Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
Magische experimenten en toverpraktijken uit een Middelnederlands handschrift
| |||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||
mogelijk is dat hij het bij een van de Londense gespecialiseerde zaken zou verworven hebben. In alle geval, vóór 1896 bevond het handschrift zich nog in het bezit van de familie Phillipps te Cheltenham, waar R. Priebsch het moet ingezien hebben, zij het weliswaar slechts zeer oppervlakkig. In de verzameling Phillipps droeg het handschrift het nummer 2946; de inhoud van dit nummer werd door R. Priebsch samengevat als: ‘Sammlung medicinisch-alchymistischer Tractate und Recepte, zumeist lateinisch’. Van de Middelnederlandse teksten geeft hij een paar incipits en drukt alleen de plantenbezwering die voorkomt op fol. 66v, volledig in zijn cataloog af (ons nummer 9). Alhoewel het bestaan van dit handschrift dus niet totaal onbekend was, geraakte het na Priebsch - voor zover ons bekend - geheel in de vergetelheidGa naar voetnoot(1). Dit is trouwens ook niet te verwonderen, gezien het handschrift, volgens de cataloog van Priebsch, inderdaad niet erg belangrijk leek en het bovendien moeilijk te raadplegen was. Immers, de rijke Phillippsverzameling werd op het einde van de vorige en in het begin van deze eeuw in een serie publieke verkopingen over geheel de wereld verspreid, zodat het niet gemakkelijk is het spoor ervan terug te vinden en voor elk afzonderlijk handschrift de huidige bewaarplaats te ontdekken. Zoals het in dergelijke gevallen wel meer voorkomt, kon een gelukkig toeval hier een doorslaggevende rol spelen. Toen een paar jaar geleden de cataloog verscheen van de handschriften die in de Wellcome Historical Medical Library te Londen bewaard worden en dateren van voor het midden van de 17e eeuwGa naar voetnoot(2), vonden we daar het spoor terug van dit vroegere Phillipps-handschrift. Het werd door de stichter van de Wellcomebibliotheek aangekocht op een verkoping in de bekende verkoopzaal Sotheby's te Londen, gehouden op 24 april 1911. De inhoudsopgave van het handschrift en een korte beschrijving ervan vindt men in deze cataloog, zodat we ons hier kunnen beperken tot een samenvatting van de voornaamste gegevens. Het handschrift, nu in deze gespecialiseerde bibliotheek be- | |||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||
waard als MS. 517, bestaat uit 251 papieren foliobladen in kwartoformaat en dateert gedeeltelijk uit de eerste, gedeeltelijk uit de tweede helft van de vijftiende eeuw, met enkele kleine toevoegingen uit de zestiende eeuw. Volgens een nota in een laat-vijftiende-eeuwse hand op fol. 1r, heeft dit Hs. toebehoord aan een zekere Joannes Alphensis en zijn vrienden: ‘Sum Joannes alphensis et amicorum’. Daaronder staat in een andere hand uit dezelfde tijd: ‘Jan meesten en de sinen’. De inhoud van het manuscript omvat hoofdzakelijk Latijnse alchemistische, technische, scheikundige en medische teksten, waaronder vooral de volgende een aparte vermelding verdienen: de aan Albertus Magnus toegeschreven traktaten De plantationibus en De vino. de pseudo-Thomas van Aquino-tekst De essentiis essentiarum, werkjes van Joannes de Ruperscissa, Arnaldus de Villanova, Rhazes, Pythagoras, pseudo-Aristoteles, Nicolaus de Comitibus, Hortulanus, Hermes Trismegistus, Roger Bacon, Geber, enz., naast verschillende anonieme traktaten, eveneens in het Latijn. Hierbij zijn nog te vermelden enkele losse nota's in het Latijn, incantaties, liefdesmagie, en allerlei astrologische en kabbalistische experimentenGa naar voetnoot(1). Van deze Latijnse magische teksten delen we in deze bijdrage slechts een enkel voorbeeld mee (no 10). In deze massa Latijnse traktaatjes en nota's komen ook enkele stukjes in het Middelnederlands voor die, van Nederlands cultuurhistorisch en filologisch standpunt uit gezien, natuurlijk veruit de interessantste zijn. Deze in het Middelnederlands gestelde teksten zijn in verscheidene soorten in te delen: technische recepten, vooral voor het bereiden van verf om linnen te kleuren, alchemistische preparaten, een kort en onvolledig overgeleverd traktaat, getiteld De quadrante, een wijnboek en enkele losse nota's over historische gebeurtenissen in de Nederlanden. Deze nota's hebben uitsluitend betrekking op Noord-Nederland, zodat het niet onwaarschijnlijk is dat het ganse handschrift uit het Noorden afkomstig is. Ten slotte omvatten de Middelnederlandse teksten in het handschrift nog een reeks magische experimenten en incantaties. Het zijn deze laatste die we hier samen uitgevenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||
Deze teksten, vierentwintig in totaal, zijn zeer verscheiden, zowel naar omvang als naar inhoud. Een overzicht ervan moge hier volgen: No 1 (fol. 2r) is een interessant middel tegen diefstal van melk, bier of was, dat ook dienstig blijkt te zijn wanneer iemand meent dat hij ‘te scande ghemaect’ is. No 2 tot en met no 8 zijn korte tekstjes, respectievelijk om het een vrouw onmogelijk te maken seksuele omgang te hebben met een man, om ‘wonderlike dinghen’ te zien, om onzichtbaar te worden, om mensen in het bad zwart te maken, om raven en pauwen wit te maken en om een vrouw naakt uit het bad te doen springen. Deze zeven tekstjes komen samen voor op fol. 65r en zijn zeer waarschijnlijk vertaald uit een van de talrijke Latijnse verzamelingen van gelijkaardige experimenten zoals ze in vele middeleeuwse handschriften bewaard zijn gebleven. No 9 is een ‘oratie’ die over een plant moet uitgesproken worden om de waarheid over voorbije en toekomstige gebeurtenissen te vernemen. Deze tekst komt voor op fol. 66v en werd, zoals gezegd, reeds door R. Priebsch gedrukt. No 10 is het reeds vermelde Latijnse formulier, dat bedoeld is om de vrouwen bij een moeilijke bevalling te helpen; het komt voor op fol. 67r. No 11 is een merkwaardig en niet helemaal duidelijk magisch experiment waarvan de oorsprong tot koning Salomon zou opklimmen; het komt voor op fols. 67v-68r. In dezelfde sfeer hoort ook het erop volgende middel (fol. 68r) thuis dat geschikt genoemd wordt om ‘te reysen haesteliic daermen wil’ (no 12). Een langere tekst behandelt de zonderlinge eigenschappen die aan de slangehuid werden toegeschreven; hij blijkt de vertaling te zijn van een traktaatje dat langs het Latijn om, tot de Arabieren teruggaat: no 13 (fol. 73). Als no 14 volgt dan op fol. 79 een gedeeltelijk Mnl., gedeeltelijk Latijns voorbeeld van liefdestover, een uitstekend middel - als we de tekst mogen geloven - want het is ‘die blome van allen expermenter’. De vier korte tekstjes (no 15-18) op fol. 222 zijn in de aard van no 2-8 en waarschijnlijk evenals deze, uit het Latijn vertaald. Ze worden respectievelijk gebruikt om honden te doen dansen, om een paard te beletten een stap voorwaarts te zetten, om veilig een slang in de hand te kunnen nemen en om een paard schijndood te doen neervallen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||
Twee middelen om ‘minne van vrouwen te crigen’ komen voor op fols. 232-233r; het eerste (no 19) is een ‘conputacie’ met gebruik van de magie der getallen; no 20 opereert met een afbeelding van de persoon wiens minne men wil opwekken. Sterk onder astrologische invloed staan de overblijvende teksten: no 21-23 op fol. 235r. Ze dienen respectievelijk ‘omme muse te veriagen’, om vliegen te verdrijven en om iemand tot zich te doen komen. De laatstgenoemde tekst hoort waarschijnlijk bij de liefdesmagie thuis. De laatste, doch zeker niet de minst belangrijke tekst (no 24) is een jammer genoeg onvolledig overgeleverd maanboek, dat fols. 235v-239r beslaat. Hierin worden een reeks gedetailleerde magische praktijken beschreven die de magiër moet verrichten om de ‘cracht ende die macht der mane’ tot eigen doeleinden te kunnen aanwenden. Het bewaard fragment behandelt het ritueel uit te voeren wanneer de maan zich bevindt in de tekens van de Ram tot en met de Maagd. Deze Middelnederlandse teksten onderscheiden zich van die uit het Gentse handschrift door het ontbreken van elk middel om ziekten of ongemakken te genezen, op voorwaarde natuurlijk dat we minnepijn niet als een ziekte of ongemak in de enge zin van het woord beschouwen. De verzameling uit het Londense handschrift onderscheidt zich bovendien door een sterke astrologische en kaballistische inslag. Alhoewel deze invloeden in de teksten van het Gentse handschrift niet volledig ontbreken, komen ze er toch in veel mindere mate in tot uiting. Veralgemenend zou men kunnen zeggen dat de Gentse verzameling, in haar geheel genomen, een goed idee geeft van de zogenaamde ‘witte magie’ in onze streken in de late middeleeuwen, terwijl het Londense handschrift, globaal gezien, tot de zgn. ‘zwarte magie’ dient gerekend te worden. Om praktische redenen wordt de magie immers dikwijls verdeeld in ‘witte’ en ‘zwarte’, d.i. goede en kwade magie. In de middeleeuwse maatschappij werd de witte magie in de praktijk meestal geduld en, in sommige gevallen, vooral wanneer de christelijke invloed zeer duidelijk was, zelfs in de hand gewerkt, althans door de lagere geestelijkheid, die er vaak ook zelf actief bij betrokken was. De zwarte of kwade magie, integendeel, leefde in het verborgene, als het ware aan de zelfkant van de maatschappij, daar het beoefenen ervan algemeen veroordeeld werd en, indien de mogelijkheid daartoe voorhanden | |||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||
was, ook voorbeeldig gestraft. Dit is heel natuurlijk en een normale vorm van sociaal zelfverweer. Immers, de zwarte magie stelt zich tot doel ofwel de medemens schade te berokkenen in zijn persoon of zijn moreel of materieel bezit, ofwel met succes allerlei ‘experimenten’ te verrichten die binnen de natuurlijke orde van de dingen niet uitvoerbaar zijn. De witte magie daarentegen is gericht op het goede, het nuttige, voor de magiër zelf of voor zijn medemensen. De magie in het algemeen, dus zowel de witte als de zwarte, streeft immers steeds een praktisch doel na en wordt nooit beoefend als een manifestatievorm van wat J. Huizinga in zijn bekende verhandeling de homo ludens genoemd heeft. De praktische houding, niet alleen doelgericht, doch evenzeer doelbewust, is steeds moreel goed of tenminste neutraal bij de witte magie en ethisch verwerpelijk bij wat men de zwarte magie noemt. Een ander opvallend onderscheid tussen de Gentse en de Londense verzameling magische teksten is dat in de eerstgenoemde de geleerde, de astrologisch en alchemistisch georiënteerde ‘zonderling’, zeer weinig aan het woord komt, zodat de overgrote meerderheid van de teksten duidelijk behoren tot wat men - denkend aan het middeleeuwse lied - de ‘volksmagie’ zou kunnen noemen. In het Londense handschrift daarentegen komt het geleerde, zich bewust van de gewone massa afscheidende individu zeer sterk op het voorplan en wordt de nadruk gelegd op het kunstige, het ingewikkelde en het vreemde woord en schrift, dat in al zijn verfijning ook in de late middeleeuwen voor de gewone leek wel terra incognita zal gebleven zijn, ook als we rekening houden met het feit dat in de vijftiende eeuw de opvattingen en procédé's van de geleerde magiër stilaan meer verspreiding kunnen hebben gekend. Deze opvattingen zijn gekenmerkt door het geloof dat men, door de bezwering van geesten, met hun actieve hulp allerlei toverwerkingen kan verrichten. In de astrologie en de kabbalistische meningen aangaande de geheime krachten die in de vreemde, meestal Hebreeuwse woorden en in getallen verborgen liggen, vindt deze ‘kunstmagie’ haar voedingsbodem. De voor de volksmagie zo typische epische inleiding, waarin een voorval gelijkaardig aan datgene waarvoor de zegening of bezwering wordt gebruikt, aangehaald wordt om als Präcedenzfall het gevraagde te helpen bekomen, ontbreekt zogoed als geheel bij deze geleerde praktijken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||
Eveneens in tegenstelling tot vele bezweringen en zegeningen uit het Gentse handschrift vallen de hierna gedrukte teksten niet binnen de criteria die door J. Sprenger en H. Istitoris in hun Heksenhamer opgesteld werden om toe te laten te oordelen of een magisch werk geoorloofd en dus niet gerechtelijk te vervolgen was. Wanneer iemand de zieken door gebeden of benedikties wil genezen, zo schreven zeGa naar voetnoot(1), moet hij een aantal voorwaarden in acht nemen of anders zijn zulke zegeningen verwerpelijk. Zelfs wanneer hij bezweringen gebruikt die de kracht van de goddelijke namen, en die van Christus' geboorte, lijden en dood inroepen, zo verklaren ze verder, moeten ze aan deze voorwaarden voldoen. Een eerste voorwaarde is dat in de uitgesproken woorden niets mag voorkomen dat wijst op een al dan niet expliciet uitgesproken aanroeping van duivels. Verwerpelijk is ook een gebruik waarbij de bezweerder er geen belang aan hecht wie hem helpt, God of de duivel, zolang hij maar het verlangde resultaat bekomt. Als voorbeeld van hen die geen natuurlijke aanleg hebben om bezweringen uit te spreken, doch hun heil zoeken in artificiële middelen, worden zij genoemd die beelden, ringen of stenen gebruiken: het gebruik van deze artificiële middelen is een voldoende argument om hun praktijken te veroordelen. In de hierna uitgegeven teksten worden allerlei geesten ter hulp geroepen die voor Sprenger en Istitoris zonder twijfel gelijk te stellen waren met helse duivels. Bovendien is er sprake van beelden waarop magische praktijken uitgeoefend worden om de ver-beelde persoon te treffen. De tweede conditie is volgens de Heksenhamer dat geen onbekende namen in de conjuraties mogen voorkomen. Alhoewel de bekendheid van een naam een relatief begrip is en vele namen die voor de meeste mensen onbekend zijn, dit helemaal niet zijn voor de astrologen en kabbalisten, is het zeer waarschijnlijk dat de vele vreemde woorden die in de Londense teksten voorkomen, voldoende zouden geweest zijn om ze te doen veroordelen. Verder mag in de epische inleiding - en dit is dan de derde voorwaarde - niets verhaald worden dat niet echt gebeurd is. Als voorbeeld van zulke verzonnen epische kernen wordt door | |||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||
hen aangehaald: de Maagd Maria kwam gegaan, over de stroom de Jordaan, Stephanus ontmoette haar, ze gingen al pratend... enz. Alleen in no 9 komt een zekere epische kern voor, maar deze zou wellicht evenmin de goedkeuring van de auteurs van de Heksenhamer weggedragen hebben. Als vierde voorwaarde lezen we dat er geen ‘ijdelheden’ of geschreven ‘caracteres’ in de formulieren mogen voorkomen, met uitzondering evenwel van het kruisteken. De magische tekens uit no 11, 21, 22, 23 en 24 zouden dus zeker verwerpelijk zijn geweest; ook het teken in no 10 beantwoordt niet aan deze voorwaarde. Ten vijfde, wanneer een tekst moet geschreven of gebonden worden op of rond het lichaam van een persoon, is hij te verwerpen. Voor no 10 is dit het geval. De laatste twee voorwaarden in de Heksenhamer zijn van algemene aard en hebben betrekking op de geestesgesteldheid van de bezweerder. Als zesde voorwaarde geldt dat een tekst ongeoorloofd is, wanneer er namen van de Godheid of teksten uit de H. Schrift in gebruikt worden die om andere redenen dan om hun eigenlijke betekenisinhoud en als blijk van verering voor God, aangewend worden. De laatste voorwaarde ten slotte is dat het beoogde effect aan de willekeur van Gods wil moet overgelaten worden: de deemoedige, niet gebiedende of eisende, doch slechts afsmekende houding van de bezweerder is uiteraard moeilijk uit de geschreven tekst zelf op te maken, doch er kan slechts weinig twijfel over bestaan dat ook hier onze teksten zouden tekort schieten. Door hun verschillend karakter vormen de teksten uit de hier uitgegeven Londense verzameling een welkome aanvulling voor de voorstelling die men zich uit de tot nog toe bekende Middelnederlandse magische teksten kon vormen van een belangrijk aspect van de cultuurgeschiedenis der Nederlanden op het einde van de middeleeuwen. Vooraleer de teksten zelf mee te delen mogen we er hier ten slotte nog op wijzen dat ze zoveel mogelijk diplomatisch worden weergegeven. De opgeloste afkortingen worden cursief gedrukt in de Mnl. teksten; in de Latijnse passages echter worden ze stilzwijgend opgelost. Enkele noodzakelijk geachte emendaties zijn binnen rechte haakjes aangebracht. Woorden boven de regel geschreven zijn tussen ' ' geplaatst. De langere teksten wer- | |||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||
den ingedeeld in alinea's en waar het nodig bleek werden ook leestekens in de teksten aangebracht. | |||||||||||||||||||||
1.[fol. 2r] Item die siin melc of siin bier of siin was ghenomen iis of wort, of te scande ghemaect, die sel nemen enen niewen aerden pot ende drie stalen naelden ende meel ende water, ende sieden dat te gader, ende die gheen die dat ghedaen heeft sel comen, ende hem sel duncken dat hi verbarnt. Een vroeg getuigenis voor het welbekende volksgeloof volgens welk de heksen verantwoordelijk zijn wanneer een koe geen melk meer geeft, vindt men in de Corrector (§ 68), een penitentieboek uit de tiende eeuw waarvan de inhoud later grotendeels door bisschop Burchard van Worms werd overgenomen in het 19e boek van zijn beroemd Decretum: ‘Sommige vrouwen’, zo leest men daar, ‘geloven vast dat ze zich door hun bezweringen en incantaties de melk of de honig van hun buren kunnen toeeigenen’. Ook in onze gewesten waren in vroegere eeuwen dergelijke opvattingen gangbaar, zoals moge blijken uit de volgende tegentover: ‘om een tooveresse te doen comen’, die voorkomt in een Mechels bezweringsformulier van de zeventiende eeuw. Het volgend recept wordt daar aanbevolen: Coopt eenen nieuwen herdenen pot buyten ende binnen verloot alsoo hij v ghelost wordt / daer toe oock onghetelde Naghelen / oock soo sy u ghelost worden anct den pot vool soete melck ouer het vier met de naelden dese melck moet voor de sonne ghemoelcken zijn / en dan soo nemt twee reptanden / en lecht die int vier tot dat sy gheloeijnde heet zijn en steckse jnde melck...Ga naar voetnoot(1) Hierop volgt een bezwering waarbij de ‘toouerharts ofte toouerressen’ gemaand worden ‘hier te comen ten huyse van...’. In deze tekst treffen we dezelfde of gelijkaardige benodigdheden aan als in de 15e-eeuwse hier uitgegeven tekst: ‘enen niewen aerden pot’; de ‘drie stalen naelden’ doen denken aan de ‘onghetelde Naghelen’ en het ‘meel ende water’ zullen wel bedoeld zijn als een goedkoper vervangmiddel voor melk. | |||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||
Ook het doel is gelijkend: in beide gevallen zal de dief komen en alhoewel het ‘verbarnt’ zijn in het Mechels formulier niet aangegeven wordt, was dit toch zonder twijfel het doel van het in de melk steken van ‘gheloeijende’ ‘reptanden’. De ‘drie stalen naelden’ (of de nagels) zullen wel bedoeld zijn om de heks te pijnigen - vandaar ook de voorkeur voor het heilige getal drie - zoals dat eveneens het geval is in het ‘envoûtement’ waarbij spelden en nagels, zoals bekend, een zeer grote rol spelen en hetzelfde doel beogen (zie ook verder bij no 20). Dikwijls werd ook, vooral in Duitsland, met een twijg van de hazelaar in de kokende melk geslagenGa naar voetnoot(1). Het bereiden van bier was in de middeleeuwen een even belangrijke huiselijke bezigheid als het karnen van melk of het winnen van honig. Een kwaadaardig bedrijf dat de heksen dikwijls ten laste gelegd werd, was de fermentatie te bederven, of de bereiding op een andere wijze te hinderenGa naar voetnoot(2). De toevoeging in de Mnl. tekst dat hetzelfde middel ook gebruikt wordt wanneer iemand ‘te scande ghemaect’ wordt, is minder gewoon, vooral wanneer daartoe ook een wit melkachtig brouwsel gebruikt dient te worden. | |||||||||||||||||||||
2. [fol. 65r] Item wiltu dat diin wiif nymmermeer man minnen en mach.Recipe den start vander grawer hagedissen, ende bestriic dairmede diins wiifs conte al omme, ende sprict dese woirde: ‘ysak, belyal, ninniker, magod, perhibiu iam2’; dat seg i warf, so biste dat seker dat gheen man macht en heeft bi dinen wiue teGa naar voetnoot(3) siin, want siin roede gaet legghen voir die poirt. Het bestrijken ‘al omme’ herinnert sterk aan het trekken van de magische cirkel, een handeling waaraan de magiërs sinds onheuglijke tijden een beschermende werking toegeschreven heb- | |||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||
ben. Zo vermeldt A. DelatteGa naar voetnoot(1) bij de betekenissen die in de oudheid aan het trekken van deze cirkel gehecht werden: il la [= la plante] protège contre les influences étrangères qui pourraient annihiler ses vertus ou, tout au moins, en frustrer l'herboriste: antipathie, ensorcellement, action vengeresse des divinités propriétaires ou des démons protecteurs des plantes. Het is gemakkelijk verklaarbaar hoe de cirkel, getrokken met de ‘start vander grawer hagedissen’, hier tegen de potentie van een ander man gericht is, zodat door deze cirkel hij ‘gheen... macht en heeft’ bij de vrouw. Het gebruik van de staart van de ‘grawer hagedissen’ om deze rituele handeling te voltrekken, gaat wellicht terug op het een of het andere bijgeloof in verband met deze dieren. De hagedissen staan tot op heden bij het volk in een kwade geur: in de volksopvatting worden ze voor giftig gehouden. Dit vooroordeel vindt wellicht zijn oorsprong in het feit dat hun naam geacht werd in verband te staan met die welke vroeger aan de heksen gegeven werd. Volgens Baron Sloet luidde een zware beschuldiging tegen de heksen dat ze gemeenschap hadden met de duivel, ‘waarvan het gevolg kan zijn, dat daaruit Hagedissen geboren worden’Ga naar voetnoot(2). Dit detail, samen met andere die door dezelfde auteur aangehaald worden, toont aan hoe de hagedis in het vroegere volksgeloof ook in nauw verband stond met het seksuele leven van de mens, in het bijzonder met ongeoorloofde aspecten ervan. Het lijkt ons dan ook niet onwaarschijnlijk dat het gebruik van de staart van de grauwe hagedis in de bovenstaande tekst door het aanleunen bij dergelijke opvattingen moet verklaard worden. De vier geesten die in het ‘recept’ genoemd worden, worden bezworen hulp te verlenen om het gewenste doel te helpen bereiken. Het onduidelijke ‘perhibiu iam2’, is waarschijnlijk corrupt voor ‘prohibite ianuam’ d.i. verbiedt de toegang tot de poort. | |||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||
3. Wiltu wonderlike dinghen sien.Recipe galle van eenre gheiten, ende smeer van eenre witter henne, ende salue diin oghen dairmede. Dit middel is zeer waarschijnlijk vertaald uit een Latijnse verzameling magische recepten, die wellicht haar oorsprong vond in het nabije Oosten. Een aanwijzing daarvoor vinden we in de magische boeken der Cyraniden, zo genoemd naar de koning der Perzen, Cyranus. In het tweede van deze boeken, toegeschreven aan Harpocration van Alexandrië, wordt bij de medicinale en magische eigenschappen die aan die geit toegeschreven worden, ook de gal vermeld en wel om duisterheid der ogen te genezen: Sa bile, en liniment avec du miel non enfumé, est employée pour les obscurcissements de la vue...Ga naar voetnoot(1). Of het ‘smeer van eenre witter henne’ ook geacht werd een gelijkaardige werking uit te oefenen, hebben we niet kunnen ontdekken. | |||||||||||||||||||||
4. Wiltu invisibelGa naar voetnoot(2) wesen.Recipe een tonghe van den rauen ende vanden wouwe ende laet dair 9 missen ouer lesen, ende draecht onder diin arm, ende het sal werdenGa naar voetnoot(3) al die wile si dair onder siin. Het geloof aan de wonderbare uitwerkingen die het bijwonen van de mis voor de gelovigen had, leidde tot allerlei misbruiken en bijgelovigheden, die vooral op het einde van de middeleeuwen een sterke verspreiding blijken te hebben gekendGa naar voetnoot(4). Hiertoe kunnen ook de opvattingen gerekend worden volgens welke alle zegenende gebaren die de celebrant in de mis maakt, allerlei dingen die bij het misoffer aanwezig zijn ten goede komen, ook al is de priester zich van hun aanwezigheid niet bewust. Het oudste bewijs hiervan levert een tekstenverzameling, de Dynamidia, die | |||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||
wellicht tot de zesde eeuw opklimt. Hierin wordt immers gezegd dat de versgeplukte verbena in een kerk moet neergelegd worden en er moet blijven tot er twaalf missen over gelezen zijn, vooraleer de plant naar het huis van de gelukkige bezitter van dit wonderkruid overgebracht mag wordenGa naar voetnoot(1). In een ander kruidboek van latere datum zijn geen twaalf, doch slechts negen missen nodig om hetzelfde uitwerksel te hebben, op voorwaarde evenwel dat de plant op het altaar zelf gelegd wordtGa naar voetnoot(2). Volgens het Enchiridion Papae Leonis waren drie missen reeds voldoendeGa naar voetnoot(3). Dat de priester dergelijke gebruiken oogluikend toeliet kan men gerust aannemen, daar op bepaalde dagen, vooral op O.L.V.-Hemelvaart, de priester ook de opzettelijke zegening over de ‘kruidwis’ uitsprakGa naar voetnoot(4). Waar men echter - zoals in de bovenstaande tekst - andere zaken met weinig stichtelijke bedoelingen aan de ‘misvruchten’ deelachtig wilde maken, zal de weerstand van de geestelijkheid wel sterker geweest zijn. De hierboven gedrukte tekst is zeer waarschijnlijk een vertaling van een gelijkaardige tekst uit een van de talrijke Latijnse verzamelingen van dergelijke middelen. In een reeks Latijnse experimenten van dezelfde aard uit hetzelfde Londense handschrift, komen de tong van de wouw en het zingen van negen missen eveneens samen voor in een tekst die hetzelfde doel beoogt als die uit no 4. Ter vergelijking moge dit middel hier eveneens aangehaald worden: [fol. 82r] Dit Latijnse middel behoort evenals het Mnl. blijkbaar tot de sfeer van de zwarte magie, vermits het vooral bij diefstal of andere | |||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||
weinig aanbevelenswaardige praktijken nuttige diensten kon bewijzen. | |||||||||||||||||||||
5. Wiltu lude swart maken in den bade.Recipe alcannam ende puluert, ende werpt in die cupe, ende alstu dat of wilte doen, so wascht mit asine. Bij deze poets wordt het beruchte ‘alcannam’ d.i. alcania, de alruinwortel (Mandragora officinalis L.) gebruikt. Deze alcania werd in middeleeuwse teksten soms ook wel ‘erd-appel’ geheten en speelde, zoals bekend, gedurende eeuwen een zeer belangrijke rol in de volksgeneeskunde en de magieGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||
6. WiltuGa naar voetnoot(2) rauens wit maken.Recipe die eyer vanden rauen, kauwen of crayen, wanneerse broeden, ende bestriicse mit oly van oliuen ende legse weder int nest: die jonge sullen wit werden. Dit zelfde magisch experiment of een gelijkaardig middel om raven wit te maken komt in Latijnse verzamelingen wel meer voor. Zo vermeldt L. Thorndike een veertiende-eeuws Hs. waarin een recept voorkomt samen met een hele reeks gelijkaardige middeltjes met ‘Instructions... for making a white crow by tampering with the crow's egg’Ga naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||
7. Om pawenGa naar voetnoot(4) wit te maken.Nem waer wanneer datsi broeden, ende behanghe die stedeGa naar voetnoot(5) in enen sonnesciin al omme mit enen ghebleecten witten linwade, also dat die pawe siin oghen slaet opt witte laken; dairvan sullen die jonghe pawen wit werden als si wt comen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||
De opvattingen die in deze tekst tot uiting komen, berusten, in tegenstelling met die uit tekst no 6, klaarblijkelijk op het sympathiegeloof. Wanneer de broedende pauw rondom zich niets dan wit ziet, zal deze witte kleur zo sterk op hem inwerken dat ze zal overgedragen worden op de uitgebroede jongen. | |||||||||||||||||||||
8. Wiltu maken dat een wiif naket wt een bat springhe. So werpt een budel mit eemren eyeren in dat bat dat si daer niet of en weet, dan spring[e]n si naket wt.Deze tekst werd zeer waarschijnlijk eveneens uit een Latijnse verzameling vertaald. Wat met ‘eemren eyeren’ bedoeld is, is ons niet duidelijk. | |||||||||||||||||||||
9. [fol. 66v] Item dit is een oratieGa naar voetnoot(1) die men lest ouer een bloem ende heet dens leonis dairmen alle warachtige dinghe toecomende ende verleden warachtelike bi weten mach ende beghint aldus:God gruet v. heilige blome, miinreGa naar voetnoot(2) vrouwen sinte marien cruut, vele goede, ghi weet wel wat v miinGa naar voetnoot(3) vrouwe sinte marie beual doe si v in aertrike liet, dat men alle warachtighe dinghe an v merken mochteGa naar voetnoot(4). Ic vermane v bi den heylighen daghe ende bi der heyligher nacht ende bi der heyligher goeds craft ende bi den vier ewangelisten ende bi der heyligher maecht sinte marien, of dese dinc. N. ghescien sal, dat ghi v beloectGa naar voetnoot(5) ende sluutGa naar voetnoot(6) wel vaste tuschen hier ende morgen noene, ende of dese dinc .N. niet ghescien en sel dat ghi groyt ende bloeyt wel scoen tuschen hier ende morghen noene; des vermaen ic v per patrem et filium et per spiritum sanctum amen. Probatum est sepe. | |||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||
Zoals gezegd, werd deze oratie reeds gedrukt door R. PriebschGa naar voetnoot(1), doch ze komt niet voor in het compendium onlangs door J. Van Haver uitgegevenGa naar voetnoot(2). De plant dens leonis wordt door R. DodoensGa naar voetnoot(3) vereenzelvigd met de algemeen bekende paardebloem (Taraxacum officinale Mönch), die in vroegere eeuwen vaak ook ‘papencruut’ genoemd werd ‘om dat de bollens / daer de bloemen op gestaen hebben / nae dat de hayrachtighe oft wolachtige stuyfkens met het saedt afghewaeyt zijn / de ghedaente van kale oft geschoren Monnickskoppen schijnen te hebben’Ga naar voetnoot(4). De naam dens leonis werd volgens N. Lémery aan het kruid gegeven ‘om dat de bladen van deze plant in hunne insnydingen verbeelden de kaeck eens Leeuws, voorzien met hare tanden’Ga naar voetnoot(5). Volgens het Cruydt-Boeck werd in Italië aan deze plant grote magische kracht toegekend: Sommighe ghelooven in Italien / als iemandt het sap van dit cruydt met Olie vermenght / ende daer mede sijn lichaem strijckt / dat hy daer door liefghetal / ende aenghenaem by groote Heeren ende Princen sal wesen: in voeghen dat hy van de selve al verkrijghen sal dat hy begheert...Ga naar voetnoot(6). Uit de streek Aargau in Duitsland deelt E. Meier het gebruik mee dat in de zomer, op Sint-Bartholomeusdag (24 augustus) de wortel van de leeuwetand uitgegraven wordt en daarna in 9 stukken gesneden die gedurende 9 dagen aan de hals gehangen moeten worden om vlekken op de ogen te doen verdwijnen en tranende ogen te genezen. Wie zich met de melk van dit kruid wast, zal ook ‘bei jedermann in gunst stehen’Ga naar voetnoot(7). Het gebruik van de plant tegen oogziekten werd ook reeds door Hieron Bock in zijn New Kreutter Buch (1539) vermeld: leeuwetand ‘... möchte auch wol | |||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
augenwurtzel heissen / ursach wann die wurtzel im Sommer / so die Sonn in Virginem geht gegraben würt / das ist umb Bartholomei / und dann einem menschen oder andern vihe die flecken in augen haben / an den halss gehenckt würt / verschwinden die flecken wunderbarlich...’Ga naar voetnoot(1). Ook het geloof dat het sap van dit kruid iemand ‘bey grossen Herrn und Fürsten’ in de gunst doet staan, vindt men aldaar vermeld. Alle middeleeuwse gebeden die tot planten gericht worden en waarin de naam van Maria vermeld wordt, zijn zeer laat overgeleverd. Toch lijkt het waarschijnlijk dat reeds in de vroege middeleeuwen Maria in verband gebracht werd met de geneeskracht van de kruiden. Als bewijs hiervoor kunnen we het feit aanhalen dat de kerkelijke wijding van de gedurende de maand augustus rijpende geneeskruiden op Maria-Hemelvaart plaats had. In de gebeden die bij deze gelegenheid in Duitsland over de kruiden uitgesproken werden, heet het reeds in de 10e eeuw uitdrukkelijk dat de planten ex hoc ueneranda festiuitate S. Mariae geplukt werden en intercedente b. Maria voor de mensen heilzaam zijnGa naar voetnoot(2). Dat het Mnl. gebed eveneens met Maria Hemelvaart samen hangt blijkt duidelijk uit de passage: ‘ghi weet wel wat v miin vrouwe sinte marie beual doe si v in aertrike liet...’, d.i. voor zij ten hemel werd opgenomen. Het lijkt waarschijnlijk aan te nemen dat Maria hier de plaats ingenomen heeft van Christus, van wie in een Latijnse zegening uit de 9e of de 10e eeuw gezegd wordt dat hij bij het scheiden van de aarde, bepaalde krachten aan de kruiden achtergelaten heeft. De plant pervinca wordt er immers als volgt toegesproken: Quando dominus ad coelos ascendit, memorare quod dixitGa naar voetnoot(3). De traditie van de kruidenzegening door de van de aarde scheidende Heiland hield tot in de 17e eeuw stand. In een Mnl. | |||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||
tekst uit de 15e eeuw die voorkomt in het Gentse handschrift, komt dezelfde gedachte eveneens voor: Ic bemane hu, gracieuse, dat ghi doet dat hu christus bad als hij vp eerderike tard, ende hem zijn herte brac. Ende hij niet meer en spracGa naar voetnoot(1). De laatste woorden: ‘Ende hij niet meer en sprac’ schijnen duidelijk aan te sluiten bij het ‘quod dixit’ uit de hierboven aangehaalde Latijnse tekst en zouden dan slaan op Marcus XVI, 18. Alhoewel ‘vp eerderike tard’ in dit verband niet helemaal past - een latere toevoeging? - lijkt de gedachte aan de kruisdood van Christus de schrijver van de Mnl. gracieuse-zegening voor de geest gestaan te hebben. De hierboven uitgegeven tekst uit het Londense handschrift is echter de enige zegening uit onze gewesten waar Maria de plaats van de Heiland ingenomen heeft. Ten slotte moge er hier nog op gewezen worden dat ook nu nog de paardebloem voor waarzeggerij gebruikt wordt, zij het dan ‘abgesunken’ tot de wereld van de kinderen. Zo is nog algemeen het gebruik bekend om de pluisjes van de vrucht van deze plant weg te blazen en dan de nog overblijvende te tellen b.v. om te weten hoe lang het nog zal duren eer men zal trouwen. [fol. 67r] 10. Ad partum durum. Scribe hanc sequentem in percameno virgineo et liga in coxa muliere et statim pariet. Jasper melchior balthazar. hodie xc natus est hodie saluator apparuit hodie in terra ea nunc angli letentur archangeli hodie exultent iusti dicentes gloria domine + elisabeth peperit Johannem + Anna peperit mariam + et beata maria viirgo peperit ihesum saluatorem mundi sic ista mulier pariat sine periculo instantem + Xc natus ut infant + xp̄c te vocat ut nascaris amen + Xc uincit + Xc regnat + Xc imperat + a + g + l + a + amen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||
Voor vrouwen die zich in barensweeën bevinden zijn in middeleeuwse handschriften vele zegeningen bewaard die gewoonlijk in het Latijn gesteld zijn en door de daarin voorkomende bijbelse allusies zonder twijfel aan geestelijken moeten toegeschreven worden. Bovendien worden ze dikwijls in liturgische handschriften aangetroffen en wijken ze over het algemeen weinig af van de liturgische gebeden die voor dergelijke gelegenheden bestonden. Ze werden oorspronkelijk, wellicht in de eerste eeuwen van onze tijdrekening, door geestelijken over de aanstaande moeder uitgesproken. Van de 13e en 14e eeuw af echter werd het als ‘inhonestum’ beschouwd dat een geestelijke op dit kritisch uur zou aanwezig zijn. Daardoor kwam geleidelijk het gebruik in voege dergelijke formules op stukjes papier of perkament te schrijven en ze de barende vrouwen op het lichaam te leggen of vast te binden. Vanaf het einde van de 13e eeuw verdwenen deze formules dan ook uit de liturgische boeken en worden van dan af nog slechts in handschriften van profane oorsprong aangetroffenGa naar voetnoot(1). Het hierboven gedrukte formulier ‘ad partum durum’ is nauw verwant met de kerkelijke zegeningen die ofwel op brood geschreven en aan de vrouw te eten gegeven werden, ofwel op papier rond haar lichaam (hier het heupbeen) gebonden werden. De bovenstaande tekst geeft eerst de aanwijzing wat met het stukje maagdeperkament moet gedaan worden. De inhoud van de ‘brief’ bevat de namen van de drie Koningen, van wie de magische kracht in hoog aanzien stond. Daarna volgt een episch gedeelte waarin herinnerd wordt aan de geboorte van Christus en aan andere geboorten uit het nieuwe testament: die van Johannes de Doper, van Maria en van Christus. De bedoeling is: zoals al deze geboorten zonder gevaar of moeilijkheden verlopen zijn, zo moge het ook bij deze vrouw geschieden. Hierbij volgt het bevel tot het nog ongeboren kind: ‘xp̄c te vocat ut nascaris’. Ter vergelijking halen we het volgend voorbeeld aan uit een Hs. der 13e eeuw: Anna peperit Samuelem; Elisabeth genuit Iohannem; Anna genuit Mariam; Maria genuit Christum... Sancta Maria peperit saluatorem, peperit sine dolore. Christus natus est de uirgine. Christus te vocat, ut nascarisGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||
In de kantlijn van fol. 40r van de Codex Bonnensis 218 die uit de 11e eeuw dateert, komt een andere versie voor van deze in Latijnse handschriften zeer dikwijls voorkomende tekst: Ad difficultatem pariendi probatum. Elisabeth peperit praecursorem, sancta Maria genuit salvatorem. sive masculus sis sive femina, veni foras, salvator revocat te. Omnes sancti intercedant pro ista femina. Quod scriptum super genua tribus digitis ligas. Quod si hoc tam cito non proderit, tunc in alio membranulo scribas: ‘Lazare, veni foras, salvator revocat te’ et super pectus feminae mitteGa naar voetnoot(1). De drieledige formule: ‘Christus vincit, christus regnat, christus imperat’ komt eveneens veelvuldig in middeleeuwse zegeningen voor. Dit is eveneens het geval voor de vermelding van de vier evangelisten en het krachtige letterwoord agla, dat samengesteld is uit de beginletters van de Hebreeuwse woorden uit de zin: Atlah Gabor Leolam, Adonay, d.i. ‘Gij zijt machtig in eeuwigheid, Heer’. Uit een Duits Hs., daterend uit de 14e eeuw mag hier ten slotte nog het volgende formulier toegevoegd worden, die een duidelijk ‘abgesunkene’ versie van dezelfde magische tekst bevat: So daz wiep des kindes zu kemenate sal ge so sal man disen brief schrieben vnd sal in den lege vffe den liep. de viro vir virgo de virgine vicit. leo de tribu iuda. Maria virgo peperit Christum. Elyzabeth Johannem Baptisstam. adiuro te infans per p. et f. et s.s. si masculus es aut femina vt exeas de wulua ista Exinamte. exinamte. also daz kint geborn sie. so loese den brief balde ab dem wiebeGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||
11.[fol. 67v] Want als salomon sach dat die constenaers die subtiilheit voertbrachten mit gemacheit inden boec der eerster beghiinselen hi alleen .3. woerde sette die mit .3. karacteren beseghelt, sulke macht sach hebben, dat si enen mensche in een vre des daghes een con[inc]rike soude doen regieren, welke die wise van babilonien hietent salomonis spieghel daerom, want daer in veel subtiil dinghen als in een spighel worden ghesien. | |||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||
[E]nde dit siin die .3. woerden die die alrewiiste salmon wtvercoes tot sulken subtiilheit te volbrengen, wt alden boken der caldeen: .s. fennoch. cumbanichel. polidon; op fennoch, dat beduut: ‘hi sprac ende si siin ghedaen’, scriif dit karacter (a); op cumbanichel, dat beduut: ‘mitten tekenen des ouersten veruollet’, scriif dit karacter (b); op polidon, dat beduut: ‘wij worden ghedwonghen te veruollen van die seluen’, scriif dit karacter (c)Ga naar voetnoot(1). (a)
(b)
(c)
[D]it voirs. sel die meester scriuen in reynen wasse; dairna sel hi enen mensche setten op enen stoel mit .3. stallen ende sel hem ghebieden dat hi oestwaert sye, ende fennoch mitten karacter ghescreuen in reynen wasse, sel hi setten onder den rechteren voet, ende cumbanichel mitten karacter onder den lufteren voet, ende onder den derden voet des stoels te rugghe weert des menschen, polidon mit sinen karacter, na dat dese naghescreuen forme wiist: [fol. 68r] [D]ie meester sel wachten dat die stoel van ghenen houte en si dan van eyken. Ende alst den meester tait dunct, so sel hi raken mit sinen lufteren voet den lufteren voet des menschen staende op den stoel, so dat hi van den stoel hem beroere ende het sel of laten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||
[I]nden ommeganc des stoels mact een cirkel mit enen messe, na dat du en dair op gheset hebste, ende hi sel lesen drie werf dat hierna volghet: De grote en wijze koning Salomon gedroeg zich niet steeds volgens Gods wens. Op hoge leeftijd keerde hij zich zelfs af van de God van zijn voorouders en vereerde hij de afgod Elihim. Zijn harem had hij bevolkt met buitenlandse vrouwen die hun eigen goden vereerden, voor wie Salomon in de heilige stad tempels had laten oprichten. Zijn theologische en demonische wijsheid was legendarisch geworden; zijn magische lamp en beroemde zegel stelden hem in staat de geesten der hel te doen gehoorzamen. Honderden legenden doen over Salomon (Suleiman) in het Oosten de ronde. Zijn troon was van ivoor, aan beide zijden geflankeerd door twee gebeeldhouwde leeuwen met adelaars erboven; wanneer de koning naderde, brulden - volgens de legende - de leeuwen en de adelaars spreidden hun vleugels uit boven zijn eerbiedwaardig hoofdGa naar voetnoot(1). Deze en andere wondere legenden hebben er zonder twijfel sterk toe bijgedragen koning Salomon tot een magiër te bestempelen, zodat het ons niet hoeft te verwonderen dat in de vruchtbare verbeelding van de middeleeuwen hij een tovenaar werd. Een groot aantal magische geschriften werden hem toegeschrevenGa naar voetnoot(2) die ook in latere eeuwen nog herhaaldelijk ‘vermeerderde’ drukken beleefden. Enkele daarvan mogen hier even speciaal vermeld worden: Clavicula Salomonis; het Boek Lamene, het Boek De Pentaculorum, het Boek De Officiis Spirituum; het Boek Saphar Razziel; het Boek De Novem Candariis; het Boek De quatuor | |||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||
Annulis en een hele reeks andereGa naar voetnoot(1) waaronder, naast het door F. Hälsig gedrukte pentaculum salomonis regis, waardoor men potest quidlibet operari si vult, et habeat quidquid volueritGa naar voetnoot(2), hier vooral dient vermeld te worden een werkje dat Speculum Salomonis heet; deze titel herinnert immers aan de naam van het magisch ‘werk’ dat hierboven door ons uitgegeven wordt. Het experiment dat in deze niet zeer duidelijke tekst beschreven wordt, wordt inderdaad door ‘die wise van babilonien’ ook ‘salomonis spieghel’ genoemd, omdat - zo leert ons de tekst verder - daarin ‘veel subtiil dinghen’ als in een spiegel te zien zijn. Deze verklaring zou ons allicht aan een soort magische spiegel (in de letterlijke zin van het woord) kunnen doen denken, doch van een echte spiegel is verder in de tekst geen spoor meer te bespeuren. Het doel van dit magisch experiment is immers dat het ‘enen mensche in een vre des daghes een conincrike soude doen regieren’. Om dit doel te bereiken - zo lezen we in de tekst - grifte Salomon, geprikkeld door het gemak waarmee de andere tovenaars de wonderwerken volbrachten ‘inden boec der eerster beghiinselen’ drie magische ‘karacteren’ op zuiver was: fennoch, cumbanichel en polidon. Daarop gebood hij een mens die zich tot het experiment wilde lenen, op een eikenhouten stoel met drie poten te gaan staan en naar het Oosten te kijken. Onder de rechter stoelpoot legde Salomon het teken fennoch, onder de linker cumbanichel en onder de derde, aan de rugkant van de proefpersoon het woord polidon. Als het juiste ogenblik is aangebroken - wellicht is bedoeld wanneer de gunstige astrologische planetaire conjuncties aanwezig zijn - moet de magiër, die Salomons experiment wil nadoen, met de linker voet dezelfde voet van de persoon op de stoel aanraken, zodanig dat deze laatste ‘hem beroere ende het sel of laten’. Met dit laatste is misschien bedoeld dat hij zal bewegen en van de stoel loskomen. De magische cirkel mag bij een dergelijk experiment natuurlijk niet ontbreken: rond de stoel wordt hij met een mes getrokken nadat de persoon op de stoel geklommen is, zodat de proefpersoon zich aldus binnen de magische cirkel bevindt. Een soort gebed | |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
moet driemaal gezegd worden zonder dat het duidelijk is of dit vóór of na het aanraken van de linker voet moet gebeuren. Dit merkwaardig experiment, dat hier echter wellicht in een corrupte versie voorkomt, steunde waarschijnlijk op de, naar kabbalistische opvattingen, grote kracht der woorden. De zonderlinge tekens zijn, naar we kunnen vermoeden, Hebreeuwse woorden of lettergrepen, die we echter nog niet hebben kunnen terugvinden in de overvloedige magische literatuur. Dit geldt eveneens voor het ganse experiment. Het reeds hierboven vermelde boek Speculum Salomonis vermeldt wel drie spiegels, maar ze verschillen totaal van wat in de tekst uit het Londense handschrift nochtans met dezelfde naam aangeduid wordt. Toch lijkt het wel interessant bondig de spiegels te beschrijven zoals ze in de Speculum Salomonis aangegeven wordenGa naar voetnoot(1). Het gaat om echte spiegels die gemaakt worden uit de zeven metalen (waarbij ook kwikzilver gerekend wordt). Na de reiniging van deze metalen, begint men de arbeid in Gods naam bij een nieuwe maan. In een nieuwe vuurvaste tegel doet men goud en ijzer, en smelt ze op sterk vuur. Daarna schrijft men met duivebloed op papier de woorden ‘Teonemanuel Iskiroh’Ga naar voetnoot(2) en de doopnaam van de persoon voor wie de spiegel bestemd is. Hierop wordt het papier in het vloeiend mengsel geworpen. De tegel wordt van het vuur genomen en op een veilige plaats bewaard. Bij de volgende nieuwe maan wordt de tegel weer op het vuur gezet, koper wordt toegevoegd en na smelting weer hetzelfde beschreven stuk papier. Bij de volgende nieuwe maan herhaalt men deze bewerking met toevoeging van lood, daarna met zilver en ten slotte ook met tin en kwikzilver. Bij iedere fase zal men er zorg voor dragen het papier niet te vergeten. Wanneer de zeven metalen aldus samen gesmolten zijn, laat men de legering staan tot drie dagen na de volgende nieuwe maan; in het uur echter dat volgt op dat waarin de maan nieuw is geworden, smelt men de legering opnieuw en giet de gesmolten massa in drie gereedstaande vormen. Bij het gieten van de eerste spiegel zal men zeggen: | |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
Bij het gieten van de tweede spiegel, spreekt men:
Bij het gieten van de derde spiegel zal men zeggen:
Als de spiegels klaar zijn, wordt de ene zijde gepolijst en op de achterkant schrijft men krachtige woorden en tekens. Bij de volgende nieuwe maan plaatst men ze alle drie in een kastje of kader die ook met figuren overdekt moet worden. Men gebruikt de spiegels als volgt: op papier schrijft men een vraag, legt ze onder de spiegel en het antwoord ziet men in de spiegel. Slechts de persoon voor wie hij gemaakt werd, mag erin kijken. In de eerste spiegel ziet men wat op een bepaalde plaats gezegd wordt. Ook ziet men erin wat in verzegelde brieven staat. In de tweede spiegel ziet men welke de ziekte is waaraan iemand lijdt en hoe hij dient genezen te worden. Hierbij worden de vragen met de urine van de zieke geschreven en de letters bestrooid met vitriool- en galappelpoeder om ze zichtbaar te maken. In de derde spiegel ten slotte ziet men alle verborgen dingen zoals misdaden, diefstal, bedrog, enz. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat hier de alchemistische invloed sterk op de voorgrond getreden is. In de Mnl. ‘salomonis spieghel’ is van een echte spiegel geen sprake, alhoewel misschien een echte spiegel als de hierboven beschrevene, de scribent kan voor de geest gezweefd hebben, wat dan het vermelden van het zien van ‘veel subtiil dinghen’ zou helpen verklaren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
[fol. 68r] 12. Om te reysen haesteliicGa naar voetnoot(1) daermen wil. De zeven planeetplanten die in dit zonderling middel om ‘haesteliic’ te reizen waarheen men wil, de hoofdbestanddelen vormen, verschillen geheel van de enige andere ons bekende lijst van planeetplanten, zoals die voorkomt in het aan Albertus Magnus toegeschreven beroemde werkje, het Liber aggregationis seu liber secretorum Alberti Magni de virtutibus herbarum, lapidum et animalium quorundamGa naar voetnoot(2). In de Nederlanden verschenen eveneens verscheidene uitgaven en werd het boekje ook in de volkstaal omgezet als Dat Boeck der Secreten Alberti MagniGa naar voetnoot(3). Waarom bepaalde planten met een planeet in verband gebracht werden, wordt in dit boekje met een enkel zinnetje verklaard: ‘die virtuten oft crachten hebben si [= de planeetplanten] ghehadt nae dye influentien der Planeten’. In sommige gevallen echter zal ook de naam van de plant of de ene of de andere legende | |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
wel voor deze associatie verantwoordelijk zijn, zoals verder, b.v. bij de bespreking van mercurialis, zal blijken. De plant die volgens het Liber aggregationis aan de maan toegedacht wordt, is Chrynostates genoemd, of, volgens de Nederlandse uitgave, Chynostates. Deze wonderplant wast en vermindert met de maan, doch dit is dan ook het enige dat erover bekend is. In de bovenstaande tekst wordt Luna met herba columbina verbonden. Wellicht is hiermee de Herba columbaria uit het Liber aggregationis bedoeld, alhoewel deze plant aldaar met Venus en niet met Luna geassocieerd wordt. Dit kruid is waarschijnlijk ijzerhard (Verbena officinalis L.). De naam herba columbina wordt door Rembert Dodoens als volgt verklaard: Sommige houden dit cruydt seer bequaem om de Duyven te locken oft by een te vergaderen ende te houden / om dat (na het segghen van Apuleius) de Duyven dat selve liever pleghen te eten dan enigh ander cruydtGa naar voetnoot(1). Aan Mars schrijft Albertus Magnus het Arnoglossum, d.i. de grote weegbree (Plantago major L.) toe; de bovenstaande tekst noemt als Marsplant de diptannus, waarmee wellicht de echte diptam (Dictamnus albus L.) en niet de anti-magische Kretensische diptam (Origanum dictamnus L.) bedoeld zal zijn. Volgens sommigen behoort de echte diptam tot de kruiden die aan Medea, de vermaarde Griekse schutsvrouw van de toverplanten, werden toegeschrevenGa naar voetnoot(2). Van Ravelingen geeft duidelijk de Kretensische diptam op het oog, wanneer hij in zijn Biivoeghsel op Dodoens schrijftGa naar voetnoot(3): Men prijst dit cruydt veel teghen verghift / ende oock tegen alle tooverijen / ende quade belesingen; in sonderheydt als de nieuw ghehoude mans ghebonden oft erghens in beschadight zijn. De plant door Albertus Magnus aan de planeet Mercurius toegeschreven, is het Pentaphyllum, het vijfvingerkruid (Potentilla repens L.) dat soms ook wel serpentina genoemd wordt. In de bovenstaande tekst is het mercurialis, een plant die bij Dodoens ‘Mercuriael oft Tam Binghel-cruydt’ (Mercurialis annua L.) heet. Dit kruid - tegenwoordig bingelkruid genoemd - is volgens hem | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
van den Godt Mercurius ghevonden... geweest; ende daerom by de Griecken van veele Hermoupoa ende by ons van een ieder Mercurialis gheheeten...Ga naar voetnoot(1). Hyoscyamus, het giftige bilzenkruid (Hyoscyamus niger L.), is de Jupiterplant in het Liber aggregationis. In de tekst uit het Londense handschrift krijgt de barba Jovis, de huislook of donderbaard (Sempervivum tectorum L.) deze functie toebedeeld. In deze associatie zal de naamgelijkenis Jupiter (Jovis) en barba Jovis wel een doorslaggevende rol gespeeld hebben. Het venuskruid is voor Albertus Magnus het Peristereon, dat ook met de naam Hieroboran, d.i. Hierobotanè, aangeduid wordt. Het wordt vereenzelvigd met ijzerhardGa naar voetnoot(2). In de hier uitgegeven tekst heeft valeriana, d.i. valeriaan (Valeriana officinalis L.), deze functie. Het is een heksenkruid waaraan grote magische kracht werd toegeschreven, zoals moge blijken uit de volgende passage uit het Cruydt-Boeck: De ongheluckighe ende onsalighe vrijers ende vrijsters ghebruycken de Valeriane in haer minnedrancken; ende tot dien eynde plucken sy die in 't breken van de Mane / als sij in het teecken van den Stier is...Ga naar voetnoot(3). Voor Albertus Magnus is het Saturnuskruid het Affodisius, d.i. wellicht de gele narcis (Narcissus pseudo-narcissus L.), alhoewel sommigen er de vertakte Asphodelus (Asphodelus ramosus L.) in menen te zien. In de bovenstaande tekst is het de betonica, d.i. de betonie (Betonica officinalis L.). Aan Sol ten slotte wordt in het Liber aggregationis de plant polygonum toegeschreven, d.i. het varkensgras (Polygonum aviculare L.). In de hierboven gedrukte tekst is het solsequium, waarmee wellicht de goudbloem (Calendula officinalis L.), een der aan Hekate toegeschreven kruiden, bedoeld zal zijn. Bij Dodoens lezen we over deze plant: Sommige willen 't Solsequium noemen / dat is cruydt dat de Sonne volght / om dat de bloeme omtrent den avont-stondt sich selven in een treckt...Ga naar voetnoot(4). Hieraan voegt Van Ravelingen nog toe: De Alchymisten / vremde geesten ende diepsienighe ondersoeckers der verholentheden der natueren / hebben iet wonder ende vreemts voor | |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
met dese Goudtbloemen / die sy in hun goudt-maecken oock nut segghen te wesen... Maer wy sellen hun die duystere konsten laeten houden...Ga naar voetnoot(1). Het is echter ook mogelijk dat met Solsequium de paardebloem (Taraxacum officinale Mönch) zou bedoeld zijn, die volgens Dodoens door sommigen eveneens Solsequium genoemd wordt en waarover Van Ravelingen niet zonder voorbehoud echter, een bijzonderheid meedeelt, die we reeds hierboven bij no 9 hebben aangehaald. Waarom de zeven planeetplanten niet mogen geplukt worden wanneer de maan zich in het teken van de Ram bevindt, d.i. op de eerste en de tweede dag van de imaginaire en constante maanmaand van dertig dagen, is ons niet bekend. Mogelijk is het dat bij afnemende maan de kruiden gedacht werden ook hun toverkracht te zien afnemen, zodat we dus een verklaring zouden krijgen die op het sympathiegeloof berust. In overeenstemming hiermee zou dan ook zijn dat de kruiden hun volle kracht zouden hebben als ‘de maen vol is’, het geschikte ogenblik volgens de tekst, om tot het plukken der kruiden over te gaan. De Lunaria, de anonieme middeleeuwe Latijnse traktaatjes die handelen over populaire astrologie en waarbij allerlei raadgevingen vermeld worden bij ieder van de dertig dagen van de maanmaand, verlenen geen steun aan de opvatting dat men in het signum Arietis geen planten zou mogen plukken met het oog op een magisch werk om ‘te reysen haesteliic daermen wil’. Alhoewel een vergelijking tussen verscheidene Lunaria duidelijk aantoont dat ze elkaar vaak in detailpunten tegenspreken en op vele andere van elkaar verschillen bij het opsommen van wat wel en van wat niet mag gedaan worden, wanneer de maan zich in een bepaald teken van de dierenriem bevindt, is het toch over het algemeen zo dat het teken van de Ram een geschikt teken genoemd wordt om zich op reis te begeven. Zo leest men in een traktaat de luna per duodecim signa, dat uit de 11e-12e eeuw dateert: Signum arietis... bonum est fundamenta percutere, domus edificare, uxorem ducere non est bonum... bonum est quadrupedia emere et iter pergere...Ga naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
Een andere ‘Sammellunare’ uit de 12e eeuw vermeldt bij Aries wel een reeks te mijden bezigheden, doch van een zich op reis begeven of planten plukken is er geen sprake: Luna commorante in signa Arietis capud non radas nec uentosas in collo ponas. non sanguinem de brachio nec cataplasma aliqua fatias. uomitum aliquid non incipiasGa naar voetnoot(1). De gezondheidszorgen, vooral aan het hoofd, dienen vermeden te worden. Dit geloof vindt zijn oorsprong in de opvatting die Aries voorstelt als het hoofd van de mens regerendeGa naar voetnoot(2). Met dezelfde beperking voor wat de lichamelijke zorgen betreft, wordt Aries een goed teken geacht in een tekst uit de 13e eeuw: Cum autem luna fuerit in Ariete, bonum est incipere opus, incipere iter, et maxime ad occidentem...Ga naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||
13.[fol. 73r] Alse die mane is in den eersten graet van aries, so nem dat vel vander slangen ende puluerizeertet metten viere ende alst ghepuluerizeert is so dracht mit v ende wachtet naerstelike. | |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
ende uwe vriende sellen v trouwelike bi staen ende also moechdi bekennen uwe vriende ende uwe viande. | |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
Deze merkwaardige reeks magische experimenten komt in middeleeuwse handschriften veelvuldig voor, doch is - voor zover ons bekend - in het Middelnederlands slechts hier voorhanden. Deze experimenten zijn alle gebaseerd op de wondere eigenschappen die aan de slangehuid toegeschreven werden, wanneer deze op de eerste dag van de maanmaand, d.i. wanneer de maan zich in het teken van de Ram bevindt, tot pulver verbrand wordt. Van Aries, het eerste teken van de dierenriem, wordt in de Codex Palatinus Vindobonensis 3009, fol. 1r meegedeeld dat het heet en droog van natuur is: ‘Der Wider ist ein zeichen heiszer vnd truckener naturen’Ga naar voetnoot(2) Deze eigenschappen bezit dit teken vooral in de eerste van zijn drie graden, d.i. in de eerste periode van tien dagen (de 1e dekade). De maan daarentegen is, zoals bekend, koud van natuur, en wanneer deze zich in de primo gradu arietis bevindt, kompenseert zij door haar koude ruimschoots de hitte van Aries. Het slangegift, zo geloofde men, wordt schadeloos wanneer het in een koude omgeving terecht komt. Men leest in Conrad von Megenbergs Buch der Natur (1475) dat, wanneer de slangen ‘erkaltent, so schadent si wênig oder gar nicht’. In de Latijnse versies van deze twaalf experimenten wordt als auteur gewoonlijk Johannes Paulinus, Johannis Hispalensis of Johannes Pauli genoemd. Of met deze Johannes dezelfde persoon bedoeld wordt als de bekende Joods-Spaanse vertaler Johannes Hispalensis (12e eeuw) is een vraag die niet algemeen bevestigend beantwoord wordt. Toch is het wel waarschijnlijk dat deze vertaler, ook wel Johannes van Toledo of Johannes de Luna genoemd, deze experimenten uit het Arabisch vertaald heeftGa naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
Immers, in een inleidende alinea die in een handschrift uit de 14e eeuw aan de twaalf experimenten voorafgaatGa naar voetnoot(1), leest men: [C]um ego Johannes hyspanicus essem in alexandrea ciuitate egyptorum reperi quendam librum qui salus vite appelatur continens .-c. experimenta quae inferius de serpentis coreo continentur quae plerumque solunt in messaricis inueniri. Illum autem liber fecit allchanus phisicus qui experimenta tamque ab eo scripta asserit esse vera. Ego autem transtuli de arabico in latinumGa naar voetnoot(2). Uit deze inleidende tekst blijkt dat deze experimenten van Arabische (Egyptische?) oorsprong zijn en geschreven werden door een zekere Allchanus, een auteur waarover echter verder niets bekend isGa naar voetnoot(3). Wanneer de titel Salus vite een vertaling is uit het Arabisch, was hij wellicht - zoals dat wel meer in Arabische titels het geval is - een woordspeling, daar in het Arabisch de woorden voor slang en voor leven bijna gelijkluidend zijnGa naar voetnoot(4). De titel van de twaalf experimenten met slangepulver, die in de Mnl. versie ontbreekt, komt in de Latijnse versies voor als: De viribus corii serpentis pulverisati; 12 experimenta naturalia de corio serpentis, translata a Johanne paulino ab arabico in latinum; De spolio serpentis, en - niet zonder zin voor humor - ook als: De pelle serpentis .xii. experimenta et quaedam vera! In andere Latijnse versies echter ontbreekt deze titel en ook de inleidende alinea. J.W.S. JohnssonGa naar voetnoot(5) heeft gepoogd de Latijnse tekst van de experimenten te reconstrueren aan de hand van vijf handschriften: München Hs. 534, fols. 42v en 36v, Kon. Bibliotheek te Kopenhagen Hs. 1658, fols. 83v-84v, Leipzig Univ. Bibliotheek Hs. 1186, fols. 111v-113v en Hs. 1183, fol. 84v, en Trier Stadsbibliotheek Hs. 276, fol. 69v. De eerste twee door hem gebruikte handschriften | |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
dateren echter uit de 16e eeuw. Toch zijn er reeds teksten bekend die tot de 14e eeuw opklimmen, een ervan komt voor in Hs. 3000 (fols. 1-2r) van de Nationale Bibliotheek te WenenGa naar voetnoot(1). Nog in de middeleeuwen werden de experimenten in verscheidene talen vertaald: een Franse versie (Parijs, Bibliothèque nationale, Hs. 19994, fols. 160v-162v), een Engelse (Londen, British Museum, Hs. 26011, fol. 121) en een Duitse (Kopenhagen, Kon. Bibl., Hs. 1688) werden door Johnsson uitgegeven in de hierboven reeds vermelde bijdrage. De door hem meegedeelde Duitse versie dateert uit de moderne tijd, doch ook in de middeleeuwen komt de tekst vanaf de 14e eeuw in Duitse vertaling voor, in niet minder dan negen handschriftenGa naar voetnoot(2). De Mnl. tekst van de experimenten volgt de Latijnse versies, waaruit hij zonder twijfel vertaald werd, van tamelijk nabij. Alleen werden enkele details weggelaten, zoals blijkt uit de versie uit MS. Arundel 251 dat in het British Museum te Londen bewaard wordt. Deze versie laten we hier volgen, daar ze - alhoewel het Latijn hier en daar corrupt blijkt te zijn - goed de oorspronkelijke teksttraditie weergeeft en bovendien nog niet gedrukt werd: Cum igitur luna fuerit in primo gradu arietis, pulueriza corium serpentis cum igne et puluerizatum porta tecum et custodi eum diligenter. | |||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||
disputare, ponit in hora disputationis de isto puluere modicum sub lingua sua a illo potitur superari. Et hoc ego Johannes Paulinus inter toties sum expertus. Hieraan voegt de Latijnse tekst nog toe dat dezelfde auteur nog meer dergelijke experimenten meedeelt, die echter nobis uidentur incredibilia propter vnius rei varios effectus siue diversis virtutes. In de tekst uit een ander handschrift eveneens uit het British Museum, MS. Royal D XII, fols. 112-113r, wordt ook gezegd dat Johannes in hetzelfde boek Salus vite, nog meer dergelijke experimenten meedeelt die ‘Alcanus’ samenstelde. Op de tekst volgen in dit handschrift allerlei ‘recepten’ waarin slangehuid en -bloed het hoofdbestanddeel vormen. Ten slotte willen we er nog even op wijzen dat C. Bartsch uit een Duits handschriftGa naar voetnoot(1) (einde 16e of begin 17e eeuw) twee korte teksten meedeelt die sterke gelijkenis vertonen met het zevende en het elfde experiment van AlcanusGa naar voetnoot(2): Item so eyner zueyffellt an ettlichen zukünftigen zufellen oder sachen, welcher gestaldt oder wege ich die möchtten begeben, so strewe er dis pulffer auf dein heubt, vnd das heubt mit eynem tuch vmbunden, vnd sich schlaffen gelegt, so würdt er im schlaffe sehen welcher gestaldt vnd wie es sich begeben werde. | |||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||
14.[fol. 79r] Dit is dat beste experment dat men in al die werlt [vint] van vrienscap te maken of minne tusschen man ende wiif ende is dat sekerste dat men vinden [kan]. Ende heet in latiin Amor hereos, dats te seggen bernende onvergan[ke]like minne, ende is die blome van allen expermenter. | |||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||
habent et potestatem super illos spiritus in orbis quatuor partibus videlicet. Astaroth. aroch . godras . Vynicon. De ‘blome van allen expermenter’, het puik van alle magische experimenten, heet volgens de hierboven staande tekst ‘Amor hereos’, een zonderling middel om erotische liefde op te wekken. De tekst lijkt niet volledig overgeleverd te zijn, zoals trouwens blijkt uit de vermelding van ‘dat beelde... so alst hier na staet’, doch dat in het Hs. ontbreekt. Bovendien breekt de tekst in het midden van een zin af. Het ‘experment’ bestaat uit drie delen: eerst dient men met een stalen stift op een versgebakken tegel een afbeelding te griffen van de persoon wiens liefde men wil opwekken. Het beeld moet | |||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||
getekend worden volgens een welbepaalde volgorde op een vrijdagnacht bij wassende maan. Dit laatste is blijkbaar een sympathiegedachte: zoals de maan wast, zo moet ook de liefde bij de bezworen persoon toenemen. De hulp van de bekende liefdegodin Venus wordt ingeroepen, een vuur van hout wordt aangestoken en met de tegel in de hand keert de magiër zich naar het zuiden. Hierop volgt een Oratio in het Latijn die driemaal moet gebeden worden. Als derde deel van het experiment wordt een Latijnse conjuratio opgezegd. Het is die waarbij de ‘princeps meridialis astaroth’ bezworen wordt. Deze bezwering moet wellicht ook een paar maal herhaald worden, zoals we kunnen opmaken uit de woorden ‘te zuden eerst ghekeert’. Een bezwering van de ‘Geisterfürst’ Astaroth treft men ook aan in de zg. Grimoire van Paus Honorius die door J. Scheible uitgegeven werd naar een handschrift in het bezit van een boer uit SchwabenGa naar voetnoot(1). Deze bezwering vertoont echter geen gelijkenis met de hierbovenstaande Latijnse tekst. Bovendien wordt in deze Grimoire beweerd dat men de geest Astaroth - zoals trouwens ook Lucifer, Beelzebub, Asmodai, en talloze andere - slechts bij afnemende maan kan bezweren, een trek die ook niet met de tijd, aangegeven in onze tekst, overeenstemt. De vorm van magie die we hier aantreffen, nl. die met behulp van een afbeelding van de persoon waarop de magische werking gericht is, is over de ganse wereld verspreid en klimt tot het Steentijdperk op. De band tussen de afbeelding en het levend wezen wordt gelegd ofwel door iets dat aan de persoon toebehoord heeft, in het beeld in te werken, ofwel door er zijn naam op te schrijven, of nog, door, onder het maken of tekenen van het beeld van de persoon, te zeggen dat deze afbeelding de te bezweren persoon verbeeldt. Dit laatste is in de bovenstaande tekst het geval: ‘ic, N., make di beelde in vorme ende in ghelikenisse dis menschen, N.’. | |||||||||||||||||||||
15.[fol. 222r] Hoe men honde sel doen dansen ende baleren. Recipe die cullen van jenetten; die vintstu totten lamswerkers ende wrincse in een cleedekiin ende werpse voir die honden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||
Dit experiment is blijkbaar gesteund op de natuurlijke vijandschap tussen hond en kat. De geur van de ‘cullen’ of testikels van de civetkat werd gedacht de honden zodanig te zullen ophitsen dat ze aan het springen en dansen zouden gaan. Deze korte tekst is ook lexicologisch van belang: het woord ‘baleren’ betekent volgens het Mnl. Woordenboek: 1) dansen; 2) trappelen met de poten. Dit laatste is volgens Verdam alleen voor paarden gebruikelijk. Uit deze tekst blijkt dat ook honden kunnen ‘baleren’. De spelling ‘jenetten’ komt in het Mnl. Woordenboek niet voor (zie echter s.v. genet; dit wordt verklaard als civetkat). Hetzelfde woordenboek geeft voor lamswerker (s.v. lammerijn) de betekenis ‘werkman die klederen voert met lamsvellen’ en ook de ruimere betekenis: foureur; deze laatste is ook in no 15 geldig: vellenbewerker. Een parallelle versie van dit experiment komt voor in Den Sack der Consten, een volksboekje, dat naar het enig bewaarde exemplaar, gedrukt in 1590, door W. Van Eeghem werd heruitgegeven. Hier luidt de tekst als volgt:Ga naar voetnoot(1) Neemt die Kullen van een Gheyte / ghy sultse vinden totten grau werkers oft Bontwerkers huys. Als ghy die hebt so wint se in een cleet wel vast / dan werptse voor die honden sy sullen dansen op strate oft in huys. Het woord ‘jenetten’ uit de tekst in het Hs. werd hier corrupt overgeleverd als ‘Gheyte’. | |||||||||||||||||||||
16.[fol. 222v] Dat een paert niet gaen sel moghen sinen wech. Een tekst die bijna letterlijk met de bovenstaande overeenstemt, werd door C. Bartsch uitgegeven uit een Duits handschrift: Das keyn ross über den weg mag gehen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||
vnd bedecke es mit erdreich, dieweil es alda liegt, so mag kein ross darüber gehenGa naar voetnoot(1). In het reeds vermelde en zeer merkwaardig volksboekje, Den Sack der Consten, komt hetzelfde middel eveneens voor en wel in de volgende bewoordingenGa naar voetnoot(2): Om te doen dat een Peert niet en sal connen oft willen gaen door oft over een strate: Leghet die Daermen van een Wolf dweers over die strate / ende bedect die met aerde / of sandt / ende niet een peert en sal willen door die strate gaen / also lange als die Darmen onder die strate liggen. Wijzen we er verder op dat het woord ‘wolfsderm’ in het Mnl. Woordenboek niet voorkomt. | |||||||||||||||||||||
17.Wiltu een slanghe nemen in diin hant sonder deren. Sint-Janskruid of hertshooi (Hypericum perforatum L.) werd reeds in de oudheid als een heil- en toverplant beschouwd. De heilige Hildegard, Albertus Magnus, Paracelsus en de Zieneres van Prevost, allen spreken ze met verering over het Sint-Janskruid. Zo schrijft Paracelsus: Dies Kraut und seine Tugend ist nicht zu beschreiben, wie hoch sie ist. Keine Arznei ist in allen Rezepten, die alle Zufälle so gut und ganz heilet als diese PerforataGa naar voetnoot(4). Dit kruid met zijn gele bloembladen, dat omstreeks het feest van de H. Johannes (24 juni) bloeit, heeft sap dat door aanraking met de lucht een rode kleur aanneemt. Allerlei bijgeloof werd aan dit kruid verbondenGa naar voetnoot(5). Het diende tot waarzeggerij, het maakte de soldaten onkwetsbaar. Wanneer het rode sap op een geweer gestreken werd, trof ieder schot raak; in de schoenen gelegd, maakte het onvermoeibaar bij het gaan. Op heksenprocessen ten | |||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||
slotte werd het geacht de heksen te beletten hardnekkig schuld te blijven loochenen, daar het hun toverkracht te niet deedGa naar voetnoot(1). Het is dan ook niet te verwonderen dat ook een giftige slangebeet geen schadelijke uitwerking kan hebben op een hand die met het sap van dit wonderkruid ingestreken werd! | |||||||||||||||||||||
18.Hoe men sel maken een paert oft doet waer. Het beroemde toverboekje, Le Petit Albert, dat tot in de 19e eeuw nog steeds werd herdrukt, bevat een tekst die praktisch geheel met de hierboven staande overeenstemtGa naar voetnoot(2): Pour faire tomber un cheval comme s'il était mort. Dit gebruik van de tong van de slang hoort thuis bij de experimenten met slangehuid die we reeds hierboven gelegenheid gehad hebben te bespreken (zie bij no 13). | |||||||||||||||||||||
19.[fol. 232r] Dit is die computacieGa naar voetnoot(3) van minnen die de coninc behentatus vant ende maecte. | |||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||
graeftGa naar voetnoot(1) in houte, ende dat men daer mede seghelt enich broet of dat men eten mach, ende gheuet yemant tetene, die sel di sere minnen; ende tekent dese selue ghetale in enen clede dat ghi draget, hi of si en sellen niet mogen van v versceiden siin. Ende dat minste ghetal vanden tween is .220. ende dat meerre ghetal is 284. Ende dese computatie wert oec wel met granen van passularenGa naar voetnoot(2) of in kernen van appel garnaetGa naar voetnoot(3), ende wermede dat ghi wilt van vruchten diemen eten mach, ende dat is bi ghetale ende niet bi figuren. Ende ic hebbe dese voirs. computatien also si siin dicwile ghedaen, ende ic ben des wel expert, ende ic vant die warheit in hem also hier bouen gheseit is. De ‘computacie van minnen’ waarvan de samenstelling aan een ons onbekende ‘coninc behentatus’ wordt toegeschreven, is een voorbeeld van de getallenmagie, waarvan - voor zover ons bekend - geen enkel ander Mnl. voorbeeld voorhanden is. Alle volkeren van de oudheid beschouwden bepaalde getallen als heilig en maakten ze tot het voorwerp van een bijzondere verering. Aan bepaalde getallenverbindingen werden geheimzinnige krachten toegeschreven waarvan de oorsprong dikwijls niet meer te achterhalen is. De Joden zagen in zekere getallen en maten een opzet van de Voorzienigheid; voor hen waren ze ‘des monuments commémoratifs ou des prophéties mathématiques’Ga naar voetnoot(4). Ook de Kabbalisten hechtten grote waarde aan zekere getallen en het is wellicht aan hun invloed dat het optreden van de getallen in de bovenstaande tekst moet toegeschreven worden. De precieze betekenis van deze getallen is hier echter onduidelijk. | |||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||
20.Om minne van vrouwen te crigenGa naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||
seldi stoppen mit goutsmeetsaedeGa naar voetnoot(1), ende ghi sult maken een gat int huus daer die mensche woent voir wien da dat beelde ghemaect is, of in wat huse gi wilt, ende daer so suldi dat beelde grauenGa naar voetnoot(2) mit den hoefde opwert, ende bedecket met aerden. Derna so neemt wieroc, galbanumGa naar voetnoot(3), elx 2 .Ʒ. ende werpet int vier, ende als die roec op gaet, so segt: ‘beheymenez, meneneyduz, caynaures. Ic mane den geest van aldus een wiif ende haren wille tot alsulken man, bi den craften van desen geesten voirs. ende biden crachten ende mogentheden deser geesten beheydraz, anleyuz, manitaynus’. Onmiddellijk sluit bij het nummer 19 een andere magische tekst aan die, om hetzelfde doel te bereiken, een geheel andere methode voorschrijft. Eerst maakt men een ‘confectie’ waarvan de samenstelling toegeschreven wordt aan een zekere Deycuz, wellicht een magiër. Als dit brouwsel klaar is, maakt men een wassen beeld van nieuw, nooit te voren gebruikt was, terwijl men denkt aan de vrouw bij wie men de minne wil op- | |||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||
wekken. Men maakt een opening in de mond van het beeld tot op de diepte van de buik en giet het mengsel in deze opening onder het uitspreken van drie magische woorden. Daarop giet men in de opening witte suiker. Met een zilveren naald steekt men vervolgens dwars door de borst van het beeld waarna men weer enkele magische woorden uitspreekt. Het beeld wordt dan in een witte doek gewikkeld met daarboven nog een zijden doek, welke laatste met een zijden draad goed dichtgenaaid moet worden. De twee uiteinden van de draad moet men met zeven knopen samenbinden; bij elke knoop herhaalt men drie magische woorden. Wanneer dit alles volbracht is en men ervoor gezorgd heeft de doeken onder de borst goed aan te spannen, moet men het beeld in een kleine aarden pot stoppen die daarna afgesloten wordt met ‘goutsmeetsaede’. Hierop begeeft de magiër zich met de pot naar het huis van de persoon die hij in zijn macht wil krijgen. In haar huis maakt hij een gat, plaatst de pot erin zodanig dat het beeld rechtop staat, en bedekt het geheel met aarde. Het ganse ritueel eindigt met een rookoffer waarbij door de kracht van een aantal geesten de vrouw bezworen wordt haar liefde aan een bepaalde te noemen persoon te schenken. Ten slotte keert de magiër naar zijn eigen huis terug, in de vaste overtuiging dat de vrouw niet zal kunnen ‘rusten noch slapen noch yet doen’ tot ze toegegeven heeft aan de wil van de man tot wiens voordeel de magie uitgevoerd werd. De vrouw zal, eveneens door de kracht van het ritueel, onweerstaanbaar gedreven worden tot de plaats waar haar afbeelding begraven werd, zo dit niet gebeurd is in haar eigen huis. De magische invloed die op een persoon door middel van een wassen afbeelding wordt uitgeoefend, is welbekend in de volkskunde en was in de middeleeuwen blijkbaar zo sterk verspreid dat verscheidene predikanten het nodig vonden ertegen te waarschuwenGa naar voetnoot(1). Ook de Nederlander A. Wier vermeldt het gebruik van deze beeldjes in zijn De Praestigiis daemonumGa naar voetnoot(2): Damnum alicui inferre se credunt, si imaginem conficiant in eius nomine quem laesum cupiunt, ex cera virginea nova... Item collo appenditur | |||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
filo novo effigies, quae acu nova in membro laedendo figitur, recitatione verborum, quae ob curiosos studio praetermittenda censui. Naast afbeeldingen die naar de tekenen van de dierenriem gemaakt werden en waarvan een voorbeeld voorkomt in het maanboek waarover verder sprake (bij de ceremoniën te verrichten wanneer de maan zich in het teken Cancer bevindt), vermeldt Agrippa von Nettesheim ook nog een andere soort beelden. Bij deze laatste soort schrijft hijGa naar voetnoot(1): Es gibt noch eine andere Art von Bildern, die... dasjenige bereichen und ausdrücken, was die Seele des operirenden verlangt... Von den solchengestalt verfertigten Bildern macht man ihren verschiedenen Kräften verschiedenen Gebrauch, denn bald werden sie an dem Körper angehängt oder angebunden, bald in die Erde vergraben oder in einen Fluss versenkt... Uit deze tekst kan men afleiden dat ook het begraven van het beeld in de aarde een ruim verbreide methode moet geweest zijn en dan ook niet als eigen aan de Nederlandse magie kan beschouwd worden. De gedachte die aan dergelijke praktijken van ‘envoûtement’ ten grondslag ligt, is steeds weer dat het beoogde slachtoffer dezelfde werking zal ondergaan als die waaraan men de afbeelding onderwerpt. In de opvatting van de magiër neemt het beeld niet alleen figuurlijk, doch ook letterlijk de plaats in van de persoon zelfGa naar voetnoot(2). Wanneer - zoals in de hierboven uitgegeven tekst - een liefdeverwekkende drank in de mond van het beeld gegoten wordt, wordt het effect hetzelfde geacht als wanneer de vrouw zelf deze ‘confectie’ zou ingenomen hebben. Wanneer de naald door haar borst gestoken wordt, blijkbaar met de bedoeling haar hart te raken, wordt de uitwerking verondersteld dezelfde te zijn als wanneer men het hart van de vrouw zelf zou geraakt hebben. De gebieden van realiteit en van verbeelding, van het letterlijke en van het figuurlijke, zijn voor de magiër niet duidelijk van elkaar gescheiden; ze maken deel uit van een onscheidbaar geheel, of, om met de woorden van de reeds aangehaalde Agrippa von Nettesheim te besluitenGa naar voetnoot(3): | |||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 98]
| |||||||||||||||||||||
Teksten nr 21, nr 22, nr 23 en het begin van nr 24
(Wellcome Historical Medical Library, MS. 517, fol. 235r) | |||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||
Je nachdem nehmlich sie, welche mit Bildern operiren, ein solches Bild behandelen, so soll es auf dieselbe Weise denen ergehen, für welche das Bild bestimmt ist, dessen Wirkungen von dem Willen der operirenden geleitet werden. | |||||||||||||||||||||
21.[fol. 235r] Dits omme muse te veriagen wt wat stede dat ghi wilt. Formulieren om knaagdieren (vooral ratten) te verjagen zijn in de Nederlandse incantatieliteratuur niet onbekend. In zijn compendium heeft J. Van Haver er een vijftiental verzameld, die vooral uit de Kempen blijken afkomstig te zijn en links en rechts in boek en tijdschrift verspreid lagenGa naar voetnoot(3). Een vergelijking van deze formulieren met de hierboven staande Mnl. tekst toont aan dat deze laatste volkomen verschilt van de bij Van Haver verzamelde teksten voor hetzelfde doel. Inderdaad, al de door Van Haver gedrukte gelijkaardige teksten steunen op de kracht van het gesproken of (uitzonderlijk) het geschreven woord (zijn no 672). In de door ons meegedeelde tekst zijn het machtige ‘figuren’ waaraan de krachtige werking toegeschreven wordt. Deze geheimzinnige tekens houden duidelijk verband met de middeleeuwse astrologie, zoals uit de kontekst blijkt: ‘welke figuren te gader siin in den teken van leo van sterren die fix siin’. Het neerschrijven van de ‘figuren’ moet gebeuren wanneer de zon (schijnbaar althans) het teken van de dierenriem dat de Leeuw genoemd wordt, doorloopt, dus einde juli-begin augustus, de | |||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
periode waarin de landbouwers er alle belang bij hebben de nieuwe graanoogst voor knaagdieren te beveiligen. De geheimzinnige tekens waaraan blijkbaar een wonderbare kracht toegeschreven werd, zijn schrifttekens, die als symbolen voor geesten gebruikt werden. Het heeft ons veel moeite gekost de weliswaar slechts gedeeltelijke oplossing van deze tekens te vinden, wat niet te verwonderen is, wanneer men bedenkt dat de magiërs die er gebruik van maakten, er alle belang bij hadden deze betekenis geheim te houden en aldus voor profanatie en gebruik door onbevoegden te behoeden. Dit vermoeden werd bewaarheid toen we na lang en vruchteloos zoeken, in de waardevolle verzameling van curiosa die door J. Scheible werd uitgegevenGa naar voetnoot(1), een passage ontdekten die de gedeeltelijke sleutel tot de oplossing van de geheimzinnige symbolen bracht. Daar lezen we immers: Nun müssen wir auch von den Charakteren und Siegeln der Geister sprechen. Die Charaktere sind nichts Anderes als gewisse unverständliche Buchstaben und Schriftzuge, um zu verhüten, dass profane Leute den heiligen Namen der Götter und Geister sich bedienen und sie lesen können...Ga naar voetnoot(2).Hier vernemen we ook dat men bij de Hebreeërs verscheidene soorten ‘Charakteren’ gebruikte: b.v. het oudste schrift waarvan Mozes en de profeten zich bedienden; een andere soort is het schrift dat door Esra ingevoerd werd; nog een andere soort noemt men ‘die Schrift des Uebergangs über den Fluss’Ga naar voetnoot(3). De voor ons doel belangrijkste soort is echter het zg. schrift van de Malachim of Melachim, d.i. van de engelen, een schrift dat ook wel koninklijk schrift genoemd wordt. Van deze laatste schriftsoort geeft Scheible dan een - wellicht onvolledige - lijst op waarin een aantal vormen voorkomen die we ook in de hier uitgegeven teksten terugvinden. We laten ze hier dan ook volgenGa naar voetnoot(4): | |||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||
De drie tekens die in de Mnl. tekst om ‘muse te veriagen’ op een koperen plaat dienen geschreven te worden, zijn gemakkelijk in de bovenstaande lijst terug te vinden: het eerste teken vertoont grote gelijkenis met het teken Beth; het tweede teken is Pe, het derde Resch. Alhoewel J. Scheible duidelijk vermeldt dat de letters van het Hebreeuwse alfabet gebruikt werden als symbolen voor geesten, is het ons niet gelukt te achterhalen welke geest met elk teken precies bedoeld zou kunnen zijn. | |||||||||||||||||||||
22.Omme te veriagen vliegen wt wat stede gi wilt. Wat hierboven bij no 21 gezegd werd geldt ook in sterke mate voor deze tekst. In het Nederlands zijn tot op heden geen teksten | |||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||
bekend die tot doel hebben ‘te veriagen vliegen wt wat stede gi wilt’. Een parallelle Engelse tekst die uit een zestiende-eeuws handschrift door C.J. ThompsonGa naar voetnoot(1) uitgegeven werd, vertoont echter wel een sterke overeenkomst met ons nummer 22: To expel and drive away flies from any place, write these signs on a plate of tin:Het middelste van deze drie tekens vertoont gelijkenis met het voorlaatste en het laatste teken uit Scheibles lijst (Caph en Jod). Wanneer we Thompsons middelste afbeelding echter vergelijken met de middelste figuur uit ons no 22 en met de derde figuur uit ons no 21, valt er een nog sterkere gelijkenis waar te nemen. Het lijkt ons waarschijnlijk dat de nu eens horizontale dan weer vertikale positie van het teken louter toevallig is, en dat hier dan ook het teken Resch bedoeld is. Vermelden we terloops dat hetzelfde teken (in vertikale positie) eveneens voorkomt in de figuur die de dertiende ‘citatie’ vergezelt in Doctor Faustus dreyfachen HollenzwangGa naar voetnoot(2). De derde figuur uit no 22 vertoont een zekere gelijkenis met de letter Aleph uit Scheibles lijst; de eerste figuur komt echter in de (wellicht onvolledige) lijst niet voor, doch is naar alle waarschijnlijkheid eveneens een Hebreeuwse letter. Deze drie symbolen moeten op een tinnen plaatje geschreven worden ‘in den derden facies opgaende van scorpione’, d.i. omstreeks het midden van november. | |||||||||||||||||||||
23.Wiltu dat enich mensche lopende comt tot di of tot dier steden daer du best. | |||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||
sel siin in den dage ende in der vren van Venus ende dat dander Facies van taurus op gaet ende dat Venus int ascendent is ende in diere vren so scriift wat namen dat du wilt dat tot u come, dan so neemt dat hoeft van dien doec ende hi sel staphans tote di comen ende dit siin die figuren: Een gelijkaardige magische tekst hebben we tot nu toe nergens kunnen ontdekken. In alle geval is in de Mnl. incantatieliteratuur een dergelijke tekst tot op heden niet voorhanden. Weer is het opvallend hoe het ganse gebeuren dient plaats te vinden op een welomschreven astrologisch gunstig ogenblik. Zoals in de voorgaande twee teksten zijn de ‘figuren’ ook hier te beschouwen als Hebreeuwse lettertekens, gebruikt als symbool voor geesten. Slechts twee ervan hebben we kunnen identificeren: het tweede teken is Tau, het derde Samech. Uit de vermelding van ‘Venus’ en van het doel van de tekst nl. ‘dat enich mensche lopende comt tot di’ blijkt dat deze tekst tot het domein van de liefdetover behoort. Ook in J. Van Havers compendiumGa naar voetnoot(1) wordt de ster Venus in verband gebracht met de liefde, doch dit is de enige gelijkenis die de aldaar gedrukte teksten hebben met ons no 23. De vijf figuren moeten geschreven worden op een linnen doek, samen met de naam van de persoon die men wil tot zich doen komen, wanneer de planeet Venus boven de horizon verschijnt en ‘dander Facies van Taurus opgaet’, d.i. in het begin van mei, dus in de lente, wat er eveneens op wijst dat we hier met liefdemagie te doen hebben. | |||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||
24.[fol. 235r] Ghi sult weden dat een deel van caldeen ende van egipten seggen dat de mane instort ende insendet de influencie vanden planeten in deser werelt, ende derom so maecten si werken der sacrificien ende bedinge totter manen, also dic als si inginc in een sonderlingeGa naar voetnoot(1) teken. Ende dat eerste is als die mane is in ArieteGa naar voetnoot(2). [fol. 235v] Als ghi wilt aen v trecken die cracht ende die macht der manen als si in dat teyken is van Aries, inder huren als si al vol opclimmet, want dan so ist beter ende oirbarlikerGa naar voetnoot(3) diinre biddinge ende inder seluer vren, so seldi v coronerenGa naar voetnoot(4), ende gi selt gaen in een stede die groen is ende waterachtich, dat is bi eenre riuiren die lopende is, ende gi selt me v brengen een haen die siin camme gespleten heeft, ende dien haen so seldi onthoueden mit een bene, ende gi en selt den haen in geenre manieren genaken met yser, ende keert v aensicht toter manen wert, want dat is heymelihede bi hem herde grot. Ende set voir v .ij. wieroecvate van yser vol bernender colen, ende daer so seldi alleinkenGa naar voetnoot(5) luttel van den wieroec der in werpen tote dat die roec op slaet, ende dan so recht v op iegen die mane tusschen beide die wieroecvate, ende siet die mane an, ende segt: ‘O gi lichtende maen, gi siit geeert ende scoen, want ghi breect die donkerheit met uwen lichte. Ic come tot v otmoedelike ende bid v otmoedelike ende eysche loen van al sulkenGa naar voetnoot(6) dingen’. Hier so bid uwe bede. Derna so seldi voirt gaen tien screden van diere statGa naar voetnoot(7), ende altoes die maen aensiende ende die voirs. woirde weder seggen. Ende set een vanden wierocvaten | |||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||
voir di ende daer in so seldi doen Ʒ 4 storacxGa naar voetnoot(1); dan so seldi uwe sacrificie uerbernen. Ende gi selt dese figuren die hier na staen, figurerenGa naar voetnoot(2) mitter aschen vander sacrificien ende mit wat soffraen in een blat van houte, ende dit blat so seldi int vier bernen, ende staphans alse die roke opslaet, so seldi sien een forme van een sconen mensche ende wel gecleet biden wieroecsvat staende. Ende dien so seldi uwe bedinge bidden ende si sel vervvlt werden van den [fol. 236r] seluen. Ende als gi yet bidden wilt na desen voirs. so seldi dit voirs. werc weder [o]verdoen, ende inder seluer formen so sel hi hantwoirden uwer vraginge. Ende dit is die figure:
Alse die maen is in tauro ende [ghi] her cracht ende her macht wilt aen v trecken. So seldi ten eersten weten dat die maen heeft menigerhande werken ende menigerhande macht in elken tekene. Ende als ghi her werc wilt doen, so coemt in al sulke stede als wieGa naar voetnoot(3) hiervoir hebben geseit int voirste tekenGa naar voetnoot(4). Ende gi selt voir v dragen een haen ende een wierocvat met viere, ende gi sult v cleden met linnen clederen, ende gi sult doen uwe mouwe op u hoeft. Ende hebt bi u staende een ketel vol waters, ende dat water sal gesoden siin met houte van nootbomen. Ende neemt dat water met uwer rechter hant ende werpet op die slinker hant ende aldus so soldi dwaen uwe armen ende u aensicht ende wacht wel dat die mouwe van den houet niet en ga. Daer so seldi mitten seluen water wasschen uwe voeten, ende dan so seldi hebben een tobbeken dat nuwe is, daer niemants voete in gheweest heeft, ende dat dit vat si omwonden mit groen linnen laken ende mit | |||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||
roden. Ende van diere stede der gi dan siit, so werpt v neder te biddene ende sect: ‘Ribharim . ribharim . cayphemin . cayphemin . daforim daphorim’.Dese namen so seldi twintich weruen seggen, derna so seldi v derGa naar voetnoot(1) oprechten ende gi selt weder comen totten ketel mitten water, ende gi selt uwe hande dwaenGa naar voetnoot(2). Ende dan so seldi [die] sacreficie onthoueden, ende gi sellet braden, ende dese voirs. woirde seggen. Ende also lange als gi dit werc doet, so seldi altoes suffrungerenGa naar voetnoot(3) met wieroec ende met mastic. Ende dan so seldi sien een man, ende [fol. 236v] dien so seldi bidden uwe bede ende al dat ghi wilt dat sal vervvlt werden. Nv merct hier een wonderlic dinc. Het was een mensche die hem onderwant van desen werke, ende die seide mi, dat hi eenen vrient hadde dat ye ghecreechGa naar voetnoot(4), ende hi was comen tot groter armoede. Ende hi seide dat saturnus was heer van den ascendentGa naar voetnoot(5), ende die selue saturnus was oec werker siinr infortunen ende siinre armoede, ende hi toende hem die oracie vander manen, doe si in tauro was, ende hi dede al siin werc ende hi toende hem die voirs. figure vanden man. Ende hi dede siin bedinge tot dien man, ende clagede hem sine armoede, ende hi sach dat die man hem bider hant nam, ende leydene tot enen sloet, ende seide hem dat hi daer grauen soude, ende also dede hi. Ende hi vant daer enen scat daer hi alteGa naar voetnoot(6) riic mede wert. | |||||||||||||||||||||
Vander manen als si is in gemini.Als die mane is in gemini, ende gi sine cra[c]ht ende macht wilt aen v trecken. So gaet tot eenre hoger steden daer vele wiints siin, ende draecht een haen met v ende de suffrun- | |||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||
gacieGa naar voetnoot(1) voirs., ende een riet van latoenenGa naar voetnoot(2) dat gheel si, ende dat drie cubitusGa naar voetnoot(3) lanc is, ende oec een wieroecvat daer gi vier in selt hebben ende ontfonken bi dien riede blasende. Ende int vier so doet een 5 lb. storaxGa naar voetnoot(4), ende set dat een ende vanden riede opt vier, alse daer de roec opgaet ende dat ander ende ter manen w[er]t, also dat de roec vanden wieroecvaten recht op toter manen slaet. Daerna so werpt opt vier wieroec 2 q ende een luttel ambre, ende laet den roec opslaen biden riede, also wi voirs. hebben. Derna recht yegent vier vanden wieroec [fol. 237r] vat, so seldi sitten, ende gi selt dat riet nemen in uwen handen, ende maect daermede een cirkel. Ende maect van v seluen of ghi waert dat po[i]ntGa naar voetnoot(5) vanden cirkel. Daer so neemt seuen scillen van seuen bomen, ende legse omtrent den cirkel, recht in seuen delen om den cirkel. Ende gi selt van uwer sacreficie seuen delen maken, ende elc stuc seldi leggen op een vanden seuen scillen. Ende als dit gedaen is, so seldi dat vier ontsteken mitten riede tote dat dat sacrificium verbernt si. Ende daerna so recht v op mits inden cirkel: ‘O blickende ende lichtende maen, die in uwen rike geeert siit, ende gi siit gheset in die stede ende in uwer exaltacien ende in uwen grade, want gi guverneert dese werelt met uwer macht ende met uwen gheest; daerom so bid ic uwer geesteliker mogenthede, dat gi mi wilt doen aldus ghedaen dincGa naar voetnoot(6)’. Dan so seldi uwe bede stellen ende gi selt v ter aerden werpen biddende ende eyschende ende selt seggen: ‘abrutim abrutim ghebrutim ghebrutim’. Dese worde seldi twintich weruen seggen; dan so seldi v hoeft opheffen vander aerde. Ende gi sult sien een forme alse voirs. is, ende dien so seldi uwe peticieGa naar voetnoot(7) bidden ende het sal vervvlt werden mitten werken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||
Vander manen als si is in CancroGa naar voetnoot(1).Als die mane is in cancro, ende gi her cracht ende haer macht wilt aen v trecken, so climmet op een hoge stede als op een stede die verheuen [is], op een smalen campGa naar voetnoot(2). Derna so [fol. 237v] nemt ter rechter side ende ter slinker siden, ende voir ende achter, enen haen ende selten onthoueden ende vanden rechteren vlogel so neemt vier pennen wt, ende also vanden slinkeren vlogel oec vier pennen, ende gi selt sinen bec af houwen ende dit so seldi bernen. [D]erna so seldi nemen dese voirs. pennen, ende doeter toe Ʒ 3 coloquintideGa naar voetnoot(3) ende storax Ʒ 4 ende doet dese wech in enen doec; derna so neemt behen albumGa naar voetnoot(4) Ʒ 2, ende dese sel men mitter aschen vander sacreficien doen, ende men selt incorpererenGa naar voetnoot(5) mit sap van hoelwortelGa naar voetnoot(6) ende hier so seldi maken een forme van een mensche die op een lewe riit. Ende als dit ghedaen is, so recht v op ende set dat beelde voir v, ende ontsteket vier daer gi uwe suffrungacieGa naar voetnoot(7) in doen selt, ende segt: ‘O mane, gi siit vervvlt met uwen lichten ende vol van goedertierenheden ende scoenheden ende geliic in uwe hoecheyt. Ic storte mine bedinge voir v ende sende v mine bede’. Als dit gedaen is, so maect een cirkel inder aerden ende set dat beelde der midden in dat gi gemaect hebt. Als gi daer in gescreuen hebt den name des geens die gi wilt ondervoet doenGa naar voetnoot(8) of bederuen, dan so comt w[e]der omme te seggen dese woirde die gi geseit hebt. Ende werpt v ter aerden | |||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||
wert. Derna so heft v op, ende neemt ℥ 6 van edicGa naar voetnoot(1), ende stortet ouer dat beelde alte mael. Ende derna so neemt een graenGa naar voetnoot(2) van muscaten ende ambre, dat vierdendeel van eenre dragmen, gallen Ʒ 4, storax 5 lb, ende settet ouer tvier tote dat si wel siin gemenget, ende hier of so maect ballekiins, elx een Ʒ. wegende. Ende suffrungiert dermede de mane 7. nachten lanc, alseGa naar voetnoot(3) alle nacht elx i. vanden [fol. 238r] ballekiins, ende de andere die selmen houden. Die wise die in desen werken hebben ghearbeit, die seiden: eest dat gi met deser suffrungatie suffrungiert wien dat gi wilt, ende hi den roec hierof name, waert man of wuf, nieman en soude mogen weder v seggen, ende gi mochter ouer gebieden als ouer uwe knechten. Ende veel lude hebben dese conste gewrachtGa naar voetnoot(4) als si biden wege souden gaen der vele lewen, scorpionen, beren, slangen ende ander quade beesten waren, ende si worden verlossent mit deser experiencien, als si dese rokinge deden jegen die veniinde beesten. | |||||||||||||||||||||
Vander manen as si is inden Lewe.Als die mane is in den lewe, ende gi haer cracht ende macht wilt aen v trecken, So gaet tot eenre steden daer vele cruden staen, ende draget met vGa naar voetnoot(5) 7 wieroecvaten, ende die seldi al te ringe setten in een cirkel, dat gi daer op die aerde maken selt ende elc deen vanden anderen een cubitus lanc. Ende gi selt altoes hebben uwe aensicht yegen die mane, ende legt een ey van eenre gans tusschen den cirkel ende die wieroecvaten, ende daer in so selmen scriuen dese figuren[D]erna neemt een naelde van latoen die lanc is 3 palmen, ende die naelde seldi houden in uwer rechter hant, ende hebt altoes op v hoeft een geel doec van wollen, alse die | |||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||
van arabien plegen te doene, ende doet aen een hemde dat van wollen is ende geel. Derna so seldi onthoueden in mids vanden cirkel ende vanden wieroecsvaten, een haen die een ghespleten cam heeft, also wi [fol. 238v] gheseit hebben vanden teken van aries. Daerna so seldi die voeten vanden haen verbernen op die wieroecsvaten. Derna so neemt vanden bloede vanden haen mitter naelden, ende gi sult dat bloet laten drupenGa naar voetnoot(1) ouer alle die wieroecsvaten ende opt ey mitter seluer naelden. Ende als dit gedaen is, so seldi v ververrenGa naar voetnoot(2), tellende ij wieroecvaten vanden wieroecsvaten dat voir v geset is, ende neemt dat ey ende dat ander wieroecsvat; derna dat seldi voir v setten, ende slaet daer in mitter voirs. naelden, ende altoes die fumigacie doen opslaen met wieroec, ende met sandalumGa naar voetnoot(3) dat geel is. Ende gi selt viiftien weruen seggen: ‘hendeb. hendeb.’ Ende dan sel comen een forme van een mensche, als voirs. is, ende dien so seldi uwe bede bidden, ende staphans selsi uervvlt werden mitten werken. | |||||||||||||||||||||
Als de mane is in virgineGa naar voetnoot(4).Als die mane is in virgine, ende gi wilt an v trecken haer cracht ende her macht, so neemt 30 tortelduuen, ende onthouetse, ende sietse tot dat si wel ghesoden siin; daerna so trecse vte alse haer plumen wel of vallen, ende dese seldi souten te maten ende houtse. Ende dit so seldi doen 30 dage te voren, eer de mane in virgine gaet, ende daer so seldi eten alle dage een van desen, na dat gi hebt gemaect fumigacie met Ʒ 4 van soffraen, ende als gi dit geten hebt, so seldi geen ander spise na eten eer dat leden is 6. vren. Dese ordinancie seldi doen tote 30 dagen toe, ende binnen desen dagen so seldi v abstineren van wiin. Ende int [fol. 239r] ende van desen 30 dagen, so seldi v dwaen in een riuire dat oestwert loept. Ende ghi selt van desen water vander riuire doen in een pot | |||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||
Een gedeelte van de tekst ‘Vander manen als si is in cancro’ uit nr 24
(Wellcome Historical Medical Library, MS. 517, fol. 237v) | |||||||||||||||||||||
[pagina *5]
| |||||||||||||||||||||
Fragment uit nr 24, met het begin van ‘Vander manen als si is inden lewe’ (Wellcome Historical Medical Library, MS. 517, fol. 238r)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||
lb. 5, welc pot gemaect sel siin alse die sonne heeft doerwandertGa naar voetnoot(1) 4 graden, ende dat die maen is inden teken aquarii. Ende gi selt den mont vanden pot stoppen mit was dat nie in werken en quamGa naar voetnoot(2). Ende alse dat ghedaen is, so set voir v dat wieroecvat ende met soffraen, dat vierdendeel van eenre dragmen, ende sec[h]t dese oracie: ‘O mane, die dar bist scone, ende int aensien suuerliic, ende int geuen vele ouervloediheden ende hoge dingen, ende mit dinen licht so verlichten alle donkernissen, ende mit diinre scoenheit so verbliden die herten. Ic bidde v ende in al sulken boetscappen so betrouwe ic v.’ Derna neemt met uwer slinker hant den pot voirseit, ende sec[h]t desen woirde: ‘haphet haphet’; ende tmet uwer rechter hant so graeft in die aerde, ende altoes so segetGa naar voetnoot(3) voirs. namen. Dit so seldi also lange doen tote dat die put is diep een cubitus lanc, ende daer seldi den pot setten, ende den mont van den pot die seldi setten ten zuden wert. Ende dan so volt den pot mit aerden bouen tot dat die aerde al effen bouen si. Ende als gi dit aldus doet, so seldi altoes continueren die voirs. woirde. Ende als gi dat gedaen hebt, so sel uwe bede gehoirt siin ende vervvlt mitten werken. Als die mane is in libra, ende gi haer cracht ende macht wilt aen u trecken, so gort vGa naar voetnoot(4)
Het hierboven gedrukte fragment van een ‘maanboek’ begint met een inleidende alinea waarin herinnerd wordt aan het geloof dat bij ‘een deel van caldeen’ bestond en volgens welk ‘de mane instort ende insendet de influencie vanden planeten in deser werelt’. Om deze reden, zo verklaart de scribent, is men ertoe gekomen offers en ‘bedinge’ tot de maan te richten. Met ‘caldeen’ worden hier de astrologen en de magiërs in het algemeen bedoeld. Hoe ze aan deze naam gekomen zijn, vindt men verklaard in een zestiende-eeuws werk van P. Massé, waarin deze in een inleidend hoofdstuk handelt over de oorsprong van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||
idolatrie: na de zondvloed, zo leest men er, begonnen de mensen de duivel te vereren en de duivelskunst te beoefenen, d.i. ‘faire des idoles, & les adorer’. Hierop gaat hij aldus verder: Et parce qu'ils furent premièrement, & principalement en Chaldée, longtemps apres en plusieurs autres provinces ceux qui ont esté de ceste profession ont esté appellez Chaldees encores qu'ils ne demeurassent, & n'eussent iamais esté en ceste regionGa naar voetnoot(1). Met deze duivelskunst, zo verklaart P. Massé verder, geloofde men allerlei machtige werken te kunnen verrichten, en onder verscheidene andere wondere dingen vermeldt hij ook een sinds de oudheid welbekend geloof: Aussi a ton creu par ceste science on pouuoit tirer au ciel icy bas la lune; & les estoilles: de ce sont ces autres vers de Virgile, Verder vermeldt hij ook nog dat Erasmus, in zijn Chyliades, schrijft dat Aglanice, blijkbaar goed op de hoogte van de eclipsen en fasen van de maan, dit geloof misschien uitgevonden heeft of ten minste het bij het volk sterk gepropageerd heeft. Wat er ook van zij, uit de oudheid zijn talrijke werken tot ons gekomen, de zg. Lunaria, waarin voor elk van de dertig dagen van een imaginaire maancyclus allerlei voorspellingen opgesteld werden en raadgevingen meegedeeld over de te verwachten afloop van zaken die op een bepaalde dag aangevangen werdenGa naar voetnoot(3). Van deze Latijnse teksten werden de hele middeleeuwen door in alle landen van West-Europa afschriften en vertalingen gemaakt, die van allerlei aanvullingen voorzien werdenGa naar voetnoot(4). Ook in de Nederlanden waren dergelijke traktaten zeer verspreid. Dit kunnen we opmaken uit het feit dat werkjes over de ‘cracht der mane’ in een zevental handschriften bewaard gebleven zijn. Deze Mnl. | |||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||
Lunaria kunnen we verdelen in twee groepen; een tekst die elk van beide types vertegenwoordigt, werd door Napoleon de Pauw uitgegevenGa naar voetnoot(1). Alhoewel deze werkjes er duidelijk op wijzen hoe ook bij ons het geloof aan de invloed van de maan op het menselijk leven en de dagelijkse bezigheden sterk verspreid was, vertonen ze toch met het hierboven uitgegeven maanboekfragment slechts in zoverre enige gelijkenis dat ook zij over de invloed van de maan handelen. Het opzet is echter totaal verschillend. Een werk in de aard van het hier gedrukte, is, voor zover ons bekend, een unicum in de Mnl. literatuur. Alhoewel het zeer waarschijnlijk is dat dit voorbeeld van rituele maanmagie wortelt in een Westeuropese traditie, die op haar beurt van het Nabije Oosten overgenomen werd, is het ons tot nu toe niet gelukt een bron of een parallelle tekst uit een van de ons omringende landen te ontdekken. Het rituele karakter van de in dit maanboek aangegeven magische praktijken is zeer opvallend: de gesproken oraties krijgen immers slechts kracht, wanneer ze omgeven zijn door een precies bepaald, gedetailleerd na te leven ritueel, dat bestaat uit een reeks handelingen die in een aangegeven volgorde dienen uitgevoerd te worden op een tijd en op een plaats die evenmin aan het toeval mogen worden overgelaten. Wanneer de maan in het eerste teken van de dierenriem, de Ram, komt, is een groene, waterrijke plaats dicht bij een rivier voor het magisch werk aangewezen. Als offerdier zal de magiër naar deze plaats een haan met een gespleten kam meebrengen. Het dier wordt er onthoofd met een benen mes. Wierook wordt in twee brandende wierookvaten geworpen en wanneer de rook ervan opstijgt, zal men tussen de twee vaten gaan staan en, de maan aanziende, een korte ‘oratie’ opzeggen, gevolgd door een persoonlijke vraag. Na een herhaling van dezelfde ‘bedinge’ op vier schreden afstand van de voorgaande plaats, wordt het offerdier verbrand, en met de as worden vijf figuren getekend op een houten blad, dat daarna ook in het vuur verbrand dient te worden. Zodra de rook ervan opklimt, verschijnt - zo verzekert de tekst - ‘een forme van een sconen mensche’ die de wens | |||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||
van de magiër zal doen in vervulling gaan. Deze opgeroepen ‘sconen mensche’ is de geest die de planeet Aries regeert. De vijf figuren die op het houten blad moeten getekend worden, zijn symbolen voor planeetgeesten, ontleend aan het reeds hierboven besproken Hebreeuwse Malachimschrift. Het tweede teken is de Hebreeuwse letter Zabe; het uiterst rechtse teken vertoont een zekere gelijkenis met de letter Ruph. De drie overige tekens komen in de wellicht onvolledige lijst van J. Scheible niet voor. Wanneer de maan zich in het teken van de Stier bevindt, is voor het ritueel een ketel vol water, gekookt met ‘houte van nootbomen’ onontbeerlijk. De magiër moet een linnen kleed dragen en de mouw op zijn hoofd leggen. Aangezicht, armen en voeten worden ritueel gereinigd met water uit een ‘tobbeken dat nuwe is’ en dat met groen linnen en rood laken omwikkeld moet zijn. Na een paar daaropvolgende vreemde (wellicht Hebreeuwse) woorden te hebben uitgesproken, wast de magiër zijn handen, en de haan die ook voor deze gelegenheid werd meegebracht, wordt onthoofd en gebraden. Het reukwerk voor deze magische praktijk is wierook en mastiek. Uit de verhaalde anekdote blijkt ten slotte dat de door dit ritueel opgeroepen geest vooral grote kracht bezit om verborgen schatten aan te wijzen. Bevindt zich de maan in het teken van de Tweelingen, dan moet de plechtige geestenoproeping op een hogere, winderige plaats geschieden. Naast de haan, de wierookvaten, waarin nu amber en wierook verbrand worden, en een hol koperen buisje, speelt de magische cirkel, gemaakt met de schors van zeven verschillende bomen, een belangrijke rol. Bij het daaropvolgende teken, nl. de Kreeft, klimt de magiër op een hoge plaats en houdt de haan, die hier eveneens tot offerdier dient, achtereenvolgens rechts, dan links, voor en achter zich, onthooft hem daarna en trekt vier pennen uit zijn rechter- en vier uit zijn linkervleugel. Hierna wordt de bek van het offerdier afgehouwen en verbrand; de acht veren worden samen met twee soorten harsachtige stof gemengd en in een doek gestopt. Uit een andere harssoort en het sap van een plant maakt men het beeld van een mens die op een leeuw rijdt. Na een aanspreking tot de maan wordt dit beeldje in een magische cirkel geplaatst, echter niet vooraleer men er zorg voor gedragen heeft de naam erin te griffen van de persoon die men schade wil berokkenen. Azijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||
wordt erover uitgegoten, een symbolische handeling voor het schade berokkenen, waarbij wellicht de scherpe, bijtende eigenschappen van de azijn een doorslaggevende rol zullen gespeeld hebben. Zeven nachten lang zal men de maan aldus een rookoffer brengen. Wanneer iemand, man of vrouw, de rook van deze ‘suffrungatie’ zou opsnuiven, zal hij - steeds volgens de tekst - de magiër niet kunnen tegenspreken, doch hem in alles onderworpen zijn. Ook allerlei giftige of gevaarlijke dieren worden door deze ceremonie onschadelijk gemaakt. Uit de vermelde dieren blijkt de Oosterse oorsprong van het ritueel. Een kruidenrijke plaats zal de magiër dienen uit te kiezen om de ceremonie uit te voeren wanneer de maan zich in het teken van de Leeuw bevindt. De volgende benodigdheden zal hij naar deze plaats meebrengen: zeven wierookvaten die rond de magische cirkel geplaatst worden, een el van elkaar verwijderd, en een ganzeëi dat zijn plaats zal vinden tussen de cirkel en de wierookvaten. Op het ei worden vier figuren geschreven, die wellicht niet aan het Malachimschrift ontleend zijn. De laatste twee tekens zijn volgens het vierde boek van de Occulta Philosophia dat over de magische ceremoniën handelt en aan Agrippa von Nettesheim wordt toegeschreven, de tekens van verschillende goede geestenGa naar voetnoot(1). Voor de eerste twee tekens zal dit wellicht eveneens het geval zijn. Hierna zal de magiër een koperen naald, ‘die lanc is 3 palmen’ in de rechterhand nemen. Zijn kleding bestaat uit een geel wollen hemd en op het hoofd draagt hij een doek van dezelfde kleur, gebonden ‘aise die van arabien plegen te doene’. De haan met gespleten kam, het steeds weerkerende offerdier, wordt in de magische cirkel onthoofd en de poten ervan worden verbrand. Daarna laat men met de koperen naald het bloed van het dier op het ei en op de wierookvaten druppelen. Eén wierookvat en het ei neemt de magiër mee wanneer hij uit de cirkel treedt; in dit ei wordt dan de naald gestoken terwijl een rookoffer gebracht wordt met geel sandelhout. Na vijftien maal twee krachtige woorden uitgesproken te hebben, zal de magiër, volgens de tekst, de opgeroepen geest zien verschijnen. Wanneer men een magisch werk wil verrichten als de maan | |||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||
zich in het teken van de Maagd bevindt, moet men beginnen met een dertigdaags regime te volgen: iedere dag dient men een gekookte tortelduif te eten en dit gedurende de dertig dagen vóór de maan in dit teken van de dierenriem komt, telkens terwijl men een rookoffer brengt met saffraan. Tijdens die dertig dagen mag de magiër geen wijn drinken. Op het einde van deze periode zal hij zich wassen in een rivier die ‘oestwert loept’ en daarna van hetzelfde water een zekere hoeveelheid in een pot scheppen die op een welbepaald ogenblik gemaakt is. Deze pot wordt verzegeld met ‘ongepijnd’, d.i. ongezuiverd was. Na een gebed tot de maan wordt de pot door de magiër in de linkerhand vastgehouden, terwijl hij met de rechterhand een kuil in de grond graaft. De pot wordt daarin geplaatst met de opening naar het zuiden, en daarna met aarde bedekt. Onder het begraven moet de magiër voortdurend twee krachtige woorden herhalen. Opmerkelijk is dat bij dit ritueel geen sprake is van het verschijnen van een geest tot wie men zijn bede moet richten. Alleen wordt gezegd dat, wanneer men al de hierboven kort samengevatte handelingen goed verricht, ‘uwe bede’ zal ‘gehoirt siin ende vervvlt mitten werken’. Na de gebruikelijke aanvang, waarin het ceremonieel aangegeven wordt dat dient in acht genomen te worden wanneer de maan in het volgende teken (de Weegschaal) komt, breekt de tekst in het midden van een zin af. Het is waarschijnlijk dat ook voor de volgende tekens van de dierenriem een afzonderlijk ceremonieel voorzien was. Gezien het unieke karakter van deze Mnl. tekst is het, naar we vrezen, een wellicht onherstelbaar verlies voor onze kennis van de magie in de Nederlanden, dat de scribent om een onverklaarbare reden de tekst op zulke onverwachte wijze heeft afgebroken. Het valt op hoe bij de hierboven meegedeelde magische werken als offerdier een haan gebruikt wordt. Uit sagen is de haan of de kip welbekend als het dier dat iemand bij zich dient te hebben, wanneer hij een pakt met de duivel wil sluiten. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat in dit sagenmotief de herinnering voortleeft aan het gebruik van de haan in de ceremoniële magie, zoals die in het bovenstaande fragmentarisch maanboek duidelijk naar voor treedt. De duivel kan dan de veralgemening zijn van oorspronkelijk goed gedifferentieerde planeetgeesten. Een voorbeeld van dit sagenmotief vinden we - om ons tot Vlaanderen | |||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||
te beperken - in de duivelssage, waarin men te Welden en te Denderleeuw nog in de 19e eeuw verhaalde hoe men ‘om zijn ziel aan den duivel te verkoopen’, te middernacht op een kruising van twee wegen moet gaan zitten ‘met een zwarte hen tusschen de beenen’Ga naar voetnoot(1). Dat de zwarte haan een geliefd offerdier was bij magische werken moge ook blijken uit de volgende tekst uit een oud Duits handschrift. Dit ‘recept’ is bedoeldom ‘alle geschosse unfehlbar treffend zu machen’: So nyme eynen schwarzen haushanen, da keine eyniche weisse federn an ist, vnd würge in mit eynem newen messer, vnd nyme das hertz heraus vnd lege es in ein loch in eyner mauren, und lasse es neun tage darinnen liegen, vnd am neundten tage, so gehe wieder dartzu in derselben stunde da du es hinein gelegt hast, so findest du ein ringlein, das stecke an die lyncke handtGa naar voetnoot(2). Opvallend is het verder dat de zwarte haan (of hen) steeds in teksten voorkomt die tot de zwarte magie dienen gerekend te worden. Veel dichter bij bepaalde elementen uit het hier uitgegeven maanboek, staan een paar voorbeelden uit de rituele magie die door J. Van Haver in zijn verzameling werden opgenomenGa naar voetnoot(3). Zo luidt in de Duivel-Geesel, een tot in de 19e eeuw herdrukt volksboekje, het volgende middel, aangegeven om een ‘Farfadette’ voor zich te doen werken: ... dat hy een klyn zwart kieken hadde doen bloeden op eenen kruisweg en dat hy met het bloed geschreven hadde deze woorden: Hierna zal men de hen een voet diep in de aarde begraven. Uit Boëtius a Bolswert, Duyfkens ende Willemynkens Pelgrimagie tot haren beminden, een werkje dat uit de 17e eeuw dateert, haalt dezelfde auteur ook een ‘konste’ aan ‘om haest rijck te zijn’: De heks maakt haar haarvlechten los, strijkt haar in met zalf; met een zwarte roede maakt ze een cirkel op de grond waar Willemijnken in moet staan. In de cirkel legt de heks dan leeuweklauwen, hondeogen, wolfstanden, ezelsoren enz. Rond de cirkel staan zwarte brandende pektoortsen. Ze neemt een zwart boek met bloedige vreemde tekens in. | |||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||
Hierop volgt dan een bezwering waarbij de ‘slangenkoppighe Hekate’ met haar volgelingen gemaand wordt te verschijnen. Zoals J. Van Haver bij deze laatste tekst aantekent, is deze bezwering afkomstig ‘van iemand die dan een beetje de draak wou steken met de bijgelovigheden van zijn tijd’Ga naar voetnoot(1). Tevens blijkt er echter uit hoe levendig de herinnering toen nog voortleefde aan ceremoniën zoals die welke hierboven werden meegedeeld.
Zoals uit de voorgaande bladzijden blijkt, zijn de teksten uit het Londense handschrift zeer verscheiden zowel naar inhoud als naar omvang, doch het grootste deel ervan vertoont toch onmiskenbaar een sterke invloed van de uit het Oosten afkomstige hermetische literatuur. Niet alles wat in elk van de vierentwintig teksten voorkomt is bij de bespreking geheel duidelijk geworden en daarom lijkt het mij zeer waarschijnlijk dat de ontdekking van de wellicht Latijnse bronnen of parallellen hier vroeg of laat nog nieuwe inzichten zal kunnen brengen. Klaar is echter wel dat de hier uitgegeven teksten uit het Londense handschrift, in hun geheel genomen, een waardige tegenhanger vormen van de magische formulieren uit het Gentse handschrift, die in dit tijdschrift een paar jaar geleden door mij werden gepubliceerd. Waar de Gentse verzameling een goed inzicht geeft in de laatmiddeleeuwse theurgia of witte magie, behoort de Londense collectie vooral tot het gebied van de goetia of zwarte magie, zodanig dat men, dank zij het Londense handschrift, een veel evenwichtiger beeld krijgt van een aspect van de middeleeuwse cultuur, dat, gezien de zeldzaamheid van de teksten in de volkstaal geschreven, slechts weinig in zijn praktische uitingen gekend is.Ga naar voetnoot* |
|