Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
De vestiging van Christiaen Jeghers als boekhandelaar te Mechelen (December 1751)
| |
[pagina 6]
| |
rust geleid, dus na bijna vijfenveertig jaar huwelijk. Lang heeft zijn weduwe hem niet overleefd, vermits voor haar reeds op 4 oktober 1782 de laatste ure sloeg. Na het afsterven van haar echtgenoot had zij hun boekhandel en papierwinkel, gestaan en gelegen aan de Grote Markt, verder gedrevenGa naar voetnoot(4). De kliënteel schijnt haar niet ontrouw te zijn geworden. Hieronder behoorden bv. de superintendenten van de Gemeijne Huysarmen van de stad, volgens hun rekening van 1780-81Ga naar voetnoot(5). Het gezin Jeghers-Bellemans had zich mogen verheugen in de geboorte, op 16 februari 1737, van een zoon, gedoopt op de voornaam Peeter. Hij werd reeds op 10 juni 1778 te Mechelen ter aarde besteld, nog vóór vader en moeder dus. Gelijk zijn vader had hij het dagelijks brood verdiend als boekbinder en boekhandelaar; zijn bedrijf had hij aan de IJzeren Leen gevestigd, niet verre van zijn oudersGa naar voetnoot(6). Daarom, kwam het erop aan de vader en de zoon Jeghers in hun beroep goed uit elkaar te houden, zo werd de eerste wel eens onderscheiden als ‘jeg(h)ers senior’; zulks gebeurde b.v. in een officieel antwoord van de ‘Commission Royale des Etude(s)’ aan de principaal van het ‘Collège Thérésien’ te Brussel, dd. 17 september 1778, - ofschoon Jeghers junior alsdan reeds een drietal maanden was begraven - en ondertekend door J. Des Roches, ActuarisGa naar voetnoot(7). Gaarne zullen wij over de zoon vertellen dat men hem anno 1764 - als Petrus Jeghers - aantreft op de lijst van de leden van de voornaamste rederijkerskamer te Mechelen, de aloude ‘Peoene’ ofte Sint-JansgildeGa naar voetnoot(8), en ten jare 1772, op 29 maart, staat hij zo waar aangegeven daarin op de belangrijke post van factorGa naar voetnoot(9). Op 10 mei 1763 had hij Anna-Francisca Van Engelen gehuwd. Zijn echtgenote zette na zijn overlijden en tot aan haar dood, | |
[pagina 7]
| |
op 14 augustus 1797, hun boekhandel voort. Daarna deden dit hun beide dochters, Maria-CatharinaGa naar voetnoot(10) (Mechelen, 1766-1849) - die dan de voornamen van grootmoeder Jeghers deelde met haar zuster - en Anna-Petronella (Mechelen, 1775-1845). Hun winkel had in de stad grote bekendheid wegens de aldaar te verkrijgen schoolboekjes en volksuitgaven, die na korte tijd als grote zeldzaamheden gegeerd werden door de bibliofielenGa naar voetnoot(11). Dat hun grootvader Christianus Jeghers in de Dijlestede als boekbinder aan het dagelijks brood kwam, blijkt al uit een rekwest dat hij in 1749 richtte tot de magistraat aldaar ten einde vrijstelling te verkrijgen ‘Van het optrecken der borghelycke wachten’Ga naar voetnoot(3). De heren Borgher-meesters antwoordden er gunstig op en beslisten ‘den gevraegden vrijdom hem te accorderen by provisie’Ga naar voetnoot(12) en wel omdat men zich kon beroepen op een precedent, vermits ‘sekeren N. Camberlin, oock Boeckbinder’ in hun stede, ‘eensghelijckx soude genoten hebben soodanighen vrijdom’, en ten andere omdat Jeghers ‘geene knechtenGa naar voetnoot(13) en kan vinden om hem in sijn menighvuldigh werk te assisteren’Ga naar voetnoot(14). Dit kenschetst wel het boekbindersbedrijf van Christiaan Jeghers als belangrijk en dus als winstgevend. Zocht hij desniettemin zijn mes langs de twee kanten te doen snijden? Wij zeiden immers dat hij in 1751 keizerin-koningin Maria-Theresia bij rekwest bad hem oorlof te verlenen ten einde binnen Mechelen als boekhandelaar aan het werk te gaan. Het stuk - of beter een officiële kopie ervan - en ook de andere bescheiden, die wij hier aansluitend zullen benuttigen - bleef bewaard op het Algemeen Rijksarchief te Brussel, in het eerste van de ‘10 cartons: Imprimeurs et libraires; censure des livres, 1725-1794: Nos 1055-1064’Ga naar voetnoot(15). Op één na, dat in het Latijn is opgesteld - 't kwam ook van de toenmalige aartsbisschop te Mechelen - zijn al deze documenten in het Frans geschreven. Had iemand het anders verwacht? Wij zijn er toch op de hoogte van dat de overwoekerende | |
[pagina 8]
| |
verfransing van de beambtenwereld als van de hogere standen in Vlaanderen, sinds tal van eeuwen ingezet, allesbehalve werd ingedamd gedurende de Oostenrijkse overheersing. | |
2Hoe stelde in zijn verzoekschrift de belanghebbende zichzelf voor? Hij vermeldt dat hij in zijn geboortestad Brussel zich bekwaamd had in het beroep van boekverkoper, eer hij naar Mechelen was verhuisd. Hij mocht geloven - meende hij - dat hij volkomen in staat was om boekhandel te drijven. Anderzijds kon hij laten gelden dat hij zich te allen tijde als mens voorbeeldig had gedragen en tevens als een trouw volgeling van de roomskatolieke godsdienst. In die jaren waren er te Mechelen slechts twee gepatenteerde boekhandelaars bij oktrooi van hare majesteit, wel te weinig om het publiek naar behoren te dienen; dit onderstreepte hij: ‘ce nombre est insuffisant pour servir commodèment le public’. Vandaar zijn wens aldaar gelijkelijk patent te verwerven, zoals dit werd verleend aan de boekverkopers te Brussel. De Keizerin-Koningin moge - zo bad hij ootmoedig - hem de patentbrieven doen toekomen, nodig opdat hij te Mechelen de boekhandel kon uitoefenen op dezelfde wijze en met dezelfde prerogatieven als de beide andere boekverkopers aldaar. Met het verzoekschrift van Christianus Jeghers aansluitend, kwam een rapport tot stand, dat is ondertekend door G.L. Vander Meeren, vermoedelijk een stadssecretaris van Mechelen, in opdracht van ‘Les Cômune-maitres, Echevins et Conseil de la Ville et Province de Malines’, gedateerd van de 20 december 1751. Dit stuk doet kond dat de Keizerin-Koningin voor advies ter beantwoording van Jeghers' aanvraag zich gewend had tot de magistraat van zijn woonplaats... een wijze van doen, die wij alleen zullen goedkeuren vanzelfsprekend; ter inleiding stipt het aan dat dit was geschied bij brieven van Maria-Theresia, dd. 1 december 1751. In een gezamenlijke vergadering hadden de stadsregeerders het rekwest van Jeghers onderzocht en besproken. Hun was ook overgelegd het certifikaat van kardinaal Thomas Philippus | |
[pagina 9]
| |
d'AlsaceGa naar voetnoot(16) betreffende de rechtgelovigheid van de aanvrager. Zij heten er zich op de hoogte van dat hij de stiel van boekbinder ter stede uitoefende: hij had dit gedaan voor de aartsbisschop, maar ook voor tal van partikulieren binnen als buiten de stad en steeds tot voldoening van elkeen. Dit mag hem hebben geleid, denken zij, tot een zekere kennis van de boeken, des te meer daar hij meedeelde te Brussel het beroep van boekverkoper te hebben aangeleerd. Verkeerdelijk evenwel - ‘par abus’ - had de suppliant doen gelden dat hij te Mechelen in die hoedanigheid was werkzaam geweest, ‘puisqu'jl n'ij a pratiqué autre chose depuis qu'jl est domicilié en laditte Ville que bien simplement le stil des livres’... uitsluitend als boekbinder aan het werk was geweest. | |
3.De heren van de magistraat hadden het wenselijk en gepast geacht, van de twee reeds in hun stede gevestigde boekverkopers de mening in te winnen omtrent het door Jeghers ingediende verzoek en hadden te dien einde hen doen ondervragen door de leiders van de stadspolitie. Een van die twee wordt niet bij name genoemd, maar zal blijkbaar Laurentius Van der Elst geweest zijn, ook een geboren Brusselaar, die zich als boekdrukker en boekverkoper te Mechelen aan de Grote Markt had gevestigd ten jare 1718 en er tot aan zijn overlijden in 1754, op 2 december, in die dubbele hoedanigheid heeft gewerktGa naar voetnoot(17). Hij werd er zowat het hoofd van een Mechelse boekdrukkers-boekhandelaarsdynastie, waarin zijn nazaten Jan-Frans Van der Elst (1754-1788)Ga naar voetnoot(18) en Frans-Jozef Van der Elst | |
[pagina 10]
| |
(1788-1811)Ga naar voetnoot(19) elkaar opvolgden, plus daarna de schoonzoon van deze laatste, Adrianus-Jacobus-Augustinus Van Velsen (geb. 1778-† 1835)Ga naar voetnoot(20) en diens kinderenGa naar voetnoot(21). Volgens het verslag van de magistraat liet Laurentius Van der Elst tegen de aanvraag van Jeghers geen het minste bezwaar gelden, ‘n'aiant formé la moindre ôposition contre la demande du Sûpliant’. Enkele jaren vroeger nochtans - in december 1745 - had hij een klachtbrief aan hare Majesteit de Keizerin-Koningin mede ondertekend met zijn stads- en beroepsgenoot te Mechelen, omdat men in hun nadeel in de stede en provincie Mechelen allerhande soorten boeken en bundeltjes en almanakken enz. binnenbracht en openbaar verkocht: ‘l'on introduit et debite publiquement dans la ville et province toute sorte de livres, livrets, almanachs etc.’; zulks dan tegen het privilegium en de uitsluitelijke oktrooien, verleend aan het ambacht van de klagers; ook nog in minachting van de bevelen en verboden van de soevereinen en zelfs tot schade van de Heilige Godsdienst en het publieke welzijnGa naar voetnoot(22). Daarom drongen zij aan op de stipte toepassing van een plakkaat, op 5 augustus 1729 te Mechelen afgekondigd, en namelijk op het 14e artiekel ervan dat duidelijk liet verluiden: ‘Wij verbieden oock aen alle Craemers, mersch ofte craemedraegersGa naar voetnoot(23) en aen alle sulcke andere die het wesen maghGa naar voetnoot(24), van te vercoopen ofte aen de kerckdeuren, op de hoecken van de straete te coop te stellen, 't zij int heijmelijck oft int openbaer eenige boecken, liedekens, almanacken, pronosticatienGa naar voetnoot(25) ofte andere diergelijcke boecken ofte boecxkens, | |
[pagina 11]
| |
gebonden ofte ongebonden... op pene en verbeurte van aenslaghGa naar voetnoot(26) der selve boecxkens en de boete van vijfentwintigh guldens...’Ga naar voetnoot(27). Dit verzoek tot treffelijke, wettelijke vrijwaring van hun beroep van boekhandelaar had Laurentius Van der Elst samen met zijn Mechelse stielgenoot Jan Baptista Leplat ingediend. Deze, reeds ten jare 1721 aangeduid als boekdrukker, dreef zijn boekhandel aan de IJzeren Leen te Mechelen, alwaar hij op 8 oktober 1762 overleedGa naar voetnoot(28). Hij dan werd samen met Laurentius Van der Elst door de stedelijke beheerders in kennis gesteld van het verzoek van Christiaen Jeghers en om zijn advies daaromtrent gevraagd. Hij, Leplat, verzette zich blijkens hun verslag tegen de toelating van de suppliant om een boekhandel te Mechelen te openen, edoch - vonden de overheden - zonder overtuigende redenen aan te halen, ‘ne nous aiant allegué aucune raison qui nous puisse paraitre pouvoir obsterGa naar voetnoot(29) au sûpliant’. Wat bracht hij voornamelijk in? Dat het niet paste dat een boekbinder terzelfdertijd boekhandelaar zijn zou; immers, moest Jeghers als dusdanig worden aanvaard, dan zou hij kunnen verzuimen de boeken van de andere boekverkopers te binden en deze behoorlijk te bedienen: ‘qu'jl ne convenoit pas qu'un relieur de livres poûroit en même têms ètre libraire pour autant que le sûpliant étant à ce admis, jl poûroit negliger de relier les livres des autres libraires, et ne les servir convenablement’. Dit alles kwam de stadsma- | |
[pagina 12]
| |
gistraat helemaal onvoldoende voor, ‘tout à fait jnsûfisant’. Want wat gebeurde er elders, te Brussel bepaaldelijk? Daar ontmoette men terdege aangenomen en vanwege de majesteit gepatenteerde boekhandelaars, die nochtans het beroep van boekbinder uitoefenden en daarom nog niet de overige boekhandelaars verwaarloosden, ‘des libraires... qui exercent cependant aussi le stil de relieur des livres, et qui ne laissent pas pour cela de servir commodement et en son têms les autres libraires’. Tot welke slotsom leidde dit alles? Zij achtten de aanvraag van Jeghers een goedgunstig antwoord waard en lieten schrijven: ‘nous sommes d'avis, que le bon plaisir de Votre Majesté poûroit être de disposer favorablement de la requête du Sûpliant, en lui âcordant les lêtres patentes requises à l'êfêt de pouvoir exercer la librairie en la ville de M(alines), Nous remettant neanmoins à ce qu'jl plaira à Votre Majesté d'ij disposer, Sommes en trësprofond respêt, Ma Dame, De Vôtre Majesté, Les três-humbles et três-obêissans serviteurs’. Dit hun schrijven dagtekenden zij van de 20 december 1751. De keizerin regelde zich onmiddellijk op hun voorlichting; want reeds op de 24e daaropvolgende onderschreef zij voor Christiaen Jeghers het gewenste patent, als ‘Donné en notre ville de Bruxelles Le 24. decembre L'an de grace 1751, et de nos Regnes le douzieme’. Op een bij de hier bedoelde schriftstukken voorhanden repeltje papier staat overigens te lezen: ‘Soit depeché octroy pour pouvoir exercer la librairie dans la ville de malines // 24 xbre 1751 // chretien Jegers // 30 ecus aux exploits’. Zodat wij uiteindelijk te weten komen dat de suppliant voor administratieve onkosten de som van 30 schellingen had te betalen. | |
4.Het daarstraks reeds aangewezen schrijven van actuaris I. Des Roches op 16 september 1778(7) laat opmaken dat Christiaen Jeghers als boekhandelaar de volle tevredenheid wist te verwerven van de hoge overheid in den lande. Daarin is immers te vernemen dat toentertijd het gouvernement had bevolen over te gaan tot het herdrukken van de klassieke schrijvers en elementaire boekjes ten behoeve van het onderricht in de collegies van de Nederlanden, zeker met het doel ze te doen gebruiken in alle | |
[pagina 13]
| |
scholen. Op een lijst van de boekhandelaars, aan wie de verkoop ervan was toevertrouwd, kwamen voor Mechelen de namen Hanicq en Christiaen Jeghers voor. Eerstgenoemde is: Petrus-Josephus Hanicq, een geboren Bruggeling (geb. 3 mei 1753), die zich omstreeks 1777 als boekdrukker en -verkoper te Mechelen, ook aan de IJzeren Leen, later aan de Steenweg, vestigde. Hij werd als drukker van de aartsbisschoppen benoemd door hunne eminenties de Rocquelaure en prins de Méan. Vermoedelijk in 1782 ving hij aan een periodieke brochure te laten verschijnen, met de titel ‘L'Indicateur intéressant ou l'Ami de l'Humanité’; op 1 november twee jaar daarna gaf hij een lijvigere uit onder de benaming ‘Journal de Belgique’; van 3 januari 1785 af haalde hij een nieuwsblad van zijn persen, dat tweekeer per week uitkwam: ‘Le Courier de l'Escaut’, na enkele nummers herdoopt tot ‘Le Courier Belgique’, dan in januari 1797 weer verschijnend onder zijn oude naam, tot in maart 1799, toen het ‘Le Courier des Départements réunis’ ging heten, doch zijn naam nog driemaal zag wijzigen tot ‘Le Courier impartial’, ‘Annonces et Nouvelles politiques’ en eindelijk sedert december 1809 in ‘Gazette de Malines’, tot 30 maart 1819, wanneer het ophield te verschijnen. Op 3 januari 1819 bezorgde hij een nieuw blad, weer tweekeer per week: ‘Het Algemeen Advertentieblad der provintien Antwerpen en zuyd Braband, etc.’. Op 29 september 1827 versmolt dit met het weekblad ‘Aenkondigingen, Plakaerten en Berigten der stad Mechelen en omliggende plaetsen’, uitgegeven door de mechelse drukker Van Velsen-Van der Elst - dat regelmatig verscheen tot in april 1857 - en toen voorzien werd van de naam ‘Algemeen Aenkondigings-blad van Mechelen, Antwerpen, Lier, Turnhout, Brussel, Vilvoorden, etc.’ Petrus-Josephus Hanicq stierf te Mechelen op 17 januari 1828Ga naar voetnoot(30). Zijn bedrijf zette zijn zoon voort, Franciscus-Petrus-Johannes Hanicq, geboren te Mechelen op 23 april 1789. Deze lei zich voornamelijk toe op het drukken van liturgische werken. Hij werd zoals zijn vader gesierd met de eretitel van drukker van het aartsbisdom door zijne eminentie Prins de Méan en | |
[pagina 14]
| |
door diens opvolger, aartsbisschop Sterckx; meer nog: na een fijn en kunstig klein missaal in-12o van zijn persen te hebben gehaald in 1841, verkreeg hij van paus Gregorius de titel van pauselijk drukker. Hij is te Mechelen gestorven op 8 juni 1865Ga naar voetnoot(31). | |
5.Van buitengewoon belang zijn noch het verzoekschrift, dat wij hier onderzochten, noch de aansluitende stukken zeker niet te noemen. Toch mogen zij op de belangstelling aanspraak maken om een paar biezonderheden. Hiertoe rekenen wij reeds de daarin gebezigde laat-18e-eeuwse franse taal op onze vlaamse bodem en de bij haar weergave toegepaste ortografie. Opvallend spaarzaam gaat deze te werk met de verdubbeling van medeklinkers; opvallend grillig speelt zij met de aksenttekens en roept zo doorlopend het ‘accent circumflexe’ ter hulp, wanneer wij bij het ene en het andere het gebruik van vandaag in het oog houden. Een ietsje leren wij van dichterbij een paar personalia betreffende een boekbinder-en-boekhandelaar te Mechelen toch kennen en inzonderheid het voorspel tot zijn optreden als boekverkoper. Er valt buitendien nog enig licht op het boekbedrijf in een vlaams gewest gedurende de 18e eeuw, waarbij alleszins verrassen zal dat omstreeks 1750 niet meer dan twee boekverkopers een winkel openhielden in een stad als Mechelen, wier bevolking toenmaals toch bij de veertigduizend zielen telde. De geringe nood aan boek en blad, de zwakke leeslust van onze vlaamse mensen in die tijd, ze komen van nieuws duidelijk ten blakke daardoor! Te letten is tenslotte nog op de bekwame spoed, waarmee de inwilliging door de keizerin-koningin van het verzoek van Christiaen Jeghers haar beslag kreeg. De juiste datum, dat hij zijn rekwest opstelde, is niet te achterhalen wel is waar; maar het afschrift ervan werd gedagtekend van 1 december 1751. Op diezelfde dag nog hadden de diensten van Maria-Theresia het kond gedaan bij de magistraten van Mechelen; reeds op | |
[pagina 15]
| |
20 december deden zij hun gemotiveerd advies neerschrijven; niet meer dan vier dagen daarop - de 24 december 1751 - verklaarde de vorstin zich voor akkoord met de verlening van het door Jeghers afgesmeekte octrooi en werd ook het nodige gedaan om het de belanghebbende terhand te stellen. Voor vele verrichtingen van ambtswege tot op de huidige dag mag zulks gelden als een voorbeeld het navolgen waard!
N.B.: Men zie ook: Dr. Robert Foncke: Een Mechelse boekhandelaar: Christiaan Jeghers, van Brussel († 1781), in ‘De Brabander’, jaargang II (1922), blz. 185-189. |
|