Verloren Sone
(1908)–Anoniem Verloren Sone– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
gheiaecht ende op der straten ghedreven van de ghene die hem dat hadden helpen over-brenghen ghelijck ghy ghehoort hebt, dies hy seer mistroostich was. Want hy en hadde om noch aen, t'eten noch te drincken oock ghelt noch pandt. Midts dien welcken hy van grooter armoede hem verhuerde om de verckenen te bewaren, ende dat door den grooten hongher die hy leet, want hy niet broodts ghenoech te eten en hadde, soo heeft hy met de verckens ghegheten uyt grooter armoeden. Des hy uyt groote onghenuchten ende bedroeftheydt des herten tot hem selven seyde aldus: Och Heere Godt van Hemelrijcke
Wat allendighen versijckeGa naar voetnoot1)
Hoe heb ick mijnen tijt verquist, versleten
Ick moet nu ghelijck een beeste eten
Want ick niet en hebbe broot half sadt
Metten Verckenen te deser stadt
Draf ende wortelen der boomen struyck
Ende met eeckelen vullen mijnen buyck
Al ist my hert ende stuereGa naar voetnoot2)
T'fy stinckende sonde der luxure
En gheselschap vol oneerlijcke tempeestenGa naar voetnoot3)
Om u leve ick ghelijck eender beesten
t'Fy vleeslijckheyt quaden stronck
t'Fy quade beleydinghe oorspronck
Ende sakenGa naar voetnoot4) van veel quaets en sonden
Door u ben ick inden dienst te deser stonden
Daer ick midts mijn sondighe wercken
Moet eten en leven als een Vercken
O Godt wilt my doch in stadenGa naar voetnoot5) staen5)
| |
[pagina 30]
| |
Ick weet wel dat ick hebbe misdaen
Maer believet u goedertieren Heere
[Al hebbe ick ghesondicht grootelijcx en seereGa naar voetnoot1)]
Wilt op my slaen uwe ghenadighe ooghen
Ende aen my ontfermherticheyt tooghenGa naar voetnoot2)
Och sal ick altijt dus verdrietelijck sneven
Ende blijven in deser armoede leven
Het gaet my qualijck soo langhe soo meere
BemercketGa naar voetnoot3) goet dat ic gehat heb wijlen eereGa naar voetnoot4)
Want dusdanighen armoede swaer
Noch catijvicheytGa naar voetnoot5) voorwaer
En is noch en heeft gheweest van noode
Mijn Vaders alderminste bode
Orsa sal ick tot hemwaerts schrijden
En soude hy hem niet verblijden
Sage hy dat ick ter beternisse keerde my
Waerachtelijcken ick dencke wel ia hy
Want ick dickwils heb hooren ghewaghen
Dat Godt de Heere heeft groot behaghen
Als de mensche die in sonden leyt
Tot kennisse comt ende schreyt
Van zijn sondighe regnatienGa naar voetnoot6)
Dus sal ick sien oft ick inde gratien
Mijns Vaders sal moghen raken
Maer eerst wil ick eenen vrient toemakenGa naar voetnoot7)
Die hem voor my bidden sal
Dat hy my vergeve mijn sondich misval
Dus gaen ick mijnen vrient toespreken
Die ick segghen sal alle mijn ghebreken.
|
|