noemde behoort, als daarin hetzelfde onderwerp nagenoeg op denzelfden trant behandeld wordt.
Mocht ik alzoo niet kunnen besluiten dit gedicht louter als bijvoegsel te laten afdrukken achter het bijna gereed liggende - het laatste blad toch was in correctie - veel liever wilde ik het afzonderlijk uitgeven en de taak op mij nemen om het, zooals het wel noodig scheen, hier en daar te verbeteren en toe te lichten; ofschoon ik laatstelijk, om mijnen ver gevorderden leeftijd, bijna reeds afscheid genomen had van het uitgeven.
Daar nu Dr. Stoett zich wel kon vereenigen met zoodanig voornemen van mij, ben ik in de gelegenheid gesteld geworden, niet slechts voor de studie van de Middelnederlandsche taal een juweeltje aan het licht te brengen, dat zonder zijne ontdekking wellicht nog lang in het duister zou gebleven zijn; maar ook voor mij zelven, in de bearbeiding daarvan, eene voor mijnen toestand heilzame bezigheid te vinden, waarvan ik, zoo al geen volkomen troost, toch eene gewenschte afleiding verwachten mocht in het verduren der treurige weder-waardigheid, die mij intusschen getroffen heeft. Met de meeste oprechtheid des harten alzoo zij mijn innige dank aan hem toegebracht, door wiens vrijgevige handelwijze mij die dubbele gelegenheid geschonken werd.
Volgaarne voeg ik daarbij, dat ik, vooral bij de vervaardiging van het Glossarium, mij menig oogenblik verheugd heb over de onverwachts gevondene aanleiding om nog het een en ander aan 't licht te brengen van 't geen in vroeger tijd af en toe in portefeuilles was neergelegd. Doch, indien dit gedeelte van mijnen arbeid door deskundigen mocht bevonden worden niet zonder verdienste te wezen, dan mag ik niet verzwijgen, dat de eer daarvan gedeeltelijk toekomt aan mijne jongere vrienden, de heeren Dr. S.G. De Vries en Dr. Stoett, die mij behulpzaam geweest zijn in het verbeteren der drukproeven en mij daarbij menigen goeden wenk gegeven hebben, waarvoor ik grooten dank verschuldigd ben.