Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het zesde eeuwfeest van de zalige Heinrich Seuse, O.P.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
door hem gehouden preekGa naar voetnoot(6) onder Keulse dominicanen nog voortleefde, terwijl de naam van een lector uit Straatsburg om zijn voor een Kapittel te Leuven gehouden Preek van de Gulden BergGa naar voetnoot(7) in het Brabantse hoog aangeschreven stond. Hierbij heeft het nu zijn betekenis dat de Straatsburgse lector, Nikolaas van Straatsburg namelijkGa naar voetnoot(8), als vicaris-provinciaal van de ‘Teutonia’ tegenover Seuse als hogere overste kon en moest optreden en bij het te Keulen tegen Meester Eckhart, O.P. († 1327) aanhangig gemaakt proces als pleitbezorger van de bijzonder op metafysiek gestelde magister bij Eckharts belagers aangeschreven stond als ‘fautor et defensor maximus fratris Aycardi et haereseum suarum’Ga naar voetnoot(9). Zo zal het met het goedvinden zijn van deze vicaris-provinciaal van de ‘Teutonia’ dat Seuse zijn Büchlein der WahrheitGa naar voetnoot(10) schreef, dat men als een in orthodoxe zin herziene formulering kan beschouwen van sommige bij Eckhart eerder gewaagde stellingen. Ook moeten wij er hier aan herinneren dat Hendrik van Leuven met zijn Keulse en de Leesmeester van Straatsburg met zijn Leuvense preek nog vóór andere dominicanen in de Nederlandse literatuur een bescheiden plaats wisten te veroveren, waarvoor in het eerste geval elf, in het tweede 28 handschriften nog steeds getuigenGa naar voetnoot(11), terwijl zij zo wel chronologisch als om zijn drukkere verspreiding alleen door Thomas van Cantimpré, O.P. († 1270-1272) worden voorbijgestreefdGa naar voetnoot(12). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts heeft het voor Seuses verhouding tot de Nederlanden eveneens enige betekenis dat er in de Nederlanden reeds vroeg belangstelling was te vinden voor een paar, wat hun echtheid betreft, onbetwiste preken van degene die, het weze dan door mondeling of door geschreven onderricht, het meest tot Seuses theologische scholing heeft bijgedragen. Van Meester Eckhart bezitten wij immers een paar, wat hun authenticiteit betreft, onbetwiste preken in Middelnederlandse codices uit de eerste helft van de veertiende eeuwGa naar voetnoot(13). Voor de betekenis welke men, bij de culturele Geschiedenis van de Nederlanden, aan Seuse moet toekennen, zijn dergelijke referenties intussen steeds minder belangrijk dan het feit dat Seuse, blijkens de nog bewaarde handschriften, bepaald vlugger dan Tauler tot de Nederlanden wist door te dringen en de belangstelling van de Nederlandse kopiïsten en van de Nederlandse lezers ook langer wist te handhaven dan Eckhart. Tot deze vaststelling zijn wij namelijk gekomen bij een onderzoek dat wij om een ons uit het buitenland gegeven opdracht hadden ingesteld. Terwijl er ons voor Meester Eckhart en ook voor Tauler tot nog toe slechts een veertigtal in het Duits gestelde codices bekend zijn, bracht dit onderzoek ons namelijk voor Seuse tot een lijst van vooralsnog 524 Nederlandstalige handschriften, waarbij vooral de kopieën van het Horologium, - een vijftigtal codices, - het voor Nederlandse lezers mogelijk maakten om de Minnezanger uit Konstanz, dank zij de directheid van het betoog, als het ware op de voet te volgen. ‘Het was een ionghelinc, Gode bekent, die welke doe hi was in die eerste bloeme siinre ioghet, begonde te ghevene hem ten ydelen dinghen der werelt ende te vlietene in die onghestadighe ghenoechte der werelt’Ga naar voetnoot(14). Dit zijn de bewoordingen waarmee de auteur van het Horologium aeternae sapientiae, fris en beeldrijk, het hart van talrijke lezers in de Nederlanden spoedig schijnt te hebben veroverd en waarmee hij hen er toe bracht verder met de lectuur door te gaan. Duidelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
is het echter intussen niet in welk milieu men voor het eerst voor de verspreiding van zijn werken in de Nederlanden heeft geijverd. Wel zijn er, in dit verband, verschillende feiten waarmee men ernstig moet rekening houden. Vooreerst bezit men nog steeds een brief van Geert Groote († 1384) aan Jan Cele († 1417), waar hij deze verzoekt om hem een verzorgde kopie te sturen van het Horologium dat Cele in een bijzonder vertrouwbaar handschrift bleek te bezittenGa naar voetnoot(15). Die brief dagtekent uit het jaar 1380. Verder heeft Groote eens aan Johannes ten Water dringend de raad gegeven om een hoofdstuk uit het Horologium, dat namelijk met de titel De scientia utilissima homini mortaliGa naar voetnoot(16) een maand lang steeds opnieuw ter hand te nemen. Boven deze tweede brief prijkt nu het jaartal 1382. Hierom is het dan ook niet verrassend dat de promotor van de Moderne Devotie het Horologium in een lijst opnam van werken welke hij steeds wilde in zijn bereik hebben. Seuses werk zal immers waarschijnlijk zijn bedoeld met de woorden ‘Anselmi horologium’ welke wij als een ‘homoteleuton per omissionem’ moeten begrijpen en dan ook emenderen tot ‘Anselmi Prosologion et Susonis Horologium’Ga naar voetnoot(17). Grootes belangstelling voor Seuse zal men dus niet betwisten en het zal dank zij zijn invloed zijn dat Seuses Die hundert betrachtungen und begehrungen bij de zusters van het Lamme van Diesen-huisGa naar voetnoot(18) en de Cursus aeternae sapientiae bij de koorvrouwen van DiepenveenGa naar voetnoot(19) zeer gunstig stonden aangeschreven. Bij dergelijke feiten kunnen wij nu niet zonder meer besluiten dat de kringen die bij Geert Groote aansloten, de Zusters namelijk van het Gemene Leven en de koorvrouwen van Diepenveen vóór alle andere kringen van Vromen voor de verspreiding hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
geijverd van Seuses werken in de Nederlanden en er zijn gedateerde handschriften die ons, in dit verband, tot voorzichtigheid moeten aanzetten, zo vooreerst al een codex uit Gouda waar bij het Orloy nog wel in letterschrift het jaartal 1325 werd aangebrachtGa naar voetnoot(20) en een codex uit Zurich waar het jaartal 1388 tweedehands werd geëmenteerd tot 1308Ga naar voetnoot(21). Met een jaartal zoals het jaar 1325 kunnen wij ons intussen maar moeilijk verzoenen wanneer het om de vertaling gaat van een werk waarvan de Latijnse grondtekst volgens K. BihlmeyerGa naar voetnoot(22) eerst in 1334, volgens C. GröberGa naar voetnoot(23) in de jaren 1333-1334, volgens H.S. Denifle, O.P.Ga naar voetnoot(24) in de jaren 1334-1341 is ontstaan. Met een tweedehands jaartal zoals het jaar 1308 kunnen wij ons voor de Getijden van de Eeuwige Wijsheid evenmin verzoenen wanneer het om een auteur gaat die eerst in de jaren 1295-1300 werd geboren. Intussen ontmoeten wij in een codex uit Sint-Omaars (Saint-Omer) met ‘susoniana’ het jaartal 1359Ga naar voetnoot(25) en in een Leidse codex met de Grtijden van de Eeuwige Wijsheid het jaartal 1358Ga naar voetnoot(26). Het jaartal bij dit Leidse handschrift werd echter door een moderne hand aangebracht en wij moeten er ons hier bijgevolg niet verder mee inlaten. Verder sluit het jaartal bij de codex uit Sint-Omaars (Saint-Omer) direct aan bij de Collocutio dydas-calica super elementis catholice fidei en gaat duidelijk op de tijd terug wanneer de kopie werd vervaardigd van de Collocutio, die van eenzelfde hand is als de hieraan voorafgaande Seuse-teksten Horologium sapientiae en Cursus aeternae sapientiae. Hoewel bij de verder nog volgende Centum meditationes een andere hand aan de beurt komt, schijnt het jaartal 1359 dus voor het Horologium en voor de Cursus niet zonder betekenis te zijn, maar het jaartal gaat wellicht niet op deze kopie terug die als het werk van een vijftiende-eeuwse hand voorkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het jaartal moeten wij misschien als de datering beschouwen van de codex waarop de kopie uit de Sint-Bertinusabdij te Sint-Omaars (Saint-Omer) rechtstreeks teruggaat. Hierom is het voorzichtiger, zo lang het om gedateerde handschriften gaat, voor een aanvaardbare oudste datering genoegen te nemen met het jaartal 1373 dat alweer voorkomt in een codex die in de Sint-Bertinusabdij werd vervaardigd en als een kopie moet worden beschouwd van het hierboven reeds besproken handschrift uit Sint-Omaars (Saint-Omer)Ga naar voetnoot(27). Verder zal het aan niemand ontgaan dat de kopiist die het eerste van de twee hier besproken handschriften uit Sint-Omaars (Saint-Omer) heeft vervaardigd, door het opnemen van het Horologium en van de Cursus, waaraan even later nog de Centum meditationes werden toegevoegd, als het ware een ‘Corpus susonianum’ heeft willen tot stand brengen, waar bijgevolg naar zijn bescheiden mening ook de door Seuse aan de lezers van het HorologiumGa naar voetnoot(28) aanbevolen Cursus volledigheidshalve bij hoorde. Zo is het dan ook duidelijk dat degenen die voor de Keulse drukker Conrad Winters de tekst gereed maakten van de rond het jaar 1480 van de pers gekomen vroegdruk met het Horologium en met de Centum meditationes, overeenkomstig een sinds jaren gevestigde traditie handelden wanneer zij hier ook de Cursus aeternae sapientiae aan toevoegden. Een exemplaar van deze ‘editio princeps’ van de Latijnse tekst konden wij overigens vóór een paar jaren ter hand nemen bij de ‘Faculty of Theology’ van de jezuïeten te Milltown Park aan de rand van DublinGa naar voetnoot(29). Wanneer wij de thans bekende codices als een trouwe spiegel kunnen beschouwen van de Nederlandse belangstelling voor Seuse, dan kunnen wij nu uit de kopiïstenijver in de Sint-Bertinusabdij besluiten dat wij het eerste ijveren voor Seuselectuur in de Nederlanden niet uiteraard in de sinds hun stichting bij Geert Groote aansluitende zusters van het Meester-Geertshuis moeten gaan zoeken. Verder bezaten, - om nu maar een paar kloosterorden te | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
noemen, - ook de cisterciënzers van Ter Duinen bij VeurneGa naar voetnoot(30) en de kartuizers van het Sint-Sophiaklooster te Vught in Noord-BrabantGa naar voetnoot(31) eveneens werken van Seuse, maar het was ons niet mogelijk naar het jaar te gissen wanneer voor het eerst Seusecodices in deze huizen werden aangeworven. Bij dit alles ging het intussen voor eenzelfde werk niet steeds om een zelfde vertaling en een vertaling werd ook niet steeds, na dat zij voor verspreiding was bruikbaar gebleken, zonder wijzigingen aan anderen doorgegeven. Zo moeten wij er hier aan herinneren dat volgens W. DolchGa naar voetnoot(32) Die hundert betrachtungen und begehrungen in ieder geval zes keer werd in het Nederlands vertaald, éénmaal evenwel naar Jordaens' Latijnse bewerking en wij hebben tot nog toe niet kunnen nagaan in hoe ver de 120 ons tot nog toe bekende codices met de Honderd artikelen alle even gedwee bij een of andere van deze zes redakties aansluiten. Verder moet de Noord-Nederlandse omwerking van de Brabantse vertaling van het Horologium, waaraan A.G.M. van de WijnpersseGa naar voetnoot(33) en J.J. MakGa naar voetnoot(34) herinneren, ons ook voor de verschillende codices van éénzelfde vertaling tot grote voorzichtigheid aanzetten. Vooral moeten wij er hier aan herinneren dat men alleen met het inventorizeren van in het Nederlands gestelde handschriften niet tot een bij benadering juiste kijk kan komen op wat de belangstelling voor Seuse in de Nederlanden eenmaal is geweest. Talrijk zijn immers ook de codices met de oorspronkelijke tekst van het Horologium die aanvankelijk aan Nederlandse kloosters hebben toebehoord en men mag ook niet te vlug de Franse en de Duitse handschriften afwijzen als, in dit verband, niet ter zaak horend. Wat de Latijnse codices betreft, willen wij er hier alleen aan herinneren dat het Horologium niet op een Nederlandse bewerking | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft moeten wachten om onder Nederlandse lezers belangstelling te vinden. Wij konden immers in de jongste maanden een handschrift met de Latijnse tekst ter hand nemen dat uit het jaar 1373 dagtekent en ook een tweede codex met deze tekst uit het jaar 1389. Het eerste van deze twee handschriften werd nu, blijkens het Explicit, in de Sint-Bertinus-abdij te Sint-Omaars (Saint-Omer) vervaardigd, het tweede werd door een heer uit de Duitse ridderorde voor de Sint-Paulus-abdij te Utrecht geschrevenGa naar voetnoot(35). Ook heeft het voor ons zijn betekenis dat wij van het in het jaar 1389 te Chateauneuf voltooide Orloge de sapience, van de Franse vertaling bijgevolg van het Horologium, te BrusselGa naar voetnoot(36) een codex konden ter hand nemen die in 1448 te Rijsel werd vervaardigd en te ParijsGa naar voetnoot(37) drie handschriften uit Bethune. Zo is het dus duidelijk dat men in Zuidvlaamse steden dankbaar de Franse vertaling ter hand nam. Voorts komt het tot op een zekere hoogte waarschijnlijk voor dat, wanneer het volgens K. RuhGa naar voetnoot(38) bij uit het Nederlands in het Duits vertaalde teksten vaak alleen om ‘Umsetzung’ ging en niet om ‘Ueberzetzung’, hetzelfde zich eveneens in omgekeerde richting voordeed, waarom de taalgrens de boekenruil tussen de Nederlanden en Duitsland maar weinig zal hebben gehinderd en een Nederlander bijgevolg ook een in het Duits gesteld boek kon ter hand nemen. Dit betekent voor ons dat Nederlanders niet alleen een Berlijnse codex met het Bok der ewighen wisheitGa naar voetnoot(39), niet alleen een Nederduitse bewerking van het Horologium, maar ook in het Ripuarisch of in het Alemannisch bewaarde handschriften konden lezen. Dit betekent dat men ook met een niet onbelangrijke, maar intussen nog steeds niet bewezen hulp van Duitse zijde moet rekening houden. De hulp van Nederlandse zijde bij de verspreiding van Seuses werken onder Duitse lezers staat daarentegen wel vast. Wij bezitten immers een Latijnse bewerking van Die hundert betrach- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
tungen und begehrungen die, volgens verschillende handschriftenGa naar voetnoot(40) het werk is van een koorheer van Groenendaal. Met de auteur, die ons aldus de Centum meditationes schonk, wordt volgens een Parijse codexGa naar voetnoot(41) Jan van Schoonhoven bedoeld. Voor een Brussels handschriftGa naar voetnoot(42) gaat het hierbij echter om een ‘frater Guillermus, canonicus regularis sancti Augustini domus Viridisuallis in Brabancia’, blijkbaar bijgevolg om Willem Jordaens († 1372), de enige koorheer met de naam Willem die in die jaren in Groenendaal is gebleven en tevens ook de auteur aan wie het Obituarium van Groenendaal zijn Latijnse Ruusbroec-vertalingen ten goede aanrekentGa naar voetnoot(43). Onder de handschriften van de in Groenendaal vervaardigde bewerking van Seuses Hundert betrachtungen und begehrungen ontmoeten wij er nu een dat eens aan de kartuize Vauvert in de buurt van ParijsGa naar voetnoot(44) en een dat aan de kartuize te Asti in de provincie Alexandria heeft toebehoordGa naar voetnoot(45), alsook andere die in de Sankt-Mathias-abdij te TrierGa naar voetnoot(46), in het Stift te Sankt-GallGa naar voetnoot(47), in het Schottenkloster te WenenGa naar voetnoot(48) of ook nog in het koorherenklooster te Zagan, in het door Polen genaaste deel van Pruisen bijgevolgGa naar voetnoot(49) werden vervaardigd. Om het belang dat aan deze vertaling moet worden toegekend, delen wij hier dan ook de lijst mee van de 32 ons tot nog toe bekende codices met de Centum meditationes, waarvan wij er echter vijf geheel tot onze spijt niet hebben kunnen inkijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Geografisch zo wel tot GroningenGa naar voetnoot(50) als tot Sint-OmaarsGa naar voetnoot(51), zowel tot Sint-Omaars als tot het klooster Nazareth bij Bredevoort | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
in GelderlandGa naar voetnoot(52) doorgedrongen, schijnt Seuse van het Noorden tot het Zuiden en van de uiterste Westhoek tot bij de oostelijke grens in talrijke kringen tot het eind van de Middeleeuwen een gezochte auteur te zijn geweest en wij stellen vast dat er in het jaar 1601 in een klooster te Wevelgem in West-Vlaanderen in Nederlandse vertaling nog een kopie werd voltooid van het HorologiumGa naar voetnoot(53). Ook op een paar secundaire verschijnselen willen wij hier nog wijzen, waaruit eveneens de grote vertrouwdheid met Seuse blijkt. Vooreerst kwamen er spoedig, zoals bij druk ter hand genomen auteurs meer voorkomt, talrijke aan zijn werken ontleende excerpten in omloop die in bepaalde gevallen aan anderen werden doorgegeven en aldus buiten hun context een autonoom bestaan hebben gekend. Verder is men voor een paar excerpten nog heel wat vrijer te werk gegaan. Herhaaldelijk ontmoeten wij bij voorbeeld in Getijden- en Gebedenboeken een communiegebed, waarbij de laatste bladzijde uit een hoofdstuk van het Büchlein der Ewigen Weisheit zonder enige overgang bij de Nederlandse tekst aansluit van het Adoro te, terwijl in de titel bij dit gebed Sint Thomas van Aquino, O.P., weleens voor het geheel wordt verantwoordelijk gesteld. De aan Seuse ontleende passus, die blijkbaar sinds lang tot het ‘commune sanctorum’, tot het gemeenschappelijk bezit der heiligen behoorde, vangt aan met de woorden: ‘Ay, du levende vrucht’Ga naar voetnoot(54). Ook titelverwantschap stemt tot nadenken. Terwijl ik tot nog toe de uurwerk-metafoor in de aan Seuse voorafgaande literatuur niet heb kunnen achterhalen, zijn ons namelijk thans elf in latere tijd voor een vroom gebruik opgestelde ‘Uurwijzers’, twee in | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk, twee in Duitsland en zes in de Nederlanden vervaardigde ‘Horologia’ bekend. Voor Frankrijk herinner ik hier aan het werk van Catherine du Bar († 1698) met de titel L'horloge pour l'adoration du Saint-SacrementGa naar voetnoot(55) en aan dat van Mère Angélique Arnauld († 1661) met de titel Horloge de la PassionGa naar voetnoot(56). Voor Duitsland zijn er twee auteurs bekend, de dominicaan Bertholdus Teuto en de franciscaan Aloysius Etter, de eerste met een Horologium devotionis circa vitam ChristiGa naar voetnoot(57), de tweede met een Geistliches Hertz-UhrleinGa naar voetnoot(58). Verder heeft D.A. Stracke, S.J.Ga naar voetnoot(59) eens op zes Nederlandse Uurwijzers gewezen, waaraan er in ieder geval nog een zevende, Een geestelike orloege valt toe te voegen dat ik in de jongste weken in een Brussels handschrift heb ontmoetGa naar voetnoot(60). Voor Seuses invloed in de Nederlanden kan men verder ook het feit laten gelden dat hij bij ons duidelijk heeft school gemaakt. Het volstaat namelijk niet dat in een religieus geïnspireerde tekst de Wijsheid en de Dienre om beurt aan het woord komen opdat men hieruit zou mogen besluiten dat het hier om een Nederlandse bewerking gaat van fragmenten van Seuse. Vruchteloos hebben wij dan ook naar Seuses hand gezocht in 18 fragmenten waar duidelijk de Wijsheid en de Dienre aan het woord treden. Deze fragmenten vindt men in de volgende handschriften:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Men moet er ook rekening mee houden dat een inventaris van Seuse-codices uiteraard fragmentarisch blijft. Hiervoor getuigen nu drie feiten. Vooreerst stemt het tot nadenken dat wij het Horologium wel in de bijna uitsluitend aan Nederlandse teksten gewijde bibliotheek-cataloog aantreffen van het Sint-Barbaraklooster te Delft, in een bibliotheek-cataloog bijgevolg uit de vijftiende eeuw, maar bij het nakijken van de Seuse-codices dit Delftse tertiarissenhuis niet onder de bezittende kloosters hebben ontmoetGa naar voetnoot(61). Verder moeten ook kloosterkronieken zoals die van Diepenveen en zoals die van het Lamme-van-Diesen-huis, bij de belangstelling voor Seuse waarvoor zij in huizen getuigen die ons geen Seuse-handschriften wisten te bezorgen, eveneens tot voorzichtigheid aanzetten. Duidelijker getuigt echter nog het feit dat wij in drie handschriften wel teksten van Seuse vermeld vinden, maar er deze niet of zo goed als niet kunnen vinden. In een eerste handschrift vinden wij wel, wat de Cursus betreft, het laatste blad waarmee overigens een katern wordt afgesloten waarvan alleen het buitenste blad behouden bleef. In een tweede handschrift gaat het blijkbaar om een kleine bibliotheek-catalogus | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
van een thans moeilijk nog te identificeren klooster die dus niet aanvankelijk als inhoudstafel zal hebben gefungeerd. In een derde codex gaat het wel degelijk om een inhoudstafel, maar het daar vermelde Een wijsheit ghetide is in het handschrift niet aanwezig. Deze drie op leemten in ons handschriftenbezit wijzende codices zijn de handschriften:
Met alles wat de 524 door ons achterhaalde codices hebben doorgemaakt vooraleer in een of andere bibliotheek een veilig onderkomen te vinden, kunnen wij ons hier niet inlaten. Ik wil hier echter niettemin aanstippen dat ik in een Getijdenboek uit GlasgowGa naar voetnoot(62) met Seuse-teksten het door een zeventiende-eeuwse hand aangebrachte ex-libris van ‘Anna Roemer’, waarschijnlijk de handtekening van Anna Roemer Visscher († 1651) aantrof en in een Getijdenboek uit LeidenGa naar voetnoot(63) met Seuses Oerloy der Ewigher Wijsheit het ex-libris van Balthasar Huydecoper († 1778). Verder is het mij onbekend aan welk adres in vroegere jaren een Seuse-codex met het ex-libris van A.H. Hoffmann von Fallersleben († 1874)Ga naar voetnoot(64) en een andere met dat van C.P. Serrure († 1872)Ga naar voetnoot(65) hebben verbleven. In de twee laatst genoemde Berlijnse handschriften ontmoet men Seuses Oerloy. Tot nadenken stemt verder nog meer een hier reeds vermelde Horologium-codex uit Wevelgem in West-Vlaanderen met een ex-libris van H.S. Denifle, O.P. († 1905) en met een tweede exlibris dat teruggaat op Guido Gezelle († 1899), het eerste met H.S. Denifle's eerste romeins, het tweede met Gezelle's jongste Kortrijks adres, wat de vraag billijkt in hoe ver de medaevist en Luthervorser en de Westvlaamse dichter elkaar kunnen hebben gekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts ontmoette ik in de jongste maanden te Brussel een handschrift met Seuses Honderd artikelen en met het ex-libris van Willem de Vreese († 1938) die, blijkens het aangebrachte jaartal 1895, nauwelijks vier jaar met zijn universiteitstudies kon klaar zijn wanneer hij dit handschrift wist aan te wervenGa naar voetnoot(66). Tenslotte willen wij er ook nog op wijzen dat wij, naast 524 nog behouden codices, ook nog 32 in het Nederlands gestelde Seuse-handschriften konden noteren die spoorloos zijn verdwenen of in bepaalde gevallen ook onherroepelijk vernietigd. Wanneer de meeste onder de 800 thans bekende handschriften van Thomas Hemerken van Kempens Imitatio, zoals P. Debongnie, O.C. SS. R.Ga naar voetnoot(67) vermoedt, voor een goed deel in de Nederlanden, voor een deel ook in Duitsland werden vervaardigd, dan blijkt niettemin uit het door ons ingestelde onderzoek dat in de Nederlanden alleen Seuse voor Thomas Hemerken van Kempen als een ernstig mededinger op de boekenmarkt kan worden beschouwd. Dit betekent hierom intussen nog helemaal niet dat men zich in de meeste kringen van Vromen ongeveer even druk van zijn werken zal hebben bediend, maar in een nog steeds zeer behoorlijk te controleren geval werd er van het Horologium een bijzonder druk gebruik gemaakt. Na de Bijbel is immers dit werk van Seuse de bron waarop Thomas Hemerken van Kempen voor het derde en voor het vierde boek van de Imitatio nog wel het vaakst heeft beroep gedaan, een beroep dat alleen bij het gebruik van de werken van Sint Bernardus van Clairvaux, O. Cist. († 1153) even druk schijnt te zijn geweestGa naar voetnoot(68). Ook zijn de ontleningen aan het Horologium in de Imitatio alweer, hoewel langs indirecte weg, aan de invloed van Seuse in de Nederlanden ten goede gekomen. Na vier jaar bibliotheekverkenning zijn dit de besluiten waar ik toe kom, besluiten waarbij het getuigenis van de Engelse en van de Italiaanse, vooral echter dat van de Deense en dat van de Zweedse handschriften zo bescheiden blijft dat men Seuse in | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Engeland en in Italië, vooral echter in Denemarken en in Zweden niet kan voorstellen als een mededinger voor de auteur van de Imitatio. Alleen de belangstelling voor het Orloge de sapience was, blijkens de nog bewaarde codices, even aanzienlijk als die voor het Oerloy der Ewigher Wijsheit. Door een miniatuur uit een handschrift van het Orloge de sapienceGa naar voetnoot(69) zittend voorgesteld met tegenover en naast hem, tot verzinnebeelding van het Horologium, twee uurwerken van vijftiende-eeuwse makelij, en vóór hem de rechtop staande en hem inspirerende Wijsheid, treedt Seuse in verschillende Nederlandse handschriften op met de door hem zelf gebruikte litteraire schuilnaam AmandusGa naar voetnoot(70), gewoonlijk echter met de omschrijvende benaming ‘dienre der ewigher wijsheit’Ga naar voetnoot(71) of ook met de benaming ‘discipel der ewigher wijsheit’Ga naar voetnoot(72). Slechts in één Nederlandse codex hebben wij hem in de titel bij een werk met de naam ‘Henrycus zuze’ ontmoetGa naar voetnoot(73). Hoewel dit ons toelaat te onderstellen dat men in de Nederlanden van zijn leven slechts zeer weinig afwist, was hij van zijn overlijden op 25 januari, 1366, tot het eind van de Middeleeuwen in de lage landen bij de zee de drukst gezochte buitenlandse auteur. Bij het zesde eeuwfeest van Heinrich Seuse acht ik het niet overbodig hier even aan te herinneren. |
|