Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1964
(1964)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |||||||||||||||
De twee Testamentaire codicillen van sieur Frans Suetens te Mechelen (1714 en 1719)
| |||||||||||||||
1.Het eerste betreft eigenlijk een codicil, neergeschreven op 23 januari 1714 te Mechelen voor de notaris Guill. Keyaerts ten behoeve van het echtpaar Sieur ffrans Súetens en joúffe Agnes van den Gheijn, bij de uiterste-wilsbeschikking, die zij twintig jaar vroeger - op 15 juli 1694 - hadden laten verlijden bij zijn toenmalige konfrater P. Mo[l]lemans als ‘coniúnctive - ofte gemeenschappelijke - testament en ordonnantie van vúijtersten wille’. Thans lieten zij vastleggen dat de langstlevende van hen beiden zou worden ter aarde besteld met een tinnen-kandelaarslijk, het uitreiken van de tafel brood en nog het houden van een dertigste tot lafenis van zijn ziel; - uit welke details is te verstaan dat in de kerk, waar zijn begrafenismis zou plaats hebben, rondom zijn lijkbaar de tinnen kandelaars met brandende kaarsen zouden worden opgesteld; | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
- dat ten behoeve van onder de dienst aanwezige armen aan ieder hiervan een brood diende uitgereikt, zo goed als zeker door de armmeesters van de H. Geesttafel van de parochie of, wie weet, door de superintendenten van de Gemeijne Huijsarmen van de stad, waarvoor de bij dergelijke bedelingen in gebruik zijnde armentafel in de kerk helemaal vol zou zijn belegd met broden. Zij verlangden voor de overlevende tenslotte een van de exéquiën of lijkgodsdienstoefeningen, gelijk zij werden gehouden naar oud-kerkelijk gebruik drie, zeven of dertig dagen na de dood of de begrafenisGa naar voetnoot(1). Van meet af aan is hierdoor duidelijk geworden, dat wij kennis hebben gemaakt met een niet-onbemiddeld echtpaar, vroom en ook liefdadig gezind. Is er meer te zeggen omtrent de erflater, sieur Frans Súetens? Hij droeg een kloek vlaamse familienaam, die te Mechelen ook terdege in gebruik was en er op heden allesbehalve uitgestorven moet heten. Deze ontstond zo goed als zeker uit een voornaam ‘Soetin’, die in den beginne eigenlijk een vleinaam - = zoetje - moet geweest zijn en zowel afzonderlijk als in samenstelling voorkwam, bijv. in ‘Avezoete, Bertezoete, Heilzoete, Immezoete, Lamzoet, Wouterzoet’Ga naar voetnoot(2). Men doet evenwel de indruk op, dat te Mechelen geen burgers van die naam ooit een rol van belang hebben gespeeld, ofschoon zij zich niet allemaal systematisch afzijdig van het culturele leven hebben gehouden toch. Immers een mijnheer Joost - of Joos - Suetens zag men er ten jare 1724 fungeren als deken van de voornaamste rederijkerskamer ‘De Sint-Jansgilde, bijgenaamd De Peoene’Ga naar voetnoot(3), en hij werd al vroeger - op 12 april 1721 - opgesomd onder de leden van dit genootschapGa naar voetnoot(4). In dezelfde hoedanigheid horen wij in 1743 een Rumoldus Suetens vermeldenGa naar voetnoot(5) en twintig jaar nadien nog een Ludovicus SuetensGa naar voetnoot(5). Van algemener belang was wel dat gedurende de jaren 1756-1757 een | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
Remisius Suetens als ontvanger van de stad fungeerdeGa naar voetnoot(6), wat van 1761-1768 een Michel Suetens op zijn beurt zal doenGa naar voetnoot(7). Een Augustijn Suetens, tenslotte, echtgenoot van Barbara Verlinden († 1712), die het tijdelijke met het eeuwige anno 1700 verwisselde, verkreeg zijn epitaaf in de mechelse Sint-RomboutskathedraalGa naar voetnoot(8). Of al deze Suetensen onderling verwant waren en of Franciscus Suetens het, van verre of van dichtbij, met een van hen is geweest, zien wij ons verplicht als open vragen zonder antwoord te laten. Een buiten zo goed als binnen Mechelen echt beroemde familienaam droeg daarentegen de echtgenote van Frans Suetens; immers zij was een joúffe Agnes van den Gheyn. Deze familienaam benuttigt de oorspronkelijke waternaam ‘Gein’ of ‘Geine’, van onbekende herkomst, die later zich tot gewoon synoniem ontwikkelde. Als dusdanig vindt men hem o.m. in Noord-Nederland, alwaar een delta-arm van de Vecht zo is geheten, evenwel als hier te lande, te Herne bijv., waar de Geinebeek de grens vormt tussen de gemeente en de stad EdingenGa naar voetnoot(9). Meer dan waarschijnlijk behoorde vrouwe Suetens, geb. van den Gheyn, tot de overbekende dynastie van klokgieters, die haar faam ver over de grenzen van de Nederlanden heeft verbreidGa naar voetnoot(10). Te Mechelen zijn als dusdanig niet minder dan elf leden van de familie werkzaam geweestGa naar voetnoot(11), op zijn minst sinds het jaar 1506Ga naar voetnoot(12) en tot 1697, toen Jan van den Gheyn, de vierde met die doopnaam, er is overledenGa naar voetnoot(13). Hij leefde dus nog ten tijde dat Agnes in de echt was verenigd. | |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
Maar een afstammeling van hem is zij niet geweest, vermits werd uitgemaakt dat hij met zijn vrouw, Elisabeth Daneels van Gent, geen kinderen heeft gewonnenGa naar voetnoot(14). Waarschijnlijker komt voor dat zij een kleindochter is geweest van Pieter van den Ghein IV (1607-± 1654) en zijn vrouw, Maria Lambrechts, die zich konden verheugen in het bezit van niet minder dan tien kinderen, voor de helft vroegtijdig gestorven; waarschijnlijk was vrouw Suetens een afstammelinge van hun zoon Andreas (geb. 1634), getrouwd met Cecilia Ceuleers, te Mechelen, later verhuisd naar Sint-Truiden en naar Tienen; of wie weet, 't waarschijnlijkst van al, van hun zoon Pieter, die geen klokkengieter is geworden, wel de bakkersstiel aanvaardde; hij trouwde met Françoise Sermettens en hertrouwde als weduwnaar met Anna Loots; met de eerstgenoemde verkreeg hij drie dochters, waarvan nakomelingen te Mechelen zijn aan te treffen tot in 1745Ga naar voetnoot(15). Ons codicil van het echtpaar Suetens laat verluiden dat de echtgenote een zuster had, met de dubbele voornaam Anna franchoise, tot wier voordeel de schikkingen worden getroffen, die het te berde brengt. Immers, zij woonde in bij de Suetens-Van den Gheyn. Het kon wel wezen dat zij na het afsterven van sieur ffrans of van vrouwe Agnes met de overlevende zou gehuisvest blijven. Mocht zij echter verkiezen dit niet te doen, dan kon zij er aanspraak op maken dat haar jaarlijks haar leven lang een bedrag van 80 gulden werd terhand gesteld. Hoe dan ook, na de dood van beide echtgenoten mocht Anna franchoise recht doen gelden op het inkomen van de ene helft van al de goederen, door hen nagelaten - haaflijke als erflijke, dus: roerende en onroerende - gene uitgezonderd. Van de andere helft zou de opbrengst ten goede komen aan de zusters van de echtgenoot, waaruit duidelijk blijkt dat beide echtlieden elk hun eigen verwanten volkomen gelijk met die van de andere kant wilden behandeld zien. 's Mans zusters waren met vier en heetten Maria, Elisabeth, Catharina en Joanna. Van de tweede wordt meegedeeld dat zij een ‘jonge beiaerde dochter’ was, wat wel zal hebben betekend: nog jong van jaren en | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
nog ongetrouwd; de laatste wordt voorgesteld als een begijntje op het Groot Begijnhof te MechelenGa naar voetnoot(16). Alle vijf hiergenoemde vrouwelijke erfgenamen traden op als vruchtgebruiksters van de helft van de bedoelde goederen. Gebeurde het dat zij allen het tijdelijke met het eeuwige zouden hebben verwisseld, zo zouden de goederen - en in eigendom thans! - overgaan op de zes H. Geesttafels van toen in de Dijlestad, werkzaam voor de armenzorg binnen haar onderscheiden kerkelijke parochiesGa naar voetnoot(17), en wel naar verhouding van hun behoeften, gelijk de stedelijke magistraat die reeds bleek waar te nemen; toch met déze voorafgaandelijke bepaling, dat twee van die armenkamers 500 en 300 gulden wisselgeld vooruit zouden ontvangen, nl. die van de Onze-Lieve-Vrouwparochie en die van Sint-Jansparochie. Om welke reden deze tastbare begunstiging? Wij hebben er het raden naar! Wie weet, omdat de erflaters er afkomstig uit waren of er metterwoon waren gevestigd geweest! Dit alles dus lieten de echtelingen Frans Suetens-Agnes van den Gheyn op 14 januari 1714 door de notaris Guillaume Keijaerts vastleggen met nog een paar verdere details. Het gebeurde te zijnen kantore en in aanwezigheid van twee getuigen, de theologanten Petrus | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
De Nies, priester, en Henricus Keijmolen. Het codicil nam, in duidelijk geschrift van gewone grootte twee blzz. propatria plus nog elf regels op een derde pagina in beslagGa naar voetnoot(18).
Op heden den xxiij Janùarij xvij hondert vierthien compareerden voor mij ondergeschreven notaris ende ter presentie van de getùijgen naergenoempt Sr. ffrans Sùetens ende Joùffe. Agnes van den Gheijn, sijne hùijsvroùwe, hij met ons gaende ende staende ende sij sieckelijck sijnde, nochtans beijde wel bij hùn verstandt ende memorie, soo dat volcomentlijck bleke, welcke comparanten alnoch laùderende ende approberende hùnnen coniùnctiven testamente ende ordonnantie van vùijttersten wille, bij hùn gemaeckt ende gepasseert voor wijlen den notaris P. Mol(l)emans ende sekere getùijgen op den vijfthiensten jùlij xvj hondert vierentnegentich voor soo vele t'selve aen desen niet en is contrarierende, willen ende begeiren alnoch voor eerst, dat de Lancxtlevende van hùn, comparanten ende Codicillanten, sal begraeven worden ten advenant van een tennecandelaers lijck met het vùijtreijcken van de volle taeffel broot ende het celebreren van een dertichste tot laeffenisse van desselffs siele, Item willen ende begeiren, dat ofte naer het overlijden van d'een ofte d'andere van hùn Anna franchoise van den Gheijn, sùstere van haer, tweede Codicillante, ende bij hùn alsnù woonende, bij de Lancxtlevende van hùn niet en bleve woonen ende vùijt den hùijse van de Lancxtlevende van hùn wilde scheijden, de selve Lancxtlevende van hùn aen de geseijde Anna ffranchoise sal moeten geven tachentich gùldens t'siaers haer leven alleenelijck gedùerende. Item willen ende begeiren sij, Codicillanten, dat naer hùn beijden overlijden d'Innecomen van d'eene helft van alle hùnne achter te laetene goederen, soo vande haeffelijcke als erffelijcke, egeene gereserveert, naer dat alle de kerckenrechten, missen ende wettige schùlden sùllen wesen voldaen ende betaelt, sal genoten ende geproffiteert worden bij de voornoemde Anna franchoise van den Gheijn, in dien sij de Codicillanten compt te overleven, haer leven gedùerende, ende d'andere helft daer van in den selven gevalle bij Maria Sùetens, in hoùwelijck met Livinùs De Nijs, Elisabeth Sùetens, ionge beiaerde dochtere, Catharina Sùetens in hoùwelijck met Romboùt van der Vincken ende Joe. Joanna Sùetens, Begijntien op den Grooten hove alhier, sijns Codicillateùrs sùsters, gelijckelijck sonder eenige preferentie, ende bij | |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
gebreke van d'een ofte d'andere bij de Lancxtlevende der selve[n], ende alsoo te versterven van d'eene op d'andere tot ende op de Lancxtlevende van hùn inclùs, oock bij de voornoemde Anna franchoise van den Gheijn, in dien sij de Lancxtlevende blijve, te proffiteren haer leven gedùerende, gelijck oock bij de voornoemde des// (fol. I verso) Codicillateùrs sùsters ofte lancxtlevende van hùn, in dien de selve Anna franchoise van den Gheijn voor hùn quaeme te overlijden, ende alsoo tot de Lancxtlevende van hùn inclùs, ende naer het overlijden van alle de selve Tochtenaeressen, soo willen ende begeiren sij, comparanten ende Codicillanten, dat alle(n) hùnne voorschreven goederen voor de proprieteijt sùllen volgen aen ende ten behoeve van de ses H: Geesten van dese stadt, te weten vande parochien van Ste Romboùts, Onse Lieve Vrouwe, Ste Cathlijne, Ste Jans, Ste Peeters ende Hanswijck naer ende ten advenant, dat sij particùliere gebreckelijcke[n] bij distribùtie ende repartie van de Heeren van het Magistraet deser stede gewoon sijn te geven ende te distribùeren, behoùdens dat den H: Geest van Onse Lieve Vroùwe voorschreven ende den genen van Ste Cathlijne respectivelijck voor vùijt sùllen hebben ende proffiteren de somme van Vijff ende drije hondert gùldens wisselgelt, ende aen den voornoemden Livinùs De Nijs daer vùijt sal gegeven worden, in dien hij noch int leven is, vijftich gùldens eens, ende gelijcke vijftich guldens eens aen den voornoemden Rombout van der Vincken in cas als voren, omme d'innecomen dijer geemploijeert te worden naer oùder gewoonte, ende voor soo vele noodt hùnne erffelijcke goederen door de heijlich geestmeesters der voorschreven parochien sùllen worden vercocht naer gewoonte, om de penningen daer van te proffiteren, ter rente te worden aengeleijt ten eeùwigen daege, ende d'innecomen ofte interesten daer van te worden geemploijeert naer gewoonte als voren, daer toe, op welcken voet ende conditien sij, comparanten ende Codicillanten, de voorschreven H: Geesten sijn sùbstitùerende mits desen voor soo vele noodt hùnne ùniversele Erffgenaemen ter exclùsie van alle andere[n], reserverende niet te min sij, comparanten, altijt hùn veranderen, verminderen ende vermeerderen van desen tot de Lancxtlevende van hùn inclùs, oock onder hùnne signatùre alleen t'sij gesaementlijck ofte separatelijck, alle[n] d'welcke sij, comparanten, willen ende begeiren dat sal stadt grijpen ende sijn volcomen effect sorteren, t'sij bij forme van naerder testament, codicille, donatie, ofte andersints soo iemants vùijttersten wille alderbest effect sorteren can ende magh, derogùerende ten dijen fine voor soo vele noodt ende in hùn is aen alle rechten ende Coùstumen ter contrarien disponerende; | |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
Aldùs gedaen ende gepasseert binnen Mechelen ter presentie/// (fol. 2 recto) van de Heeren ende meesters Petrùs de Nies pbr: ende henricùs keijmolen, Theologanten etca., als getùijgen hier toe versocht ende speciaelijck gebeden, die de minùte deser (hebbende haeren segel volgens het reglement) beneffens de Comparanten ende Codicillanten ende mij notaris hebben onderteeckent de selve Heeren getùijgen met ten eersten comparant ende Codicillant alvoren verclaert hebbende te connen schrijven, ende de leste Comparante ende Codicillante, midts haere tegenwoordige indispositie dat neen, dies door mij notarius affgevraeght sijnde geweest: ende was onderteeckent, Qùod Attestor Ter inleiding van het codicil stipte notaris Keijaerts gebruikelijkerwijs uitdrukkelijk aan hoe de gezondheidstoestand was van de komparanten. Van allebei mocht hij als ten volle blijkend vaststellen, dat zij terdege bij hun verstand en memorie waren; edoch, wat de lichamelijke welstand aanging, kwam uit dat de echtgenoot geheel gezond was, de echtgenote echter ziek. Op 't einde van zijn dokument lezen wij zelfs, hoe, toen mijnheer Keijaerts de vraag stelde, of zij het van de gewenste ondertekening wilden en konden voorzien, Frans Suetens had verklaard dat hij wel kon schrijven; zijn vrouw daarentegen bleek buiten staat de veder tussen de vingers te nemen wegens haar toenmalige ongesteldheid. Denkelijk had net deze haar wankele gezondheidstoestand haar en haar gade er toe aangezet stiptere maatregelen dan bij hun uiterstewilsbeschikking van 15 juli 1694 nu te doen boekstaven. Welke ziekte ondermijnde het gestel van Agnes van den Gheyn? Zo goed als zeker was het een erg geval, vermits haar na 1714 geen lang leven nog werd gegund! | |||||||||||||||
2.Wij beschikken immers over een ander officieel stuk van de mechelse notaris publicus M. Keijaerts - blijkbaar de zoon en opvolger van Guillaume Keijaerts uit ons eerste dokument - gedagtekend van 30 oktober 1719 en opgemaakt ten behoeve weer van onze Sr. franciscùs Sùetens, thans bedlegerig wegens ziekte, maar nog zijn verstand en zijn memorie wel machtig. Inleidend laat hij hierbij herin- | |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
neren aan het testament en nog aan het vervolgstuk erop, dat was verleden geworden tussen hem en wijlen zijn gestorven huisvrouw samen; Agnes van den Gheyn moet dienvolgens weinig tijd na 1714 voor goed de ogen hebben geloken. Haar weduwnaar was daarna hertrouwd met ‘sijne tegenwoordige huijsvrouwe’, een geboren Jouffrouwe Anna Margareta van Eynatten. Deze vlaamse familienaam is een afleiding van de plaatsnaam Eynatten, een gemeente in het kanton Eupen, die van in de 13e eeuw reeds als familienaam voorkomt, bijv. in 1213 Heldricus de Einatten, 1226 Thilmannus de Einathen... of met overgang in de tweede silbe van a tot o, in 1391-1545 Pauwe van Eynoten, enz. Rechtstreeks als toponiem heet het 1250-1587 ‘in Einatten’, in 1741 ‘zoe eynotten’, enz.Ga naar voetnoot(19). Persoonlijk ben ik in het bezit van een brief in het Oudduits, geschreven door een zekere Jocop Passart op 11 maart 1491, met merkwaardige bizonderheden aangaande toenmaals veroorzaakte oorlogsmizerie in het land van Mechelen-aan-de-Maas en Grymie, thans OpgrimbieGa naar voetnoot(20) bij Tongeren. De briefschrijver komt voor als een oppasser of rentmeester van goederen, die verslag uitbrengt ogenschijnlijk bij zijn opdrachtgever, vermeld in het adres als ‘heer Johan van Eynotten, Doctoer und proest der Eerwerdichgen Kyrchen st. seruaes, tricht’, dus: te Maastricht. Dit vroegereeuwse stuk heb ik van te Mechelen in handen gekregen. Het kwam zo goed als zeker ter Dijlestede te berusten bij een verwante van de bestemmeling; waaruit men met recht mag afleiden dat reeds in veel vroeger tijd dan toen Frans Suetens zijn tweede gade nam, van Eynattens in Mechelen verblijf hielden. Trouwens die familienaam klinkt nog eens op in onze lokale mechelse geschiedenis: Een Philippe van Eynatten fungeerde er als klerk van de pensionaris Van Dieven in 1582, als wanneer hij bij de magistraat een dringend verzoek indiende tot uitbetaling van de wedde, die men hem verschuldigd bleefGa naar voetnoot(21). Hier weze ook toegevoegd dat een Maximiliaen | |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
Van Eynatten als ‘Canonicus et Scholaster, Antverpiensis’ op 15 augustus 1524 de kerkelijke approbatie ondertekende van ‘Het dobbel Kabinet der christelyke Wysheyd’, toen graag gebruikt als schoolboekjeGa naar voetnoot(22). In dit codicil kwam het er Sieur frans suetens op aan, zonder in iets, in het minste te raken aan de voorschriften van het testament en het aanhangsel van hem en zijn eerste gade, een paar schikkingen te doen vastleggen ten gunste van zijn tweede echtgenote. Uit de opbrengst van de nalatenschap wilde hij voor haar een bedrag van 4000 gulden na zijn overlijden zien afzonderen; hij kende haar een gouden ring, gesierd met diamanten, toe; hij voorzag voor haar behoorlijke klederen, passend bij haar staat en stand, welke ze dragen zou gedurende de rouwtijd na zijn afsterven; hij bepaalde uitdrukkelijk dat zij de woning zou mogen blijven betrekken, waar hij sinds een jaar en zes weken was gevestigd; de aldaar voorhanden meubelen zou zij als zijn weduwe ook mogen blijven gebruiken. De huishuur zou moeten betaald worden uitsluitend door zijn erfgenamen, die immers als vruchtgebruikers van de opbrengst van zijn goederen gedurende hun leven zouden genieten. Sr. Melchior Smets en Joannes van der Spriet bewezen hun dienst als getuigen bij het verlijden van dit tweede testamentaanhangsel. Het gekollationeerd afschriftGa naar voetnoot(23) hiervan kon op één enkele propatriabladzijde, nam ze echter in haar geheel in beslag. Wij laten het hier dadelijk onverkort volgen. Gelijk reeds het eerste codicil nemen wij het letterlijk over. Alleen hebben wij zo goed als alle voorkomende woordverkortingen vervolledigd, wat is te zien uit de door ons ingevoegde kursieve letters; een paar schrijffeilen hebben wij natuurlijk verbeterd en de interpunktie gewijzigd in overeenstemming met het gebruik van heden. Op heden den 30en. october seventhien hondert negenthien Compareerde voor mij, ondergeschreve[n] notaris, ende ter presentie van de getùijgen naergenoempt Sr. franciscùs Sùetens, sieck te bedde liggende, nochtans wel bij sijn verstant ende memorie, soo dat volcomentlijck bleke, welcken comparant alnoch laùderende ende approberende sijnen testamente, gemaeckt tùsschen hem ende wijlen sijne overledene hùijsvrouwe, gepasseert voor wijlen den notaris mollemans ende sekere getùijgen op den.................. mitsgaeders sijne Codicille, insgelijcx | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
gepasseert voor wijlen den notaris Gùill: Keijaerts, ende sekere getùijgen op den.................. voor soo veele de selve aen desen niet en sijn contrarierende, geeft, laet, ende maeckt aen Joùffrouwe Anna Margareta van Eijnatten, sijne tegenwoordige hùijsvroùwe, eene somme van vier dùijsent gùldens eens wisselgelt met sijnen goùden diamanten Rinck, hebbende negen steenen, ende (h)eerelijcken Roùw naer haeren staet, ende Conditie, Item wilt ende begeirt hij, comparant, dat sijne voornoempde tegenwoordige hùijsvroùwe sal blijven woonen in de Camer ofte hùijs, daer inne den selven is woonende den tijt van een jaer ende ses weken, ende oock soo lange sal mogen gebrùijcken des Comparants meùbelen, welcke camer ofte hùijshùere sal moeten betaelt worden van des comparants Erffgenaemen alleenelijck, Allen d'welcke den comparant verclaerde te wesen sijnen vùijttersten wille ende begeirte, welcken hij wilt ende begeirt dat in manieren voorschreven sal stadt grijpen ende achtervolght worden, sonder eenige de minste contradictie van iemanden t'sij als Codicille, donatie onder de levende[n] ter saecke des doodts, ofte andersints, soo het beste can ende magh niet tegenstaende eenige coùstùmen ofte landtsrechten ter contrarien disponerende, aen alle welcke hij is derogùerende mits desen voor soo vele noodt ende in hem is, Aldùs gedaen ende gepasseert binnen Mechelen ter presentie van Sr. melchior Smets ende Joannes van der Spiet als getùijgen hier toe versocht ende gebeden, die de minùte deser hebbende haeren segel volgens het Reglement beneffens den Comparant, getùijgen ende mij, notaris, hebben onderteeckent, ende den comparant met de getùijgen verclaert hebbende te connen schrijven, dies door mij notaris affgevraeght sijnde geweest, ende was onderteeckent Qùod Attestor Even terugdenkend aan de inhoud van beide codicillen, zullen wij allereerst onthouden dat geen van de twee enig gewag maakt van rechtstreekse afstammelingen - zoons of dochters - van heer Suetens. Zijn beide huwelijken blijken dus kinderloos te zijn gebleven. Men merke dat de als erfgename bedachte Anna Franchoyse van den Gheyn voor één helft van de opbrengst van de nagelaten goederen nog daarbij de andere helft als vruchtgebruik hadde kunnen opstrijken, indien het lot wou dat zij alle vier de zusters van haar schoonbroeder overleefde. | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
Ten slotte zullen wij eraan herinneren dat Frans Suetens en Agnes van den Gheyn voor ieder van hun zwagers als echtgenoten van de twee getrouwde zusters Suetens - Livinus De Nijs en Rombout van der Vincken - zo zij het overlijden van beide erflaters beleefden, een legaat van 50 gulden voorzagen. Dit moge wijzen, niet waar? op behoorlijke onderlinge verhouding onder de verwanten! | |||||||||||||||
3.Men zal ons wel niet euvel duiden dat wij, hier bezig met bescheiden uit het eerste kwart van de 18e eeuw, ons veroorloven een paar eigenaardigheden van taal, spelling en morfologie daarin eventjes te belichten en om te beginnen zelfs de opduikende namen herlezen. Wat de familienamen eronder betreft, wij ontmoeten na mekaar: Sùetens, van den Gheijn, Mol(l)emans, De Nijs, van der Vincken, De Nies, Keymolen, Keijaerts, van Eijnatten, Smets en van der Spiet. Dit zijn allemaal goed vlaamse familienamen, die bijna alle ook buiten Mechelen en zijn omgeving verspreid mogen heten, behalve misschien van der Vincken en van der Spiet. Men zal letten op de sterk op elkaar lijkende De Nijs en De Nies, die natuurlijk terugwijzen op dezelfde oervorm, nl. de voornaam ‘Denijs’, in het Frans ‘Denis’, uit ‘Deonijs’ van het Latijn ‘Dionysius’, w.z.w. de feestvierende, dronken van wijn. De familienaam Keymolen lijkt geredelijker in onze gewesten, ten minste in het Brabantse, in de vorm ‘Keymeulen’ voor te komen. Gaan wij de neergeschreven voornamen na en ten eerste de mannelijke. Hier stellen wij van nieuws vast dat wij te doen krijgen met kloeke Vlaamse, alom bij ons terug te vinden als gaarne gebruikte doopnamen, laat enkele in onze beide bescheiden van officiële aard gemakkelijk in hun plechtige, verlatijnste vorm te pas worden gebracht: Franciscus, Livinus, Petrus, Henricus, Joannes. Wij stippen volgaarne aan dat er ook een ‘Rombout’ voorhanden is, tot wiens keuze het feit zal hebben geleid dat Rombout ofte Rumoldus de naam is van Mechelens patroonheilige; nog eens zullen wij echter opmerken dat ter stede die naam opvallend zelden werd gegeven, ten huidigen dage denkelijk nog minder dan in vroegere eeuwen. - ‘Gùill.e’ biedt de verkorting van ‘Guillaume’ of ‘Guillame’ uit het Frans voor ‘Willem’; ook deze laatste wordt thans te Mechelen slechts bij hoge uitzondering gehoord, anders dan zijn verfranste pendant, dat in de volksklasse tot ‘Jomme’ haast altijd wordt verkort. Het oorspronkelijke ‘Johannes’ is op zijn beurt en sinds eeuwen algeheel verdrongen | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
door ‘Jan’, wat te Mechelen beslist gedurende lange tijd de veruit meest gebruikte mannelijke voornaam was te heten. Eén voornaam slechts treedt hier verrassend aan: Melchior, met zijn bijbelse klank (= koning van het licht): hij zal binnen bepaalde kringen bekend geraakt zijn, doordat hij werd gedragen door een van de drie wijzen uit het Oosten, die de ster achterna het pasgeboren Kindje Jezus in het stalletje te Bethlehem kwamen huldigen, zodat hij verbreid werd - ook als ‘Melkert’ vervlaamst - in onze volkse driekoningenliederen en -rijmpjes. Gelijkelijk mogen de in onze stukken voorkomende doopnamen voor vrouwen als blijvend populair hier te lande worden gekenschetst; zelfs ‘Agnes’, dat oudtijds in zijn vervlaamste aanpassingen ‘Agnete, verkort: Nete’, veelvuldiger was te vernemen dan heden (uit het Grieks: hagne = rein, kuis). Wij kunnen er ons derhalve mee vergenoegen aan te stippen dat een paar hier genoemde vrouwen mochten pronken met een dubbele voornaam - Anna franchoise en Anne Margareta - die bij iedere vermelding in het dokument voluit wordt opgegeven. ‘Margareta’ als doopnaam is nog steeds te Mechelen in gebruik gebleven, dan bij de gewone burger meestal in de vorm ‘Margriet’ - dus ontleend aan het franse ‘Marguérite’, maar met weglating zowel van de tweede lettergreep als van de r vóór volgende medeklinker. Tot de keuze door de ouders of de peters en de meters van die voornaam draagt thans nog bij de bekendheid met landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, de tante van Keizer Karel, aangekweekt door haar marmeren standbeeld door de mechelse kunstenaar J.J.A. Tuerlinckx, ter Grote Markt ingehuldigd op 2 juli 1849Ga naar voetnoot(24). ‘Franchoise’ is natuurlijk uit het franse ‘Françoise’ binnengehaald, dat in mechelse kringen nog altijd goed bekend is. De oorspronkelijke latijnse vorm ervan ‘Francisca’ kennen deze absoluut niet meer, wel alleen de tweede helft ervan als ‘Siska’ of nog liever met wijziging van de vokaal als ‘Suska’. Dit laatste herinnert eraan dat van het paralelle maskulinum ‘Franciscus’ de verkorting ‘Sus’ en nog een tweede ‘Soe’ bij de mindere stand in de Dijlestede volgaarne worden aangewend tot op de huidige dag. ‘Soe’ houdt in feite verband met ‘François’. Gelijkelijk worden er al eens meisjes en vrouwen aangesproken met ‘Soes’ en zelfs nog liever met ‘Soeske’, zeker terug te | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
brengen tot ‘Françoise’, waarvan de populairste verkorting toch ‘Swas’ mag heten. Men late ons toe er hier dadelijk op te wijzen dat in ons dokument deze vrouwelijke voornaam ‘Franchoyse’ is geschreven, met de twee letters ch dus als weergave van de franse sisklank s, geschreven ç. We kunnen niet nalaten eraan te denken dat ‘Franchoys’ oudtijds te Mechelen ook voorkwam als familienaam - dan eveneens met chschrijfwijze - en wel reeds in de 16e en 17e eeuwen. Een lang niet onbekend gebleven, want lang niet onverdienstelijke kunstschildersfamilie van die naam is er toen werkzaam geweest; nl. Lucas Franchoys, later bijgenaamd de Oudere (Mechelen, 1574-1643) en zijn twee zonen Peter (Mechelen, 1606-1654) en Lucas, nadien bijgenaamd de Jonge (Mechelen, 1615-1681)Ga naar voetnoot(25). Toentertijde woonde er echter ook aan de Sint-Katelijnestraat, in het huis ‘Den Wyngaert’, een poorter Anthonijs Francoys, van wie wij maar weten dat hij was gehuwd met vrouwe Katheline sDonckers, of de Donckere, en samen met zijn echtgenote een testamentGa naar voetnoot(23) liet verlijden voor de priester-notaris publicus Marcus Bartholomei op 24 november 1511, waardoor zij o.m. een prove wilden zien instellen voor eerbare huisarmen van de Sint-Romboutsparochie binnen Mechelen. Dit maakt meer dan waarschijnlijk dat wij de man mogen identificeren met een volkomen gelijkelijk genaamde provisoer ofte armmeester van de tafel van de H. Geest van die parochie, in die hoedanigheid naast drie andere vooraanstaanden uit die wijk opgesomd in het perkamenten ‘boeck van den prouenen der huysarmen jn sinte Rumboutsprochie’, dat volgens de inleiding van de rentmeester werd aangelegd in het jaar des Heren 1507. Hem heet de bundel ‘Anthonis fransoeys’ en schrijft zijn familienaam nog eens letterlijk aldus ten tweede male op fol. xij. Edoch als ‘françoys’ leest men die van nieuws in het testamentaire codicilGa naar voetnoot(23) van zijn weduwe, vóór dezelfde notaris ten gehore gebracht op 14 maart 1515. | |||||||||||||||
4.Het was niet anders te verwachten of beide stukken zouden heel geredelijk leenwoorden uit het Frans inlassen. Daaraan maakte de notarissentaal van die tijden gewoon! Het begon al met ‘Sr = sieur’ bij de bekendmaking van de erflater. Dan volgen - om er slechts | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
enkele aan te halen - compareerden en comparanten; Codicillant, Codicillateùr, gepasseert, approbeerende, coniùnctiven, celebreren, ordonnantie, presentie, gereserveert, contrarien, enz. Men zal merken dat hun weergave rechtstreeks bij de ortografie van de oorspronkelijke taal wordt aangeleund; alleen bij ‘derogùerende’ vinden wij tweemaal - en wij herinneren ons hetzelfde uit andere mechelse gelijkaardige bescheiden - een overtollig ingevoegde u, die in het Frans (déroger, uit Latijn derogare) ontbreekt. Van de toenmalige, ook jaren vroeger en nog jaren daarna zeer gewoonweg pleonastisch gekoppelde geijkte uitdrukkingen van de notarissentaal horen wij er hier weer enkele ten gehore brengen: met ons gaende ende staende, bij hun verstandt ende memorie, lauderende ende approberende, willen ende begeiren, sal genoten ende geprofiteert worden, geven ende distribùeren, versocht... ende gebeden, geeft, laet, ende maeckt, soo het beste can ende mach, wesen voldaen ende betaelt, naer ende ten advenant. Moeilijkheden biedt de hier gebezigde taal om zeggens niet; ten hoogste benuttigt ze een paar nu minder gebruikelijk geworden termen: lauderen, uit Latijn laudare, dus = loven, prijzen, hier evenwel met al wat verbleekte betekenis: goedkeuren, volop sinoniem met het daarop volgende ‘approberen’; - coniùnctiven testamente = samenvoegende, verenigende, van hen getweeën samen; - contrarierende = in tegenstelling met, hinderend; ten advenant: men vergelijke de huidige franse adverbiale uitdrukking ‘à l'avenant’ = in verhouding met, gelijkelijk; - ‘testament’, thans in het Nederlands en ook in de dialekten een onzijdig substantief, wordt hier als mannelijk naamwoord behandeld; ’...approberende hunnen coniùnctiven testamente’; haeffelijcke goeden: Vgl. het Middelnederlands havelijc, haeflijc = roerende goederen; - erffelijcke goeden = Vgl. het Middelnederlands erfelijc, aerfelijc = onroerend eigendom; - inclus: inbegrepen; - voor de proprieteijt = als eigendom. Het voorzetsel ‘voor’, in het Middelnederlands gewoner ‘vore’, diende onder meer tot uitdrukking van het begrip ‘gelijkstelling’; - volgen aen: ten dele vallen; - voor vuijt: vooruit, voorafgaandelijk; - voor soo vele noodt: noodzakelijk; - exclusie: uitsluiting; - stadt grijpen: plaats hebben, gebeuren; - naerder testament: scherper, dichterbij in de tijd, dus: jonger, nieuwer; - ten dijen fine: te dien einde; - coustume: Vgl. Middelnederlands costume, gewoonterecht; - in hun is: hun toekomt; - alvoren: te voren; - erelijck: betamelijk, deftig; rouw: kan ook ‘rouwklederen’ betekenen in het | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
Middelnederlands; - achtervolght: nagekomen, uitgevoerd; - ter saecke des doodts: uit hoofde van de dood. Een paar eigenaardigheden, opvallende in onze stukken, onderstrepen wij door aan te halen dat doorlopend de gebruikte copula nog telkens staat ingelast in de oude, volle vorm ‘ende’; alsook dat de dubbele ontkenning erin verschijnt: ’...niet en bleve’. Hun woordenschat wendt een trits langere termen aan dan heden ten dage gebruikelijk: alnoch, alsnu, alvoren; het pronomen ‘gene’ duikt op als ‘egene’. Nog is vast te stellen dat het voornaamwoord ‘iemand’ werd voorzien van een buigingsuitgang: ‘van jemanden’; bij het pronomen ‘die’ of ‘dat’ zijn oude genitiefsvormen voorhanden in staande geworden wendingen: ‘omme d'innecomen dijer (= dier, van die) geemploijeert te worden’ en tweemaal ‘dies... affgevraeght sijnde’. Vergelijkend met het Mechels zoals het nu nog is te vernemen, dient aangestipt dat de zegswijze ‘ten advenant’ nog wordt vernomen in ‘da's navenant’ = volgens, naar gelang; - dat ‘int leven’ steeds wordt gebezigd met het bepalend lidwoord erbij; - dat, als in ‘d'een ofte d'andere’, vóór vokaal de doffe e wordt onderdrukt. Wij letten vast en zeker op het voorkomende substantief ‘Tochtenaeressen’, regelmatig afgeleid van ‘tochtenaer’, d.i. vruchtgebruiker. Het Mechels gebruikt heden te dage noch het maskulinum noch het femininum meer, wel echter het grondwoord ‘tocht’, met betekenis: vruchtgebruik, interest van een bedrag... met slechts een geringe afwijking in de uitspraak in zo verre thans in stee van o daarin oe wordt gesproken. Daarentegen hebben wij de onveranderde korte klinker e in de huidige metaalbenaming ‘ten’, voor algemeen ‘tin’, die wij aangegeven vonden in ‘tennecandelaers’. Het dialekt spreekt nog steeds met zuivere lange ie de telwoorden ‘veertien’ en ‘veertig’ (= vîte:n en fîteg), die wij hoorden echoën in ‘vierthien’ in de aanvangsregel van ons eerste codicil. Het werkwoord ‘begeren’ komt nog wel eens voor en is nog niet geheel uit de huidige woordenschat verzwonden, maar wordt dan steeds van tot ei gewijzigde ê voorzien, wat al in onze beide dokumenten het geval is geweest. Gelijk het dialekt het telwoord ‘tachtig’ altijd nog driesilbig maakt tot ‘tagetech’, leest men daarin eveneens ‘tachentich guldens’. | |||||||||||||||
5.Willen wij tenslotte de klankleer en de spelling daarin even nagaan, zo dient eraan herinnerd dat onze twee handschriften kopieën | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
zijn van stukken, verstrekt door het kantoor van de mechelse notarissen Keijaerts, van wie de oudste luisterde naar de voornaam Guill(ame), de andere naar een doopnaam, die met M. begon; blijkbaar was deze een zoon en de opvolger van de eerste en heeft hij binnen de vijf jaar tussen 1714 en 1719 de studie van zijn vader overgenomen. De afschriften kunnen best tegelijk zijn vervaardigd; zij zijn zeer waarschijnlijk van dezelfde schrijvershand afkomstig, te zien aan het geschrift dat zeer goed leesbaar uitviel. Wat de ortografie aangaat, valt niet te betwijfelen dat de aan het werk gezette kantoorklerk volgaarne hoofdletters gebruikte, waarbij het ook niet uitgesloten is dat hij zich regelde daarin op de originele teksten. Het trema-teken scheen hij - gelijk al zijn tijdgenoten trouwens - niet te kennen (contrarierende, parochien, geemploijeert, bijv.); het afkappingsteken stelde hij geredelijk, met het oog van heden bekeken, verkeerd (t'selve, t'siaers); - aaneen te schrijven delen van langere woorden liet hij los van mekaar (tennecandelaers lijck, niet tegenstaende, voor vuijt, de heijlich geest meesters). Hoofdletter i krijgt telkens nog een punt. Wat in de eerste plaats de aandacht wekt is zijn schrijfwijze van de u-letter, welke zo goed als altijd wordt voorzien van een aksentteken... wat ons voor Mechelen uit omtrent dezelfde jaren, en ook al veel vroegere, bekend is uit andere notarisstudiesGa naar voetnoot(26) en ook er werd gedaan in franstalige bescheiden. Anderzijds komt de u hier nimmer voor als weergave van konsonant v, die integendeel duidelijk ervan onderscheiden is. Nog valt ons op het veelvuldig gebruik voor het gewone i-teken van de ij in de diftongen ei (van den Gheijn, scheijden, heijlich) en ui (getuijgen, huijse, duijsent); ook voor eigenlijk ii in maandnamen in de datums (januarij, julij); evenwel staat ei in ‘begeiren’, maar van nieuws staat ij in ‘dijer’, voor ‘dier’, gen. plur. van ‘die’. Wat men hier niet nalaten zal te onderstrepen is hoe volgaarne de verdubbeling van medeklinkers wordt aangewend; inzonderheid die van de f-letter, zowel in de in- als in de auslaut (taeffel, haeffelijcke, desselffs, erffelijcke, erffgenaemen, beneffens, affgevraeght, Vijff) en zelfs in het begin van het woord, althans in namen (ffranciscus, ffranchoise, naast: franchoise). Daarnaast nog die van de t in ‘vuijt- | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
tersten wille’. Bij dit laatste adjektief zal zijn te konstateren, en zelfs bij het voorzetsel en bij ‘vuijtreijcken’, dat ons woord ‘uit’ op zeer speciale wijze met aanvangende v steeds is gespeld. Op het gebied van de klinkers zij hier toegevoegd dat: lange â doorlopend ae werd geschreven 1o) in gesloten lettergreep (aen, gaende, staende), doch eveneens in open silbe (daege, speciaelijck); - of 2o) met a alleen, nl. in vreemde woorden (notaris, Agnes, separatelijck); - lange e wordt weergegeven met enkelvoudig teken e in open lettergreep (geven, wesen, bleve, gebeden, negen, memorie, presentie), zeker in het achtervoegsel -eren, erende bij leenwoorden (distribueren, approberende); het komt echter in zulke silbe eveneens met dubbele e voor(eenige, steenen, onderteeckent, egeene, alleenelijck), dus dan - men vergelijke met het hedendaags Mechels - waar men te doen heeft met lange scherpe e, gesproken lange i. - 2o) Gesloten silben bezigen er ee voor (compareerden, gepasseert, eens); - lange i wordt gemeenlijk ie gespeld: vierthien, presentie, parochie, Lieve Vrouwe, sieckelijck; - i alleen komt daarvoor tot aanwending in leenwoorden als ‘coniunctiven, codicillateur, distributie, particuliere’. De schrijfwijze ‘dijer’ voor de voornaamwoordelijke gen. plur. dier hebben wij hierboven reeds aangetoond; - voor lange o wordt gewoonweg aangewend 1o) het oo-teken (voor, soo, broot, oock), dus in gesloten lettergreep; maar tevens in open lettergreep van het werkwoord ‘wonen’; 2o) het enkelvoudige teken o in open silbe bij vervoeging van het werkwoord ‘comen’ en afleidingen met ‘comen’, bijv. volcomen; verder nog in leenwoorden (codicille, donatie, notaris); - de eu-vokaal duikt slechts een enkele maal in onze teksten op, nl. in het substantief ‘meubelen’; - over de u-letter, voorzien van het aksentteken, repten we hierboven al. Zij kan korte u-vokaal weergeven (hun, guldens), ook in leenwoorden (inclus). Anderzijds komt ze voor met waarde lange u, althans in leenwoorden (exclusie, signature, minute); in nederlandse woorden staat voor lange u de ophoping ue, bijv. in ‘geduerende, huijshuere’ en in de eigennaam Suetens. Als tweeklanken zijn er aan te treffen met tweede element j en met tweede element w. Onder de eersten kregen wij er twee op te tekenen: ei en ui; a) de ei-diftong wordt zeer gewoon ij gespeld (mij, sijns, bij, wijlen, vijff, drije, altijt... ook in het suffiks -lijck: sieckelijck, gebeurelijcke, gelijckelijck); - ook ey, steeds met stipjes op de ij (beijde, van den | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
Gheijn); en in één geval ei, nl. alleen in het werkwoord ‘begeiren’ (voor ons ‘begeren’) en de afleiding daarmee ‘begeirte’; - ui-diftong wordt zonder uitzondering uij gespeld (huijse, getuijgen, vuijt). b) Onder de tweede zijn te vermelden ew en aw. ew-diftong daagt alleen op in het woord ‘eeuwig’ (ten eeuwigen dage) en vertoont dus alreeds de bij ons geldende ortografie. Voor ou werd regelmatig ou geschreven (houwelijck, gouden, huijsvrouwe), behalve eenmaal au, in het leenwoord ‘lauderende’. De kombinatie ou komt nog voor in de term ‘coustumen’; maar het lijdt geen twijfel dat ze daarin oe werd uitgesproken, naar het voorbeeld van het franse origineel ‘coutumes’. Bondiger nog zal ons overzicht van het konsonantisme in de beide stukken uitvallen. Wij letten maar op d en t... - Verscherping van d tot t treedt in op het einde van een woord (hondert, broot), ook nog als een stemloze konsonant daarna volgt (iemants). Graag wordt dan ook dt aangewend (verstandt, noodt, stadt grijpen, midts, landtsrechten, des doodts). Eén keer treffen we de verschuiving van d tot t op een andere plaats nog aan: metten eersten comparant’, indien wij hierin niet staan voor een eenvoudige schrijffeil. Omgekeerd konstateren wij de verzachting van t in d, althans in het tweemaal ingelaste ‘d'Innecomen’, uit ‘het inkomen’. Vergeten wij evenmin dat voor het telwoord ‘tien’ spelling met th optreedt: (vierthien, vijfthiensten), evenals in de naam ‘Cathelijne’. De gutturaal g blijft ook in het suffiks -ig behouden, ten minste zo lang het niet in de auslaut verschijnt (wettige, eenige, tegenwoordige, eeuwige); aan het slot van de woorden verandert het echter in -ich: tachentich, vierennegentich. Auslautend g wordt zo niet gh geschreven: het magh; en dit zelfs vóór een nog volgende t: achtervolght, affgevraeght. Het voorkomen van -ch in de voornaam ‘Franchoyse’ hebben wij hierboven reeds aangestipt. Het schrijven van de j valt voorzeker op doordat ze anders dan toentertijde meestal en dan thans in haar geheel boven de regel wordt gevormd, zodat alleen de ronding van die letter juist daarop komt te staan: januarij, jtem. Ze treedt alleen als beginletter op (jonge); anders in de woorden wordt zij bloot i geschreven, zowel in vreemde (coniunctiven) als in eigen woorden (beiaerde, t'siaers), zelfs in het achtervoegsel van diminutieven (Begijntien = begijntje). | |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
Konsonant k heeft verschillende grafieën:
De s-medeklinker is eveneens op verschillende wijzen gegeven:
Wij willen hier besluiten met nog te wijzen op de invoeging van klanken, die onze stukken graag te pas brengen. Inzonderheid betreft ze de d en t, ook p en r. Ingevoegde d komt aldus voor in de superlatief ‘alderbest’, voor: allerbest. Ingevoegde t stipt men licht aan na toonloze silbe op en, zodat ‘volcomentlijck, gesaementlijck’ ontstaan. r vindt men ingelast in het adjektief ‘naergenoempt’ als in ‘naerder testament’, voor: nader testament. Een p duikt op na m in de samenstellingen met ‘genoemd’: naergenoempt en voornoempde; ook bij de vervoeging van het verbum ‘komen’: ‘...sij ...compt te overleven’. Zelfs een toonloze lettergreep en wordt binnengesmokkeld in het telwoord ‘tachtig’, dat hier ‘tachentich’ luidt. Hier zij toegevoegd dat ten huidigen dage het Mechels dialekt daarvoor nog doorlopend ‘tachetech’ zegt, wij denken ingevolge analogische invloed van het voorafgaande ‘sevetich’ en het volgende ‘negetech’, in dewelke -en etimologisch voorhanden is. Wis en zeker ware er middel nog enkele andere eigenaardigheden van taal en morfologie en spelling en klankleer te belichten. Toch menen wij reeds sommige bizonderheden hierboven te hebben opgesoms, van aard om verschijnselen in de taalontwikkeling en de orto- | |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
grafie van vroegere jaren enigermate nader te vermelden en evenzeer om vluchtig de vergelijking mogelijk te maken met 't een en ander uit het Mechels dialekt van vandaag. Te dien einde hebben wij het gedurfd dit alles zeer bondig aan te roeren. |
|