Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1964
(1964)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De magistraat van Oud-Mechelen tegen heiligenstoeten op straat en de karnavalviering
| |
[pagina 8]
| |
van beide reeksenGa naar voetnoot(3). Voorheen, anno 1301, had alreeds de bisschop van Luik, Theobald de Bar, aan Mechelen een diploom vergund, bepalende onder meer ‘dat de gemelde stad... in het vervolg en voor altijd eene Gemeente uitmake, hebbende twee Communiemeesters, eene volle bank van twaalf Schepenen... Item twee Bestierders uit het Wollewerk en zeven Gezwoorenen om hetzelfde wollewerk of ambacht te helpen bestieren. Item vier Gezworenen uit ieder der ambachten van de stad’Ga naar voetnoot(4). Het aantal van de ambachten te Mechelen benaderde de vijfenveertig, te rangschikken in drie klassen: de hoofdambachten - bijv. de visverkopers en vleeshouwers; de grote ambachten - o.a. de lakenmakers en de smeden; en de kleine ambachten - bijv. de hoedenmakers, molenaars en hoveniersGa naar voetnoot(5). Van nagenoeg alle liggen vroegereeuwse bescheiden en bundels, met zeer interessante inhoud, op het stedelijk archiefGa naar voetnoot(5) en ook elders nog bewaard. Soms zien wij zulke oude registers met tekeningen gesmukt of zelfs met een waterverfschildering; aldus de ‘Rolle’ van de metselaars, anno 1539 gemaaktGa naar voetnoot(6); de ambachtsrolle, in oktober 1562 aangelegd voor de lijntrekkersGa naar voetnoot(7); de ‘Nieuwe Rolle’ van het ambacht van de timmerlieden, vervaardigd in 1575Ga naar voetnoot(8); de ‘Nieuwe Rolle’ van het ambacht van de Kramers, dat begonnen werd op 10 mei 1632Ga naar voetnoot(9). Enkele keren kwam erin voor een afbeelding van de patroonheilige van het ambacht: aldus in de ambachtsrolle van de vlasverkopers een voorstelling van Sint-BlasiusGa naar voetnoot(10) en van Sint-Libertus in de Rolle van de knoopmakersGa naar voetnoot(11). De gezellen zagen er bij geval niet tegenop hun beschermpatroon en momenten uit zijn legende te doen weergeven op een schilderij; dit deden o.a. in 1550 de mechelse handschoenmakers, | |
[pagina 9]
| |
toen zij met de kunstenaar meester Ghelatudi overeenkwamen dat hij een ‘tafele’ zou leveren met de legende van Sint-GummarusGa naar voetnoot(12) zodat er op voorkwamen ‘van buyten op de dore twee groote personasyen’, te weten sinte Gommaer ende sinte Rombout, ende daer int midden eenen boom’, welke laatste zekerlijk verwijzen wilde naar de SancteneykGa naar voetnoot(13) van de legende van die heiligenGa naar voetnoot(14). Regelmatig werd door de magistraat van de Dijlestad een beroep gedaan op de ambachten tot deelname aan een verfraaiing van de ommegangen bij feestdagen; zij stelden niet alleen mede-opstappenden in die stoeten ter beschikking, tal van kaarsdragers onder meer, doch eveneens talrijke ‘maagden’, nog ridders - soms geharnast en te paard - en ook trompetters en ‘profeten’Ga naar voetnoot(15). Op gelijke wijze verleenden de ambachten gewaardeerde hulp aan de plaatselijke rederijkerskamers, wanneer deze hadden besloten zich te doen gelden op samenkomsten van zustergenootschappen buiten de stad; bijv. tot steun van de voornaamste kamer van retorike van de Dijlestede, de Sint-Jansgilde ofte De PeoeneGa naar voetnoot(16), toen zij ging meedingen in het vermaarde landjuweel te Antwerpen in 1561 en er vier prijzen zou wegdragenGa naar voetnoot(17). In de rekeningen van het kramersambacht van dat jaar leest men toch dat ‘sommighe goetwillighenGa naar voetnoot(18) ghemeyn ghesellen’ bereid waren gevonden ‘om uyt te stellenGa naar voetnoot(19) xj vrij craemers om metten peoenen tantwerpen te trecken in dlandt Juweel’ en daarvoor 40 gulden 8 stuiver 21t overhaddenGa naar voetnoot(20). Het ambacht zelf betaalde aan elk van die elf vijf gulden 2 st., of in het geheel 82 gulden 10 stuiverGa naar voetnoot(20). Na afloop van het landjuweel haalden tenslotte nog ‘sommighe van onsen gesellen van den ambacht die niet gegheven en hadden int verleden jaer totter festen van den pyoenen’ 8 gulden uit | |
[pagina 10]
| |
hun beursGa naar voetnoot(20); trouwens ‘sommighe onwillighen cramers’ liet de vereniging dagen door de schepenknaap ‘op dat zij metten peoenen trecken souden tantwerpen’Ga naar voetnoot(20). De middeleeuwse vroomheid gaf de ambachten in zich te stellen onder de hoede van een patroonheilige, gekozen uit de schare van de sinten wegens de ene of andere bizonderheid uit zijn levensloop of de voor hem gehuldigde legende. De kalenderdag, waarop de Kerk hem herdacht in het jaar, groeide uit tot een hoogdag voor de gezellen en zij dienden hem streng en stipt en algemeen te vieren. In almanak-bundeltjes - vaak het enigste gedrukt werkje, aan te treffen thuis bij de mindere man - stonden zij opgesomd, als in de voor Mechelen negen jaren na mekaar door Laurentius Vander Elst, boekdrukker en boekverkoper in S. Franciscus op de MerktGa naar voetnoot(21), van 1721 tot 1729 uitgegeven ‘Mechelschen Almanach... inhoudende de beschrijving van Mechelen ende meer ander gerief ten principaele voor die van dese provincie’Ga naar voetnoot(22), versta: de inwoners van de provincie Mechelen. Het eerste nummer, dus van 1721, neemt de lijst omstandig op van onderscheiden patroonfeesten van de ambachten, te Mechelen in ere gehouden alstoen, als ‘Besondere Feest-dagen die gevierd worden Tot Mechelen’Ga naar voetnoot(23). Men veroorlove mij daaruit aan te halenGa naar voetnoot(24): | |
JanuariDen 17. S. Anthonius, Patroon van de Hoveniers, wordt gevierd in ons Lieve Vrouwe Kerck. | |
[pagina 11]
| |
Meert19. S. Joseph, Patroon van de Timmerliden, word van hun gevierd in S. Rombaudts Kerck. | |
April26. S. Anianus, Patroon van de Aude Schoen-makers wordt van hun geviert in O.L. Vrouwe Kerk. 30. S. Quiryn, Patroon van de Aude Kleer-verkoopers wordt door hun verheven in S. Rombauts Kerck. | |
Mey10. S. Job, Patroon van de Mest-rapers wort van hun geviert tot S. Jans. 14. S. Bonifacius, Patroon van de Kleer-makers tot S. Peeters. 19. S. Ivo, Patroon van de Regts-geleerde(n), wort geviert tot S. Peeters. | |
Junius17. S. Auvitus, Patroon van de Droogscheerders tot S. Jans.
25. S. Eloy, Patroon van de Smeden tot S. Rombauts. | |
Julius.16. S. Libertus Mechelaer, Patroon van de Knopmaekers. 21. S. Victor, Patroon van de MeuldersGa naar voetnoot(25) in Onse L. Vrouwe Kerck. | |
[pagina 12]
| |
22. S. Maria Magdalena, Patroon van de Huydevetters wort geviert in hun CapelGa naar voetnoot(26). | |
Augustus5. S. Maria ter sneeuw, Patroon van de Witters tot S. Rombauts. 6. De Transfiguratie van Christus, Feeste van de VetterwaeriersGa naar voetnoot(27) tot S. Rombauts. 16. S. Aernauwt, Patroon van de Brauwers tot S. Rombauts. 29. S. Jans Onthoofding, Patroon van de PeltiersGa naar voetnoot(28), DrayersGa naar voetnoot(29) ende Lanternemakers tot S. Rombauts. | |
September27. S. Cosmas ende Damianus, Patroonen van de Chirursyns tot S. Catlynen. 30. S. Hieronimus, Patroon van de Hoedmakers, tot S. Rombauts. | |
October4. S. Franciscus, Patroon van de Kausmakers tot O.L. Vrouwen. 11. S. Gommarus, Patroon van de Handschoenmakers Tot S. Rombauts. 18. S. Lucas, Patroon van de Schilders en BelthauersGa naar voetnoot(30), tot S. Rombauts. 22. S. Severus, Patroon van de Wolle werckers, word van de | |
[pagina 13]
| |
Lakewevers gevierd tot S. Rombauts, ende van de saergiweversGa naar voetnoot(31) tot S. Jans. 25. S. Krispyn ende Krispiaen, Patroon van de Schoenmakers tot S. Rombauts. | |
November3. S. Huybrecht, Patroon van de Schrynwerkers, tot S. Rombauts. 8. De vier gekroonde(n), Patroonen van de Metsers etc. tot S. Rombauts. 22. S. Cecilia, Patrooners der Muzikanten tot S. Rombauts. 25. S. Catarina, Patrooners van de Schippers, tot O.L. Vrauwe, ook Patrooners van de School-Kinderen... 30. S. Andries, Patroon van de visverkopers tot O.L. Vrouwen. | |
December7. S. Eloy, Patroon van de Smeden etc. tot S. Rombauts. 6. S. Nicolaes, Patroon van de Kramers, ende van de Lynwaerd-Ververs, de Kraemers viren tot S. Rombauts, ende de Lynwaertverwers tot S. Jans. 12. S. Aubertus, Patroon van de Bakkers tot S. Rombauts.
Uit dit alles is af te leiden de vrome verering voor hun patroonheilige, die de ambachtslieden op vaste datum ten minste éénmaal 's jaars tot uiting brachten. In de herinneringen van mijn kinderjaren staat vast dat omstreeks het begin van de 20e eeuw de feestdagen van dergelijke santen nog maar schamel werden gevierd; toch wel door de hoveniers Sint-Antonius op 17 januari, Sinte-Cecilia op 22 november door de muziekspelers en vooral Sint-Elooy, van dewelke twee herdenkingsdagen in de lijst van daareven, op 25 juni en op 1 december, staan opgegeven, als patroon van de metaalbewerkers, ook de goud- en zilversmeden en buitendien van de artilleriesoldaten; die gevierden waren in hun midden zeker zo algemeen populair als Sinterklaas en Sint-Marten en de Heilige Driekoningen bij de gehele stedelijke bevolking. | |
[pagina 14]
| |
Het behoeft geen betoog dat deze hoogachting van de sinten ten volle naar de zin moet zijn geweest van de mechelse gezagdragers, zo wereldlijke als geestelijke. Edoch mettertijd kwamen er voor hun gevoel haren in de boter! Men stelle het vast uit een ‘politicque ordonnantie’, dd. 13 januari 1755, van het gemeentebestuurGa naar voetnoot(32). Op de toenmaals gebruikelijke wijze werd ze ten gehore gebracht in 't openbaar van op de pui van het Schepenhuis - of het oud PaleisGa naar voetnoot(33) - in aanwezigheid van Jonker Henricus-Franciscus-Baptista Vander Laen, heer van Lassus etc. schoutGa naar voetnoot(34), en Heer ende Meester Joannes Josephus Neeffs, communemeesterGa naar voetnoot(35); afgelezen werd zij door de stadsgriffier J.F. KeyaertsGa naar voetnoot(36), wat gebeurde twee dagen na het treffen van de maatregel, dus op 15 januari 1755. Naderhand werd ze nog ter perse gelegd ‘Tot Mechelen, by Joannes Franciscus Vander Elst, Stads Boeck-Drucker op de Merckt’, daareven al eens genoemdGa naar voetnoot(37). Want wat had zich laakbaars voorgedaan en wel ‘cortelings’, of kort te voren? ‘De Heyligh Daegen der Patronen’ van de ambachten waren vanzelfsprekend ‘met behoorlycke Decentie’Ga naar voetnoot(38) te vieren. Maar wat hadden evenwel zekere ambachtslieden zich veroorloofd? Zij hadden het aangedurfd deze viering naar straat en plein over te brengen, ‘langhs de Stadt te reyden ofte te loopen’; enigen van hen hadden er pret in gevonden daarbij te gaan ‘Herkleedt... op de maniere gelyck de selve Heyligen ordinairelyckGa naar voetnoot(39) verbeldtGa naar voetnoot(40) worden’; anderen | |
[pagina 15]
| |
weer waren gaan rijden ‘met Karren, op de welcke gestelt syn de Belden van hunne Heyligen’; zo vermomd liepen zij naar de herbergen. Betekende dit niet een ‘groot schaendael van de Religie ende misachtinghe van de Heyligen’? Dienvolgens beschouwden ‘Myne Heeren die S(c)houteth, Communiemeesters, S(c)hepenen ende RaedtGa naar voetnoot(41) deser Stadt ende Provincie’ het als hun plicht aan ‘soodaenighe abusenGa naar voetnoot(42) op het krachtighste (te) voorsienGa naar voetnoot(43)’. Om deze reden verboden en verbieden zij door hunne ordonnantie ‘aen alle Ambachtslieden ende andere Ingesetenen deser stede, op wat pretextGa naar voetnoot(44) het soude mogen wesen, hun te Verkleeden in verbeltenisseGa naar voetnoot(45) van Heyligen of met eenige Belden van Heyligen langs de straeten te loopen ofte te reyden’. Met niet malse straffen bedreigde men de eventuele overtreders! Eerst een ‘Boete van twelf Guldens, te bekeerenGa naar voetnoot(46) naar ouder gewoonte’, zou worden geëist ‘van alle de gene die daeraan eenighsints handaedigh’Ga naar voetnoot(47) waren geweest. Meer nog: men dreigde met opsluiting in het gevang - met ‘pene van incarceratie’ - voor wie zich zou lenen tot de verkleding als heilige. Tenslotte vaardigde men de inbeslagneming uit, ‘de Confiscatie van Karre, Peerdt ofte andersints dat tot soodanigh spottelyckGa naar voetnoot(48) werck sal gedient hebben’. De Mechelse heren bleken er ten volle in geslaagd het opgedoken misbruik in de middens van de ambachtslieden de kop in te drukken, vermits van zulke schouwspelen op straat, als door hen aangeklaagd, geen spoor meer was te vinden van in de 19e eeuw in het Mechelse volksleven. Daar zij aanleiding gaven tot wallebakkerijen - de verklede deelnemers aan die optochten liepen ook ‘naer de Herbergen’, het staat woordelijk in de ordonnancie - zullen wij grif aannemen dat zij in een gepoliceerde stede niet waren te dulden. Doch anderzijds is wel aan haar laat-18e-eeuwse magistraat aan te wrijven dat hij door zijn verbod de folklore van de Mechelse volksmensen tegengewerkt en uiteindelijk verarmd heeft! | |
[pagina 16]
| |
II.Ten tweeden male maakten de leiders van de stede zich daaraan schuldig door op te treden tegen de viering van Karnaval ofte Vastenavond, welk laatste woord op de huidige dag in de mechelse volksmond uitsluitend met l instee van n als sloklank van het eerste deel wordt gesproken, dus als ‘vastelaved’, gelijk al het geval was in vroegere eeuwen, naar gedurig uitkomt op bescheiden van in oude tijden. Bij herhaalde gelegenheid verklaarde de overheid bedoelde viering voor uit den boze, evengoed op Vastenavondzondag als op die van HalfvastenGa naar voetnoot(1). Van geestelijke zijde gebeurde het meer dan waarschijnlijk voor de eerste maal in 1695 door de toenmalige aartsbisschop H.G. a Precipiano in zijn vastenbriefGa naar voetnoot(2). In de aanvang van de 18e eeuw deden de aartsbisschoppelijke vastenbrieven omzeggens om de twee jaar of zo waar ieder jaarGa naar voetnoot(3) de verkettering verluiden van ‘alle Momkleedinghe ofte Maskerade... ten Tyde van desen Vasten’Ga naar voetnoot(4). Zelfs werd nodig gevonden de kloosterlingen te waarschuwen, dat zij noch de bij hen inwonende personen op die dagen mochten meedoen aan het opvoeren van blij- en treurspelen, aan maskeraden, aan dansen met personen van het ander geslacht; geen enkel voorwendsel kon daartoe worden ingeroepen, geen ‘Koninckx-feest’ ofte Driekoningenviering, noch ‘Jubileen’, noch de ‘gelegentheydt van Kleedinghe ende Professie’ en zeker evenweinig ‘Vastenavond’. Nadrukkelijk werden aangemaand ‘alle Abdissen, Priorinnen ende Oversten des Cloosters’ van het bisdom en het gebied Mechelen ‘het selve stiptelyck te doen onderhouden, met in diergelycke voorvallen de voorseyde Vermaeckelyckheden te beletten’. Aldus staat te lezen in de vastenbrief, dd. 30 januari 1772, uitgegeven door aartsbisschop J.F. de Franckenberg, die daarbij al verwijzen kon naar een vroeger gelijkaardig verbod, uitgegaan van een van zijn voorgangers, Alphonsus de Berghes, ten jare 1684, op 12 januariGa naar voetnoot(5). Het was een feit dat Vastenavond ter | |
[pagina 17]
| |
Dijlestede ook in nonnenkloosters met een viering gepaard gingGa naar voetnoot(6), o.m. in het gesticht Bethaniën aan de SchoutetstraatGa naar voetnoot(7) en bij de Urbanisten of Rijke ClarenGa naar voetnoot(8). De burgerlijke overheid harerzijds trof ten laatste van op 27 december 1449 maatregelen tegen maskaraden, gelijk op Onnozele Kinderdag en Driekoningen, nog op Vastenavond in een strenge ordonnantie, die in de navolgende jaren druk, niet minder dan tien keren, werd heruitgegevenGa naar voetnoot(9). Telkens voorzag men duchtige straffen voor de overtreders, als geldboeten ten bedrage van 4 gulden ryders of van 25 gulden, plus onvermijdelijk ‘voordere arbitraireGa naar voetnoot(10) correctie na gelegentheyt der saken’Ga naar voetnoot(11). Dit alles neemt nochtans niet weg dat de gemeentelijke bestuurders aan de andere kant het feesten op Vastenavond regelmatig in de hand werkten. Aldus verleenden zij daarvoor geldelijke en andere geschenken aan de drie rederijkerskamers van hun stad, die trouwens ook op die dag gemeenlijk hun koningsfeest hieldenGa naar voetnoot(12) en door de band twee tonnen bier ontvingen. De boogschuttersgilden, de kolveniers en tal van verenigingen van ambachtslieden werden in staat gesteld ‘hunnen vastelavont naer costuyme’ in het oog te houdenGa naar voetnoot(13). Vandaar ook dat in de stadsrekeningen jaarlijks posten van uitgaven opduiken zoals ten jare 1590-91: ‘Item ghegeven den poortsluyters - dus de sluiters van de stadspoorten - vande stadt te vastelavont XVIII ex gratia tot behulp van haerlieder maeltyt... viij st.’Ga naar voetnoot(14); of in 1616-17: ‘Betaelt de Cnaepen - dit waren zowat de boden of loopjongens - van de | |
[pagina 18]
| |
vyff gulden deser stede tot recreatie inden vastelavondt... 5 L.’ en ‘Betaelt aen de stadtmeesterswercklieden naer ouder gewoonte tot recreatie in den vastelavondt... ses gulden tsiaers’Ga naar voetnoot(15). Want in die oude tijd waren de vastenavonddagen echt officiële blijdagen te Mechelen. Evenals op andere feestdagen dienden de stadsspeellieden zich op het stadhuis te komen doen horen met schalmeien, trompetten en andere muziektuigen; de stadsbeiaardier had op de drie vastenavonddagen zijn klokken op Sint-Romboutstoren te doen zingenGa naar voetnoot(16). Overigens de magistraten zelf, die met de edellieden in de 15e en 16e eeuwen zo wat een ‘sociëteit’ vormden, gelijk wij thans ons zouden uitdrukken, kozen op Driekoningenavond in hun lokaal ‘Den Fellen Oordt’, gestaan en gelegen aan de hoek van de Hoogbrug en de Lange SchipstraatGa naar voetnoot(17), hun hiernaar genoemde ‘koning van den Oord’ en die had voor plicht zijn gezellen met Vastenavond een maaltijd aan te bieden, waarvoor de stad weer in de kosten tussenkwamGa naar voetnoot(18). | |
2.Alles samengenomen, moet toch - menen wij - worden geoordeeld dat te Mechelen de vastenavondviering, al spreidde zij er geen overweldigend algemeen karakter tentoon, slechts van na de eerste wereldoorlog 1914-1918 meer en meer in onbruik schijnt geraakt. Als kind maakten wij het nog mede dat er talrijke groepen van vermomde verkleden, uit alle stadswijken nagenoeg, op en af de voornaamste straten togen, schreeuwend en zingend; de jongeren van vroeg in de namiddag van karnavalzondag tot wanneer het donkerde, de volwassenen van na het avondeten tot een laat stuk in de nacht. Dezen vielen graag de voorbijgangers lastig en nog liever van hun kennissen, die zij vonden zitten in de herbergen, welke zij druk in en uit trokken, om hun wat scheldwoorden naar het hoofd te slingeren en 't een en ander te verwijten; onder dit laatste verstond men ‘iemand een schrabij geven’, in het mechels dialekt ‘schrabij’, gesproken met korte a en de klemtoon op -bij, geeft wellicht te doen met een vervormd substantief ‘schrab’ = streep, schram of met ‘schrabber’ = schraapijzer, zodat de juiste betekenis van de zegswijze luidde: iemand | |
[pagina 19]
| |
schrammen, schrapen, krabben; in overdrachtelijke zin dan: berispen, verwijten, zodat ‘schrabij’ = bolwassing, duchtige bekeuring; dialektologen tekenden de uitdrukking als speciaal mechels aanGa naar voetnoot(19). Karnavalvierders drongen ook de balzalen binnen, waarvan men er vele aantrof op het zeer dicht bij de stad gelegen gehucht Nekkerspoel; een paar andere, in de buurt van de Grote Markt, werden gewoon in beslag genomen door besloten maatschappijen, die hun leden daarheen hadden uitgenodigd naar hun jaarlijks gemaskerd bal, in de volkstaal ‘balmaskee’. De knapen verkleedden zich het liefst als clown, de meisjes pronkten graag in felkleurige lijfjes en japonnetjes. Zij bliezen daarbij gaarne op hun ‘moezel’ - een van licht bordpapier vervaardigd buisje van zo wat vijfentwintig cm. lengte, waarvan ze soms toch ook de benaming ‘mirliton’ kenden. De meisjes wipten voort op danspasjes, al knipperend met kastanjetten tussen de vingers of al kloppend op tamboerijnen. Om zich heen wierp men druk met konfettis en kleurige serpentijnen. Heel zeker ontmoette men ook hier en daar luiden van de mindere stand, die zich hadden verkleed de mannen als vrouwen en omgekeerd de vrouwen als mannen. Daarvoor kozen ze zonder bezwaar echt armoedige, slordige en wansmakelijke plunjes uit en liepen dan rond als ‘vuil Jo's’, wat te Brussel overeenkomstig ‘vuile jeannettes’ heette; ‘Jo’ is in het Mechels de zeer gebruikelijke afkorting van de voornaam Johanna, die men ter stede haast nimmer te horen krijgt, verdrongen als hij er is door zijn frans ekwivalent Jeanne. De benuttigde maskers zagen er, althans voor de mannen, heel dikwijls gruwelijk uit en waren gemaakt uit dun, fel gekleurd karton; de vrouwen gaven de voorkeur aan kleinere, reikend van 't voorhoofd tot aan de lippen en gesneden uit zijde. De mannen dosten zich heel gaarne in boerenkledij uit, met blauwe kiel en hoge muts; de vrouwen verkleedden zich eveneens als boerinnen, zodat in hun mond opperbest het te Mechelen overbekende volksdeuntje paste: ‘Boeren en boerinnen van de Nekkerspoel/Van de Nekkerspoel’ (bis). Karnavalvierders van hogere komaf hulden zich graag in zwarte | |
[pagina 20]
| |
domino's; hun vrouwen en zusters trachtten zich dikwels voor te doen als would-be spaanse of italiaanse danseressen. Het feest van karnaval nam drie op elkaar volgende dagen in beslag; metter tijd nochtans alleen de zondag en de maandag, deze laatste zelfs heel wat drukker en uitbundiger dan de eerste; op dinsdag was er te Mechelen niets meer van te zien, anders - gelijk goed geweten - te Brussel, waar net de dinsdag de grote karnaval uitmaakte, waarheen wel wat Mechelaars liepen kijken, die zich de reis en het bezoek gedurende enkele uren konden veroorloven. | |
3.Een herhaling van de vastenavondpret had te Mechelen plaats drie weken later, op HalfvastenzondagGa naar voetnoot(20). Het straatplezier, met vermomming en verkleding, kreeg er dan tamelijk gewoon een officieel uitzicht, omdat op die dag bijna regelmatig van hogerhand een stoet werd ingericht met versierde wagens, die een lange toer door de voornaamste straten maakte. Voor de kinderen te Mechelen was het een hoogdag; want zij vierden dan de Graaf van HalfvastenGa naar voetnoot(21), mondgemeen ‘Sintenagreif’ geheten, die alleszins mocht doorgaan voor een dubbelganger van Sint-Niklaas: immers zij kregen toen van de ouders of van hun peter en meter of van bloedverwanten snuisterijen ten geschenke en kleine kadeautjes, zoals opperbest tot uiting komt in het eenmaal zeer populaire mechelse volksliedje: Wat heeft de Greef ons mêe gebracht?
Amandelen, vijgen, rozijnen,
Strikken en tessenGa naar voetnoot(22),
Scheren en messen,
Koeken met g'heel dozijnen.
Kinderkens, als gij vroeg opstaat,
Gij meugt niet grijzenGa naar voetnoot(23) of janken.
| |
[pagina 21]
| |
Op Halfvastendag bedacht men de kleinen evenals op Sinterklaas met spekulaus en met beestjes - hoendertjes, poesjes en hondjes - in chokolade of nog liever van felrode gekleurde suiker vervaardigd, behalve met appels en peren, bonen en noten van marsepein. In de uitstalramen van snoepwinkels pronkten veelal ook uit gesuikerd wit meel gemaakte platte bootjes, met voor mast een dun houten stokje, aan wiens top een papieren wimpeltje. Ook dit gelijk al het overige snoepgoed duidde men aan met de benaming ‘tikkenhaantje’, al is dit in de kindertaal te Mechelen feitelijk alleen een troetelnaam voor de haan; het woord was trouwens onder de volwassenen in algemeen gebruik in de zegswijze: ‘Nog liever gene sintenagreif as zo een tikkenhaantje’ om ontgoocheling te vertolken, bijv. bij een te gering geacht geschenk. Het loont de moeite eraan te herinneren dat de Graaf van Halfvasten uitsluitend voor de kinderwereld gold en dan nog maar voor die van de mindere maatschappelijke stand, alleen uit werkliedenmilieus of ten hoogste de kleine burgerij; binnen voornamere mechelse middens had zich de viering van de Graaf niet verbreid en daar kende men slechts Sinterklaas. Dit alles was reeds van ouds het geval Het blijke uit het getuigenis van de Mechelaar Peeter Croon, ‘Canonick Regulier ende Religieus van Sinte Martens tot Loven’, in zijn met catsiaanse gedichten doorzaaide ‘Almanach voor heden en morgen ende daer op vermaeckelijcke uyt-legghingen met gheestelijcke bemerckingen; Voor een Nieuw-Jaer Vereert aen een yder’, ten jare 1665 te Antwerpen van de pers gehaaldGa naar voetnoot(25). Deze Almanach kende in latere jaren bij herhaling een herdruk, tot zelfs in de 19e eeuw, wat wijst op zijn hechte populariteit: eerst in 1766 te Antwerpen bij de boekdrukker Joannes-Franciscus de | |
[pagina 22]
| |
Roveroy; dan tweemaal te Gent bij Snoeck-Ducaju, 't laatst in 1827Ga naar voetnoot(26). De maand Martius ter sprake brengend, stipt Croon immers aan: ‘Aengaende de Feest-dagen van deze maent en weet ick hier nietGa naar voetnoot(27) by te voeghen: alsoo my niet te voren komtGa naar voetnoot(28) van eenige ghedenckweirdighe ghewoonten; 'ten waer vanden Graeff van Halff-vasten, maer alsoo dit ghebruyck maer alleenelijck in eenighe Steden van Brabandt bekent en is, ende noch maer voor de kleyne ende eenvaudighe jeught, soo sal ick gheen papier te vergeeffs bekladden, maer tydt ende moeyt spaeren, ende stil-swijghen’Ga naar voetnoot(29). Onder de hier bedoelde steden was bijv. ook Antwerpen op te sommen, alwaar nog niet zo lang geleden de jeugd meer aandacht besteedde aan Sintegreef dan aan Sint-Niklaas; thans evenwel is hij er ook in de vergeethoek geraaktGa naar voetnoot(30). Verder schijnt aan kanunnik Croon wel onbekend te zijn gebleven - doch wie zal het hem kwalijk nemen? - dat onze brabantse Graaf van Halfvasten bogen mocht op een soort dubbelganger in Frans-Vlaanderen, nl. te Hazebroek: de Graaf van Neutenland, aldus genoemd omdat het stadsbestuur ginder te zijner viering op de maandag van Halfvasten ervoor zorgde hem appels en citroenen te laten uitdelen aan de burgers en noten te grabbelen te gooien aan de ingang van de marktGa naar voetnoot(31). Aan hem wijdde de rijmelaar Jacobus De Clerck Iprensis, ‘Dichtmeester van de reden-rycke Gulde van Hazebrouck (1610-1650?)’ een vermakelijk gedicht in zijn bundel ‘Eerlyck Tydt-Verdryf’, te Brussel verschenen bij Ian Blommaert in 1652, waarin de Graaf getekend wordt bont uitgedost, verkeerd op een paard gezeten en met een gevolg van boeren en bedelaars, oude wijven en kinderen, zijn noten uitstrooiend, die men hield voor een geneesmiddel tegen de tandpijnGa naar voetnoot(32). | |
[pagina 23]
| |
4.Het weze toegelaten aan deze kanunnik-dichter, te Mechelen gewonnen en getogen, een paar regels nader te wijden. Zijn geboortestede houdt de herinnering aan hem nog wel wakker, in hoofdzake wegens zijn verheerlijking van de wonderdadige Onze Lieve Vrouw van Hanswijk door zijn bundel ‘Historie van onse lieve Vrauwe van Hanswyck Door haer audt en Mirakuleus Beeldt Eertydts buyten en nu binnen Mechelen Besonderlyck Vermaert... Tot Mechelen, by Gysbrecht Lints 1670’. Hij bleef al niet vergeten door Jan Frans Willems, die in zijn ‘Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde opzigtelyk de zuidelyke Provintien der Nederlanden’, IIe deel, Antwerpen, 1824, een paar bladzijden voor hem overhadGa naar voetnoot(33). Want dient volmondig toegegeven dat in de geschiedenis van de nederlandse, zelfs van de vlaamse letterkunde van een maar gering aantal schrijvers uit Mechelen de naam een zilveren klank bezit, toch verwierf Peeter Croon enige bekendheid. J.G. Frederiks & F. Jos. Van den Branden verleenden in hun ‘Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde’Ga naar voetnoot(34) een volle halve kolom aan de mededeling van voorname gebeurtenissen in zijn leven en de chronologische opgave van de door hem uitgegeven bundels. Over hem verscheen al een bijdrage van zes bladzijden ten jare 1853 door Auguste De Reume, Capitaine d'artillerie: Notice sur Pierre Croon, poète belge, in de ‘Mémoires de l'Académie belge d'histoire et de philologie d'Anvers’Ga naar voetnoot(35). Emm. Neefs schreef een nota over hem in de belgische ‘Biographie nationale’Ga naar voetnoot(36). K. Ter Laan neemt hem op in zijn ‘Letterkundig Woordenboek voor Noord en Zuid’Ga naar voetnoot(37), hem hetend een navolger van Pater Poirters. P.P.M. Alberdingk Thym stelt hem op gelijke wijze bondig voor in zijn ‘Spiegel van Nederlandsche Letteren. - I. - II. De geschiedenis der letterkunde’Ga naar voetnoot(38); in het IIIe deel, ‘Lettervruchten in gebonden en ongebonden stijl’ neemt | |
[pagina 24]
| |
hij een dichtstuk over, ‘De Lyndrayer’, uit zijn vijfde bundel ‘Moy-al oft Vermaeckelijcke beschryvinge op verscheyde ambachten’Ga naar voetnoot(39). Gelijk wel te verwachten, herdachten hem inzonderheid auteurs, die bepaaldelijk over Mechelen handelen, te gepaster tijde: zo F.E. Delafaille in zijn bijdrage ‘Peter Croon en zijn werken’Ga naar voetnoot(40) en Edw. De Keyser in het mechelse kunstblad ‘Nieuw Leven’Ga naar voetnoot(41); nog Léopold Godenne in ‘Malines jadis et aujourd'hui’, in het hoofdstuk ‘Malines scientifique & littéraire’Ga naar voetnoot(42); nog Prof. Dr. E. Rombauts in zijn overzicht in het verzamelwerk ‘Mechelen de Heerlijke’: Het Cultuurleven te Mechelen. - III. De letterkunde: 1. Van de Middeleeuwen tot het einde der 18e eeuwGa naar voetnoot(43), waarin hij hem van nieuws voorstelt als een van de populairste navolgers van de volksschrijver Pater Poirters en hem een beoefenaar van de moraliserende emblema-literatuur naar diens voorbeeld heetGa naar voetnoot(44). Het uitvoerigste geschrift over leven en werken van kanunnik Croon hebben wij sinds ettelijke jaren te danken aan wijlen kanunnik Dr. J. Muyldermans in de ‘Verslagen & Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde’, onder de titel ‘Pieter Croon, een Mechelsch schrijver uit de XVIIe eeuw’Ga naar voetnoot(45). Hij haalt aan dat dichter Peeter Croon te Mechelen het levenslicht aanschouwde op 25 januari 1634 als eerstgeboren zoon van Petrus Croon, ‘notaris ende Landtmeter vanden Lande van Brabant’, die jarenlang fungeerde als ‘prince der personagien’ van de voornaamste rederijkerskamer ter Dijlestede, de ‘Sint-Jans-Gilde, bygenaemd de Peoene’; in 1643 had hij daar de eed als gildebroeder afgelegd en in 1648 stond hij er mede aan de leiding als deken. Een paar decenniën nadien treffen wij onder de Peoenegezellen een Mr Franciscus Croon aan, best mogelijk een neef van kanunnik Croon en ook notaris als diens vader; hij was lid geworden van de kamer in 1672 en werd op 25 maart 1683 verkozen voor drie jaar tot dekenGa naar voetnoot(46). | |
[pagina 25]
| |
Peter Croon voltrok zijn latijnse scholen in het Jezuïetencollegie van zijn geboortestad. Op 10 februari 1657 legde hij de geloften af in het Sint-Martensklooster te Leuven, van de orde van Sint-Augustijn; hij werd er aangesteld als procurator. Later ging hij over naar het Sint-Trudosticht van dezelfde orde te Brugge, waar hij receptor is geworden. In 1674 werd hij verheven tot prior van de Sint-Martensabdij te Leuven, alwaar hij op 5 maart 1682 is overledenGa naar voetnoot(47). Kanunnik J. Muyldermans hechtte eraan Croon warm te huldigen evenzeer om de stof, die hij behandelde als om de taal, die hij bezigde, en de toon, die hij aansloegGa naar voetnoot(48). Bij dit alles verzuimt men aleens te onderstrepen dat hij als overste van het leuvense sticht ook ‘commissaris’ was van het voorname mechelse Bethaniënklooster van de orde van de reguliere kanunnikersen van Sint-Augustinus, oudtijds staande aan de SchoutetstraatGa naar voetnoot(49). De annalen echter, trouw bijgehouden door de bedoelde nonnen in twee handschriftelijke bundels, voorzien van het zeer uitvoerige opschrift, beginnende ‘Een cort begryp van de fondatie ende oprichtinghe des Cloosters van Onse Lieve Vrouwe in Bethania...’Ga naar voetnoot(50), brengen bij hun relaas over 1682 te berde: ‘In den selven Jaer stont ons godshuys onder die van sinte mertens en den eerw. Heer Petrus Croon was onsen commissaris tot op den 4 van maart; doen wirt hyGa naar voetnoot(51) naer een lanck duerende sieckte is de siel uijt den lichaem gescheyden; naer syn doot is Prior van den throon tot Sinte mertens gecoren den eerw. Heer Petrus de Wulf’. | |
5.Erop gelet dat hij in zijn ‘Almanach voor heden en morgen’ - zijn vierde werkje - binnen elke maand in verzen de dagen opsomde, waaraan men de kerkelijke herdenking van heiligen of ook volkse feestvieringen paarde, zo lag het geheel voor de hand dat hij eveneens vastenavond zou vermelden en wel gehouden onder mechels licht. Er | |
[pagina 26]
| |
werd echter al vroeger met goed recht opgemerkt dat deze ‘Almanach’ als gans afzijdig staande van de gewone soortgelijke geschriften dient te worden beschouwd en feitelijk voorkomt als een mistieke bundel. Daaruit is af te leiden dat kanunnik Croon zich weinig aangetrokken voelde tot de schildering van het folkloristisch bedrijf van zijn stadsgenoten op de karnavaldagen. Doende gelden dat ‘dese daghen ghemeynelijck ontrent het leste van Februarius oft het eerste van Martius’ vallenGa naar voetnoot(52), drukte hij er in zijn overzicht van het kort maandeken nog op dat hij de man er niet naar was om de ‘sottigheyt’ van de vierders met de pen naar het leven te malenGa naar voetnoot(53); niet meer dan een paar details zou hij op goed valle het uit aanstippen, gelijk toen waar te nemen ‘buyten op de straet En in de saelen binnen’Ga naar voetnoot(53). Bijvoorbeeld: hoe gedaan werd aan ‘loopen om het seerste’ en aan ‘eierenrapen’; - hoe een malle kerel met een hoop kinderen achter zich en een stok in zijn hand gelijk een varkenshoeder ‘blindelincx’ - dus geblinddoekt - een bepaalde plaats moest weten te bereikenGa naar voetnoot(54); - hoe ‘Lys steeckt in Jobbens broeck en Jobben in de rok van Lijsken Soetekoeck’, wat slaat op het rondlopen van mannen in vrouwenkleed en omgekeerd van vrouwen in mansplunjeGa naar voetnoot(55); - hoe een ‘karos... fraey met sots gheladen’ - anders gezegd: een koets volgeladen met verkleden en vermomden - reed langs de straten, denkelijk bezet met knechten en meiden, die op karnaval van hun meesters verlof hadden gekregenGa naar voetnoot(55). Helaas voor het gevoel van onze vrome geestelijke veroorzaakte al dit mallen menigmaal het vallen tot in de helGa naar voetnoot(54)! De viering van vastenavond binnenshuis dan? Hij vreest ‘dat het daer noch slimmer wesen sau/Dan in het openbaer’Ga naar voetnoot(56)! Men kan er zien kijven en vechten, zotter zijn dan zot, drinken boven mate en ‘eten meer dan veel’; men kan er mensen aantreffen, nog slechts mensen ‘naer den schijn’, doch ‘inder daet Oprechte beesten’Ga naar voetnoot(56). Zij gedragen zich alsof ze zich wensen schadeloos te stellen voor de verstervingen, opgelegd in de nu aanbrekende vastentijd, alsof nu ‘van Godt Al toe-ghelaten wort’Ga naar voetnoot(57). Daarom 's kanunniks wekroep tegen het slot van zijn dichtstuk: ‘Laet Vasten-avond tijdt/Gheen | |
[pagina 27]
| |
daghen sijn van sonden;/Want diën tijdt en is/Daerom gheenssints ghevonden’Ga naar voetnoot(58). Het meest opvallend bij dit alles komt wel voor dat in de tijd van Peeter Croon - omstreeks het midden van de 17e eeuw dus - karnaval aanleiding gaf tot het inrichten van straatspelen als het eierenrapen. Dit gebruik stierf te Mechelen mettertijd volkomen uit en wij herinneren het ons van voor 1900 in genen dele nog! De uitspattingen, waarop de volkse vastenavondviering als 't ware onvermijdelijk uitliep, zullen beslist de tegenzin van de overheden hebben gewekt. Soms kwamen nog verdere omstandigheden er hen toe aanzetten haar officieel te verbieden: o.m. op 7 februari 1695 voelden ze er zich toe genoopt door de vrees dat de vastenavonddagen aanleiding konden geven tot wanordelijkheden tussen de burgers van de stad en de soldaten van het daar gekazerneerde garnizoen, welk vermoeden de generaal majoor Churchil, toen hij daaromtrent geraadpleegd werd, helemaal deeldeGa naar voetnoot(59); dan weer op 9 februari 1720, wegens het overlijden van keizerin Magdalena-Theresia, dat het volksgejoel als geheel en gans misplaatst moest doen voorkomenGa naar voetnoot(60). Somwijlen blijken de magistraten van Mechelen zich bij dergelijke verboden te hebben geregeld op het voorbeeld van kollega's in andere steden van onze gewesten. In het jaar 1721 zonden zij afgevaardigden naar Brussel ten einde er inlichtingen in te winnen en die kregen daar kennis van ‘het verbot gedaen binnen de stadt Brussel door Syne Mats souveryne rade van Brabant van op desen Vastenavondt mascaraden te loopen’Ga naar voetnoot(60). Mogen wij hierbij aansluitend een ordonnantie van uit de laatste jaren van de 18e eeuw nog vermeldenGa naar voetnoot(61)? Van nieuws beroepen zich de bewindbeheerders van de stad Mechelen op ‘het exempel van onse naburige Steden’ en verwijzen ze naar de tijdsomstandigheden, hun van aard lijkend om ‘desorders ende geschillen’ te veroorzaken. Daarom drong zich het verbod op ‘geduerende de aenstaende Vasten-Avond-Daegen en ook op den zoogenoemden Grooten Vasten-Avond - w.z.w. op de zondag na Asse- | |
[pagina 28]
| |
woensdag - zich te erkleedenGa naar voetnoot(62) in Masquerades of andere vermoemdeGa naar voetnoot(63) ende gedeguiseerdeGa naar voetnoot(64) klederen’. Belet werden zelfs gemaskerde bals in zalen, koffiehuizen en zo. Niemand kon aan het verbod ontsnappen; het gold voor ‘alle ende iegelyckeGa naar voetnoot(65) persoonen van wat Staet ofte Conditie sy mogen wesen’. Wie er toch tegen handelde, stelde zich bloot aan zware bestraffing, aan een geldboete ‘van 25 guldens ende andere arbitraireGa naar voetnoot(66) straffen ende correctien na gelegentheyd van zaeke’. Wie buiten machte bleek die bedoelde boete te kwijten, mocht zich verwachten aan de ‘pene van incarceratie’Ga naar voetnoot(67) volgens de gebruikelijke strafpleging van de tijd. Natuurlijk, nog overeenkomstig hiermede, zouden ‘de Ouders innestaen voor hunne Kinders, de Meesters over hunne Dienst-boden ende de MomboirsGa naar voetnoot(68) over hunne Weezen’. Tot het treffen van deze beslissing waren de heren van de stedelijke politiekamer overgegaan in hun samenkomst van 8 februari 1790. Nog op dezelfde dag werd hun bevel ‘naer ouder gewoonte’ in 't openbaar afgelezen ‘ter Puyen’, of van op het bordes van de ingangspoort van het Schepenhuis, alias het Oud Paleis, aan de steenweg bij de Grote MarktGa naar voetnoot(69). Ermee belast werd G.J. Verlinden, stedelijk griffier, ten overstaan van twee overheidspersonen: Jonker Carolus-Maximilianus-Franciscus Du Trieu, ‘Policye-Meester’, en mijnheer Josephus-Joannes-Maria De Quertemont, ‘ProvisioneleGa naar voetnoot(70) Lieutenant-Schouteth’Ga naar voetnoot(70). Eerstgenoemde treft men in de geschiedboeken van Mechelen nog aan, nl. anno 1789 al als een van de twee gezwoornen van de burgerij in de stedelijke magistraatGa naar voetnoot(71) en anno 1791 tot '93 als | |
[pagina 29]
| |
schepenGa naar voetnoot(72). De familienaam van de tweede herinnert eraan dat een zekere J.C. De Quertenmont te Mechelen werkzaam is geweest als notaris, ten minste in de jaren 1760-1770Ga naar voetnoot(73). Hun ordonnantie motiveren de bewindvoerders dus met de bewering dat het noodzakelijk voorkwam te vermijden ‘alle desorders ende geschillen, die in deze tijdsomstandigheden zouden kunnen voorvallen’. Zij waren in der daad wel van aard om de geesten en de gemoederen toen in spanning te houden; ten gevolge van het pas voorbije verzet in onze gewesten tegen de keizer van Oostenrijk, Jozef II, dat zou oplaaien in de Brabantse omwenteling; ten gevolge van de scheuring van de aanhangers van deze revolutie in de twee onverzoenlijke kampen van de volgelingen van Heyntje Van der Noot en de partijgenoten van Vonck, waardoor de opvolger van de inmiddels overleden Jozef II zijn gezag over geheel België kon herstellen en zijn keizerlijke troepen op 5 december 1790 opnieuw hun intrede te Mechelen hielden; ten gevolge van de zich aankondigende, alles overrompelende zegetocht van de Franse Omwenteling, wier leger op 15 november 1792 de Oostenrijkers verplichtte de Dijlestede van nieuws te ontruimen en, verschenen zij er terug op 24 maart 1793, zij zouden er slechts standhouden tot op 15 juli van het volgende jaarGa naar voetnoot(74). De aanvoerder van de franse troepenmacht in bezetting in 1793 deelde de mening van de mechelse magistraat van 1790 en gaf last aan de bevolking van de stede zijn verbod mee te delen, dat men zich waar ook te Mechelen met karnaval zou verkleden en vermommen. Daartoe richtte hij zich - en natuurlijk in zijn franse taal - ‘Aux Officiers Municipaux de Malines’: als volgt: ‘Citoyens, Je vous prie de faire Publier et Afficher par toute la ville la Défense de se Déguiser en aucune manière dans tout le Carnaval; veuillez je vous prie faire traduire cette Défense tant en François qu'en Flamand, & Allemand, pour que tous les Habitans en soient prévenus; quant à moi j'agirai de tout mon pouvoir pour empêcher tous les Factieux qui ne voudroient pas se soumettre à cette loi. Je crois fermement que votre avis est le mien. - Par ordre du Commandant temporaire, Signé: Nerville, SecretaireGa naar voetnoot(75). | |
[pagina 30]
| |
Ongedagtekend bleef wel dit schrijven, doch de dag is aangegeven waarop het in 't publiek werd voorgelezen voor de mechelse bevolking: op 7 februari 1793 door J.B. Verhaghen, waarschijnlijk weer eens een stadsgriffier. Men zal erbij met recht mogen menen dat het ondanks het adres aan ‘de Citoyens municipale heren officiers’ te Mechelen slechts een kopie te berde brengt van een door de franse leiding aan meer steden in onze gewesten toen gestuurd verbod; waarom anders de aanmaning het te doen vertalen zo in het Frans als in het Vlaams en zelfs in het Duits? Het lijdt geen twijfel dat de mechelse poorters en poorteressen de gevorderde gehoorzaamheid zullen hebben betoond. Toch viel verzet te vrezen, achtte de mechelse magistraat, en namelijk van de soldaten van de franse legerafdeling, te dien tijde in garnizoen liggende ter Dijlestede, de compagnie van de kapitein Nolis... die ons niet nader bekend is. Over hen hadden de wethouderen reden te over gehad om zich al vroeger te beklagen! Thans nog eens te meer voelden zij zich genoodzaakt tot een ‘Resolutie’, dd. 11 februari 1793, om ‘aen 't Departement Ge(ne)rael van oorlog te schrijven om dezelve uyt deze stad te doen trekken’. In onderscheiden vroegere rapporten hadden zij moeten klagen over ‘de wynigge discipline ende buytensporigheden de welke begaen werden’ door deze troepen en ‘die van dag tot dag vermeerderden en meer gevaerelyck wierden’. En in verband met het ontvangen verbod van de viering van de nu in uitzicht staande karnaval waren ‘dezelve zoo vermetenGa naar voetnoot(76)... geweest van, niet tegenstaende dat men by politique ordonnantie hadde verboden van geene mascarades... te gedoogen, aen de heeren wethouderen zelve dervenGa naar voetnoot(77) zeggen dat zy ten dien opzichte hunne eyge permissie zoude(n) gevolgt hebben’. Om dit drieste onbeschofte antwoord aan de stadsregeerders kunnen wij nu wat grinnikend gaan glimlachen! Reeds uit dit laatste aangehaald verbod is tevens af te leiden dat de vastenavondviering binnen het vroegereeuwse Mechelen met levendige aandacht moet zijn tegemoetgezien geworden. Het optreden van officiële zijde ter bekamping ervan moet ze echter allesbehalve begunstigd hebben, integendeel ze op tastbare wijze hebben gedempt. Aldus heeft het voorzeker schuld gehad aan een verzwakking van een aanvankelijk zeer algemene geplogenheid binnen ruime, volkse kringen van onze Dijlestad. |
|