neer Herman Teirlinck in ons milieu verscheen, omglansde hem voor ons steeds iets van de glorieuze aureool, die wij graag hebben geschapen rond de figuren van hen die, aan het einde van vorige eeuw, creatief en polemisch baanbrekend, ons de weg naar het Vlaanderen der toekomst hebben gewezen. Nu ook hij, na Van Langendonck, Vermeylen, De Bom, Buysse, Van de Woestijne en Toussaint, naar het schimmenrijk der geschiedenis is vergleden, blijft in ons midden, als laatste levende apostel van het nieuwe Vlaamse verbond, alléén nog Stijn Streuvels. Aan zijn dierbare aanwezigheid onder ons, zolang zij nog duren moge, zullen wij steeds de persoonlijke waardering brengen die hij zo ruimschoots verdient, doch meteen ook getuigen van onze eerbied voor heel de groep van zijn generatie-genoten, vrienden en medestrijders, die hem in de dood zijn voorgegaan, als vóórlaatste: Herman Teirlinck.
De presentie van Teirlinck in ons Vlaamse en algeheel-Nederlandse geestesleven blijft onvolledig geschetst wanneer wij ons tot zijn letterkundige scheppingen en zijn participatie met de Van Nu en Straks-beweging zouden beperken. Hij bezat immers het talent en het dynamisme om op vele domeinen van ons geestesleven activerend, vernieuwend en leidend te werken. Als adviseur aan het Hof en in diverse officiële instellingen, of als persoonlijk initiatiefnemer, heeft hij de Vlaamse cultuurpolitiek trouw gediend op zeer verschillende gebieden: de toneelkunst, de sierkunsten, de schilderkunst, de letterkunde, enz. Vooral sinds de jaren na de tweede wereldoorlog, toen hij op de drempel van de ouderdom stond, zijn de culturele initiatieven die hij nam, bijzonder talrijk geweest. Zonder hier in opsomming te vervallen, wil ik enkel memoreren dat hij zovele jaren de leiding heeft gehad van een onzer belangrijkste tijdschriften, het N.V.T.
Ten slotte gaat ons eresaluut naar Teirlincks Vlaamsgezindheid. Hoe vooruitstrevend en zelfs bij pozen ‘experimenteel’ zijn oeuvre ook was, toch leefde in hem een kostbare traditie van de Vlaamse letterkunde voort, t.w. de diepe overtuiging dat wij als Vlamingen onze creatief artistieke vrijheid niet willen scheiden van een constante - en bij pozen combattieve - zorg voor de vrije ontwikkeling van onze taal en ons recht op culturele