Venus minne-gifjens
(1622)–Anoniem Venus Minne-gifjens– Auteursrechtvrij
[pagina 31r]
| |
Stemme: Wanneer ick slaap, &c.
MEt dat de Zon
Naar ghewoonte weer
Zijn glans begon
Te stralen, meer en meer
Wt de bruyssighe Zee,
En Aurora mee
Hem den wech bereyd’:
Doen sach ick een Meydt
Staan schuren haar tobb’ by gheval
Ontrent het swarte Huys, op de Wal.
Ick zeyd’haer, troost!
Hoe dus vroegh in’t til?
Wel mijn Soost
(Zeyd’se) wat is u wil
Staan ick jouw inde weegh
Of wilje een veegh
Hebben van dit goet?
En stracx zy ’t oock doet
En gheeft my een streeck, in het mal,
Over Hoet, over Kleet, over al.
Ick neem haar weer
En legg’ze int gras
Rugghelings neer,
Want het doen mijn beurt was,
En duw’ze in het groen
Met een aardighe soen,
Sy smyt, en zy jockt
Zy vringhd’, en zy tockt
De rock over ’t hooft, en ick sagh
Haer bloot en naackt zooze voor my lagh.
Wat kon ick min
Als haer decken doen,
En ‘tscheen haar sin
Naar ick doen kost vermoen,
Haer tobbetjen was vuyl,
Priapus te kuyl
Die schuertet schoon om,
Terwijl leytse stom,
Maer doen hy hiel stil, riepze och!
Noch eens als een Man, ay! repje noch.
Ronsaeus. |
|