Veelderhande gheestelicke liedekens
(1558)–Anoniem Veelderhande gheestelicke liedekens– Auteursrechtvrij
[pagina 190]
| |
C Na de wijse. Wt den oosten sie ick rijsen.
HOort alle die blijschap rapen
In Gods woort delicaet
Ga naar margenoot+ Hoe dat Christus sendt als schapen
Al zijn ghetrouwe cnapen
Ga naar margenoot+ Onder die woluen quaet
Haer gheuende troost en raet.
Weest voorsicht als serpenten
Ga naar margenoot+ En simpel als duyfkens soet
Wacht v van die boose regenten
Want sy sullen v in tormenten
Leueren en doen storten v bloet
Gheesselen in haer scholen onuroet.
Ga naar margenoot+ Uoor Uorsten ende Coninghen mede
Ga naar margenoot+ Sullen sy oock leyden dy
Ga naar margenoot+ Om mijnent wille, nae haer sede
Maer al haer nerstichede
Sal zijn tot een ghetuyghenis vry
Haer en alle heydens waer dat sy.
Ga naar margenoot+ Maer als sy v leueren sullen
Ga naar margenoot+ En sorcht niet hoe of wat
Ga naar margenoot+ Te andtwoorden die op v brullen
Uwes Uaders gheest sal v veruullen
En selue spreken al dat
Ghy spreken sult, en wort niet mat.
Ga naar margenoot+ Deen broeder sal doen verweruen
Ga naar margenoot+ Den anderen swaren noot
Ga naar margenoot+ En soecken hem te verderuen
Ia leueren en doen steruen
Den Uader sal oock ter doot
Leueren zijn eyghen kint deuoot.
Totter doot worden douders verknesen
Ga naar margenoot+ Uan haer kinders quaet als fenijn
Ga naar margenoot+ En ghy sult van alle menschen wesen
Ga naar margenoot+ Ghehaet om mijnen name ghepresen
Maer die volstandich sal blijuen fijn
| |
[pagina 191]
| |
Tot den eynde sal salich zijn.
Als sy v veruolghen oft iaghen Ga naar margenoot+
Wt een stadt, vliet sonder veel gheschal
Na een ander sonder versaghen
Uoorwaer ghy en sult niet doorwaghen
Die steden van Israel al
Den sone des menschen comen sal. Ga naar margenoot+
Den discipel en gaet niet te bouen
Sijnen meester die hem leert
Den knecht mach hem oock wel belouen Ga naar margenoot+
Als hy heeft ghelijcke prouen
En is als synen Heere gheert
Waer dat hy hem went oft keert.
Hebben sy Belsebub gheheeten Ga naar margenoot+
Den Uader van het huysghesin
Hoe veel meer sullen sy dan veeten
Sijn huysghesin, en daer op bleeten
Maer vreeset dies maer te min
Het wort v lieden groot ghewin.
Daer en zijn gheen secreten Ga naar margenoot+
Sy worden gheopenbaert
Noch niet so heymelick men salt weten Ga naar margenoot+
Maeckt dat mijn woorden onghemeten
Die ick v int duyster hebbe verclaert Ga naar margenoot+
Uoor alle menschen worden vermaert.
Predickt oock op de daecken Ga naar margenoot+
Dat ghy nv in de ooren hoort
Ureest niet die tlichaem ontmaken Ga naar margenoot+
Aen die siele en connen sy niet gheraecken
Maer vreest hem die met een woort
Siel en lijf in die helle versmoort.
Cooptmen niet twee musschen cleyne Ga naar margenoot+
Om eenen penninck en gheen van dien Ga naar margenoot+
En vallen op deerde ghemeyne
Sonder uwen Uader reyne
Maer nv zijn ghetelt, ouersien.
Die hayren van v hooft wilt v verblien.
| |
[pagina 192]
| |
Hieromme en wilt niet vreesen
Nv noch op gheenen tijt
Ga naar margenoot+ Ick en sal v niet laten als weesen
Ga naar margenoot+ Want ghy zijt beter dan sneesen
Ga naar margenoot+ Dan musschen dies seker zijt
Hier met troost v ende weest verblijt.
Ga naar margenoot+ Ick sal belijden voor mijnen Uader
Ga naar margenoot+ Die inden hemel bouen is
Ga naar margenoot+ Die my belijden alle gader
Uoor die menschen, maer den misdader
Ga naar margenoot+ Die my verloochent, sal ick als mes.
Uerworpen, en verloochenen expres.
Ga naar margenoot+ En meynt niet dat ick op deerde
Ga naar margenoot+ Ben ghecomen om bringen vre
Maer ick ben ghecomen metten sweerde
Om te verwecken tot onweerde
Ga naar margenoot+ Tkint teghen den vader oock me
Dochter tegen moeder met ghelijcke ze.
Ga naar margenoot+ Tsoons wijf sal teghen haer mans moeder
Ga naar margenoot+Insghelijcx oock hebben gheschil
Ga naar margenoot+ En hoe den mensche wert beter beuroeder
Uan zijn huysghesin hoet verwoeder
Hem sal haten, en luyde oft stil
Ende van hem maken seer groot ghedril
Ga naar margenoot+ So wie dat meer hout weerdich
Ga naar margenoot+ Uader moeder oft eenich kint
Dan my, en niet op en neempt volueerdich
Sijn cruyce, en my volcht volheerdich
Ga naar margenoot+ Die en is mijns niet weerdich, dit versint
Ga naar margenoot+ Sijn leuen verliest hy oock, so wie dat vint.
Ga naar margenoot+ Maer so wie dat zijn leuen
Ga naar margenoot+ Om mijnen wille verliest
Ga naar margenoot+ Die salt vinden want sonder sneuen
Ga naar margenoot+ Ick wil hem mijn eewich gheuen
Wel hem die dat verkiest
En wee hem die op dees leeringhe briest.
|
|