Veelderhande schriftuerlijcke liedekens
(ca. 1552-1554)–Anoniem Veelderhande schriftuerlijcke liedekens– Auteursrechtvrij80. Na die wijse. Wt den oosten sien ick rijsen.HOort alle die blyschap rapen
In Gods woort delicaet
Hoe dat Christus sendt als schapen
Ga naar margenoot+
Al zijn
ghetrouwe knapen
Onder die woluen quaet
Haer gheuende
troost en raet.
Ga naar margenoot+
Weest voorsichtich als serpenten
En simpel als
duyfkens soet
Ga naar margenoot+
Wacht v van die boose regenten
Want si sullen v in tormenten
| |
[Folio K4r]
| |
Leueren en doen storten v bloet
Gheesselen in haer scholen onuroet.
Uoor
vorsten ende Coninghen mede
Ga naar margenoot+
Sullen si oock
leyden by
Ga naar margenoot+
Om minent wille, nae haer sede
Maer al haer
neerstichede
Ga naar margenoot+
Sal zijn tot een ghetuyghenis vry
Haer en alle
heydens waer dat si.
Ga naar margenoot+
Maer als si v
leueren sullen
Ga naar margenoot+
En sorcht niet hoe
of wat
Te antwoorden
die op v brullen
Ga naar margenoot+
Uwes Uaders gheest
sal v veruullen
En selue spreken al dat
Ghy spreken
sult, en wort niet mat.
Ga naar margenoot+
Deen broeder sal
doen verweruen
Ga naar margenoot+
Den anderen swaren
noot
En soecken hem
te verderuen
Ga naar margenoot+
Ia leueren ende doen steruen
Den Uader sal oock ter doot
Leueren zijn eyghen kint deuoot.
Totter doot worden douders verknesen
Uan haer kinders
quaet als fenijn
Ga naar margenoot+
En ghy sult van
alle menschen wesen
Ga naar margenoot+
Ghehaet om minen
name ghepresen
Maer die
volstantich sal blyuen fijn
Ga naar margenoot+
Tot den eynde sal salich zijn.
Als si v
veruolghen oft iaghen
Ga naar margenoot+
Wt een stadt, vliet sonder veel gheschal
Na een ander sonder versaghen
Uoorwaer ghy en sult niet doorwaghen
Die steden van Israel al
Den sone des meeschen comen sal.
Den discipel en
gaet niet te bouen
Ga naar margenoot+
Sijnen meester die hem leert
Den
knecht mach hem oock wel belouen
Ga naar margenoot+
Als hy heeft
ghelijcke prouen
En is als sinen Heere gheeert
| |
[Folio K4v]
| |
Waer dat hy hem went of keert.
Hebben si
Belsebub gheheeten
Ga naar margenoot+
Den Uader van het huysghesin
Hoe veel meer sullensi dan veeten
Sijn huysghesin, en daer op bleeten
Maer vreesse dies maer te min
Het wort v lieden groot ghewin.
Daer en zijn
gheen secreten
Ga naar margenoot+
Sy worden gheopenbaert
Noch niet soo
heymelijck men salt weten
Ga naar margenoot+
Maeckt dat mijn woorden onghemeten
Die ick v int
duyster hebbe verclaert
Ga naar margenoot+
Uoor alle menschen
worden vermaert.
Predict oock op
de daecken
Ga naar margenoot+
Dat ghy nv in de ooren hoort
Ureest niet die
tlichaem ontmaken
Ga naar margenoot+
Aen die siele en connen si niet gheraecken
Maer vreest hem die met een woort
Siel en lijf in die helle versmoort.
Cooptmen niet
twee musschen cleyne
Ga naar margenoot+
Om eenen
penninck, en gheen van dien
Ga naar margenoot+
En vallen op deerde ghemeyne
Sonder uwen vader reyne
Maer nv zijn ghetelt en ouersien
Die haren van v hooft wilt v verblien.
Hieromme en wilt
niet vreesen
Ga naar margenoot+
Nv noch op
gheenen tijt
Ga naar margenoot+
Ick sal v niet
laten als weesen
Ga naar margenoot+
Want ghy zijt
beter dan sneesen
Uan musschen dies seker zijt
Hier met troost v en weest verblijt.
Ick sal belijden
voor minen Uader
Ga naar margenoot+
Die inden hemel
bouen is
Ga naar margenoot+
Die mi beliden
alle gader
Ga naar margenoot+
Uoor die menschen, maer den misdader
Die my
verloochent, sal ick als mes
Ga naar margenoot+
Uerworpen, en verloochenen expres.
| |
[Folio K5r]
| |
En meynt niet
dat ick op deerde
Ga naar margenoot+
Ben ghecomen om
bringhen vre
Ga naar margenoot+
Maer ick ben ghecomen metten sweerde
Om te verwecken tot onweerde
Tkint teghen
den vader oock me
Ga naar margenoot+
Dochter teghens moeder met ghelijcke ze.
U soons wijf sal
teghen haer mans moeder
Ga naar margenoot+
Insghelijcx
oock hebben gheschil
Ga naar margenoot+
En hoe den
mensche wert beter beuroeder
Ga naar margenoot+
Uan zijn huysghesin hoet verwoeder
Hem sal haten, en luyde oft stil
Uan hem maken seer groot ghedril.
Soo wie dat meer
hout weerdich
Ga naar margenoot+
Uader moeder
oft eenich kint
Ga naar margenoot+
Dan mi, en niet op en neempt volueerdich
Sijn cruyce, en my volcht volheerdich
Die en is mijns
niet weerdich, dit versint
Ga naar margenoot+
Sijn
leuen verliest hy oock, soo wie dat vint.
Ga naar margenoot+
Maer soo wie dat
zijn leuen
Ga naar margenoot+
Om minen wille
verliest
Ga naar margenoot+
Die salt vinden
want sonder sneuen
Ga naar margenoot+
Ick wil
hem mijn eewich gheuen
Ga naar margenoot+
Wel hem die dat verkiest
En wee hem die op dees leeringhe briest.
|
|