Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 355]
| |
Een Middelnederlandse ziekte- en jaarprognose uit Aardenburg
| |
[pagina 356]
| |
Drie hoofdhanden hebben praktisch gelijktijdig aan het boek met de knoop gewerkt. Hand A schreef, behalve beide gedichtfragmenten, eveneens Wettelijchede en laste op 30 ro een stuk van 1374 december 9 en op 69 ro een stuk van 1381 juli 28 in. Hand B, die Tale ende Wedertale van § 1 tot het begin van § 16 schreef, is denkelijk dezelfde als die welke op 69 vo een notitie van 1380 december inlaste. Van hand C is de keurbrief en Tale ende Wedertale van § 16 (zonder het begin) tot het einde; hij laste ook op fo 29 een tekst van 1381 januari 10 in. Het gehele handschrift is dus (latere toevoegsels van andere handen buiten beschouwing gelaten) geschreven omstreeks 1380. De schriftkenmerken van beide gedichtfragmenten staan het dichtst bij die op fo 69 ro, dat is dus 1381; ook de inktkleur is ongeveer dezelfde. Thans liggen de verschillende papieren katernen en bladen, waaruit het boek met de knoop bestaat, los in een kaft. Hoewel de Middelnederlandse gedichten geen verband houden met de rechtskundige inhoud van het boek met de knoop, mag men toch veronderstellen dat ze samen daarmede in het Aardenburgse archief zijn bewaard gebleven. Op de keerzijde van fo 45 is namelijk in 1514 een kopie geschreven van de keure van de smeden. Het ligt voor de hand dat de scribent van 1514 fo 45 alleen wegens deze smedenkeure bij het boek met de knoop gelaten of eraan toegevoegd heeft en dat de eventuele rest van het tweede gedicht, dat dan op de tweede helft van een dubbel blad stond, door hem zelf of door een jongere generatie, als niet ter zake dienend, werd weggescheurd en vernietigd. In de 19e eeuw werd de uitgerafelde rechterrand van het blad met een strook zwaar ondoorzichtig wit papier verstevigd, waardoor op het einde van sommige verzen bepaalde woorddelen onzichtbaar geworden zijn. Alles wijst er op dat deze strook eerst na de publikatie door van Dale aangebracht werd. Deze woorddelen worden hier naar zijn uitgave tussen [ ] weergegeven. Beide gedichtfragmenten vullen samen twee kolommen. Vóór het eerste vers van het tweede gedicht heeft dezelfde hand in de rand de afkorting voor nota geplaatst. De tweede kolom vangt aan met het vers maer die oeuchstvrucht... Op elk vers volgt een rijmpunt. Daar geen andere leestekens voorhanden zijn hebben wij een moderne interpunctie ingevoerd. Tussen beide gedichten alsmede tussen de strofen is in het handschrift een kleine spatie gelaten. Elke strofe begint met een | |
[pagina 357]
| |
hoofdletter. Overal elders staan kleine letters. In verband met de interpunctie hebben wij daarom hier en daar een hoofdletter aangebracht. Beide gedichtfragmenten zijn niet alleen van dezelfde hand A als Wettelijchede; ook taal en spelling zijn volkomen dezelfde (bv. het opvallende hiest ‘is het’). Men lette daarenboven nog op kustwestvlaamse eigenaardigheden als cam ‘kwam’, reynich ‘regenachtig’. Op grond van taal en spelling kan men geneigd zijn A, dat is dus een van de Aardenburgse stadsklerken omstreeks 1380, ook als de dichter zelf te beschouwen. Hiertegen pleit evenwel dat de gedichten hier en daar corrupt overgeleverd zijn. In het eerste gedicht is het rijm in vers 12 bedorven en het slot, waarin de eigenlijke ziekteprognose op grond van de bekomen rekenkundige som vervat was, ontbreekt. In het tweede gedicht ontbreekt een regel tussen verzen 22 en 23. Veeleer hebben wij dus te doen met een door A vervaardigd afschrift, waarbij hij taal en spelling volledig aanpaste aan zijn eigen Aardenburgse schrijftaal. Van Dale, die ten onrechte dacht dat beide gedichten oorspronkelijk Middelnederlands waren, meende ze aan Jacob van Maerlant te mogen toeschrijven; meer dan een hypothese is dit niet. Het is volkomen onbekend of de gedichten rechtstreeks naar het Latijn bewerkt werden, dan wel of een Middelnederlandse, Middelhoogduitse of Franse tussenschakel dient aanvaard te wordenGa naar voetnoot(1). Dat tweemaal een goede of slechte wijnoogst voorspeld wordt, wijst op zichzelf nog niet naar bv. de Rijnprovincie als bemiddelend gewest, daar vindemia telkens reeds in het Latijnse model staat. Er is geen verwantschap met een door Priebsch uitgegeven Hoogduitse versie van de jaarprognose, die uit de 13e eeuw zou stammenGa naar voetnoot(2): alles wat gemeenschappelijk is, gaat terug op het Latijnse model. Alleen de ontdekking van nieuwe, oudere versies kan in de vraag naar het auteurschap eventueel opheldering brengen. | |
[pagina 358]
| |
Nv willic v doen te verstane,
hoe ghij moghet weten bi der mane,
die met ziechede wort beuaen,
of hi der dood mach ontghaen.
Het was een meester in ouden tiden,
so vroet clerc so en was nie ziden,
als die zelue meester was;
gheheeten was hi Pytagoras.
So welken tijt dat die mensche ontfaet
een euel, doet minen raet,
ende merct den zeluen dach,
daer hem dat euel eerst up wacht of comtGa naar voetnoota:
hiest een zondach, zo neemt j,
hiest een maendach, zo neemt ij,
hiest een disendach, zo neemt iij,
viere zulre zwondaghes bliuen,
sdonresdaghes zo neempter v,
vj neempter upten vrijndach,
ende vij upten zaterdach.
Dit ghetal hout wel.
Daer na merct, ende niet el,
hoe hout was doe die mane,
doe hem teuel eerst cam hane.
Slaet te gadere die ghetale.
Danne spreect sine name wale,
dien hi inde vonte onfinc,
in a b c, dat staet in den rinc.
Die ghetale diere omme staen,
sult in eene somme slaen.
Die zelue lettre diere toebehoren,
te ziere name sijn vercoren.
Dit fragment van eenendertig verzen is, voor zover mij bekend, de enige Mnl. tekst waarin gehandeld wordt over een voorspellingsmethode die in de middeleeuwen in West-Europa buitengewoon populair blijkt geweest te zijn. Deze prognose, bekend als de cirkel (cf. v. 27 ‘den rinc’) van Pythagoras, voorspelt o.m. het lot van een zieke, rekening houdend met de dag van de week | |
[pagina 359]
| |
en de dag van de maanmaand waarop de ziekte begon, samen met de numerieke waarde van de letters die in de naam van de zieke voorkomen. Deze methode vertoont invloed van de astrologische opvattingen van de Oudheid en van de theorie der magische eigenschappen van de getallen, aan welke theorie de naam van Pythagoras traditioneel verbonden is. Deze voorspellingsmethode was reeds lang vóór onze tijdrekening bekend. Zo komt de cirkel van Petosiris, een mythische Egyptische astroloog, voor in de tweede eeuw vóór Christus en een gelijkaardige cirkel van Democritus in een Griekse papyrus te Leiden die uit de derde eeuw van onze tijdrekening dateertGa naar voetnoot(1). In de middeleeuwse Latijnse versies van de cirkel bleef die van Petosiris bewaard in de vorm van een brief van Petosiris gericht aan Nechepso, koning van EgypteGa naar voetnoot(2), doch in veruit de meeste gevallen komen vanaf de achtste eeuw cirkels voor waaraan gewoonlijk de naam van PythagorasGa naar voetnoot(3) of van ApuleusGa naar voetnoot(4) verbonden wordt. Deze cirkels hebben in de meeste gevallen de oudere cirkel van Petosiris verdrongen, terwijl in nog andere een combinatie van beide voorkomt, bekend als de tetragonus subjectusGa naar voetnoot(5). Het aantal handschriften waarin de cirkel van Pythagoras of van Apuleius voorkomt is zeer talrijkGa naar voetnoot(6) en de erin vermelde | |
[pagina 360]
| |
gegevens vertonen allerlei verschillen die in de latere middeleeuwen nog in aantal toenamen, door het copiëren van fouten uit oudere versies en het insluipen van nieuwe afwijkingen. De enkele voorbeelden van de cirkel van Pythagoras die we hieronder meedelen, zijn echter ruim voldoende om de inhoud van het hierboven gedrukte Mnl. fragment duidelijk te maken en er de cultuurhistorische achtergrond van te belichten. Het oudste Latijnse voorbeeld dateert uit de achtste eeuwGa naar voetnoot(1). Het komt voor in een manuscript afkomstig uit de abdij van Echternach. Zoals dat gewoonlijk het geval is, wordt de eigenlijke cirkel voorafgegaan door een gebruiksaanwijzing die, vrij vertaald, als volgt luidt: Het gebruik van de cirkel van de filosoof Pythagoras, die Apollonius beschreven heeft, om alles in verband met een zieke te weten te komen. Ge moet bepalen de dag van de week en van de maan (waarop hij ziek werd), en (de numerieke waarde) van zijn naam volgens de letters hieronder. Tel deze getallen op en deel door dertigGa naar voetnoot(2) en bekijk het kwotiënt. Onderzoek wat hieronder staat, en als het kwotiënt in het bovenste deel staat, zal hij leven en gezond worden; indien echter in het onderste, dan zal hij sterven.Hierop volgt dan een afbeelding die er ongeveer als volgt uitziet: | |
[pagina 361]
| |
De weergave van de getallen in de cirkel is duidelijk corrupt: onafgezien van de twee met een vraagteken aangeduide getallen X en XI valt op dat XXVI tweemaal voorkomt en dat IV en XXVII ontbreken. Ook is het niet duidelijk wat de verdelingen binnen de cirkel betekenenGa naar voetnoot(1). In het beroemde Liber Floridus, dat van omstreeks 1125 dateert, komt de cirkel eveneens voor, met als titel: Spera Apulei de vitę et mortis. Volgens de inleidende nota werd hij gebruikt niet alleen om voor zieken de genezing of de dood te voorspellen, doch ook om vooruit te weten of iemand in een gevecht zal overwinnen of het onderspit delven. De werkwijze die bij een zieke dient gevolgd te worden luidt als volgtGa naar voetnoot(2): Si scire volueris de egris qua die ebdomadis incurrit febrem. ea die quota luna fuerit scire debes, et adde nomen ipsius secundum litteras infra scriptas et in unum collige et partire per XXX et quicquid remanserit in spera respice et sic invenies. Si sursum illud inveneris, vivet et prospera omnia eveniet. Si vero inferius, morietur. De cirkel zelf is in dit handschrift niet goed bewaard en aan de getallen werden door de scribent allerlei wijzigingen aangebracht. De waarde van de letters is er als volgt: A III, B VI, C XXII, D XXVI, E XXV, F III, G VII, I XV, K XV, L XXI, M XXIII, N XII, O XI, P XIIII, Q XXI, R XIII, S XVIIII, T XVIII, V V, X VI, Y III, Z III, & XXX. In een afschrift van het einde van de 13e eeuwGa naar voetnoot(3) komt de cirkel zelf voor zoals bovenaan op volgende bladzijde (lichtjes vereenvoudigd). Vergeleken met de versie uit het Echternachse handschrift, vallen grote afwijkingen op in de waarde toegekend aan de letters. Deze letters bevinden zich hier binnen de cirkel; uit het vers ‘in a b c, dat staet in den rinc’ (v. 27) is het duidelijk dat dit eveneens het geval was in de cirkel waarover in het Mnl. gedichtfragment sprake is. De cijfers in de cirkel zijn blijkbaar weer corrupt: V en XXVIII komen elk tweemaal voor, terwijl XXIX | |
[pagina 362]
| |
ontbreekt. De waarde die hier aan de letters toegekend wordt verschilt in vele gevallen van deze uit de Echternachse cirkelGa naar voetnoot(1). Een ander voorbeeld van deze prognosemethode komt voor in een spera apvlei platonici de vita de morte vel de omnibus negotiis et quicquid inquirere uolueris, opgenomen in een missaal geschreven te Glastonbury in Engeland omstreeks 970, het zg. Leofric Missaal. De ‘cirkel’ verschijnt hier als een ruitvormige figuurGa naar voetnoot(2): | |
[pagina 363]
| |
Alle Romeinse cijfers van een tot dertig komen in de ruit voor. Alleen valt op dat onder de horizontale dwarsbalk (sub terra het middendeel ingenomen wordt door de woorden Accedia mors, daar waar in de Echternachse versie vier cijfers een plaats gevonden hebben. De eerste twee van deze cijfers (XV en XVIII) werden in de ruit in het linkervak ondergebracht, de overige twee (XXI en XXV) in het rechtervak. Een vergelijking van de ruit met de cirkel uit het Liber Floridus maakt het mogelijk de betekenis te achterhalen van de drie vertikale verdelingen in de cirkel. Wat boven de horizontale streep staat zijn ‘goede’ getallen: ze wijzen erop dat de zieke zal in leven blijven (middenkolom), vlug genezen (magna vita) of slechts langzaam herstellen (modica vita). Bij de voortekenen van een naderende dood (de getallen onder de horizontale streep) wordt dan met magna mors en modica mors respectievelijk het snel of traag intreden van de dood aangegeven. | |
[pagina 364]
| |
Het spreekt vanzelf dat buiten de hierboven gegeven voorbeelden nog allerlei varianten bij de cirkel voorkomen en dit zowel in de getallen binnen de cirkel als in de aan de letters van het alfabet toegekende waardeGa naar voetnoot(1). De meegedeelde voorbeelden laten echter toe de Mnl. verzen volledig te verklaren. Ze blijken een gebruiksaanwijzing te bevatten in de trant van de uitleg die in de Latijnse versies de cirkel vergezelt. Zonder cirkel zijn ze natuurlijk niet zeer duidelijk, om van de uitvoerbaarheid van de gegeven instructies maar niet te gewagen. Doch ook met een cirkel erbij blijft in het Mnl. fragment de vraag onbeantwoord wat men met al deze getallen dient te doen om te weten of de zieke ‘der dood mach ontghaen’, zodanig dat ook de gebruiksaanwijzing zelf slechts als een fragment dient beschouwd te worden. Met behulp van de ‘rinc’ van Pythagoras zoals die b.v. voorkomt in het Echternachse handschrift, kan men echter de werkwijze die in het Mnl. fragment beschreven wordt aan de hand van een voorbeeld toelichten. Veronderstellen we dat een persoon ziek wordt op een maandag, de vijfentwintigste van de maand: haar naam is Annekin. Volgens de Mnl. tekst is maandag tweeGa naar voetnoot(2), de vijfentwintigste dag van de maand geeft 25, d.i. samen 27. De numerieke waarde van haar naam is volgens de Echternachse versie van de prognose: a = 3, n = 16, n = 16, e = 12, k = 15, i = 15, en n = 16; de som is 93. Hierbij dienen dan nog de 2 van de maandag en de 25 van de maand geteld te worden; in totaal geeft dat 120. Wanneer men nu dit getal deelt door 30 bekomt men als kwotiënt 4. Dit getal vinden we in de cirkel van Echternach niet terug maar wel in de andere twee gegeven voorbeelden. Daaruit blijkt dat 4 thuishoort | |
[pagina 365]
| |
in het bovenste gedeelte van de cirkel en wel in de linkerkolom. Volgens de cirkel van Pythagoras zal Annekin dus genezen. Tot besluit van de bespreking van het merkwaardige Mnl. gedichtfragment dient er nog op gewezen te worden dat de meeste cirkels van Pythagoras voorkomen in handschriften die kalendersGa naar voetnoot(1), computi en liturgische teksten bevatten. Het feit dat deze liturgische handschriften dikwijls van zeer klein formaat zijn (b.v. het reeds genoemde Leofric Missaal) en dus gemakkelijk op reis konden meegenomen worden, heeft Ch. SingerGa naar voetnoot(2) doen vermoeden dat een priester aan de hand van deze cirkel bepaalde of de door hem bezochte zieke al dan niet de laatste sacramenten diende te ontvangen. Een dergelijk gebruik van de cirkel lijkt zeer waarschijnlijk, ook al is het uit de gebruiksaanwijzing bij sommige cirkels duidelijk dat de prognose wel niet uitsluitend bij dergelijke gevallen gebruikt werd, doch o.m. ook diende om de uitslag van gevechten bij voorbaat te kennenGa naar voetnoot(3). Als van den jare den eersten dach
comt upten zondach,
so es die winter laeu bi stonden;
herest ende zomer worden vonden
moeyelic van groten winde;
goede tijt salmen vinden
ende oec alrande coren;
die terwe bliuet verloren,
die winghaert wort welgheraect,
maer die oeuchstvrucht wort m[e]srae[ct];
jongheliede zullen steruen zeere,
rudders zullen commen die eere
torienten ende orloghen zeere vele;
ende die dieue zullen stelen;
vele niemaren salmen bringhen
van princen ende van coninge.
| |
[pagina 366]
| |
So welken tijt dat jaer gaet in
upten maendach, meer no min,
so zal die winter zijn ghemaenc,
die lentin goet, zonder wanc,
ende die zomer ghetempert wel;
vele volx zal van euele wesen ribelGa naar voetnoota;
die trage zullen lettel ghenesenGa naar voetnootb;
het zal zijn vreese onder die liede;
vrouwen zullen doen omme mieden;
tribulacien zal zijnGa naar voetnootc groot;
landsheeren zullen bliuen doet;
wandelinge zal van heeren zijn
ende strijt ende orloghe upten Rijn,
landsheeren vele in striden verderuen
ende beesten vele steruen.
Comt hi sdisendaghes, so merctGa naar voetnootd,
die winter zal wesen sterc,
die lentin waeyhende ende wac,
die zomer reynich, ende onghemac
salmen van tempeesten doghen,
ende die eerst zal zeere droghen;
die taerwe zal vele verderuen;
der wiuen zullen vele steruen,
ende vele volx steruen van der gad[oot];
scepe zullen ebben noot;
coninge zullen steruen,
of vrucht vele verderuen;
het zullen wesen vele brande
ende groot vernoey achterlande;
honech ende hoey wort wel ghera[ect];
Rome wort met vreesen mes[maect].
Vpten wonsdach wort goe[t coren];
winghaerts bliuets vele verl[oren];
| |
[pagina 367]
| |
De bovenstaande 49 paarsgewijs rijmende verzen behoren tot een gedicht dat oorspronkelijk wellicht uit 112 verzen bestond, verdeeld in zeven strofen van ieder zestien verzen, een voor elk van de zeven dagen van de week. Slechts de eerste en de derde strofe zijn in het fragment volledig bewaard gebleven. In de tweede strofe ontbreekt een enkel vers en van de vierde bleven alleen de eerste twee verzen bewaard. Het kan geen toeval genoemd worden dat dit tweede fragment in het handschrift onmiddellijk volgt op de instructie voor het gebruik van de sphaera Pythagorae. Ook in andere, Latijnse handschriften komt de cirkel voor in de nabijheid van de in het tweede hier uitgegeven gedichtfragment behandelde stof. Het komt zelfs voor dat de in dit tweede fragment gegeven voorspellingen in verband gebracht worden met dezelfde Pythagoras aan wie ook de uitvinding van de cirkel veelal toegeschreven wordtGa naar voetnoot(1). Het vermelden van de naam Pythagoras dient dan mijns inziens alleen verklaard te worden door het feit dat beide teksten zo dikwijls in elkaars nabijheid voorkomen, wat dan op zijn beurt in de aard van beide teksten zijn oorsprong vindt. In de tweede zowel als in de eerste tekst wordt immers een populaire prognosemethode beschreven. In het hier uitgegeven tweede fragment worden, naar de dag waarmee het jaar aanvangt, allerlei voorspellingen gemaakt voor het ganse komende jaar. De vooruitzichten hebben zoals uit de tekst blijkt vooral betrekking op het weer in de vier seizoenen, op de oogst, de dieren en de internationale politieke toestanden in hun voor de gewone sterveling meest tastbare aspecten, nl. oorlog en vrede. Deze jaarprognose, gewoonlijk kalendologium of, met een Duitse benaming Bauernpraktik geheten, komt in talloze GriekseGa naar voetnoot(2) en Latijnse handschriften voor en wordt in deze laatste dikwijls voorafgegaan door de titel Supputatio Esdrae, tekenen die God aan de Oudtestamentische profeet openbaardeGa naar voetnoot(3), of nog door de | |
[pagina 368]
| |
woorden Subputatio quam subputavit Esdras in templo HierusalemGa naar voetnoot(1), alhoewel ook de namen van andere, al dan niet historische personages als auteurs van de prognose genoemd wordenGa naar voetnoot(2). Het oudste mij bekende voorbeeld van de Latijnse versie die in de middeleeuwse handschriften gewoonlijk gegeven wordt, komt voor onder de werken van Beda Venerabilis († 732), alhoewel het twijfelachtig is of Beda iets meer gedaan heeft dan een oudere Latijnse of Griekse tekst overnemen. Deze pseudo-Beda tekst luidtGa naar voetnoot(3): Si prima feria fuerint Kalend. Januarii, hiems bona erit, ver ventuosum, aestas sicca, vindemia bona, bovesGa naar voetnoot(4) crescent, mel abundabit, vetulae morientur, abundantia et pax erit. Alhoewel in de meeste Latijnse teksten, zoals in het zojuist gegeven voorbeeld, de kerkelijke benaming van de weekdagen voorkomt, is het duidelijk dat dit slechts een gevolg is van de interpretatio christiana van de benaming die aan de weekdagen in | |
[pagina 369]
| |
voor-christelijke tijden gegeven werd en waarbij zoals bekend elk van de zeven planeten (waartoe ook de zon en de maan gerekend werden) haar naam aan een van de weekdagen gafGa naar voetnoot(1). Zoals bij het bepalen van de horoskoop van een mens het uur van zijn geboorte geacht werd (en wordt) bepalend te zijn voor de gehele levensloop, zo is de ‘geboorte’ van een jaar bepalend voor het ganse verloop ervan. De invloed van de jaarregent, d.i. de planeet die de nieuwjaarsdag beheerst, op het verloop van het ganse jaar, wordt door verschillende antieke schrijvers in hun werken behandeld. Zo is Johannes Laurentius Lydus (6e eeuw) in zijn de Mensibus IVGa naar voetnoot(2) van mening dat b.v. Mars als jaarregent een jaar brengt met branden, ziekten en burgeroorlogen doch tevens met overvloed van olie, wijn en peulvruchten, daar deze regent voor de gewassen als bijzonder gunstig aangezien werd. Een vergelijking met de passage in de Mnl. en Latijnse versie van de Supputatio Esdrae toont op vele punten wel overeenstemming met Lydus' opvattingen, doch van de gunstige invloed van Mars op de gewassen is in de Mnl. versie alleen een spoor te merken in ‘honech ende hoey wort wel gheraect’. Het bijna uitsluitend schadelijk karakter dat in de Mnl. versie aan Mars toegeschreven wordt, vindt ruime steun in de meeste astrologische uitspraken: zo schrijft W.E. PeuckertGa naar voetnoot(3): ‘Mars est un ennemi de la nature humaine, le promoteur de tous les conflits, de toutes les actions brutales, de toutes les guerres... son influence est destructive et mortelle’. In het licht van dit voorbeeld blijkt dat de gegevens die in de Bauernpraktik voorkomen, het resultaat zijn van een populaire pragmatische opvatting van de astrologische ideeën, die men gewoonlijk lekeastrologie noemt. Deze lekeastrologie is naast de geleerde astrologie en in veel sterkere mate dan deze laatste, van buitengewone invloed geweest. | |
[pagina 370]
| |
Geen andere geloofs- en gedachtensfeer van de Oudheid heeft meer volkeren beïnvloed, zich dieper in hun respectieve culturen ingeworteld en langer voortgeleefd dan deze. Op de kleitabletten uit de bibliotheek van koning Assurbanipal vindt men er de eerste sporen van, en nog eeuwen nadat Copernicus, Galileï en Newton een revolutie in de opvattingen op dit gebied hadden teweeggebracht, leefden ze met nauwelijks verminderde kracht verder. Van cultuurhistorisch standpunt uit beschouwd, is de lekeastrologie ten minste even interessant en belangrijk voor een duidelijk begrip van de ideeënwereld van de middeleeuwse mens als de alleen voor degelijk geschoolden toegankelijke en daarom minder invloedrijke ‘geleerde’ vormen van de astrologische opvattingenGa naar voetnoot(1). Kenmerkend voor de lekeastrologie is dat voor de beoefening ervan geen direkte observatie van de sterrenhemel, geen grondige mathematische kennis, zelfs geen vertrouwdheid met het uitzicht van de sterrenhemel vereist zijn. De verschillende vormen van deze astrologie zijn uitsluitend praktisch gericht en de erin meegedeelde gegevens brengen ‘nutscap’, direkt bruikbaar in het gewone leven van elke dag. De lekeastrologische teksten kan men indelen in twee grote groepen. Tot de jaarprognosen behoren, samen met de kalendologia, ook de donderboeken, tonitruales of brontologieën geheten, waarin uit het ogenblik waarop het voor de eerste maal in het jaar dondert, allerlei voorspellingen voor de rest van het jaar afgeleid worden. De tweede groep teksten kan men lunaria in de enge zin van het woord noemen; deze groep omvat bijzondere lunaria, zoals aderlaatlunaria, droomboeken die dikwijls aan de profeet Daniël toegeschreven wordenGa naar voetnoot(2), prognosen over de levensloop van een mens naar de maanstand bij zijn geboorte, voorspellingen over het ziekteverloop of over de goede of slechte afloop van reizen, processen en allerlei werken, naar de dag waarop ze een aanvang genomen hebben. In de regel zal men zich in al deze gevallen | |
[pagina 371]
| |
vooral voor de zg. dies aegyptiaci dienen te hoeden. Verder zijn er ook de collectieve lunaria, waarin prognosen voor een ganse reeks zaken (meestal zeven) gegeven wordenGa naar voetnoot(1) en die als de samenvoeging van verschillende gespecialiseerde lunaria te beschouwen zijn. Een uittreksel uit een Latijns collectief lunarium moge hier als voorbeeld volgenGa naar voetnoot(2): Luna prima. Hic dies est utilis omnibus rebus faciendis. in lecto qui inciderit, diu languebit et morietur. in sompnis quicquid videris, in gaudio convertetur... In Mnl. handschriften is deze ‘Sammellunare’ in verscheidene berijmde versies bekend als de ‘Cracht der mane’Ga naar voetnoot(3). In Napoleon De Pauws uitgave begint de eerste strofe als volgt: Alse de mane es van eenen daghe,
Dan es die tijt harde ghelaghe
Ende es goet alle dijnc bestaen.
Die in siecheden wert bevaen
5[regelnummer]
Hets lanc eer hij mach ghenesen,
Want hi moet quellende wesen.
So wat so men in drome siet,
Daer ne comt of gheen verdriet.
Al verwinnendi dine viande,
10[regelnummer]
Daerof ne comti nemeer scande.
Dat kint, dat danne wert gheboren,
Dat sal edel sijn van voren
Behendich, vroet ende letter wijs,
Ende langhe leven ende hebben prijs
enz.
De verzen 1-3 in deze passage komen overeen met het hic dies est utilis ... faciendis uit de Latijnse tekst; vv. 4-6 met in lecto... | |
[pagina 372]
| |
morietur; vv. 7-8 met in sompnis... convertetur; de twee volgende verzen zijn ook uit bijzondere lunaria bekend en vv. 11 e.v. behoren tot de geboortelunaria. De afwijkingen in formulering vinden hun verklaring in de omwerking van het bondige proza tot rijmende verzen. Dezelfde omwerking tot verzen verklaart tot op zekere hoogte de verschillen die men tussen de Latijnse pseudo-Beda Supputatio Esdrae en het hier uitgegeven Mnl. fragment kan constateren. Toch zijn die verschillen mijns inziens te belangrijk om aan te nemen dat de Nederlandse scribent alleen een Latijnse tekst overeenstemmend met de pseudo-Beda versie voor zich zou gehad hebben. Waarschijnlijker lijkt het dat hij een reeds omgewerkte, misschien eveneens berijmde versie vertaald en aangepast heeft. Verscheidene Nederduitse versies van de jaarprognose zijn tot ons gekomen. Ter vergelijking met het hier uitgegeven Mnl. rijmfragment, laten we hier de tekst volgen uit een handschrift van het einde van de 14e of het begin van de 15e eeuw dat zich in de universiteitsbibliotheek te Utrecht bevindt en door J.H. Gallée werd uitgegeven (fols. 91r-93r). Deze versie luidt als volgtGa naar voetnoot(1): Kumt de nyeiares dach an den sonendach, so wert de meye vuchtich; de somer und owest werdet windich, kornes wert noch unde wines, vrucht in den garden openbaret sich; de iungen lude stervet. de stride werdet lef, so horthme ney mere van vorsten oft van koningen. | |
[pagina 373]
| |
Het kalendologium was in de middeleeuwen ook in de Nederlanden bekend. Dit blijkt niet alleen uit het hier uitgegeven berijmd fragment, doch ook uit Latijnse teksten die, op enkele details na, sterk aan de meegedeelde pseudo-Beda versie herinnerenGa naar voetnoot(1) en verder uit Mnl. prozaversies. Van deze laatste deelt C.D.J. SchotelGa naar voetnoot(2) enkele uittreksels mee uit een Hs. getiteld ‘Dat kleine Planeten-Boeck’ dat zich in het archief van Gelderland bevindt en uit het begin van de 15e eeuw dateert: Item als die jairssdach koempt opte sondach, so salt lange wynteren, somer ind herffste wijndech. Guede tyt van allen koern, mer wenyche weytz enn luttel frentz, planteyt van wynen. Vele jonge luden sullen sterven, voile dieffen sullen dan syn ind voile orloech onder den furten. Item als koempt opter maendach so sall die wynter matich syn, die lenten guet, die zoemer getempert, het sall voile waters syn, voile volckz sieck enn quellick konnen genesen. Sterffte van beesten, orloghe ind sterffte onder den princen. Item als hy koempt opter dynxsdach, so salt die wynter groot syn die lenten zeer wyndich, dye soemer natt enn voile onweders enn tempeesten, die herffst droeghe, luttel terwen ind wenych wyns, voile volx sall haestlick sterven, voile schaepe sullen verderven, vele huyss bernen, honich enn olij sall waele geraken. enz. | |
[pagina 374]
| |
Het is meer dan waarschijnlijk dat een gelijkaardige tekst ook nog in andere Mnl. handschriften voorkomtGa naar voetnoot(1). Was de jaarprognose dus in onze gewesten, zoals trouwens in gans West-Europa, welbekend, toch kreeg deze voorspelling een nieuwe en grootscheepse verspreiding door de boekdrukkunst. De oudste druk dateert van 1508 en verscheen in Duitsland met de volgende titel: In disem biechlein wirt gefunden der Pauren Pracktick vnnd regel dar auff sy das gantz iar ain auffmercken haben vnnd haltenGa naar voetnoot(2). In de loop van de zestiende eeuw verschenen nog negenendertig andere Duitse uitgaven van dit boekje en ook in de volgende eeuwen werd het herhaalde malen herdrukt, tot in de 19e eeuw toe. Ondertussen was dit boekje in zogoed als alle Westeuropese talen vertaald geworden of werd het in min of meer gewijzigde vorm opgenomen in volkskalenders en andere volksboeken. In de Nederlanden is mij geen afzonderlijke uitgave van de Duitse ‘Pauren Pracktick’ bekend, alhoewel C.J.D. SchotelGa naar voetnoot(3) uitdrukkelijk een werk getiteld Boerenpractizijn vermeldt en D. Bierens de HaanGa naar voetnoot(4) aan de dokter uit Leeuwarden, P. Baerdt, een Friesch Boerenpractica toeschrijft dat omstreeks 1630 zou verschenen zijn. Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat het kalendologium waarvan hier een berijmd fragment uitgegeven wordt, een van die geschriften is die wortelen in de oosterse en hellenistische astrologische volksopvattingen en, langs de Romeinen om, in West-Europa gedurende de middeleeuwen een ruime verspreiding gekend hebben. Door de boekdrukkunst werd het in alle lagen van de bevolking verspreid en leefde tot in de 19e eeuw onafgebroken voort. Het hier uitgegeven berijmd fragment is dus cultuurhistorisch van grote betekenis als een schakel in een traditie van vele eeuwen en als een voorbeeld van de min of meer persoonlijke omwerking van een van de meest invloedrijke aspecten van de lekeastrologische opvattingen. |
|