Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
... En het schip wilde niet verder varen
| |
[pagina 18]
| |
Gods hem in zijn slaap en kloeg hoe weinig het toch betaamde dat te Ittre haar beeld aan alle slechte weder was blootgesteld; Isaak beloofde, mits hij zijn vrijheid van nieuws mocht erlangen, voor haar een kapel te zullen bouwen... en zie, op datzelfde ogenblik vielen zijn boeien los en draaiden vanzelf de kerkerdeuren open; weder thuis, volbracht de ridder zijn belofte en liet de bidplaats optrekken, vanwaar anno 1336 het bedoelde beeld naar de dorpskerk werd overgebrachtGa naar voetnoot(3): - te Lubbeek, tussen Leuven en Tienen, gaf eveneens Onze Lieve Vrouw te kennen waar juist haar ter ere een kapel moest worden gestichtGa naar voetnoot(4); - nog te Neerwaver, bij Waver in Waals-Brabant, was men bezig een bidplaats voor de H. Maagd te doen oprijzen; doch elke morgen stelden de metselaars vast dat hun werk van de dag te voren was verplaatst; men zag er een kneep van de boze in en besloot 's nachts de wacht te houden; toen verscheen Maria in heldere glans en omgeven door een schaar engelen; duidelijk sprak ze dan de woorden uit: ‘Hier, op deze plaats, zal ik wonen, omdat ik ze heb uitgekozen’... en hieraan heeft volgens de legende de hulpkerk van Neerwaver haar ontstaan te danken gehadGa naar voetnoot(5). | |
2.Bij wijlen drong de heilige haar wil op bij het bouwen van de haar toegewijde bidplaats, bepaaldelijk voor de schikking van het koor erin: aldus kwam de H. Maagd meedelen aan hertog Jan III van Brabant, bijgenaamd van Koudenberg, daar hij had beloofd de kerk te Alsemberg te doen herbouwen, dat een zijden draad, langs de oosterkant van het gebouw gespannen, de vorm van het koor, gelijk zij het wenste, zou aanwijzenGa naar voetnoot(6); - te Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek was vele eeuwen geleden een heer, Jan van Lombeke, zinnens een kerk te doen optrekken voor de H. Maagd; edoch hij wist geen raad hoe zich de nodige bouwstoffen aan te schaffen; toen kwam de H. Maria zelve een steen- | |
[pagina 19]
| |
groeve aanwijzen... meer nog, ze kwam hem zelfs de tekening tonen volgens dewelke zij het nieuwe heiligdom verlangde te zien opbouwenGa naar voetnoot(7); - te Laken, bij Brussel, wilde men voor Onze Lieve Vrouw, Troosteres der Bedrukten, een kerk bouwen met een als gewoonlijk naar het Oosten gekeerd koor; de muren raakten al een elleboog hoog... en daar vond men ze op zekeren morgen volledig afgebroken; dit gebeurde telkens opnieuw... en men ging derhalve 's nacht wacht houden; toen zag men in luisterrijke glans de H. Maria met twee heilige maagden verschijnen en hoorde ze verklaren, dat ze te dier plaatse wilde worden vereerd, maar in een kerk, die niet naar het Oosten zou gericht wezen; zij gaf er nog de hoogte, de breedte en de omvang van aan door middel van een asgrauwe draad, die ze in haar handen hieldGa naar voetnoot(8). | |
3.Soms is het voorgekomen dat de H. Maagd een beeld van haar van ergens naar elders verplaatste. Bijvoorbeeld werd ten jare 1348 het beeld, dat wellicht reeds gedurende eeuwen te Antwerpen vereerd werd als ‘Onze-Lieve-Vrouw van het Staaksken’, overgebracht naar Brussel als de ‘Onze-Lieve-Vrouw van de Zavel’ in de kerk van die parochie door de godvruchtige Beatrix Soetkens; op het bevel van de heilige vluchtte deze vrouw met het beeld ondanks het verzet van de koster van de Antwerpse O.L. Vrouwkerk, die zich almeteens door stokstijve bewegingloosheid voelde overvallen; Beatrix sprong toen met het geroofde beeld in een schuitje, dat, ofschoon tegen stroom, in allerijl naar Brussel voer, alwaar het, mede in het bijwezen van hertog Jan III, in luisterrijke oprocht ter Zavelkerk ondergebracht werdGa naar voetnoot(9); - de wonderdadige Onze Lieve Vrouw van Scherpenheuvel, heeft zijzelve niet geroepen dat ze naar die brabantse gemeente wilde, waarvan haar eredienst het populairste bedevaartsoord in onze gewesten heeft gemaakt? In lang vervlogen eeuwen immers trof men in de kerk te Onze Lieve Vrouw-Waver, een | |
[pagina 20]
| |
gemeente bij Mechelen in de provincie Antwerpen, een nogal ruw beeld van de H. Maagd aan; op zekeren dag liet de overheid daar het door een ander vervangen, een beter en schoner, terwijl het vroegere naar de zolder werd verbannen. Edoch toen de koster op zekeren morgen de kerkdeur ontsloot om te gaan kleppen voor de mis, zag hij het afgedankte beeld wegvliegen en hoorde het roepen: ‘Vaarwel, hovaardig Waver, gij hebt mij verstoten, omdat ik naar uw zin niet schoon genoeg was; voortaan zult gij een weg van zeven mijlen afleggen om me weer te zien’. Want de Onze Lieve Vrouw liet zich neer te Scherpenheuvel, in een boom aanvankelijk, vanwaar ze later in de kerk werd overgebracht. Uit het voorafgaande leidt men ook de spotnaam af voor de bewoners van Onze-Lieve-Vrouw-Waver: de hoveerdige - of: fiere - WaveraarsGa naar voetnoot(10). | |
4.Dan weer, helemaal tegengesteld, leek een Mariabeeld als vastgezogen aan de plaats, waar het was komen te staan, zodat geen kracht noch macht het er kon wegbrengen. Aldus het beeld dat praalde op het altaar van de Vleminckx-kapel te Leuven! Een hoop losbandige, goddeloze jonge kerels wilde het er eens wegnemen, doch slaagde er niet in het van zijn plaats los te makenGa naar voetnoot(11); - langs Merchtem in Brabant droeg men eens een wonderbeeld van de H. Maagd, dat voor een kerk elders was bestemd; de moegeworden dragers zetten het, om even uit te rusten, op de muur van het kerkhof; maar wanneer zij het weer wilden optillen, schoten al hunne krachten te kort; men kon het beeld nog onmogelijk verroeren en het stond pal als een rots. De omstaanders leidden er dadelijk uit af dat het in de kerk van Merchtem zelf diende ondergebracht; want - zo besloot men - Maria toonde te hebben verkozen daar op een biezondere wijze te worden vereerdGa naar voetnoot(12). | |
[pagina 21]
| |
5.Te Mechelen en omgeving schijnt het tot een geliefd motief van oude legenden te zijn gegroeid hoe een beeld van de H. Maria, dat vervoerd werd op een schip, almeteens het vaartuig veroorzaakte stil te vallen en ondanks alle aangewende inspanningen belette dat het verder nog zou gaan. Dat gebeurde te Zemst, de kleine gemeente in het arrondissement Brussel, gelegen op 19 kilometer van deze hoofdstad, 7 km. ten noorden van Vilvoorde, aan de Zenne en onmiddellijk noordwaarts grenzend aan het grondgebied van de stad Mechelen. Een reeds eeuwenoude legende vertelt hoe op zekeren dag een schip, toen het te Zemst de plaats, genoemd ‘Het Hammeken’, bereikteGa naar voetnoot(13), plots op de Zenne onbeweeglijk liggen ging; de schippers hadden mooi te doen al wat ze maar konden om het opnieuw te doen varen, het verroerde niet! Radeloos speurend naar de oorzaak hiervan, ontwaarden zij aan een wilg in het kreupelhout op de oever een klein beeldje van O.L. Vrouw. Eerbiedig namen ze het op en stelden het tegen een grotere boom; zij timmerden er gauw een dakje boven om het tegen het slechte weder te beschutten en baden knielend opdat de H. Maagd hen in hun nood bijstaan zou. Onmiddellijk en vanzelf raakte het schip hierop los en begon voort te varen. Het lag dus voor de hand dat Maria die plaats had verkozen om er op biezondere wijze te worden vereerd! De dankbare schippers legden hun centjes samen om een kapel aldaar te bekostigen, die, toen zij op 't einde van de 17e eeuw in vervallen toestand was geraakt, vervangen werd door een nieuwe en grotereGa naar voetnoot(14). | |
[pagina 22]
| |
Denkelijk is onder de legenden van deze aard de best bekende wel die van de aankomst van de wonderdadige Onze Lieve Vrouw van Hanswijk te MechelenGa naar voetnoot(15). Van wijd en zijd vestigt tot op de huidige dag de aandacht hierop een sierlijke processie, elk jaar op Pinkstermaandag omtiegend, en nog sterker om de vijfentwintig jaar een praaltrein, die op de laatste zondag van augustus en de eerste twee zondagen van september door de Hanswijkparochie en de voorname straten van de stede trekt, gelijk nog ten jare 1963 niet werd verzuimdGa naar voetnoot(16). | |
6.In betrekking hiermede lijkt ons aangewezen de oudste Vlaamse biograaf van de Hanswijkse O.L. Vrouw aan het woord te laten, na hem eerst wat nader te hebben mogen voorstellen... de heden ten dage nog wel gewaardeerde letterkundige - dichter en prozaschrijver - de geestelijke Peter Croon, geboren te Mechelen op 25 februari 1634 en te Leuven overleden op 5 maart 1682. Hem werd een ingaande biografische studie gewijd door wijlen kanunnik Jaak Muyldermans, lid van onze Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde; zij werd opgenomen in de ‘Verslagen & Mededelingen’ van dit geleerd genootschap, jaargang 1906. Men vindt hem aangehaald door P.P.M. Alberdingk Thym in zijn ‘Spiegel van Nederlandsche Letteren’ (Leuven, 1877-78; deel II, blz. 169 en deel III, blz. 238); - in het ‘Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde’ door J. Frederiks en F. Jos. Van den Branden (2e omgewerkte druk; Amsterdam, blz. 182); - ook door K. Ter Laan: Letterkundig Woordenboek van Noord en Zuid’ (2e vermeerderde druk, 's Gravenhage-Djakarta, 1952, blz. 108); - door Prof. Dr. E. Rombauts in het verzamelwerk | |
[pagina 23]
| |
‘Mechelen de Heerlijke’ (Het Cultuurleven te Mechelen: III. De letterkunde... 1. Van de Middeleeuwen tot het einde der 18e eeuw; blz. 338) - verder nog door G. Zech-Du Biez: ‘Les almanachs malinois et leurs auteurs’ (in ‘Bulletin du Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines’, Tome XII (1902), blz. 170-175) en door Léopold Godenne: ‘Malines jadis et aujourd'hui’ (Mechelen, 1908, blz. 638). Na gedane studiën in het Jezuïetencollegie van zijn geboortestad lei Peter Croon de kloostergelofte af in 1657 te Leuven. Enkele jaren later beriep men hem naar Brugge als bestuurder van een abdij; in 1674 werd hij verkozen tot prior van het Sint-Martensklooster te Leuven. In deze hoedanigheid stond hij als rector in betrekking met het in 1421 ontstane, voorname nonnengesticht Bethanië, vroeger buiten en daarna binnen de stadsvesten van Mechelen, behorende tot de orde van de Reguliere Kanonnikersen van Sint-Augustinus, zich regelend op de ‘Statuta Capituli Windesemensis’Ga naar voetnoot(17). Daarvan komt bij gelegenheid iets uit in de lijvige en inhoudrijke kroniek aangaande dit klooster, in twee delen, in handschrift bijgehouden door in de loop der tijden op elkaar volgende nonnen, die blijkbaar in de 18e eeuw er een ellenlange titel aan schonken, waarvan wij het begin hier slechts overschrijven: ‘Een cort begryp Van de fondatie ende oprichtinghe des Cloosters van Onse Lieve Vrouwe in Bethania...’Ga naar voetnoot(18). Wanneer ze zich bezighoudt met de gebeurtenissen in het jaar 1682, vermeldt ze Peeter Croon's overlijden: ‘In den selven Jaer stont ons godtshuys onder die van sinte martens (te Leuven) en den eerw. Heer Petrus Croon was onsen commissaris tot op den 4 van meert; doen... naer een lanckduerende sieckte is de siele uijt den lichaem gescheyden’Ga naar voetnoot(19). | |
[pagina 24]
| |
Een paar van zijn werken, hoofdzakelijk in de trant van Vader Cats gehouden, verschenen ook te Mechelen. Daaronder vermelden wij hier uitdrukkelijk zijn ‘Historie van onse Lieve Vrauwe van Hanswyck, Door haer audt ende Mirakuleus Beeldt Eertydts buyten nu binnen Mechelen Besonderlijck Vermaert. Beschreven door P. Croon, Canonick Regulier, ende Religieus van S. Martens tot Loven. Versiert met Copere platen’; het werkje werd te Mechelen van de pers gehaald ‘by Gysbrecht Lints’Ga naar voetnoot(20) en was eerbiedig opgedragen ‘Aende Seer Edele, wyse ende voor-sienige Heeren Myne Heeren Schouthet, Commun-Meesters, Schepenen ende Raedt Der Stadt ende Provincie van Mechelen’. Even uitweidend, mogen wij misschien hierbij inlassen dat de rekeningen van het bovengenoemde Bethaniësticht een volledige, wat oudere naamgenoot van kanunnik Croon te berde brengen in hun items van 1642-1643: ‘Item Aen Pieter Croon over twee jaeren dienst aen ons Clooster gedaen... xc vj R.’; het komt als niet uitgesloten voor dat deze post slechts slaat op een helper in enige bediening van de nonnengemeenschap. Nog een vollediger naamgenoot duikt op in de naamlijst van de leden van de voornaamste rederijkerskamer binnen Oud-Mechelen. ‘De Peoene’, nl. ‘Peter Croon, Notaris ende geswoore landmeter’, die er op 23 oktober 1643 werd aangesteld als ‘prince der personnagien’ en in die hoedanigheid er van nieuws fungeerde in 1654 en 1658, dan weder van 1664 tot 1672Ga naar voetnoot(21). Ook al op 31 maart 1643 deed in het bedoelde letterlievende genootschap zijn eed als gildebroeder een ‘Paulus Croon’, die eveneens én notaris én landmeter wasGa naar voetnoot(22). Anno 1667, op 27 juni, trad er een Rumoldus Croon toeGa naar voetnoot(23). Op 17 oktober 1672 wordt als lid van de kamer vermeld een Franchois Croon, weer notaris | |
[pagina 25]
| |
van beroepGa naar voetnoot(24), die zich waarschijnlijk identificeren laat met ‘Franciscus Croon’, op 29 maart 1683 ‘gekosen prins van de personnagien voor dry jarenGa naar voetnoot(25). Nog kort voor dit jaar fungeert een Rombout Croon zo waar als onderhoofdman van het genootschap, sinds 14 mei 1680, en van hem wordt bekend gegeven dat hij ‘amman, paelder en landmeter’ van de stad Mechelen was; hij overleed op 6 november 1700Ga naar voetnoot(26). Indien die allen met elkaar verwant zijn geweest, zo kan men vast en zeker aan de familie Croon binnen Oud-Mechelen geen aanleg of in elk geval geen belangstelling voor de literaire kunst ontzeggen. De daareven 't laatst genoemde Rombout Croon horen wij van nieuws als amman voorstellen in een officieel dokument van 1690. Van een of andere mijnheer Croon - of Croone; maar met of zonder doffe eind-E zal uiterst waarschijnlijk wel dezelfde familienaam zijn te berde gebracht! - maakte men nog gewag en wel in zulk verband dat wordt bewezen dat ze behoorden tot een familie van echt aanzien binnen de vroegereeuwse Dijlestede. Immers als ‘raedt’ - of beheerder - van de Bank van Lening stelt zich een Rombaut Croone voor - andermaal een op de naam van de heilige stadspatroon gedoopte! - in zijn testament, dd. 28 januari 1638, thans bewaard op het stadsarchiefGa naar voetnoot(26). Men vindt er ook met nadruk aangegeven in de oude ‘manuaelboecken’ van de ‘Gemeyne Huysarmen’ te Mechelen, het organisme dat er de parochiale ‘Tafels van den Heylighen Gheest’ voor de armenzorg overkoepelde en aldaar, overeenkomstig een keizerlijke verordening van Karel V van 1531, anno 1545 werd ingesteldGa naar voetnoot(27); de leiding ervan was toevertrouwd aan vier ‘superintendenten’, uitgezocht onder de notabele burgersGa naar voetnoot(28). In die hoge funktie komen wij tegen in 1591-92 een ‘Heer Jan Croon’; in 1593-94 en opnieuw in 1594-95 een Rombout - of ook Rumoldus - Croone; in 1596-97 en weer in 1597-98 een ‘Peeter Croon’. | |
[pagina 26]
| |
7.In het smakelijk bundeltje, waarover wij het nu verder zullen hebben, wijdt kanunnik Croon zijn IIIe hoofdstuk aan de mededeling ‘Hoe dat het H. Beelt tot Hanswyck gebracht is’Ga naar voetnoot(29), aanschakelend bij de bewering, dat de Heilige Maagd Maria heeft ‘besondere plaetsen uytgekiptGa naar voetnoot(30) om aldaer oock besondere weldaeden milder aen haere dienaren ende dienaressen uyt te deelen’. Hij beroept zich volgens een door hem graag gevolgd gebruik op ‘nau-keurige historie Schryvers’, van dewelke hij bij hun naam noemt Augustus Wichmans wegens zijn ‘Brabantia Mariana’Ga naar voetnoot(31), en GramyeGa naar voetnoot(32). Volgens welke tweedegenoemde de eerstvermelde verhaalt ‘dat seker schip geladen met verscheyde waeren, ende onder die met dit tegenwoordigh Belt van Mechelen opwaerts varende, ende comende tot achter de kercke van Hanswijck, schielijck is op-gehouden door een onsienelijckeGa naar voetnoot(33) kracht, ende aldaer, niet tegen-staende genoeghsaeme diepte van het water, verlichtinghe van vracht, trecken van peerden, van aerbeydt en vernuftheyt van menschen, on-porrelijckGa naar voetnoot(34) blijven ligghen; tot dat de Schippers, verstelt ende benoutGa naar voetnoot(35) om dit on-verwacht ende wonderlijck geval door het ingeven Godts, indachtigh wordende wiens Beldt dat sy ingeladen hadden, nadencken kreghenGa naar voetnoot(36): dat Godt almachtigh misschien dese plaetse ende kercke hadde verkoren tot verheffinghe van den naeme van sijne H. Moeder’. | |
[pagina 27]
| |
Hier hernieuwt de auteur in een kwatrijn op maat en rijm de bewering dat Onze Lieve Vrouw zeer vaak zelve de plaats aanduidt waar ze wenst te worden vereerd: Want wonderlijck verkiest Dan gaat hij verder over de bootslieden: ‘Waarom sy gheraeden hebben gevonden dit weerdigh Beeldt dadelijck te lossen, ende de kercke van Hans-wijck daer mede te vereeren. Welcken raetGa naar voetnoot(37) soo haest niet uyt-ghevoert en was, ofte het schip lagh vlot, ende moght lichtelijck met alle de overighe vrachten voortsgetrocken worden ende vaeren daer het henen wesen moest. Blijvende desen kostelijcken schat: om wonderbaer te wesen, al waer hy wonderlijck was aen-ghebracht, tot groote blijschap ende vreught van die van Hans-wijck en Muysen. Welcke plaetsen in dien tijde seer bewoont ende bevolckt waren’. Van nieuws in verzen besluit hij zijn kapittel met schallende lof op de wonderdadige Onze Lieve Vrouw van Hanswijk en haar volksgeliefdheid wijd en zijdGa naar voetnoot(38): Soo haest en was dit Beeldt
Aldaer niet op-gedragen,
't Schip los en vlootGa naar voetnoot(39) geraeckt.
Die dit wonder saeghen,
Gelooffden vastelijck:
Dat onse Lieve Vrau
Aldaer, aen ider een,
Behulpsaem wesen wau.
Dies, wie sich daer omtrent
Vont ergens in beladen,
Riep stracxGa naar voetnoot(40) MARIAM aen:
En alle die haer baden
Met een oprecht gemoet,
Die wierden al ter stont
Van alderhande leet
Ontslagen en gesont.
| |
[pagina 28]
| |
Het welck de vlugge faem
Terstont heeft uyt-gekreten,
En voor een woonderGa naar voetnoot(41) nieuw
Al-omme laten weten.
Soodanigh dat men haest
Veel siecken dagh op dagh
Van verr' en van na-by
Naer Hans-wijck brenghen sagh.
Elck een met hop' en wensch
Van oock verlost te wesen:
Ghelijck si metter daet
Oock alle sijn genesen;
Waer door in d'ander Steên
En dorpen daerontrent
Het Beeldt van Hansewijck
Wiert meer en meer bekent.
| |
8.Hanswijk, thans behorende tot het grondgebied van de stad Mechelen en even buiten de Leuvense poort zich uitstrekkende langs de linkeroever van de Dijlerivier, was toentertijde een gehucht en een kerkelijke parochie van Muizen, het onmiddellijk aangrenzende dorp in het Noorden van de provincie Brabant. Aldaar verhief zich eeuwen her een klein bidhuis, waarvan men aannam dat de H. Rumoldus, de patroonheilige van Mechelen, het had gesticht; weshalve het onderhorig was aan het kapittel van Sint-Romboutskerk, de Mechelse katedraal. Sedert 1288 verwierven de Broeders van het Scholieren-Dal, die van 1232 te Zoutleeuw gevestigd waren, toelating van het kapittel om bij het bidhuis een klooster op te richten; de toenmalige pastoor van Muizen, heer Willem van Haren, besloot volgaarne tot afstand van de kapel aan deze monniken. Op 15 maart 1288 werd de bidplaats tot parochiale kerk verheven. De grote toeloop van de pelgrims maakte van in het begin van de volgende eeuw noodzakelijk dat voor een nieuwe kerk werd gezorgd; echter in 1381 was ze nog niet voltooid. Ten tijde van de godsdienstoorlogen, in 1578, namen de Hanswijkkloosterlingen de vlucht naar binnen de stede; hun sticht werd trouwens met de | |
[pagina 29]
| |
grond gelijkgebrand. Zij betrokken nu een huis, met name ‘De Boerenbak’, aan de HanswijkstraatGa naar voetnoot(42), schuins tegenover de huidige Hanswijkkerk, dat zij tot bidplaats inrichtten sedert maart 1580. Maar ze werd reeds op 9 april daaropvolgend gesloten, dewijl de ketters bij verraad de Dijlestede wisten in te nemen. Doch in 1588, na de terugkeer van Mechelen onder het bewind van de koning van Spanje, werd de kapel hersteld en op 1 april 1586 wijdde aartsbisschop Joannes HauchinusGa naar voetnoot(43) er een altaar, onder aanroeping van de Heilige Maagd, Sint-Augustinus en de H. Magdalena. In 1647 ging men over tot het bouwen van een nieuwe kerk, die gewijd werd op 16 september. Het betrof feitelijk een ruime kapel, die dra op haar beurt ontoereikend werd. Weshalve anno 1663 men de huidige Hanswijkkerk begon, voltooid in 1678, volgens het plan van de beroemde Mechelse kunstenaar - beeldhouwer en architekt - Lucas Fayd'herbeGa naar voetnoot(44). Daar pronkt sindsdien het wonderdadig Mariabeeld, in levensgrootte, in zittende houding, uit notelaren hout gebeiteld: de H. Maagd is gezeten op een stoel zonder leuning; dichte haarlokken hangen langs beide zijden van het hoofd af, ten dele zelfs tot op haar schouders; op haar linkerarm en leunend tegen haar borst, zit haar goddelijk Kindje, met een appel in zijn rechterhand. Het beeld is 1 meter 45 hoog en geheel beschilderd. In de rechterhand houdt Maria een schepter, die evenwel een toevoegsel uit latere jaren isGa naar voetnoot(45). Men gaat er algemeen over akkoord dat het beeld al drie volle eeuwen vóór de vestiging van de Zoutleeuwse Dalscholieren te Mechelen zou zijn aangekomen; derhalve laat men de eredienst met het jaar 988 aanvangen. Hierbij mag stellig worden aangehaald dat ook wordt volgehouden dat gelijktijdig met het beeld | |
[pagina 30]
| |
van O.L. Vrouw te Hanswijk het beeld van de Moeder Gods, voorhanden in een kapel langs de noordkant bezijden het koor van de parochiekerk te Aarschot, aldaar kwam belandenGa naar voetnoot(46). Een overrijke hoop, in de Hanswijkkerk opgehangen, van krukken en portretten en ex-voto's allerhande getuigt van het vaste geloof in de mirakuleuze tussenkomst van de Onze Lieve Vrouw bij ziekten en nood, de eeuwen door. Hun aantal blijft ononderbroken toenemen! Zwangere vrouwen komen ervóór een voorspoedige geboorte afsmeken en moeders bidden om het behoud van hun kinderen; landbouwers verzoeken om bescherming voor hun oogst en hun vee. Vooral gedurende de meimaand - de maand van Maria toch! - woonde wie maar enigszins de tijd vinden kon - hoofdzakelijk vrome vrouwen en meisjes, maar toch ook wel manspersonen - het avondlof ter kerke dagelijks bij. De hierboven reeds vermelde processie van Hanswijk ging eertijds uit op de 3e Sinksendag; sinds 1752 echter één dag vroeger, op Pinkstermaandag dusGa naar voetnoot(47). De laatste maal dat wij ons onder de toeschouwes ervan bevonden, wou het ons voorkomen of de stoet van opstappende rijen meisjes, in 't wit gekleed en met palmen in de hand, wat had overgenomen van de slingerende beweging, welke gebruikelijk is bij de ‘maagdekens’, die te Brugge in de processie van het Heilig Bloed gaan. Tal van bedevaarders verzuimden niet een papieren vaantje of wimpel mee te dragen, waarop de Hanswijkkerk of het beeld van een heilige waren weergegevenGa naar voetnoot(48). Vaak leiden ze persoonlijk ‘de weg van O.L. Vrouw van Hanswijk’ af, d.i. de weg, gevolgd door de processie. Die godvruchtige oefening begint reeds van 3 ure in de nacht af. Nog vroeger, al om middernacht, kwamen boeren uit het omliggende te paard dezelfde weg doen en wel tot driemaal toeGa naar voetnoot(49); met deze paardenommegang houdt verband het verhaal ‘De vrome Rit’Ga naar voetnoot(50) door Maurits SabbeGa naar voetnoot(51), | |
[pagina 31]
| |
welke Vlaamse schrijver bijna twintig jaar te Mechelen heeft verbleven als leraar in de germaanse talen aan het koninklijk ateneum aldaar. | |
9.Wegens allerhande in het bovenstaande gaat men er verwonderd bij opkijken dat iedere nadere aanduiding nopens de verering in vroeger tijd van de Hanswijkse Onze Lieve Vrouw achterwege bleef in de toch wel bij voortduring meermaals geraadpleegde ‘Mechelse Chronycke’ door Eerwaarde Heer Remmerus Valerius, eigenlijk: Remigius Wauters. Deze schrijver was geboortig van het dorp Berchem onder de landdekenij van 's Hertogenbosch en kwam er omstreeks 1607 ter wereld; anno 1687 - dus op 80-jarige ouderdom - op 30 augustus overleed hij te MuizenGa naar voetnoot(52). Immers éénenvijftig jaar lang stond hij als pastoor in deze gemeente, wat hij volgaarne vermeldde op de titelbladen van zijn onderscheiden geschriften, welke hij zowel in het Latijn en het Frans als in het Nederlands van de pers halen deed, zonder uitzondering te Mechelen: ‘Tabulae Horographicae partim ad quamcumque latitudenem 51. Graduum supputatae’, ten jare 1662 gedrukt bij Jan JayeGa naar voetnoot(53); - ‘Tables horographiques...’, twee jaar daarna bij dezelfde als vertaling in het Frans verschenen; - ‘Tractatus, de Competu | |
[pagina 32]
| |
paschali perpet’, van 1673. Omstreeks 1675 kwam uit bij de Mechelse drukker Gysbrecht LintsGa naar voetnoot(20) ‘Den Mechelschen Almanach voor het jaer Ons Heeren Jesu Christi 1675’, waarvan de uitgave voortduurde tot in 1706, wat betekent gedurende éénendertig jaren en wel ook bijna twintig jaar na het afsterven van Valerius, zonder dat bekend raakte aan wie deze voortzetting te danken is geweestGa naar voetnoot(54). Niet op de eerste jaargang, slechts van de tweede af, gaf pastoor Wauters als vervaardiger zijn naam op. In deze almanakken publiceerde hij broksgewijze een ‘Mechelsche Chronijcke’ met het relaas van wetenswaardigheden van anno 355 tot 701 in het eerste deeltje, van anno 702 tot 1596 in het tweede; hierop zijn tenslotte nog gevolgd het verhaal van gebeurtenissen tussen 1596 en 1680 en een algemene kroniek tot 1706. De ‘Mechelsche Chronycke’ werd in latere tijd samengelezen uit de bedoelde almanakken en afzonderlijk uitgegeven door de Mechelse drukker Jan-Frans Van der ElstGa naar voetnoot(55), met als titel ‘Chronyke van Mechelen door Remmerus Valerius, Pastoor in Muysen, vermee(r)dert met een kort verhael van het Leven en schriften van den Auteur - makende een korte generale Chronyke van den jaere 355 tot den jaere 1680’. Welnu, rakende Hanswijk in de oude tijd doet hij alleen kond, onder het jaartal 1288: ‘Wordt de Priorye van Hanswyck getrocken uyt die van Leeuw, ende gefondeert door eenen Pastoor van Muysen’Ga naar voetnoot(56). Dit laatste zal hij ongetwijfeld met trots op een van zijn eigen voorgangers hebben ten beste gegeven; terwijl hij op niet zo onmiddellijk te verstane wijze herinnert aan de bovenaangehaalde stichting van het klooster van de Dal-Scholieren uit Zoutleeuw, bij het toen reeds bestaande kapelletje op Hanswijk, en de meegaandheid hiervoor van de toenmalige dorpsherder van Muizen. Des te levendiger wekt dienvolgens onze aandacht een bladzijde in het vervolgdeel van de ‘Mechelsche Chronycke’, waarop met het voorafgaande jaartal 785 te lezen isGa naar voetnoot(57): | |
[pagina 33]
| |
‘Quamen de Hunnen, Dennen binnen Mechelen en vermoorden ende verbranden meest de heele Stadt ende staecken oock het Klooster van S. Rombout inden brant ende meynde(n) oock de Kercke te plunderen maer den eersten viel van boven neer doot, en bleefGa naar voetnoot(58) soo ongeschadicht. - Doen namen sy gevangen alle de Christen en dwongen se te gaen in haer Schepen die laegen in de Schelde ende onder deze was oock de Costersse vanden H. Rombout; maer als sy vaeren wilden gaen, en costen sy niet wegh, waer over sy verwondert waren; maer daer was eenen die s(e)yde dat het was omGa naar voetnoot(59) de Costersse, soo lieten sy haer gaen ende de Schepen costen doen vaeren’. Op het stadsarchief te Mechelen berust ook een handschriftelijke bundel, vermoedelijk uit de eerste helft van de 18e eeuw, die feitelijk een hier en daar wat verlengde kopie uitmaakt van Remmerus Valerius' historisch werk. Zij brengt al eens een wat gewijzigde ortografie en een wat geringere aanwending van hoofdletters te pas dan haar model. De mededeling van daareven staat er eveneens woord voor woord in overgenomenGa naar voetnoot(60) behalve dat zij schrijft: Quaemen, hunnen, denen, mechelen, stadt, clooster, S: Rombout, in brandt, kercke, neer, alsoo, ongeschaedight, naemen, sij, Christenen, inde schelde, H: Rombaut, seer verwondert, seyde, costersse, sij, schepen. In verband met het hier vooropgestelde jaartal 785 zal nog een jonger mechels geschiedkundig werk beweren:Ga naar voetnoot(61) ‘Eenige jaren na den dood van S. Romuldus, omtrent het jaer 785, nam de reeks ongelukken aenvang die, eene eeuw lang, op ons lieve vaderland drukten. De Hunnen en de Denen, woeste volkeren, en later de Noordmannen, vielen in Gallië... Zy verwoestten overal de bloeijendste steden... Eens op stroopGa naar voetnoot(62) uit zynde, kwamen zy te Mechelen aen. Alles werd verwoest, zelfs het klooster door den H. Rumoldus gebouwd; de kapel van den | |
[pagina 34]
| |
H. StephanusGa naar voetnoot(63) werd alléén gespaerd door de zienlykeGa naar voetnoot(64) bescherming van den H. Martelaer, welks roemryke overblyfsels er in berustten. Nogtans een soldaet der bende, door den glans van den vergulden windhaen des torens aengelokt, naderde de kapel en klom den toren op; maer, het voorwerp zyns verlangens willende afrukken, viel hy morsdood. Zyne gezellen, door zyn lot verschrikt, konden niet gauw genoeg vertrekken’. Hierin horen wij gemakkelijker toegelicht om welke euveldaad de vermelde roofzuchtige krijger met zijn dodelijke val werd bestraft dan 't bij Remmerus Valerius het geval was. Wij neigen er tevens toe ‘de Dennen’ bij hem liever te veralgemenen tot ‘Noormannen’. Tenslotte zien wij hem een vergissing begaan wanneer hij rept, in verband met de stad Mechelen, van de Schelde, waar zij toch aan de bijrivier van deze stroom - aan de Dijle - is gelegen. Dit is evenwel voor ons gevoel niet van aard om zelfs maar enigszins te tornen aan de betekenis van de vroegereeuwse bladzijde, welke wij hier verzochten mede na te lezen. Immers onomstotelijk doet zij terugdenken aan de bij ons weer te vinden populaire legenden van de Heilige Moeder Gods en haar macht om de boot, waarop men een beeld van haar vervoerde, algeheel en onverhoeds op een door haar bepaalde plaats bewegingloos te doen stilvallen. Wij durven geloven dat wij hierboven het bewijs hebben kunnen leveren hoe dit motief te Mechelen en in het Mechelse vaste voet had gevat. In ons laatste bericht breekt evenwel iets nieuws door: nl. het vastmerend effekt gaat nu niet uit van Onze Lieve Vrouw of van een heilige, wel van een gewoon mensenkind, van een gewone vrouw. Of was ze welbeschouwd niet helemaal zo gewoon? Ze was toch als kosteres gehecht aan de Mechelse hoofdkerk Sint-Rumoldus, de heilige stadspatroon... dus in voortdurende aanraking met de geestelijkheid, weshalve haar levenswandel ongetwijfeld met enige wijding | |
[pagina 35]
| |
omhangen kon worden geacht en daarin de invloed van de heilige kon doorwerken. Waar wij ons met haar op Mechelse bodem bevinden, lijkt ons toch buiten kijf te staan dat de alom verspreide legende van de aankomst van de Onze Lieve Vrouw van Hanswijk rechtstreeks aanleiding heeft gegeven tot ons laatste bondig verhaal, zodat de populariteit van die Moeder Gods nog eens terdege uitstraalt. Leven er elders in den lande nog gelijkaardige vertellingen? Met deze vraag weze dan hier besloten, terwijl wij tegelijk bekennen er ons, persoonlijk, gene te herinneren! | |
[pagina *2]
| |
Orloge de sapience; ms. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, IV. 111, f. 13 v.,
|
|