Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1964
(1964)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |||||||||
Kanttekeningen bij de eerste uitgave van Gezelles ‘Vlaemsche dichtoefeningen’
|
‘1. | Met de fouten (o.a. Goedkeurig op de 4e tekstregel van de Kerkelijke Goedkeuring), met de woorden ‘van 't Kleen Seminarie te Rousselaere’ van de opdracht in magere kapitalen en zonder ‘Eigendom’ op de achterzijde van het titelblad. |
2. | Als 1, maar met ‘Eigendom’ op de achterzijde van het titelblad. |
3. | Met verbeterde fouten (Goedkeuring) en met de opdracht in magere kapitalen. |
4. | Met verbeterde fouten en ‘van 't Kleen Seminarie te Rousselaere’ in vetjes en in onderkast.’ |
De bibliotheek van de Universitaire Faculteiten St.-Ignatius, te Antwerpen, bezit een uit de verzameling Gratien van Hecke (St.-Amandsberg, Gent) afkomstig exemplaar van de eerste uitgave van Vlaemsche dichtoefeningen, dat blijkbaar tot geen van de vier soorten behoort (nr 42 T 15). Het is in slechte staat. De omslag, de Franse titel, blz. II (met adres van de drukker) en blz. 35 t/m 38 ontbreken. Het boek is afgesneden en gebonden maar in de rug losgegaan.
Het exemplaar vertoont alle tekstvarianten, die Dirkx in zijn bijdrage (blz. 146-147) mededeelt als kenmerkend voor de 1 a-afdrukken, met uitzondering van regels 30-31 op blz. 144 van de bundel, die hier luiden:
Die, met Zyn geweld, omgorden
Kan het kleenste graentje zand,
De bladsignatuur voor de halve vellen 8*, 9* en 10* ontbreekt eveneens, zoals Dirkx bij de 1 a-afdrukken vaststelt. Wél moet ik er op wijzen dat de signaturen 1, 1*, 2, 2* ook ontbreken; i.p.v. beide laatste staat op blz. 17 slechts een kleine magere asterisk, die verder in het werk niet meer gebruikt wordt, en op blz. 21 de signatuur **. Dit zij hier meegedeeld, omdat de Jubileumuitgave een afdruk met 1, 1*, 2, 2* blijkt te kennen (blz. 206).
Wij mogen zeggen dat wij met een bijna zuivere 1 a-afdruk te doen hebben. Toch valt het exemplaar niet onder één van de door Dirkx onderscheiden vier soorten. Het heeft nl. de fouten, o.a. Goedkeurig in r. 4 van de ‘Goedkeuringe’ achteraan, maar bovendien ook:
1. | ‘Eigendom’ op de achterzijde van het titelblad in kapitalen die in het boek verder niet gebruikt zijn; |
2. | de woorden ‘van 't Kleen Seminarie te Rousselaere.’ van de opdracht in vetjes en onderkast. |
Ons exemplaar is dus een vijfde soort van afdruk, zo men wil. Ik ben echter geneigd, de klemtoon niet al te zeer te leggen op àfdruk. Het kan gewoon een kwestie van vergaren en brocheren zijn.
In deze orde van gedachten zou ik een stap verder willen gaan en met name een onderscheid maken tussen enerzijds afdrukken en anderzijds vergaren en brocheren.
Het kan echter zijn nut hebben dat wij ons eerst een denkbeeld pogen te vormen van wat ik de voorbereidende faze zou willen noemen, hoezeer wij daarbij ook op vermoedens en onderstellingen zijn aangewezen.
De voorbereidende faze
Maanden voor het verschijnen van de bundel wordt een prospectus verspreid. De tekst er van werd in de latere uitgaven van Dichtoefeningen opgenomen, maar uiteraard niet met de praktische bijzonderheden over formaat, omvang, prijs e.d., die ieder prospectus bevat. In de eerste uitgave van de bundel komt de tekst van het prospectus niet voor. De bezorgers van de Jubileumuitgave hebben het oorspronkelijk stuk niet gekend (cf. aldaar, dl 1, blz. 268) en ik heb het ondanks heel
wat moeite vooralsnog nergens kunnen vinden, ook niet in het Gezellemuseum, noch in het Thijmarchief te Nijmegen.
Het prospectus is gedateerd 21 maart 1858. Het wordt einde maart - begin april verspreid. Als specimen is er het gedicht O 't ruischen van het ranke riet bijgevoegd, dat De bedroefde heet. Het zetsel van dit gedicht zal voor de bundel niet kunnen dienen, want Gezelle bewerkt het stuk grondig vooraleer het enkele maanden later in Vlaemsche dichtoefeningen verschijnt.
Op 1 april kondigt De Standaerd van Vlaenderen (Brugge) het verschijnen van het boek aan. Dit blad van A. Neut, de vader van een leerling van Gezelle, had reeds eerder gedichten van Gezelle opgenomen, o.a. diens eerst gedrukt gedicht De Belg in 1848 op 23 jan. 1849. In bewuste aankondiging (tekst in Jub. uitg., dl 1, blz. 299) zegt de anonieme steller dat hij enige ‘proefbladen’ van de nieuwe uitgave heeft gelezen. Wat hij daarmee bedoelt is niet duidelijk. Heeft hij alleen kennis genomen van De bedroefde en doet hij dan aan journalistieke overdrijving? Heeft hij kennis genomen van gedichten van Gezelle die in omloop waren bij diens leerlingen of gaat het inderdaad om echte proefbladen? Verder, en dit is zeer precies, deelt hij mee dat de bundel ‘binnenkort zal verschynen’ en ‘een groot octavo van 200 bladzyden zal vormen’, dat de dichter zijn werk ‘met spraekkundige notas verrykt’ heeft (dit wijst op de Woordenlijst achteraan in de bundel) en dat de intekenprijs 2.50 fr. bedraagt. Ingetekend kan worden bij Stock-Werbrouck en Zoon, te Roeselare, en bij al de boekhandelaars van het land.
Men mag aannemen dat het Brugse blad deze precieze gegevens betreffende formaat, omvang, woordenlijst, prijs en drukker-uitgever uit het prospectus heeft overgenomen.
Nu kunnen zulke precieze gegevens in een prospectus slechts worden medegedeeld op grond van een overzichtelijk manuscript. Waarmee ik bedoel dat het manuscript weliswaar niet helemaal persklaar hoeft te zijn, maar in ieder geval voldoende overzichtelijk voor de drukker-uitgever om een raming van de omvang in een bepaald formaat en een voorcalculatie te maken, waarna hij dan de verkoopprijs bepaalt.
Bij een enigszins normale gang van zaken moet de drukker-uitgever Stock-Werbrouck en Zoon dus ten laatste in de tweede helft van maart 1858, al is het slechts korte tijd, het manuscript onder de hand hebben gehad om zijn voorcalculatie te maken en de zakelijke gegevens voor het prospectus vast te leggen. Dat er in die dagen een voor-
calculatie gemaakt werd leiden we af, niet alleen uit de aankondiging in De Standaerd van Vlaenderen, die op 1 april meedeelt dat de bundel bij intekening 2.50 fr. kost, maar ook uit een brief d.d. 5 april waarin Gezelle aan J.A. Alberdingk Thijm schrijft dat zijn bundel hem 1360 fr. op 1000 ex. moet kosten (Jub. uitg., dl 1, blz. 215)Ga naar voetnoot(1).
In een calculatie kan wel enige speling worden voorzien, bijv. per 8 of 16 blz. méér of per 100 ex. méér. Toch lijken mij zowel de kostprijs als de intekenprijs, beide zoëven vernoemd, er op te wijzen dat de drukker-uitgever ofwel over een volledig, ofwel over een vrij volledig manuscript moet hebben beschikt.
Volledig kan het manuscript op 1 april niet geweest zijn. Immers, de voorrede is gedateerd 13 mei en werd dus naderhand ingelast. Maar ook enkele gedichten werden later ingelast:
misschien De Profundis (blz. 177);
waarschijnlijk Binst het stille van den nacht (blz. 148-156), indien men althans mag aannemen dat het van juni zou kunnen zijn (Jub. uitg., dl 1, blz. 234);
maar zeker Het kindeke en het graf (blz. 81-83), dat van na 25 april is; de zielgedichtjes Lijkkrans IV (blz. 174), V (blz. 175) en VI (blz. 176), die alle drie begin mei werden geschreven; en Antwoorde aen een vriend (blz. 118), dat van juli dateertGa naar voetnoot(2).
Men lette op de tussen haakjes aangeduide paginering: de gedichten zijn op verschillende plaatsen ingelast, - altijd in de onderstelling (die mij toch aannemelijk voorkomt) dat het manuscript op 1 april 1858 vrij volledig is geweest.
Wij zullen wel nooit weten, vrees ik, hoe het oorspronkelijk manuscript er uit zag en welke wijzigingen het heeft ondergaan door inlassingen en misschien ook weglatingen. Vast staat intussen wel dat, wat de opgenomen stukken betreft, de inhoud van de gedrukte Vlaemsche dichtoefeningen verschilt van de samenstelling van de bundel, zoals
die er einde maart - begin april, bij het aankondigen van het werk, uit zag. Ten minste vijf later ontstane gedichten zijn aan de oorspronkelijk voorziene inhoud toegevoegd.
Overigens telt de afgedrukte bundel niet, zoals aangekondigd, 200 maar 216 bladzijden.
Als curiosum kan hier nog medegedeeld worden de vermelding van Vlaemsche dichtoefeningen in de juni-aflevering van Journal de l'imprimerie et de la librairie en Belgique van Ch. Hen: daar is de omvang 224 bladzijden! Of is het geen curiosum? Ging het met de bundel in die richting? Ik ben eerder geneigd aan te nemen dat Hen, althans met betrekking tot onze bundel, geen betrouwbare referentie isGa naar voetnoot(1).
De afdrukken
Het afwerken van de bundel in de drukkerij is vermoedelijk niet van een leien dakje gelopen. Stock-Werbrouck is er evenwel in geslaagd een typografisch verzorgd produkt af te leveren, zij het met enkele slordigheden die wellicht op rekening van de dichter komen. Die indruk hebben we althans, als we op blz. 192 de titel Woordenlyst en verantwoordinge lezen, terwijl wat volgt eerst de ruim 6 blz. lange verantwoording is, waarna de woordenlijst komt. In een deel van de oplage, nl. in de 1a-afdrukken, vermeldt de Inhoud Verantwoording, Woordenlyst (blz. 216) i.p.v. de juiste titel.
Alle mij bekende exemplaren, onverschillig of het 1a- of 1b-afdrukken zijn, hebben in de Aenmerkingen op blz. 190, r. 10, de foutieve verwijzing Bladz. 126 (3) i.p.v. Bladz. 127 (3). In de Inhoud
hebben zij een vijftal verkeerde verwijzingen: Op de kust van W. Vlaenderen verwijst verkeerdelijk naar blz. 21 i.p.v. 23, De roep des Heeren naar 31 i.p.v. 32, De Vierbake des levens naar 52 i.p.v. 53, De Profundis naar 176 i.p.v. 177, Audite Coeli naar 177 i.p.v. 178. Waaraan kunnen deze fouten in een, ik moge het herhalen, met zorg gezette en gedrukte bundel anders te wijten zijn dan aan herhaalde verandering van de oorspronkelijke opzet?
Boven wees ik er op dat de bladsignaturen 8*, 9* en 10* in een deel van de oplage, alweer in de 1a-afdrukken, ontbreken. Ik kom op de kwestie van de signaturen terug. Intussen stel ik vast dat in katern 8* op blz. 118 Antwoorde aen een vriend voorkomt en op blz. 121, str. 1, r. 1 de lezing Hemlen, die in 1 b Hemelen wordt; dat in katern 9* bladzijde 144 zit, met 4 verzen die in 1 b wijzigingen zullen ondergaan (cf. infra); dat ten slotte in katern 10* Binst het stille van den nacht voorkomt, dat een inlas zou kunnen zijn. Of uit dit alles een conclusie te trekken valt, weet ik niet. Ik deel een en ander mede met het oog op alle mogelijkheden.
De hele oplage is niet in één keer afgedrukt. Vergelijking van een aantal exemplaren - ik heb er een dozijn onderzocht - leidt tot het besluit dat er twee grote partijen geweest zijn: de zgn. 1a- en de 1b-afdrukken. Hoe zij zich in aantal tot elkaar verhouden is niet meer uit te maken.
De 1a-afdrukken. - De eerste exemplaren van de Vlaemsche dichtoefeningen zijn ca. 13 augustus 1858 gereedgekomen, zoals blijkt uit het document van de wettige inschrijving van de bundel bij de Roeselaarse stadsdiensten en het exemplaar dat in het Gezellemuseum te Brugge wordt bewaard. De kerkelijke goedkeuring, die achteraan, juist voor de Inhoud, is opgenomen, dateert slechts van drie dagen te voren, nl. van 10 augustus.
Het exemplaar van het Gezellemuseum, één van de gedeponeerde en derhalve één van de eerste gereedgekomen, is een 1a-afdruk. Het heeft, zoals ook Dirkx duidelijk releveert, een aantal karakteristieken die voornamelijk hierop neerkomen:
Blz. [214], 4de tekstregel: de drukfout Goedkeurig |
Blz. 216, laatste regel: Verantwoording, Woordenlyst |
Blz. 121: Hemlen |
Blz. 144 a) Wat u tegenstand bied,
b) Weze 't met het Kruis omhoog c) regels 30-31. |
Voor de eigenlijke tekststudie van Gezelles poëzie heeft dat alles weinig of geen belang. Slechts blz. 121 en 144 zouden daarvoor kunnen in aanmerking komen; om die reden heb ik ze van de andere plaatsen afgezonderd. Terloops wil ik nochtans wijzen op de zoëven genoemde regels 30-31, waarvan de versies mij eerder vreemd voorkomen (allemaal toch 1a-versies, meen ik):
Jubileumuitgave, blz. 206:
(wat minstens op één punt verdacht is: die, met kleine beginletter; Gezelle begint in deze bundel ieder vers met een hoofdletter.) In tegenspraak met deze lezing is die welke men in de Jubileumuitgave uit de voetnoten, blz. 156, moet reconstrueren:
Dirkx, blz. 146:
Ons exemplaar, blz. 144:
De 1b-afdrukken. - Benevens de 1a- bestaan er de zgn. 1 b-afdrukken. Daarover zijn de Jubileumuitgave en Dirkx het eens. Dat de 1 a-afdrukken vóór de 1 b-afdrukken van de pers zijn gekomen, zoals Dirkx betoogt, lijdt geen twijfel. De karakteristieken van deze latere drukken zijn hoofdzakelijk de volgende:
Blz. V: ‘van 't Kleen Seminarie te Rousselaere’ in sommige exemplaren in magere kapitalen, in andere echter in vetjes en onderkast. Blz. [214], 4de tekstregel: de drukfout verbeterd, thans: Goedkeuring. Blz. 216, laatste regel: Woordenlyst, Verantwoording - zulks enigszins in overeenstemming met de (onjuiste) titel van de afdeling in de bundel, die inderdaad ‘Woordenlyst en Verantwoordinge’ luidt. Men merke overigens dat geen van beide afdrukken, 1 a noch 1 b, de Westvlaamse vorm Verantwoordinge, met slepende e-uitgang, in de inhoudstafel heeft.
Blz. 121: Hemelen |
Blz. 144: a) Wat u tegenstand biedt,
b) Weze 't met het kruis omhoog c) regels 30-31 thans in een lezing met twee afwijkingen: Die met Zyn geweld, omgorden Kan het kleinste graentje zand, |
Geen ingrijpende veranderingen in de tekst van de gedichten.
Met de Woordenlijst is het anders gesteld. Op blz. 203 is de fout Bil (voor Hil) ingeslopen in een regel, die overigens niet werd gewijzigd: ik heb ze aangetroffen in de diverse 1 b-afdrukken die ik onder ogen kreeg. Maar dat is een detail. Belangrijker is het feit dat Gezelle zijn woordenlijst op 8 plaatsen met nieuw vergelijkend taalmateriaal heeft aangevuld en 3 lichte wijzigingen heeft aangebracht (voor bijzonderheden verwijs ik naar Dirkx).
Dirkx erkent het bestaan van 1 a- en 1 b-afdrukken. Hij gaat echter verder en meent op grond van het al of niet voorkomen 1. van ‘Eigendom’ en 2. van de woorden ‘van 't Kleen Seminarie te Rousselaere’ in magere kapitalen resp. vetjes onderkast dat er 4 soorten afdrukken achtereenvolgens van de pers kwamen. Neemt men vier soorten van afdrukken aan, zoals ze door Dirkx worden onderscheiden, dan is het thans bij de bespreking betrokken exemplaar uit de bibliotheek van de Universitaire Faculteiten St.-Ignatius een vijfde soort, nl. een hybridisch exemplaar van de door Dirkx resp. onder 2 en 4 genoemde soorten. Van 2 heeft het de fouten en de vermelding ‘Eigendom’ en zoals bij 2 ontbreken de aanvullingen en de wijzigingen in de woordenlijst. Van 4 heeft het, ofschoon kennelijk een 1 a-afdruk, ‘van 't Kleen Seminarie te Rousselaere’ in vetjes en onderkast.
Vijf soorten van afdrukken, is dat niet te veel van het goede? te meer - dat leert ons exemplaar - daar het om verschillen en afwijkingen gaat die ten slotte niets met het korps van de bundel te maken hebben, ik bedoel met de gedichten, het voorwoord, het nawoord en de woordenlijst. Want onze vijfde soort laat de stelling van het bestaan van slechts twee afdrukken onaangetast. Het hoort bij de 1 a-afdrukken, die zich meer en meer preciseren, om het kort te zeggen, als die mét de verscheidene fouten en zónder de aangevulde woordenlijst. Inderdaad, tot nu toe wijst alles er op, dat men slechts van twee afdrukken kan spreken, zoals de Jubileumuitgave het in extremis heeft gedaan. Van vier, nu van vijf, afdrukken of afdruksels spreken komt me als een verwarring van termen voor.
Zullen wij ooit weten hoe het met het zetten en drukken van dit
werk is gegaan? Dat het niet erg vlot verlopen is, hebben we kunnen opmaken uit de vastgestelde afwijkingen van allerlei aard. Wanneer is de drukker met zijn werk begonnen? Hoe lang, hoeveel maanden is hij er mee bezig geweest? Men mag aannemen dat het onderbreking(en) heeft gekend, aangezien dezelfde drukker Stock-Werbrouck en Zoon, na het drukken van het prospectus van Vlaemsche dichtoefeningen en het ontvangen van het manuscript, in mei van hetzelfde jaar een nieuw manuscript van de dichter binnenkrijgt, nl. Kerkhofbloemen, waar hij dringend werk van maakt en dat hij in de vorm van een plaquette van 32 bladzijden reeds ca 16 juni op de markt brengt, ongeveer twee maand vóór Vlaemsche dichtoefeningen.
Was de kleine plaatselijke drukkerij Stock-Werbrouck en Zoon technisch uitgerust om de plaquette en de gr. 8o-bundel, waarvan wordt aangenomen dat de oplaag 1000 ex. bedroeg, vlot af te werken samen met klein, courant en onmiddellijk renderend werk? Een studie over deze en andere Roeselaarse drukkers ware zeer gewenst.
De stevige groot 8o-bundel is gedrukt met vormen van 4 bladzijden, in totaal 54 vormen, hetzij 54 × 4 = 216 bladzijden, wat op een kleine pers schijnt te wijzen. Bij het afwerken van het boek werd een volgend in vieren gevouwen vel in een voorgaand gestoken om met katernen van 16 blz. te naaien. De volgorde van de vellen wordt aangegeven met een gewoon cijfer voor het begin van de katern en met hetzelfde cijfer, voorzien van een asterisk, voor het ingestoken vel. Zo begint bijv. een katern op blz. 161; onderaan rechts staat de signatuur 11. Vier bladzijden verder, op blz. 165, staat de signatuur 11*, die het ingestoken vel met de bladzijden 165-172 aangeeft; daarop volgen de vier resterende bladzijden 173-176, die tot vel 11 behoren. Dat is de verklaring van de regelmatig afwisselende signaturen zonder en met asterisk, die op het eerste gezicht enigszins bevreemdenGa naar voetnoot(1). - Pro memorie: de bladsignaturen 1, 1*, 2 en 2* ontbreken in het exemplaar van de Universitaire Faculteiten St.-Ignatius. Dit is eveneens het geval in de andere door mij onderzochte exemplaren, zowel in de 1 a- als in de 1 b-afdrukken. De eerste signatuur die men aantreft, de magere asterisk, overeenkomend met 2, staat op blz. 17; de tweede, twee asterisken, overeenkomend met 2*, staat op
blz. 21. Van blz. 33 af komen afwisselend 3 en 3*, 4 en 4* voor (met uitzondering van 8*, 9* en 10* in de 1 a-afdrukken).
De hele bundel werd zeker niet ineens gezet, gecorrigeerd en afgedrukt, zoals normaal gebeurt. Men zou dan immers geen twee afdrukken hebben, één met fouten, een andere met correcties en met aanvullingen in de woordenlijst.
Twee hypothesen lijken mij mogelijk, steeds wanneer men rekening houdt met de twee soorten van afdrukken.
1. Een eerste hypothese is dat de drukker de tekst niet ineens heeft gezet, maar bij gedeelten, bijv. omdat hij niet genoeg letters bezat. Hij heeft dan afgetrokken naarmate een bepaald aantal vormen klaar zijn gekomen. Dan heeft hij het zetsel gedistribueerd. Waarna hij opnieuw een gedeelte heeft gezet, afgedrukt en eventueel gedistribueerd, enz.
Deze hypothese verklaart echter niet het bestaan van 1 a- en 1 b-afdrukken, tenzij wordt verondersteld dat de drukker de hele bundel tweemaal bij gedeelten gezet en afgedrukt heeft. Dit lijkt me zo omslachtig en kostbaar, dat ik meen dat deze hypothese geen ernstige kans maakt. Bovendien zouden de twee (of meer?) zetsels zowel wat de verzen als wat het proza betreft identiek moeten geweest zijn, op de enkele afwijkingen na, hetgeen praktisch uitgesloten is.
Een afdoend argument tegen deze hypothese is m.i. het voorkomen van dezelfde gekwetste letters in al de 1 a- en 1 b-afdrukken die ik onderzocht hebGa naar voetnoot(1). Het werk, mag men concluderen, werd slechts één keer gezet.
2. Een tweede hypothese is dan dat de tekst één keer werd gezet, maar dat slechts een gedeelte van de hele oplage werd afgedrukt, om redenen die we niet kennen. Dat gedeelte maakt dan de 1 a-afdrukken uit.
Het zetsel is blijven staan. Om redenen, die we weer niet kunnen
achterhalen, wordt overgegaan tot het opleggen van een nieuwe partij (die ook het restant van de totale oplage kan zijn, we weten het niet). Maar vooraleer tot afdrukken wordt overgegaan, krijgt de dichter de gelegenheid wijzigingen aan te brengen op het zetsel. Deze wijzigingen hebben, wat de gedichten betreft, niets ingrijpends: geen toevoeging, weglating of verschikking van gedichten, geen bewerking of omwerking van de gedichten, alleen enkele retouches zoals boven aangetoond. Wat de woordenlijst betreft, gaat het om aanvullingen en wijzigingen op 8 bladzijden aangebracht, maar kennelijk op zulke wijze dat zij op het bestaand zetsel werden uitgevoerd. Toch verlopen regels op 4 plaatsen (blz. 199, 203, 204, 205), maar het verloop wordt telkens in de volgende regel opgevangen. Tweemaal brengt deze bewerking een regel méér in de zetspiegel mee, met name op blz. 203 (r. 29) en op blz. 204 (r. 11), en wel zó dat, om verder verloop te vermijden, de drukker er niet voor terugschrikt de zetspiegel op 33 regels i.p.v. 32 te brengenGa naar voetnoot(1).
Op die wijze kunnen de 1 b-afdrukken zijn ontstaan.
Laten we, om enig houvast te hebben, de tweede hypothese aanhouden.
Een laatste faze, met een laatste complicatie, blijft nog te bekijken. Na het drukken komt het vergaren, vouwen en brocheren. Als deze bewerking ook weer niet ineens voor de totale oplage wordt verricht, krijgen we minstens twee soorten exemplaren van onze eerste uitgave, één soort voor elke van de twee afgedrukte partijen. Maar er kunnen zich andere complicaties voordoen. Als de vellen van de twee afdrukken niet met zorg gesorteerd worden, of als de drukker-uitgever resp. de dichter vellen, waar fouten in voorkomen, niet wensen te verwijderen, bijv. ter wille van de zuinigheid, of om tijdig klaar te komen (i.c. om de prijsuitdeling in het klein seminarie, op 16 augustus, te halen), of als er gewoon vellen met fouten tussen gecorrigeerde vellen geraken, dan kan men zich licht voorstellen dat er verschillende combinaties mogelijk zijn. We kennen er reeds vijf, misschien zijn er meer.
Samenvattend kan worden gezegd dat van de bundel twee afdrukken bestaan, die we verder 1 a en 1 b kunnen blijven noemen, maar dat er verschillende soorten van exemplaren op de markt werden gebracht, waarvan wij er op dit ogenblik vijf kennen. Het ziet er naar uit dat, met het oog op de tekststudie, alleen de twee afdrukken van enig belang zijn. Waarmee niets afgedaan wordt van het nut van de bibliofiele of druktechnische benadering van de bundel. Integendeel, een artikel als dat van Dirkx vult de Jubileumuitgave aan en verbetert ze, terwijl het anderzijds een confrontatiepunt was voor de onderhavige beschouwingen, die willen bijdragen tot een onderzoek dat zeker nog niet afgesloten is.
Een laatste vraag
Wat mij altijd heeft geïntrigeerd, is hoe Gezelle (of Stock-Werbrouck?) er toe gekomen is, de Brusselse drukker H. Goemaere als mede-uitgever te laten optreden. Op de titelpagina staat Goemaere zelfs vermeld vóór Stock-Werbrouck. Daarentegen komt zijn naam niet voor op de omslag.
Voor zover mij bekend is, heeft Gezelle Goemaere niet bij zijn vorige of latere uitgaven betrokken.
De drukker-uitgever Henri Goemaere was gevestigd in de Bergstraat. Zijn kleinzoon Adolphe Goemaere, drukker des konings, thans gevestigd te Schaarbeek, was zo vriendelijk mij mee te delen dat het archief van de firma geen briefwisseling uit de jaren '50 bewaart. Langs die kant moet niet verder gezocht worden naar bescheiden, die ons over de betrekkingen tussen de dichter resp. de Roeselaarse drukker en de Brusselse drukker-uitgever kunnen inlichten. Bij navraag te Roeselare bij een afstammelinge in rechte lijn van Stock-Werbrouck bleek dat daar evenmin brieven, contracten of andere documenten uit de jaren '50 bewaard zijn.
Wat Gezelle in Goemaere kon aantrekken is niet moeilijk te gissen. Goemaere was geboortig van Menen, een Westvlaming dus. Hij had stand en aanzien. Hij droeg de titel van pauselijk drukker. En in 1858, het jaar van Vlaemsche dichtoefeningen, verscheen bij hem Souvenirs sur les quatre derniers papes, de Franse vertaling van een werk van een vriend van Gezelle, niemand anders dan kardinaal Wiseman.
Kan de persoonlijkheid en bepaaldelijk de activiteit van Goemaere heel wat verklaren, dan blijft toch de vraag waarom Gezelle een mede-uitgever buiten Roeselare inschakelt.
Zowel de dichter als de Roeselaarse drukker zullen een kans gezien hebben om een groter lezerskring te bereiken en aldus het financieel risico, dat zij ongetwijfeld met de lijvige bundel liepen, in zekere mate te beperkenGa naar voetnoot(1).
Of wellicht gaat het om méér dan een financiële kwestie. Moet niet worden aangenomen dat Gezelle zijn Vlaemsche dichtoefeningen gaarne buiten West-Vlaanderen wil verspreid zien, ook al is de opdracht-voorrede tot de studenten van het klein seminarie te Roeselare gericht? Hij is 28 jaar oud en geeft pas nu zijn eerste bundel in het licht. Geen plaquette, maar een fikse knaap van 216 bladzijden gr. 8o-formaat, die een keuze uit 's dichters poëzie van de jongste tien jaar 1848-1858 bevat. Gezelle moet er wel belang aan hechten. Na de publicatie van een aantal gelegenheidsplaquettes, alle, ook Kerkhofbloemen, voor een beperkte kring bestemd, treedt hij thans werkelijk in de literaire arena, met al zijn eretekens op de borst gespeld. Immers, op het titelblad van de bundel staat achter de naam van Guido Gezelle, pbr.: Professor in 't Kleen Seminarie, te Rousselaere, // Lid van 't Genootschap ‘Tyd en Vlyt’ te Leuven, // van de ‘Vriendschap’ en van de ‘Vlaemsche Jeugd’ alhier.
Wil Gezelle zich buiten West-Vlaanderen via Brussel in het ‘groot Dietssprekend vaderland’ als letterkundige laten gelden? Onmogelijk is dat niet, want blijkens de opdracht-voorrede en de verantwoording, die als manifesten klinken en een paar keer een polemische toon aanslaan, weet hij heel goed dat hij als voorman met een eigen, althans niet algemeen aanvaard, inzicht in de poëzie treedt, vast besloten dit inzicht te doen erkennen, dat hij in een brief (28 febr. 1858) aan zijn leerling Van Oye heeft samengevat: ‘onze nieuwe kristen vlaemsche dichterschool’.
- voetnoot(1)
- Volgens W.J.M.A. Asselbergs, Guido Gezelle's Kerkhofblommen (Amsterdam 1958, blz. 55) is de brief niet van 5 maar van 15 april.
- voetnoot(2)
- De zgn. Dundrukeditie 2,3 dateert de Aenmerkingen en de Verantwoordinge van juli 1858; deze editie, die belangrijk is om vele nieuwe dateringen, verschaft hieromtrent echter, zoals bekend, geen opheldering. Gezelle zelf heeft in de oorspronkelijke uitgave van zijn Vlaemsche dichtoefeningen beide onderdelen niet van een datum voorzien. In de Jub. uitg. is er evenmin sprake van.
Asselbergs, o.c., blz. 11, n. 2; blz. 31, n. 3 en blz. 57, dateert de Verantwoordinge eveneens van juli, zonder toelichting. Op blz. 11 verklaart hij, ook zonder bewijzen, dat de bundel in april gezet was.
- voetnoot(1)
- Het opslaan van de Journal de l'imprimerie et de la librairie en Belgique van 1858 vereenvoudigt inderdaad de kwestie niet. De bundel wordt daar tweemaal vermeld:
1. afl. 6 (juni), blz. 55, in deze bewoordingen: ‘GEZELLE (Guido). - Vlaemsche Dichtoefeningen, door Guido Gezelle. In-8o, de 224 pages. Rousselaere, Stock-Werbrouck et fils. 3-00’;
2. afl. 13 (15 dec.), blz. 140, aldus: ‘GEZELLE (Guido). - Dichtoefeningen, door Guido Gezelle, priester. In-8o de 201 pages. Rousselaere, Stock-Werbrouk.’
Van de mede-uitgever Goemaere geen spoor. Het in de decemberaflevering opgegeven aantal bladzijden klopt niet met dat van de bundel, die dan reeds vier maand verschenen is. Terloops zij nog opgemerkt dat het blad Kerkhofbloemen, datzelfde jaar verschenen, nergens aankondigt of als verschenen vermeldt. Het was trouwens maar een gelegenheidsplaquette.
- voetnoot(1)
- Ik dank de heren R. de Pelseneer en W. van der Veken, directeur resp. chef van de drukkerij van De Algemene Antwerpse Drukkerijen (Antwerpen), die mij deze technische kwestie hebben helpen oplossen.
- voetnoot(1)
- Ik dank de h.P. Verbeke, directeur van de Technische Diensten van UNIGRA (Brussel), die hierop mijn aandacht heeft gevestigd.
Een greep voorbeelden van gekwetste letters op willekeurige bladzijden (de hier cursief gedrukte letter duidt telkens de letter aan die in de druk gekwetst voorkomt): titelpagina onderaan ROUSSELAERE; blz. V, r. 5 onderaan: wenden; blz. 17, str. 4, laatste regel: myn; blz. 19, r. 26: vaster; blz. 23, v. 9: Heidnen; blz. 29, r. 21: Goud, r. 28: weggevleid; blz. 31, r. 22: Al; blz. 65, r. 11: wyngaerdland; blz. 66, r. 13: bloemekes; blz. 173, r. 3 (in ondertitel): DICHTER; blz. 179, r. 21: Israëls, r. 23: erfelyk, r. 25: streke; blz. 208, r. 3: speculum; blz. 210, r. 10: tribbel; blz. 216, r. 26: Tehuiskomst.
- voetnoot(1)
- Nog een typografische eigenaardigheid - de zoveelste! - van deze bundel is dat de 1 a-afdrukken in de woordenlijst bladzijden van 32 regels hebben, doch dat blz. 199, 206 en 211 hierop een uitzondering maken en telkens 33 regels tellen. In de 1 b-afdrukken wordt deze onregelmatigheid gehandhaafd en komen er dus nog twee bladzijden van 33 regels bij. Wij mogen ook uit deze bijzonderheden besluiten dat de tekst niet een tweede keer opnieuw gezet werd.
- voetnoot(1)
- Treedt V. Huys in het spoor van zijn vriend en collega Gezelle, als hij zijn boek De legenden van Ste Franciscus van Assizie in 1861 eveneens bij Stock-Werbrouck en Goemaere laat verschijnen?