa naar voetnoot(4) het over een novice die Christus wilde ter hulp snellen wanneer hij Hem, met een kruis beladen, moeizaam zag door de kloostergangen voortstrompelen en hierbij van de Heiland voor antwoord kreeg dat hij eerst moest trachten om de kloosterpij met een lichter gemoed te dragen. Zo ook verscheen Christus eens met bloed en wonden overdekt, aan een zuster te Diepenveen die aan een door de artsen niet achterhaalde ziekte leed en hierom vanwege de medezusters veel kritiek had te verdurenGa naar voetnoot(5). Zelfs zag Metten van Delden († 1452) uit het Meester-Geertshuis te Deventer die met ongeduld op het stervensuur wachtte, eens Christus als een toornige huisvader aan haar ver- | |
[pagina 221]
| |
schijnen, haar een kaakslag toedienen, en zich daarna naakt en tot bloedens toe in een hoop distels wentelen, welke Hij eerst op haar bed had neergeworpenGa naar voetnoot(1). | |
Christus' gewonde HartBetekenisvol zijn ook de verschijning van Christus met het gewonde Hart en het zichtbaar worden van Christus in de Hostie. Vooreerst kwam de belangstelling van de heilige Luutgart († 1246) voor het gewonde Hart van Jezus reeds bij de aanvang van haar religieuze leven duidelijk tot uiting en geheel haar verder leven zou hierdoor getekend blijven. Wanneer zij, nog vóór haar intrede in het Sint-Catharinaklooster in de buurt van Sint-Truiden, voor de liefde van een jongmens niet ongevoelig was, verscheen Christus haar eens met bloedend Hart en hield haar voor dat zij de vreugde van een dwaze liefde niet langer mocht achternazittenGa naar voetnoot(2). Na haar intrede in het klooster was zij eens van plan om, vanwege zware vermoeienis, de Metten te verzuimen en ging hierna toch maar naar het koor. Dit had nu voor gevolg dat de Gekruisigde één arm van het kruisbeeld naast de kerkdeur los maakte, haar vóór haar binnentreden in het koor omhelsde en haar gretig de zijdewonde liet kussenGa naar voetnoot(3). Ook was de aanblik van de bloedende zijdewonde voor haar, wanneer zwakheid haar overviel, weleens als een zweepslag, die haar deed rechtverenGa naar voetnoot(4). Een hoogtepunt bereikte Luutgart verder bij de harteverwisseling en bij het arendsvisioen. Het eerste van deze twee visioenenverhalen getuigt namelijk bijzonder duidelijk voor de Heilig-Hart-devotie in de Nederlanden, het tweede voor de hogere | |
[pagina 222]
| |
Godsbeschouwing waarbij de arend de bek op Luutgarts' mond plaatste en haar de ‘profunda Dei’ influisterdeGa naar voetnoot(1). Dit arendsvisioen herinnert ons intussen aan het elfde onder Hadewijchs visioenenGa naar voetnoot(2), waarbij het om twee arenden ging, om een oudere en om een jongere namelijk, die alle beide door een fenix werden verslonden en respektievelijk Sint Augustinus en Hadewijch zelf moesten voorstellen. Aan ongewone feiten ontbreekt het overigens niet in Hadewijchs visioenenboek, zo vooreerst al niet in het vijfde visioensverhaal waarbij Hadewijch, volgens het verhaal, de drie hoogste hemelen te zien kreeg die aan Sint Jan Evangelist alleen in een gelijkenis werden getoondGa naar voetnoot(3). | |
Het Kind in de hostieVoorts schijnt het zichtbaar worden van het Kind Jezus in de hostie van de dertiende tot de vijftiende eeuw voor talrijke kringen van Vromen in de Nederlanden bijna een alledaags verschijnsel te zijn geweest. Hiervoor herinneren wij, wat het cisterciënzerklooster te Villers in Brabant betreft, aan het geval met Godfried de Koster († 1197/1201)Ga naar voetnoot(4); wat de begijnen betreft aan de heilige Maria van Oignies († 1213)Ga naar voetnoot(5). Ook de cisterciënzerinnen waren overigens met deze ervaring vertrouwd, zo bij voorbeeld te Rameia Ida van NijvelGa naar voetnoot(6). Voorts herinneren wij nog aan de huizen van het Gemene Leven, aan Geertrude Fabri uit het Lamme-van-Diesen-huis bij voorbeeld, die gedurende een door Peter | |
[pagina 223]
| |
van Amsterdam († 1483) gecelebreerde mis iets dergelijks doormaakteGa naar voetnoot(1). Verder heeft Maria van Oignies, bij haar vurige godsvrucht tot de Eucharistie, de instelling van het Sacramentsfeest die eerst 33 jaar na haar overlijden zou volgen, voorspeld en zij verliet zich hierbij op een haar bij engelenzang verstrekte openbaringGa naar voetnoot(2). | |
Het visioen, een weg naar de Moeder GodsMet de Christusdevotie blijft de godsvrucht tot de Moeder Gods steeds nauw verbonden. Hierom is het, bij sommige visioenenverhalen, waar Maria als de Moeder optreedt, niet bepaald duidelijk in hoever de belangstelling in de eerste plaats naar Christus ging. Zo treedt Maria op het voorplan in het bekende Kerstverhaal van Zuster Bertken van Utrecht († 1514), dat wij blijkens de titel als een visioensverhaal moeten beschouwenGa naar voetnoot(3). Op het voorplan trad zij ook wanneer een monnik uit de twaalfde eeuw, naar het getuigenis van Reiner van Luik († 1200)Ga naar voetnoot(4) met ontroering gadesloeg hoe zij haar goddelijk Kind aan haar borst voedde, een voorstelling van de Moeder Gods waarvoor sinds het midden van de twaalfde eeuw te Luik ook de ‘Madonna van Rupert’ in het Museum Curtius getuigt. Voorts is het de Moedermaagd die te Villers de kleine Jezus aan een lekebroeder, met de naam Petrus, overreikteGa naar voetnoot(5). Zij is het ook die het goddelijk Kind gedurende het koorgebed aan Ida van Leeuwen († rond 1260) uit het cisterciënzerinnenklooster Rameia toevertrouwde, zodat | |
[pagina 224]
| |
de kleine Jezus Zijn armpjes om haar hals sloegGa naar voetnoot(1). Zelfs verzocht zij volgens dezer VitaGa naar voetnoot(2) Ida van Leuven op zekere dag om de kleine Jezus te baden en om Hem hierna de luiers aan te doen. Steeds treedt zij hierbij op als de moeder en een paar malen zette zij hierbij een Vrome aan tot een moederlijke bezorgdheid om Jezus. | |
Visioenen en sociale zinVoorts bleef het visioen niet steeds bij de verhouding van de Vrome tot het heilige. Ook de sociale zin van bepaalde Vromen werd er immers bij betrokken. Met sociaal georiënteerde visioenenverhalen bedoelen wij er bij voorbeeld een van Maria van Oignies die, drie jaar vooraleer de kruistocht tegen de Albigenzen zou worden gepredikt, een groot aantal kruisen uit de hemel zag op aarde neerdalen en later ook de ziel van de gesneuvelde kruisvaarders zonder vagevuur zou zien ten hemel stijgenGa naar voetnoot(3). Sociaal georiënteerd waren verder ook de visioenen van Maria van Oignies, hierboven reeds vermeld, wanneer zij ijverde voor een ‘Festum Corporis Christi’Ga naar voetnoot(4). Duidelijker getuigt in dit verband nog Aleidis van Schaarbeek († 1250) uit het cisterciënzerinnenklooster Ter Kameren bij Brussel, die om haar melaatsheid in strenge afzondering moest leven. Bij de kwaal die, op de tong na, al haar ledematen had aangetast, offerde zij haar rechter oog aan God op voor de jonge koning van Frankrijk die toen met de kruisvaarders Accon belegerde en een jaar later legde zij, bij wijze van spreken, ook haar linker oog ten bate van de kruistocht in het Heilig Land in Gods weegschaalGa naar voetnoot(5). Niettegenstaande haar inkluizing was Aleidis bijgevolg in haar cel, welke zij als de bruidskamer beschouwde, met haar hart bij de epische gebeurtenissen die zich in het Verre Oosten afspeelden. | |
[pagina 225]
| |
Om een afzonderlijk geval gaat het verder, in dit verband, wanneer Hadewijch, door haar ijver om de naaste misleid, te kennen gaf dat zij vier verdoemden, wellicht vier naar menselijke berekening virtueel verdoemden, aan de hel had willen ontrukkenGa naar voetnoot(1). | |
De visioenenliteratuur voor de vierschaar der kritiekTot nog toe bleven wij, zonder nader toe te kijken, bij het verhaal van de visioenen dat ons in talrijke Vitae en in een paar kronieken wordt meegedeeld. Dit betekent intussen niet dat deze kleurrijke verhalen ons alle even duidelijk moeten vertrouwen inspreken en de zalige Heinrich Seuse, O.P. († 1366) zet ons, in dit verband, tot veel voorzichtigheid aan wanneer hij er op wijst dat men er goed zal aan doen indien men zijn visioensverhalen niet allemaal letterlijk zal opnemenGa naar voetnoot(2). Dit betekent dat wij, volgens Seuse, ernstig moeten rekening houden met het aandeel van de litteraire inkleding, dat wellicht toeneemt naar gelang er over het verhaalde voorval meer tijd is heengegaan. Zo stemt het dan ook tot nadenken dat Hadewijch zich in haar eerste visioensverhaal nog ‘kinsch ende onghewassen’Ga naar voetnoot(3) noemt, bij haar zesde visioen blijkt 19 jaar oud te zijnGa naar voetnoot(4) en zich bij haar dertiende visioen laat begroeten als de ‘moeder der minne’, als een vrouw namelijk van rijpere leeftijd en ervaringGa naar voetnoot(5). Waarschijnlijk is het intussen niet dat men voor de Brabantse begijn, bij de redactie van haar eerste en van haar zesde, van haar zesde en van haar dertiende visioen met een afstand van jaren moet rekenen en hierom zal de litteraire inkleding, naar gelang er meer tijd over de verhaalde feiten was heengegaan, vermoedelijk in een tijd wanneer de visioenen als litterair genre gunstig stonden aangeschreven, beslister haar recht hebben opgeëist. De litteraire inkleding is intussen niet het enige probleem en een al te summiere informatie bij visioenen en hiermee verwante | |
[pagina 226]
| |
verschijnselen kan ons eveneens in het nauw brengen. Zo bezitten wij vooreerst al te weinig informatie over gestigmatiseerden zoals de kartuizerin Anna Griffon († 1641) uit Gosnay bij BethuneGa naar voetnoot(1) en zoals ook de dominicanes Brigitta van Holland († circa 1390)Ga naar voetnoot(2) uit een nog niet geïdentificeerd klooster om over hun geval te kunnen oordelen. Wanneer wij verder over een zieneres heel wat meer informatie bezitten, dan is deze hierom nog niet altijd even geruststellend. Tot buitenissigheid zal men bij voorbeeld besluiten wanneer men bij Sint Birgitta van Zweden († 1373) leest dat de aflaten van Vadstena, wanneer de paus zou weigeren deze te erkennen, zullen geldig blijven, dermate zelfs dat de heiligen hiervoor zullen getuigen, Maria zal hiervoor als het zegel zijn en God de Vader zal alles bekrachtigen daar Christus dit aan Birgitta heeft toegezegdGa naar voetnoot(3). Voorts was Birgitta ook van mening dat sommige zielen in het vagevuur niet weten of zij voor de heerlijkheid zijn voorbestemdGa naar voetnoot(4) en er komt volgens haar, bij het communiceren van een onwaardige priester bruusk een eind aan Christus' eucharistische aanwezigheidGa naar voetnoot(5). Birgitta is intussen niet de enige zieneres die ons doet opkijken. Volgens Sint Hildegart van Bingen († 1179)Ga naar voetnoot(6) worden immers ongedoopten die zonder zware zonde sterven, in de duisternis van het hiernamaalse niet door het vuur, maar wel door rook gekweld. Op hetzelfde niveau blijven wij nu met Hadewijchs hierboven reeds vermelde bewering dat zij eens vier verdoemden heeft uit de hel geredGa naar voetnoot(7). Dit zijn intussen slechts een paar gevallen welke men bij visionairen beter niet te ernstig opneemt. | |
[pagina 227]
| |
Wanneer een visioen ons, om zijn inzet, meer vertrouwen inspreekt, dan mogen wij hierom nog niet alle gunstiger te onthalen gevallen op eenzelfde manier verklaren. Dat deed men overigens ook in de Middeleeuwen niet. Zo maakt RuusbroecGa naar voetnoot(1) met nadruk onderscheid tussen lichamelijke beelden, welke de ziener in zijn verbeelding ontvangt en waarheden van verstandelijke aard die dan ook het verstand aandoen. In de Vita BeatricisGa naar voetnoot(2) lezen wij bij voorbeeld dat de zalige Beatrijs van Nazareth het voorgestelde geheim meestal ‘non corporalibus sed intellectualibus, non carnis sed mentis oculis’, met de ogen van het verstand, niet met de ogen van het lichaam aanschouwde. Een verstandelijk visioen kunnen wij intussen in de liefkozingen van de kleine Jezus met Beatrijs na de gebruikelijke aderlating op het feest der Besnijdenis niet zien. Een uitwendig-zintuigelijk visioen zal dit evenmin zijn geweest. Hier gaat het duidelijk om een verbeeldingsvisioen. Met de visioenen van Hadewijch is dit meestal eveneens het geval. Hoewel hij voor dit ene visioen nog twijfelt, zijn voor J. van Mierlo, S.J.Ga naar voetnoot(3), op het zevende na, de visioenen van de Brabantse begijnenleidster alle verbeeldingsvisioenen geweest. Wanneer het om een uitwendig-zintuigelijk visioen gaat, dan zullen psychologen en psychiaters besluiten tot hallucinatie, waarbij P. QuercyGa naar voetnoot(4) hierom Gods ingrijpen nog geenszins wil uitsluiten en dit laatste is ook niet een voldoende reden om bij de ziener ieder psycho-somatische stoornis voor onwaarschijnlijk te houden. Het bijzonder vaak voorkomen van visioenen en verschijningen bij sommige Vromen, bij Hendrik van Leuven († na 1302) en bij Hendrik Mande († 1431) bij voorbeeld, zet ons overigens in dit verband tot veel voorzichtigheid aan. Aan problematiek ontbreekt het dus niet bij de visioenenliteratuur en in de meeste gevallen zal men Gods directer ingrijpen zeker nooit weten uit te maken. Wanneer dit laatste vast staat, betekent dit overigens nog niet dat de Drieëenheid of ook Christus, de Moeder Gods of bepaalde heiligen aan de | |
[pagina 228]
| |
ziener zijn verschenen, zoals ze bij voorbeeld door glasramen in de Middeleeuwen werden voorgesteld. De ‘contemplatio infusa’ bij een zalige uit vroegere jaren kunnen wij met de hulp van zijn Vita immers maar matig op de voet volgen en wij moeten genoegen nemen met het beeld dat zijn religieuze ervaring, in zo ver dit ons door de hagiograaf trouw werd doorgegeven, voor zijn zintuigen heeft geprojecteerd. Ook willen wij er, in dit verband, aan herinneren dat, wanneer voor Sint Jan van het Kruis, O.C.D. († 1591)Ga naar voetnoot(1) alle inwendig gesproken woorden hierom nog niet van de heilige Geest komen, ieder tot beeld geworden vroomheidsindruk nog niet bij de ‘contemplatio infusa’ valt onder te brengen. Naast een rijper contemplatief gebed heeft immers ook de bescheiden overweging bij Christus' kruisdood haar betekenis. Hiermee zal er nu meestal wel een visuele voorstelling van Golgotha zijn gemoeid die voor middeleeuwse hagiografen zou volstaan om tot een visioen te besluiten. Voorzichtigheid is, om dit alles, bij de visioenenliteratuur niet overbodig, maar visioenen zijn hierom voor historici nog niet waardeloos. Zo lang wij ze niet als de ijdele aanstellerij moeten beschouwen van een pseudo-vrome, blijven visioenen immers als een open boek waar men tot op een zekere hoogte kan gade slaan hoe bepaalde Vromen het heilige hebben weten te benaderen. Duidelijker nog: het visioensverhaal zal voor wie bereid is om met alle gevallen en tevens ook met hun context rekening te houden, uitwijzen in hoe ver de mysticus theo- of ook christocentrisch, in hoe ver hij bij dit alles tot op een zekere hoogte wellicht egocentrisch of, met zijn tijd medelevend, sociaal was | |
[pagina 229]
| |
georiënteerd. Ook verleent het ons directer dan talrijke Vitae dit kunnen, een kijk op de atmosfeer waarin de Vromen opgroeiden, de atmosfeer waar het dogma voor hen tot de spil werd waaromheen hun voelen en denken tot meer rijpheid kwamen en de aldus benaderde atmosfeer omheen de mystici werd ook tot het medium dat hun inzichten aan de aanrukkende generatie zou doorgeven. Het belang van de tot beeld geworden vroomheid van de mysticus mag men bijgevolg, ook wanneer men voor sommige mystici slechts paramystieke verschijnselen te registreren krijgt, niet onderschatten. Men moet intussen ook met het somatische, met de tol namelijk rekening houden die bepaalde visionairen voor hun ervaring betaalden. Zo maakte Beatrijs van Nazareth na het Drieëenheidsvisioen een zware koorts doorGa naar voetnoot(1), terwijl Hadewijch bij de aanvang van het zevende en van het veertiende en bij de beëindiging van het vijfde en van het zesde visioen hevige pijnen heeft moeten doorstaanGa naar voetnoot(2). Dit is dan ook de menselijke kant bij een veel eisende religieuze ervaring, waarmee sommige mystieken dichter komen bij ons te staan. | |
Het somatische bij de benadering van het heiligeVoorts worden de visioenen van een mysticus meermalen ook in andere opzichten voor ons revelerend. Uit het visioensverhaal blijkt namelijk waarom in de Middeleeuwen het somatische vaak bij de benadering van het heilige werd betrokken. Hierbij gaat het niet alleen om de hulde aan Christus' gefolterde ledematen in het aan Arnulf van Leuven, O. Cist. († 1250) toegeschreven Carmen de sancta cruceGa naar voetnoot(3) of ook om de hulde aan de ledematen, aan de tenen, aan de enkels, aan de knieën, enz. van de pas geboren Jezus in een Nederlands KerstliedGa naar voetnoot(4). Zoals er, dank zij de nawerkende invloed van de bekende sequens met de aanvangswoorden Anima Christi ook een gebed tot de Moeder Gods is ontstaan | |
[pagina 230]
| |
met de titel Anima MariaeGa naar voetnoot(1), zo ook heeft de begroeting van Christus' ledematen er sommige Vromen toe gebracht ook het somatische bij de Moeder Gods in een dergelijke hulde te betrekken. Voor de begroeting verwijzen wij vooral naar twee teksten. Onder de titel Hoe men grueten zal alle die lede onser liever vrouwenGa naar voetnoot(2) wordt om beurt een groet gebracht aan Maria's hoofd, aan haar ogen en aan haar oren, aan haar wangen en aan haar neus, aan haar mond, aan haar lippen en aan haar tanden, aan haar keel en aan haar hals, aan haar schouders, haar armen en aan haar handen, aan haar borsten en aan haar hart, aan haar buik en aan haar ingewanden, aan haar benen en aan haar knieën, aan haar schenen en haar voeten, tenslotte nog aan haar hele lichaam en aan haar ziel. Met een nog rijkere beeldenkeus wordt verder te werk gegaan in een tekst met de titel: Dit sijn XXX suverlike groeten totten ledekins onser liever sueter vrouwen MariaGa naar voetnoot(3) en hier gaat er een eerste begroeting naar ‘de gouden appel der koninklijke zalen’ en een tweede naar de op gouddraad gelijkende haren van Maria's maagdelijk hoofd. Ook een te LondenGa naar voetnoot(4) bewaarde Croene des loofs getuigt overigens voor het gunstige onthaal dat de begroeting van Maria's ledematen vond. Bij een begroeting is men intussen niet gebleven. Vooreerst beval Alanus de la Roche, O.P. († 1475)Ga naar voetnoot(5) de overweging bij ieder van Maria's lichaamsdelen ten zeerste aan en hij is hierbij geen voorloper geweest. In een codex, die eens aan de koorheren van Eberhardsklausen bij Trier heeft toebehoordGa naar voetnoot(6), bezitten wij immers een Tractatus de membris beate et intemerate Dei genitricis et virginis Marie, intitulatus Vinea domini, Sabaot. Zo is men tot de allegorizering gekomen van de anatomie van de Moeder Gods, waar een uitvoerige verhandeling met de titel Den bogaert der | |
[pagina 231]
| |
glorioser Maghet Marien in een Gentse codexGa naar voetnoot(1) het in de eerste jaren van de zestiende eeuw bijzonder duidelijk heeft voor opgenomen. Daar komt ongeveer de hele flora bij te pas en na een beknopte vergelijking van Maria met het madeliefje, met de ‘suete violette’ en met de goudbloem, komt een vergelijking van de moeder Gods met de roos aan de beurt, waarbij om beurt haar vlechten en haar voorhoofd, haar ogen en haar wangen tot ook haar voeten en haar benen worden geallegorizeerd. Voor ons is dit alles leerrijk. Vooreerst blijkt hier uit dat voor middeleeuwse Vromen bij de Moeder Gods alles heilig was. Verder zal men bij dit alles, zo lang het om de Middeleeuwen gaat, het aandeel van het somatische in de religieuze ervaring niet onderschatten. Vooral is het echter thans volkomen duidelijk dat men zich in middeleeuwse kringen van de geïncarneerdheid van het heilige diep bewust was. Dit nu heeft in de eerste plaats het visioensverhaal aan middeleeuwse lezers geleerd. |
|