Van den doechden der vuriger ende stichtiger susteren van Diepen Veen
(1904)–Anoniem Van den doechden der vuriger ende stichtiger susteren van diepen veen– Auteursrecht onbekend
[pagina 339]
| |
[pagina 341]
| |
Ga naar margenoot+HoeGa naar voetnoot1) dat hilweerts huysGa naar voetnoot2) gestich- ‖ tet waert ende wat groter vrucht die susteren van diepenveen daer deden. IN der tijt dat conync karleGa naar voetnoota) regnierdeGa naar voetnoot3), soe hadde hij sijn regnacie in velen landen Ende sunderlinge was hij vaeke toe bremen ende in allen steden daer ommetrint. Doe was daer inden lande van sassenGa naar voetnoot4) een alten schonen wilden wolt, daer nargent stat noch doerp noch huys by en was Dan allene soe wonde daer een clusenerGa naar voetnoot5), die hilweertGa naar voetnoot6) hiete Die soe hilligen leven leyde, dat hij geen eertsche spijse en ath, mer die hillige engelen brachten hem toe eten. Ende in desen wolde plach conynck karle rijden toe yagen myt vole herenGa naar voetnoot7) ende myt groter machtGa naar voetnoot8).Ga naar margenoot+Soe gevyelt eens op een tijt dat die conynck daer reet ‖ yagenGa naar voetnoot9) ❘ ende hadde by hem eens conynges sone. Ende dese yongelinck waert in den wolde gedodet van enen wilden swijn, dat hem anGa naar voetnoot10) stucken schoerde. Doe hadde dese dode yongelinck een suster, die genoemt was hemme, die horen brueder seer lief hadde Ende bedroefde hoerGa naar voetnoot11) alte seer om den yamerliken doet hoers brueders. Ende sie liet een cloester stichten op die stede daer hoer brueder doet gebleven was Ende ene schone kercke myt enen hoegen toren Ende op die stede daer hij den geest gaf, liet sie dat hoge altaerGa naar voetnoot12) setten. Ende sie sloech hoer nederGa naar voetnoot13) ende begaf hoer | |
[pagina 342]
| |
in dit cloester myt xij connyngesGa naar voetnoot1) kinderGa naar voetnoot2), die ock die werlt verlietenGa naar voetnoot3) ende bleven myt hoer in dit cloester Ende leveden daer in soe groterGa naar margenoot+hillicheit, dat ‖ mens niet te vollen geschriven en can. Dus so stont dat cloester lange tijt dat daer niet in en wonden dan conynges kinder, want daer was dat cloester to gestichtet. Als dat cloester lange gestaen hadde in desen staete· soe ontfengen sie daer ock wal hartigenGa naar voetnoot4) ende grevenGa naar voetnoot5) kinderGa naar voetnoot6). Ende an voel yaren waert dit verwandelt, dat sie ridders ende haveluydeGa naar voetnoot7) kinder in nemen. Ende noch ten vierden male waert dit verwandelt, dat sie borgersGa naar voetnoot8) ende gemeneluydeGa naar voetnoot9) kinder in nemen. - Ende als daer dan dusdaniger heren ende vorsten kinder in wonden· soe waert dit cloester begavet myt so groten guede ende heerlicheitGa naar voetnoot10) Dat hem noch namaels myt groten onrechteGa naar voetnoot11) weder genamen waertGa naar voetnoota).Ga naar margenoot+Dit cloester waert getymmert op die stede daer ‖ hilweert plach te wonen ❘ daer omme hiet dit cloester ‘hilweerts huys’. - Dit cloester stont in dus groter eren ende hillicheit wal hondert yaer. Ende sie leveden in soe groter hillicheit ende strengicheit by sante Hemmen tijden ende ock een wijltijdes daer nae ende weren soe of gescheyden van der werlt, als oftet cluseners hadden geweest Also dat god sine genoechlike wanderinge myt sinen engelen in dit cloester hadde· ende hij dede daer ock mennich schoen myrakelGa naar voetnoot12). Baven al hadden sie dat lijden ons lieven heren stedelijc in horen herten ende becummerden hem daer soe stedelike | |
[pagina 343]
| |
mede Dat sie vaeke verslonden weren in dat lijden cristiGa naar voetnoot1), soe dat sieGa naar margenoot+vaeke selven niet en wisten wat sie deden ende hoers etens verghe- ‖ ten. Alst eenre suster eens gevyel op enen stillen vrydachGa naar voetnoot2)· dat sie hoer al den dach also becummert hadde mytter passiën ons lieven heren Ende en dachte niet dat sie nietGa naar voetnoot3) gegeten of gedroncken hadde. Doe sie dus lach, soe taste sie op hoer boerst ende vant daer ene schone hostie liggende· die at sie· ende waert also gespijset mytter hemelscher spijsen. - Doe dit cloester stont in also groter hillicheit, doe en weren sie niet beslaten Want sie weren soe gehoersam, dat sij niet één screde weges gegaen en hadden tegen gehoersamheit. Het was eens op een tijt dat een suster hoer mantel vergheten hadde in den choer na compeleteGa naar voetnoot4)· endeGa naar margenoot+sie en hadde niet ge- ‖ noech over te decken Mer sie wolde liever vervriesenGa naar voetnoot5) dan ongehoersam wesen ❘ ende sloech hoer devoetelike nederGa naar voetnoot6) in hoer gebet. Doe quam die hillige engel sienlijck tot hoer ende brachte hoer die mantelGa naar voetnoot7)· welck sie myt groter weerdicheit ontfenck van der hant des engels. Dit dede god om der gehoersamheit willen· want die oversten hadden verbaden dat sij na der compelatenGa naar voetnoot8) niet weder wtter cellen en solden gaen: - HemmeGa naar voetnoot9) die hillige ionfer en is niet verhevenGa naar voetnoot10)· nochtans doet sie grote myrakelen Ende op sante Augustijnus overvoeringeGa naar voetnoota) is hoer dach. Ende want sie niet verheven en is ende sie hoer geerne wat eren solden doenGa naar voetnoot11) | |
[pagina 344]
| |
in dit cloester So syngen sie op horen aventGa naar voetnoot1) vigilieGa naar voetnoot2)· ende op horen dach ene zielmysseGa naar voetnoot3). Ga naar margenoot+- Lange na deser ionferen doet doe vant men silveren schuppen ende spaeden op hoer graf, dat een teyken was dat men sie verhevenGa naar voetnoot4) solde Mer dat cloester en haddes giene machtGa naar voetnoot5), om dat hem hoer guet soe ontweldiget was ende af genamenGa naar voetnoota). Mer die silveren schuppen ende spaeden worden toe romen gesant. - Sante vijtusGa naar voetnoot6)Ga naar voetnootb) ende sante stevenGa naar voetnoot7) sijntGa naar voetnoot8) hoer pathroensGa naar voetnoot9) Mer sante vijtus is hoer overste pathroen Ende op sante vijtus dachGa naar voetnootc) is hoer kermysseGa naar voetnoot10), op wat dach dat hij ock comt. Ende des anderen dages na hore kermysse soe holden sie groten feest van sante vijtus Ende soe comen daer vele luyde· ende men holt daer alten schonen processie myt laveGa naar voetnoot11) | |
[pagina 345]
| |
Ga naar margenoot+ende myt sange. Soe gevyelt ‖ eens op dese hoechtijt dat in deser processiën waert gesien een alten schonen yongelinc Ende hadde in sinen armen een schone sijden casufelGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoota)· ende voegede hem by den priester des cloesters ende gaf hem dat schone cleet. Ende rechtevoert verswantGa naar voetnoot2) hij wt horen oghen· ende daer en twijvelt niemant an, het en was sante vijtus. Ende dit sijden cleet is also suverlijc ende schoen, dat hem des elck verwondert, die dat suetGa naar voetnoot3) Ende niemant en can weten, oftet gesticketGa naar voetnoot4) of gewrachtGa naar voetnoot5) is of hoet gemaket is. - Dit cloester licht op een alten genoechliken lopenden waterGa naar voetnoot6), daer dat cloester vissche in te vangen plach. Ende doet noch in derGa naar margenoot+devoeter tijt was· doe ‖ plegen daer alle yaer op sante vijtus aventGa naar voetnootb) twie alte schone vissche comen vlatenGa naar voetnoot7) by dat cloester Die hem gesant worden van horen hilligen pathroen sante vijt. Ende sie en nemen nummer meer dan één van den visschen· mer den anderen lieten sij vlietenGa naar voetnoot8). Ende dit duerde also lange als dat hillige levenGa naar voetnoot9) duerde; mer doe dat vergenck· doe vergenck ock hoer provendeGa naar voetnoot10). Dat hillige licham sante vijtus is in sassenGa naar voetnoot11) in eenre heerlikerGa naar voetnoot12) abdyenGa naar voetnoot13), geheyten | |
[pagina 346]
| |
kurneyenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoota) Die niet veer en licht van hilweerts huysGa naar voetnootb)· ende daer doet hij grote myrakelen. - Het gevyel eens datter alten groten onwederGa naar voetnoot2) was van regen endeGa naar margenoot+donre ende wint, alsoe dattet water dat by dat cloester licht, ‖ toe male groetGa naar voetnoot3) waert ende op liepGa naar voetnoot4) ende vloyde over alGa naar voetnoot5) Soe datteGa naar voetnoot6) scheen dattet cloester vergaen solde· soe dat een yegelijc een stede sochte om sijn lijf toe bargen. Doe was daer alten hilligen nonne, die clam int hoechste van den thoren des cloesters. Ende als siGa naar voetnoot7) in den thoren sat, | |
[pagina 347]
| |
soe waert daer gesien een alten leliken swarten verken beneden anden thoren Dat sonder opholden wroetende was, als oft den thoren omme wroetenGa naar voetnoot1) wolde. Ende het waert gehoert dattet segede myt eenre groterGa naar voetnoot2) lelikerGa naar voetnoot3) hiesscherGa naar voetnoot4) stemme: ‘Dede die crume sekelGa naar voetnoot5) ❘ ende den vliegen voetGa naar voetnoot6) ende die oelde quenneGa naar voetnoot7)· ic solde desen thoren omme werpen ende al dit cloester verdeligen.’ Die crummeGa naar voetnoot8) sekel dat was dat schoneGa naar margenoot+cruce dat in der ‖ priesterGa naar voetnoot9) choer henck Ende den vliegen voet was sante vijtus· ende die oelde quenne was die hillige nonne die in den thoren sat ende bat gode voer dat cloester. - Dit cloester en was niet beslaten ende het en was ock geen noet, also lange als sie in deser hillicheit bleven, als voersz. isGa naar voetnoota) Mer namaels, doe dit hillige leven verslapte, doe worden sie beslaten. Ende als sie hem dan wat gebetert schenen te heben, soe worden sie weder ontslatenGa naar voetnoot10). Ende als sie dan alte warlick weder worden. soe worden sie vaste weder beslaten. Ende noch quamt daer toe dat sie weder ontslaten worden· ende lange tijt onbeslatenGa naar voetnoot11) bleven Dat sie hem ten lesten also ter werltGa naar margenoot+kierden, dat sie myt den gesellen wt reden yagen ende ‖ spoelen. Soe gevyelt eens op een tijt dat sie enen helen dach wt weren yaghen ende spoellen ende danssen ❘ soe dattet voel toe swijdeGa naar voetnoot12) was. Als sie dan des avents weder in hoer cloester quemen ende in hoer kerke gengen Soe segen sie dat dat cruce dat in der priester choer henck, hem omme gekiert hadde· ende hadde hem den rugge toe gekiert. Doe sie dat segen, so worden sie seer verveert ende segeden tot malcanderen· ‘siet, die weert is vertuerent; laet ons haestelike van hijr vlien!’ Doe voeren sie van daer | |
[pagina 348]
| |
ende nemen mede al dat sie crijgen conden· cleder ende huysraet ende boeke. Ende sij wolden haestelike over dat water varen, dat by dat cloesterGa naar margenoot+heen ‖ loepet ❘ ende doe sie op dat water quemen, genck dat schip te grondeGa naar voetnoot1)· ende sij verdruncken alle Mer die boeken worden weder ghevisschet ende een deel van den guede. Die boeke sijntGa naar voetnoot2) noch huden toe daghe in denGa naar voetnoot3) cloester ❘ want sij en cregen geen gebrecGa naar voetnoot4) van den water, mer sij bleven suverlijc ende ongequestGa naar voetnoot5). - Daer wort alle yaer een alten schonen processie gedaen van den genen die in die stat wonen WelckerGa naar voetnoot6) stat niet veer van den cloester gelegen is· ende hiet mondenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoota). Alle die priesters ende clergye comen alle yaer op ons heren hemelvaerts avent myt eenre schoenre processiënGa naar margenoot+Ende brengen dat cruce van der kerken by dat cruce dat toe ‖ hildeweerts huys is, myt alten groten gesange Ende den cruce volghet also voel volkes wter stat na ❘ dattet by nae schijnt als of die stat ledichGa naar voetnoot8) stonde. Ende die in deser processiën niet en weer, den solde duncken oft anxt heben dattet hem niet wal gaen en solde. Ende sie luden ende beyerenGa naar voetnoot9) in dit cloester myt allen clocken deser processiën toe ghemoete Ende dus brengen sie dat cruce in die kerke· ende dan heffen sie opGa naar voetnoot10) ende singenGa naar voetnoot11) hoechlijc die antiffenGa naar voetnoot12): ‘RegynaGa naar voetnoot13) cely·’Ga naar voetnootb) ende dan | |
[pagina 349]
| |
singen sie hoeclijckGa naar voetnoot1) die mysse. DeseGa naar voetnoot2) processie heben sie overGa naar voetnoot3) mennich yaer gedaen· ende sie moten sie alle iaer doen Of daer comt soe groten onwederGa naar voetnoot4), of al dat lant vergaen sal, alst vaeke onder vonden isGa naar voetnoota). Ga naar margenoot+- Doe dit cloester ‖ mennych hondert yaer gestaen hadde· soe verhengede onse lieve here een alten sware sterfte op dit cloester ❘ soe dattet by na ledich stont. Ende dit waert eenre suster geapenbaert in deser wijsen: ‘Sie hadden doe ene devoete gewonte dat sie alle daghe toe compeleten gengen Ende sie lesen alle weghe dat martirologyumGa naar voetnoot5) in dat capittelhuys. Ende als dat wt was, soe spreken sie cortelijck hoer schult Ende sie geven hem selven dissijplineGa naar voetnoot6)· ende een yegelijc sloech hem selven also voel of also luttel als hij wolde. Ende der wijlen dat sie dyssiplijne nemen, soe weren alle die vinsteren behangen, soe dattet daer duuster was. EndeGa naar margenoot+als dus mater mit den susteren in dat capittelhuys was· soe was ‖ daer ene devoete suster, die hoer versliep. Ende in den slaep waert hoer vertoent datter ene grote sterfte comen solde. Doe dese suster ontspranckGa naar voetnoot7), so stont sie op ende genck haestelijc int capittel huys ende genck voer mater staen ende viel neder in hoer venyeGa naar voetnoot8). Ende stont doe weder op ende sprack tot mater ende tot al den susteren ende segede: “Mater ende susteren, gy sult weten dat my in desen slaep datGa naar voetnoot9) ic my nu verslapen hebbe, vertoent is· dat hijr alten groten sterfte sal comen Also dat onser niet voel levendich en sal blijven.” Mater ende die susteren vrageden die saeke, waer by dat sie dat wiste; doe segede sie: “Ic sach enen grotenGa naar margenoot+boem vol rotten· ende alle die rotten ‖ vielen van den boem, datter daer | |
[pagina 350]
| |
niet voel op en bleef.” Ende hoer waert van gode geapenbaert dat daer soe mennyge suster sterven solde als daer mennyge rotte van den boem viel.’ Cort daer nae soe bevyelen sie an die pestelencie ende storven by groten deelen. Ende doe dyt yamer lange duerde ende niet op en hielt Soe plach die priorynne vaeke tot deser suster te gaen ende vragede hoer, oft noch niet op en solde holdenGa naar voetnoot1)· soe segede sie· ‘och neent.’ Die pravest plach vaeke myt den ionferen opt velt te gaen ❘ ende haepte dat die sueckteGa naar voetnoot2) op solde holden· van veranderinge der lucht Mer het bleefGa naar margenoot+alst was· die geene die god geteykentGa naar voetnoot3) hadde, die mosten mede. ‖ Ende die suster die den droem gehad hadde, segede puntelijcGa naar voetnoot4), wanneer dat die sterfte op solde holden. Ende die suster die desen droem ofte dit visioen gehad hadde, starf selven mede Mer of hoer god dat mede had geapenbaert dat sie ock sterven solde, des en weet men niet. Doe dese starfte op hielt, doe stont dit cloester by na ledich, soe dat sie doe in nemen groet ende leegeGa naar voetnoot5), soe wat sie cregen· als ander oetmodige cloesteren doen. - Dit cloester heeft wal ix hondert yaer gestaenGa naar voetnoota)· ende daer licht so mennyges conynges kint begraven. Sunderlinge gevyelt eens op een tijt dat men by den choer wat solde graven. Ende doe die werck luyde daerGa naar margenoot+over doende weren· soe hoerden sie daer een cleynlijc suver- ‖ lijc stemmeken alte luyde roepen· Doe worden sieGa naar voetnoot6) verveert ende hoerden nauweGa naar voetnoot7) toe. Doe riepet weder an ende segede· ‘gravet niet veerGa naar voetnoot8), gravet niet veer Ic syn eens konynges kint ende ligge hijr begraven in enen messingesGa naar voetnoot9) sarck.’Ga naar voetnoot10) Doe sie dit hoerden, lieten sie haestelijc of ende en groeven niet meer. - Doe dit cloester lange onbeslaten hadde gestaen· soe geschiede daer alte voel ydelheyden ende werlicheit Soe dat die eerbaer luyde die hoer kinder daer in hadden, begeerden dat men sie besluten solde. Ende sie nemen die heren des landes te hulpe in dit werck, want sie en haddens anders niet vermucht. Nochtans vertoeget wal xl yaer, eer siet daer toeGa naar margenoot+conden gebrengen. Ende hoe wonderlijc dit be- ‖ sluten toe genck, dat weer toe lanck te vertellen. Daer genck so mennich hertich· greve ende here over, eer ment daer toe brengen conde. | |
[pagina 351]
| |
- Ende als dat cloester doe beslaten was ende die nonnen doe gecleedet weren myt witten habijte van sante AugustijnusGa naar voetnoot1) oerdeGa naar voetnoota) Doe lietenGa naar voetnoot2) die nonnen also onsynnichGa naar voetnoot3) ende baermlijckGa naar voetnoot4) dat sie also beslaten mosten wesen Ende segeden· ‘sie heben ons myt doden clederenGa naar voetnoot5) ghecleedet ❘ wy latenGa naar voetnoot6), als of men ons begraven sal,’ ende schreyden alte yamerlijc. - Ende die hertichynne die dit cloester onder hoer hadde· die vercreech van den prior van boedickhemGa naar voetnootb) myt groten arbeyt ende bedenGa naar margenoot+Dat hij dit cloester annam ende waert hoer commyssariusGa naar voetnoot7)Ga naar voetnootc) Ende ‖ het was alten sunderlingen goddienstigen bervenGa naar voetnoot8) man ende vol mynnen. Hadde hij alle die werlt cunnen bekieren, hij en hadder genen arbeyt an gespaert ❘ ende hij ontfenck dit cloester in vaderliker mynnen. - In den lande van hessen in eenre stat, geheyten versselerGa naar voetnoot9)Ga naar voetnootd), was | |
[pagina 352]
| |
een cloester, dat wter maten werlijc was. Ende in dit cloester was allene éne nonne, die den geest godes hadde Ende sie was eens groten mansGa naar voetnoot1) dochter wt den lande van doeringenGa naar voetnoot2). Ende doe dese ionfer hoerde dat hilweerts huys beslaten was· doe hadde sie alte grote begeerte daer te wonen Ende sie vercreech van der hertichynne daer een stede· ende quamGa naar margenoot+daer mit vuriger begeerten om aldaer een gees- ‖ telijc leven te leyden. Ende die hertichynne ontfenck sie myt groter weerdicheit ende brachte sie toe hilweerdes huys· ende daer waert sie voer ene pryorynne gesat. Ende als sie doe priorynne was, soe hadde sie hoer alte doegentlijc ende hoer wille was guet ende hadde gerne dat beste gedaen. Mer sie en wiste van genen geesteliken leven toe seggen Soe dat sie den pryor van boedickhem an lachGa naar voetnoot3)· om teGa naar voetnoot4) crijgen twie geestelike personen wt enen anderen cloester, die hem een geestelijc leven leren mochten. Die prior dede als van hem begeert was· ende brachte daer twie nonnen wt den lande van sassenGa naar voetnoot5), die hem een guet reygement solden leren. Ende als dieGa naar margenoot+nonnen daer gecomen weren· soe setten siet ‖ soe anGa naar voetnoot6) ende nemen sulke wonderlike wijse voer· dattet hem onmogelijc was daer een geestelijc leven van toe leren. Ende sie weren hem selven guedertieren, mer den convente hart ende strenge· soe dat sie al to samen begeerden dese nonnen weder quijt te wesen Also dat sie beyde haestelike van daer quemen. Ende doe sie weder van daer voeren, doe liepen die nonnen in den cloester van groter blijschap voer die vinsteren ende sloghen hem dat hillige cruce na Ende segeden: ‘god sijs gelaeft dat wy der duvelen quijt synt!’ - Doe dese dus hene weren, doe hadde die guede pryorynne noch geerne yemant gehadt, die hem een guet fondament der geestelicheitGa naar voetnoot7)Ga naar margenoot+ghelecht haddenGa naar voetnoot8). Doe sprack ‖ sie mytten pryor van boedickhem hijr van ende den duchte dat ock guet. Dus toech hij tot den pryor van wyndesem ende bat hem oetmodelijc om twie of drie susteren van diepenveen· die daer vrucht mochten doen Want daer noch gien ordynancieGa naar voetnoot9) of geestelicheit en was. Doe dat die pryor van windesem hoerde, so was hij daer toe male swaer inGa naar voetnoot10) Doch hij gaf sijn consent daer toe ende segede hem onder ander woerde: ‘Die personen die ic u lienen sal, die bevele ic u | |
[pagina 353]
| |
opGa naar voetnoot1) u lijf ende op u ziele· dat gy sie my soe weder over levert als ic sie u doe.’ Doe die prior dit consent ontfangen hadde, toech hij haestelijcGa naar margenoot+weder omme· ende segede dese ‖ dinge der priorynnen Ende geboet datmen al dat convent solde vergaderen int capittel huys· ende sprack tot hem allen ende segede: ‘Mater ende susteren, na dien dat gy een geestelijc leven hebbenGa naar voetnoot2) begonnen Soe is u noet dat gy yemant hebt, die u anwijsinge doetGa naar voetnoot3) hoe u behoert te leven. Soe soelt gyGa naar voetnoot4) weten dat ic u vercregen hebbeGa naar voetnoot5) soe daenyghe personen wt enen alten hilligen devoten cloester, geheyten diepenveen Die u sullen leren, hoe gy leven sult ende alle geestelike ordynancie. Ende wat sie u seggen ofte leren, daer sulle gy hem in gehoersam wesen als uwer mater.’ Als sie dit hoerden, worden sie seer gestoertGa naar voetnoot6) ende riepen eendrachtelijc: sie en wolden giene duvelsGa naar margenoot+meer hebbenGa naar voetnoota). ‖ Mer hoer roepen en halp hem niet: sie mosten sie hebben. Doe sande die prior ten diepenveen enen waghen ende liet die susteren halen, die hem belavet weren. Ende hem worden gelevert wt diepenveen drie alte goddienstige devoete ende edele personen· twie nonnen ende éne conversynne. Die ene was suster stijne des groeten, die ander suster dayken derckesGa naar voetnootb)· die derde suster alijt ter maet, welck ene conversynne was. - Ende doe sie doe toe hilweerts huys gecomen weren· ende die nonnen dat vernemen, soe begonsten sie seer toe schreyen ende segeden: ‘Die duvels synt gecomen.’ Die priesters die daer wonden, den gruwelde tegenGa naar voetnoot7) dat die susteren van diepenveen daer bynnen solden gaen ❘ soe verveerlike lieten die nonnen in den slateGa naar voetnoot8). Ende sie gengen tot den ‖Ga naar margenoot+susteren van diepenveen ende begeerden van hem dat sie hoer mantelen | |
[pagina 354]
| |
of wolden leggen, als sie int slot solden gaen Om dat sie soe verweerlikeGa naar voetnoot1) bynnen lieten. Ende doe deden sie also ende gengen in hoer suptijlen in. Ende als sie in quemen, soe en worden sie niet lieflijcGa naar voetnoot2) ontfangen· want die susteren liepen meer van hem dan sie tot hem quemen. Doe die susteren van diepenveen dat segen, geven sie hem allene tot lijdsamheit ende tot mynlicheit ❘ ende gengen schemelike in dat cloester. Ende mater genck myt suster stijnen ende leyde sie doer dat cloester. Ende als siGa naar voetnoot3) aldus gengen, soe sach een suster die in den weghe stont, dat mater myt suster stijnen daer quam gaende. Doe viel sie neder op die eerde vanGa naar margenoot+groter ‖ onlijdsamheitGa naar voetnoot4) ende quaetheit Ende lach ende sporteldeGa naar voetnoot5) mytten voeten ende schudde myt den hoefde van groter verstuertheitGa naar voetnoot6). Ende hoe suster stijne hoer naere quam, hoe sie hoer quelliker hielt. Doe vragede suster stijne mater, wat der suster lettedeGa naar voetnoot7) dat sie soe liet ❘ doe waert mater lachgende. Ende suster stijne myende dat die suster soe grote pijne hadde an den stienGa naar voetnoot8), dat sie daer omme also liet. Doe segede suster stijne tot mater ❘ ‘lieve mater, laet hoer doch wat wijns toe drincken geven, soe salt wal beter warden.’ Doe die suster hoerde dat die suster soe barmherticGa naar voetnoot9) was, soe vergenget hoerGa naar voetnoot10) alte male ende waert heel ommeGa naar margenoot+gekiert Ende dede hoer voert an myn- ‖ like an suster stijnen. Als die susteren van diepenveenGa naar voetnoot11) daer ene corte tijt hadden geweest ❘ so waert suster stijne suppryorynne gecaren. Ende sie hadde hoer soe in hore officiën, dat hoer al dat convent lief hadde Want sie was een barmhertich, guedertieren, doegentlijc ende stichtich persoen. Ende suster dayken liet suster stijnen al dat reymentGa naar voetnoot12) hebben· ende gaf hoer allene tot oetmodicheit ende tot sympelheit, als of sie seggen wolde· ‘dat ic u voer doe, dat doet gy my na.’ Ende suster dayken waert dat reventer bevalenGa naar voetnoot13), daer sie den susteren seer stichtelijc ende mynlike in diende. Ende suster altijt ter maet waert in die koecken gesat, daer sie ock seer oetmodelike | |
[pagina 355]
| |
Ga naar margenoot+ende stichtelikeGa naar voetnoot1) den convente inGa naar voetnoot2) diende. Ende ‖ god gaf suster stijnen sunderlinge gracie, soe dat sie al dat convent bynnen ende buten stichtelike ende doegentlike reygeerde Ende dede hoer soe mynlike an die susteren, dat sie sij alte samen tot hoer toech. Ende sie sochten horen raet meer an suster stijnen dan an mater ❘ want suster stijne hoer bet verstont opGa naar voetnoot3) die dingeGa naar voetnoot4) dan mater. Ende sunderlinge hadden hoer die iongen alte lief: sie liepen hoer om dat lijf als die cukenGa naar voetnoot5) om die henne. Ende suster stijne hadde geerne dat sie vrylikeGa naar voetnoot6) wat deden ende niet ledichlijcGa naar voetnoot7) om en gengen. Soe riep sie dan die yongen by een ende segede· ‘comt, myne lieve kinderkens, nu wille wi wat spynnen. Ende als wy in die staveGa naar voetnoot8) sitten ende spynnen, soe moeteGa naar voetnoot9) wy wal lachgen, mer niet spreken.’Ga naar margenoot+Soe genck suster stijne voer in die stave, ‖ ende alle die yongen volgeden hoer na ende gengen omme hoer sitten spinnen myt groter neernsticheit. Ende als sie dan aldus seten, soe hief suster stijne opGa naar voetnoot10) ende begonde toe lachgen· soe lachten alle die iongen mede Ende seten soe ende lachgeden ene lange tijt, soe datter groet geruchteGa naar voetnoot11) in die stave waert Mer daer en waert niet één woert gehoert ❘ want sie hadde hem verbaden daer niet te sprekenGa naar voetnoota). Ende wanneer dat men wat doen solde, soe genck suster stijne voer ende soe volgeden hoer die yongen na. Ende als men dat cloester kerenGa naar voetnoot12) solde of holt voer die stave dragen of wat daer andersGa naar voetnoot13) te doene was Daer was suster stijne mytten yongenGa naar voetnoot14) by; ende soe hadden sie dat werck gedaen, eer ment vermoede. Men plach datGa naar margenoot+holt int ‖ cloester myt eselen te brengen· ende soe droech ment dan voert daer ment hebben wolde, ende daer was sie altoes bereyt toe mytten | |
[pagina 356]
| |
yongen Also dat men noch van hoer plach te seggenGa naar voetnoot1), doe sie lange van daer hadde geweest. - Op een tijt solde men den bomgaert schone maken, daer voel holtes ende rijsen in legen· die sie vergaderden ende brachtent daert wesen solde. So hadden sie daer een alten lieven oelden goddienstigen pater, die daer ock starf Ende hij was van boedickhemGa naar voetnoot2) ende hadde daer groet guet gebracht, mer hij hielt hem seer oetmodich ende cleyn. Ende als hem gevraget waert, waer omme dat hij hem soe rechte oetmodelijc endeGa naar margenoot+schemelijc bewees· na den mael dat hij toe boedichem soe groet ‖ guet gebracht hadde Soe antwoerde hij dan weder ende segede: ‘Lieve kinder, god haddet my gegeven ende ic hebt hem weder gegeven. Het hoerde gode toe ende niet mijnGa naar voetnoot3), wat solde ic my dan daer van verheffen?’ Dese lieve vader hadde daer groete genoechte in dat suster stijne soe vurichlijc arbeyde mytten yongen. Ende hij quam daer bynnen ende genck tot hem in den bomgart ende sach myt genoechten an horen vurigen arbeyt. Ende dat warck duerde hent dattet doncker bestont te warden· doe bleef hij daer ock soe lange. Die yongen haddent voer ene gewoente: als hem wat schelde of als sie wat toe lijden hadden· soe liepen sie totGa naar margenoot+suster stijnen ende omme grepen sie· ende clageden ‖ hoer hoer noet. Soe was daer een yonck susterken; dat hadde ene wonde gecregen· ende liep ende wolde suster stijne omme vangen· ende omme venck den pater sonder hoer weten. Ende dat nam hij seer swaerlijc, ende dat susterken waert seer bescheemt. - Des nachtes als dat ierste teyken ter metten geluyt was, soe stont suster stijne haestelijc op· ende genck op dat doermter, daer die yongen sliepen. Ende als sie op den doermter was, soe hief sie op ende sanck: ‘VenyGa naar voetnoot4), sponsa cristi,’ dat is: ‘comet, bruyt cristi!’ Ende als sie dan hoer stemme hoerden· soe sprongen sie op van den bedde Ende haesten hem die crone te vercrijgenGa naar voetnoota). Ende als sie int choer weren, soe hadde suster stijne een scharp oghe op hem ❘ dat sie hem yoe stichtelijc in denGa naar margenoot+dienste ‖ godes hadden. Ende daer was sie gemeenlijc die ierste ende die leste· ende stont daer waekeGa naar voetnoot5), dat hoer dat sweet van hoer ansichte liep van groter perssenGa naar voetnoot6) ende bangicheit Dat sie nochtans niet en wolde gaen | |
[pagina 357]
| |
sitten, al hoe bange dat hoer waert. Ende al was sie hoer selven aldus strenge· sie was nochtans over enen anderen barmhertich ende guedertieren ende medelijdende. - Die hertichynne van sassenGa naar voetnoot1) hadde suster stijnen in groter weerdicheit Ende plach vaeke myt hoer alsoe mynlijc toe sitten callen als ene moder myt hoer lieve kint. Ende sie plach hoer naeGa naar voetnoot2) soe seer te beclagen, dat sij si van daer hadden laten trecken. - Dit cloester was gestichtet van eens conynges dochter, als voersz.Ga naar margenoot+isGa naar voetnoota). Ende sie leve- ‖ de daer lange yaren also hilliclijc, dat sie mytten hilligen engel sprac Ende sie niet allene, mer ock die ander susteren. Ende daer geschieden mennich myrakel om hore sympelre gehoersamheit willen. - Ende als dit cloester lange hadde gestaen in groter hillicheit ❘ ende onse lieve heer sine genoechte ende wanderinge daer lange gehad hadde Soe is dit hillige cloester verwandelt in soe groter ydelheit ende werlicheit, als wat voer geruert is Als dat sie reden yagen myt werliken gesellenGa naar voetnootb). Ende als sie dan weder toe huys quemen, soe hadden sie een schone huys· dat sie omme sijnre schoenheit willen dat paradijs hieten Daer sie voelGa naar margenoot+ydelheit in bedreven· ende danseden daer dan in myt werliken ‖ gesellen ende myt wilden monicken nacht ende dach. Ende als sie gengen slapen, soe hoerde men daer soe groet geruchte in den huyse van den duvels· van dansen ende van springenGa naar voetnoot3) als sij des dages gedaen hadden. Ende al wast dattet daer des nachtes also gespoeket hadde, daer en vrageden sie niet na: sie danseden des dages gelike walGa naar voetnoot4) weder an. Ende daer na doe sij beslaten weren, doe plegen sie dit toe wonder te vertellen. - Doe suster stijne dese dinge hoerde, doe dede sie al hoer vlijt daer toe· dat sietGa naar voetnoot5) geerne weder in der ierster devoeciën hadde gehad Mer sie merckte wal dat sie hoer ierste leven ende quade gewoente quelkeGa naar margenoot+condenGa naar voetnoot6) begevenGa naar voetnoot7). Daer omme soe gaf hoer suster stijne totten suster- ‖ en myt doegentlijcheit ende myt groter vrentelicheit al dat sie mochte Ende sie arbeyde seer dese werlike zeeden om toe kieren. Ende sunderlinge weren daer twie nonnen, dat alte werlike herten weren· tot desen gaf hoer suster stijne als ene moder tot horen lieven kinderen. Ende sie dede al hoer vlijticheit daer toe dat sij sij behielt, dat sie hoer wt den cloester | |
[pagina 358]
| |
niet en ontliepen. Sie en legede hem giene strengicheit voer, mer sie toech sie myt doegentliker sueticheit ❘ soe dat si in ander menschen verwandelt worden Soe dat die oldeste cort daer na procuratrix waert ❘ ende had hoer daer stichtelijc ende eersamlijc in. Ende doe dese starf, soe waert die ander weder in hoer stede gesat. Ende doe die susteren van diepenveenGa naar margenoot+‖ weder in hoer cloester weren, soe starf die ierste van desen twien. Ende doe sie ene corte tijt doet hadde geweest, so vertoende sie hoer suster dayken in den slaepe in wonderliker gedaenten Ende in enen ellendigen schijnGa naar voetnoot1) ende stont voer hoer myt gewrongenen handen ❘ ende die oghen lieten hoer, als of sie verschreyt weren. Ende suster dayken segede hoer als verwijtende, als hoer dochte: ‘Suster, hoe nu, hoe nu ❘ hoe pleget gy tegen die guedeGa naar voetnoot2) insettinge te wesen, hoe voeldy nu?’ Ende het scheen als of sie al bevende stont ende bat vergyfnisse. Ende suster dayken hadde ene sunderlinge oefenynge, die sie voer die zielen plach te doen, ende die dede sie voer hoer. Doe apenbaerde sie hoer des anderenGa naar margenoot+nachtes weder, mer doe liet sie wat ‖ bet ende vroeliker. Ende des dages daer na dede suster dayken noch die selve oefenynge· doe sach sie sij des nachtes weder Mer doe liet sij schoen ende vroeliker. Ende noch dede sie die oefenynge voer hoer, ende doe quam sie des nachtes lest werve tot hoer Ende was schone vercijrt als ene schone conyngynne· ende danckte hoer seer dat sie hoer soe trouwe geweest hadde. Ende mede genck sij op van der eerden totten hemel, ende sie en vernam niet meer van hoer. Hijr wt machmen merken, hoe crachtich hoer gebetGa naar voetnoot3) wasGa naar voetnoota). Mer die ander nonne, die procuratrix na der ierster waert· die hadde enen vroeliken doet Ende sanck myt luyder stemmen, doe sie sterven solde· ‘tedeumGa naar voetnoot4)Ga naar margenoot+laudamus.’ Soe dancber ‖ was sie onsen lieven heren, dat sie in horen iersten state niet gestorven en was. - Daer was ock een oelde suster, die hoer ock seer gaf tot suster stijnen leringeGa naar voetnoot5) ende in settinge. Doe dese sterven solde, doe sanck sie ock myt luder stemmen: ‘In labore requies·’Ga naar voetnoot6)Ga naar voetnootb) dat is: ‘in arbeyde ruste’ Soe dat hoer een suster verwonderde, die in den trans voert sieckhuys stont Ende dachte wie daer soe syngen mochte· daer een suster in hoer verscheyden lach, ende en wiste niet dattet die stervende suster was. | |
[pagina 359]
| |
- Het waert suster stijnen alte suer, dat siet daer toe brachte dat sie dichte wielen droegen, als men ten diepenveen drecht. Sunderlinge wasGa naar margenoot+daer een suster, die ‖ plach hoer alte quelke te holden, als siet wielGa naar voetnoot1) opt hoevet solde setten Ende van groter onlijdsamheitGa naar voetnoot2) smeet siet neder ende trat daer op ende speech daer ock op. Ende ten lesten haelde siet weder ende settet al schreyende opt hoeft ende genck daer mede toe choer. Dese brachte suster stijne myt groter mynlicheit daer toe dat sij verwandelt waert in een ander mensche Ende satte hoer wiel doe op hoer hoevet myt groter oetmodicheit. - Doe hilweerts huys een wijltijdes hadde beslaten geweest, doe waert AnenboerchGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoota) ock beslaten myt groten arbeytGa naar voetnoot4). Doe begeerde die lantgreve dat die susteren van diepenveen toe AnenboerchGa naar voetnoot5) comen wolden·Ga naar margenoot+ende doen hem daer ock anwijsinge hoe sie leven solden. ‖ Als die susteren van AnenboerchGa naar voetnoot6) vernemen dat die susteren van diepenveen daer comen solden Doe riepen si alle: ‘wy en willen die duvelsche menschen niet hebben.’ Als suster stijne vernam dat hem soe gruwelde voer hoer toecomst, soe was sie seer begaen Ende nam ene suster myt hoer van hilweerts huys· die sie toe AnenboerchGa naar voetnoot7) canden. Ende doe sie op die weerGa naar voetnoot8) quemen ende sie dat daer bynnen vernemen· doe begonden sie te roepen ende te schreyen, dat men sie daer buten hoerde. Ende in den druustigen moedeGa naar voetnoot9) worden sie toe raede· dat niemant van hem suster stijnen toe spreken en solde. Ende als suster stijne dan bynnen int slotGa naar voetnoot10) gecomen was, so gaf sie hoer tot stilheit ende tot swijgen· ende liet dieGa naar margenoot+ander suster spreken. Mer doe suster stijne ‖ troestelijc ende mynlijc myt hem begonde te spreken, doe quemen sie ten herten. Ende eert an den avent quam, hadden sie hoers opsettes al vergheten. Ende suster stijne en was daer niet lange· mer als sie hem wat anwijsinge gedaen haddeGa naar voetnoot11), so quam sie weder toe hilweerts huys. Ende sie creech hem noch drie | |
[pagina 360]
| |
susteren van diepenveen, welck ock ene guede wijle toe AnenboerchGa naar voetnoot1) weren. Ende suster stijne was ock in een ander cloester, daer sij ock grote vrucht dede. - Suster dayken verwaerde een wijltijdes dat reventer ende diende den susteren ter tafelen Daer sie hoer seer mynlijc in bewees, ende al dieGa naar margenoot+susteren weren wal myt hoer te vreden. Soe gevyelt eens ‖ datter een suster van der eerden at; ende suster dayken was onledichGa naar voetnoot2) mytten convente, so dat sie die suster vergat. Dat merckte suster stijne, die by mater sat - want sie supppriorynne was -· ende stont op van der tafelen ende nam suster dayken die schottele wtter hant ende liet die suster snijdenGa naar voetnoot3), die daer opter eerden sat. Ende suster dayken stont soe mynlijc ende vrentelijc, hent dat die suster gesneden hadde. Doe nam suster stijne die schottel weder van der suster, als sie der genoech hadde· ende dede sie dayken weder in die hant. Ende suster dayken ontfenck die schottele schemelike van suster stijnen hant ende genck hen ende diendeGa naar margenoot+den gemyenen susteren voert. ‖ Den susteren behagede dit seer wal van beyden· als dat suster stijne medeliden myt der suster hadde, die soe lange beschemt sat sonder eten Ende dat suster dayken dat soe mynlike nam. - Sie plegen van suster dayken te seggen· mochte een levendich dode opter eerden wesen ❘ soe weer suster dayken levendich doet. Suster dayken hadde hoer soe schemelijc ende oetmodelijc, als of sie nargent van geweten en hadde Ende sie becummerde hoer allene myt onsen lieven heren ende myt dat gene dat hoer bevalen was. Die susteren plegen van hoer te seggen dat sie soe ingekiert was tot onsen lieven heren Dat sie hoer myt gienen wtwendigen dingen behelpenGa naar voetnoot4) en conde. Als men hoer bespotte of wat toeGa naar margenoot+leede dede Soe ‖ en liet sies niet, sij en dede hem van den selven daege wat weder toe lieveGa naar voetnoot5)· of sie bewees of toende hem sunderlinge vrentelicheit. - Doe sie dus dat reventer ene wijle verwaert hadde, soe waert sie schoelmeystersche. Sie leerde ende dwanckGa naar voetnoot6) die kinder seer wal, also dat sie inden choer gengen als engelen. | |
[pagina 361]
| |
- Het gevyel eens in den vastelaventGa naar voetnoot1) dat suster dayken van den kinderen wat gegaen was. Doe hadden hem die kinder geerne wat vermaket ende bestondenGa naar voetnoot2) yoeGa naar voetnoot3) een luttel toe springen ende toe dansen. Ende dit sach een suster ende sanck den kinderen wat ❘ doe sprongen die kinder wat sie lijves haddenGa naar voetnoot4). Ende als suster dayken weder quam ende dit sach, soe waert sie bedrucket ❘ ende clagede dit mater. Ende ditGa naar margenoot+waert ‖ den armen kinderen soe swaerlijc ende scharpelijc of genamenGa naar voetnoot5) Dat sie nummer hoer leven en begeerden bet toe dansenGa naar voetnoot6) Want die penytenciën die sie daer voer doen mosten, en nam gien eynde. - AlsGa naar voetnoota) suster dayken merckte dat hoer kinder hoer oghen niet wal en waerdenGa naar voetnoot7)· soe bant sie hem die oghen toe myt een doexken. Soe weren die kinder beschemtGa naar voetnoot8) ende stonden dan ende schreyden, dat dat doexken nat waert. Ende sunderlinge één kint; dat plach te seggen, doe suster dayken al weder en wech wasGa naar voetnoot9): ‘Wat sie my dede, ic en conde myn oghen niet waren. Mer als ic stont in den choer ende sanck dye tercieGa naar voetnoot10) Als ic dan quam an dat vers: “AferteGa naar voetnoot11) oculos meosGa naar voetnootb)” DatGa naar margenoot+is: “afkier myn ogen”, ‖ dat sie niet en sien ydelheit Soe waert ic gedwongenGa naar voetnoot12) wt den anxte godes myn ogen te waren.’ Suster dayken bedwanckGa naar voetnoot13) hoer kinder alte wal myt mennygerhande oefenynge ende penytenciën. Sie was soe rechte trouwe in dat geen dat hoer bevalen was· ende seer strenge hoer selven. | |
[pagina 362]
| |
- Als sie in den choer stont, soe stont sie myt beslaten oghen ende hadde hoer hande voer hoer, als oft ene bruyt geweest hadde Ende of sie alte mael van hoer selven geweest hadde. Ende als yemant in den choer tot hoer quam om hoer wat noetdruftiges te seggen of te vragen Die moste sie al hartelijc an stoeten· soe was sij verslonden in onsen lieven herenGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+- Toe hilweerts huys is een alten bewe- ‖ gelikenGa naar voetnoot2) cruysfixGa naar voetnoot3) in der nonnen choer ❘ daer suster dayken alte grote devoecie in hadde Also dat al hoer bynnenstenGa naar voetnoot4) beweget worden als sie daer voer quam Ende of sie op getagenGa naar voetnoot5) waert van rechter devociën· dat die gene diet segen daer seer van bynnen in beweget worden. - Hoer kinder die sie geleert hadde· plegen hem soe seer te beclagen dat sie hoer leer niet bet ontholden en hadden Want sie sij seer wal informyerdeGa naar voetnoot6) in geesteliken dingen van bynnen ende in gueder leringe van buten· soe dat sie te seggen plegen: ‘Och, wi weren doe kinder; hadde wy sie nu, wy wolden onsen leven daer bet na stellen.’ - Die mater die daer was ende suster dayken, dat weren één herte ende één ziele. Ende suster dayken was mater in allen dingen gehoer- ‖Ga naar margenoot+sam, soe wal in den cleynen als in den groeten Also dat sie al den anderen daer een exempel in was. - Sie hadde soe groet verlangen na diepen veen ende plach te seggen: ‘och, mochte ic die poerte van diepenveen apen sien ende mochte daer in gaen ❘ hoe wal solde my dan wesen!’Ga naar voetnoota) - Die susteren van hilweerts huys hadden die susteren van diepen veen in alte groter weerdicheit ende reverenciën Ende spreken seer eerlikeGa naar voetnoot7) van hem ende segeden dat sie hem selven strenge ende hart weren, mer enen anderen guedertieren Ende dat sie guedertierlike myt hore cranckheitGa naar voetnoot8) ledenGa naar voetnoot9) ❘ ende laveden ende presen sie seer ❘ ende segeden dattet hillige susteren weren. | |
[pagina 363]
| |
- Mer nochtans presen sie suster alijt ter maet baven al, als dat sieGa naar margenoot+die hillichste was van hem allen: ‖ soe vol doechden was sij. Sie plach daer in die koecken te wesen ❘ ende diende den convente seer doegentlijc ende guetlijc. Als sie by ongelijke personenGa naar voetnoot1) quam, soe deckte sie hoer ansichte op die diepenveensche wijseGa naar voetnoota). Ende des avends, als si wtter coekenen genck om toe bedde te gaen, soe vandeGa naar voetnoot2) sie altoes iersten die sieken· want sie anders geen tijt en hadde Ende van rechter mynlicheit soe genc sie by die sieke susteren opt bedde liggen. Ende die voete weren hoer dan bytijden wat vuyl, soe dat die bedden wal watGa naar voetnoot3) onreyn worden Mer dat was hem al genoechlijc om hoere hillicheit willen. Sunderlinge soe was daer een suster, die seer curyoesGa naar voetnoot4) ende puntelijcGa naar voetnoot5) was· endeGa naar margenoot+was eens groten havemansGa naar voetnoot6) ‖ dochter; ende dese hadde suster alijt alte lief ende weert Ende suster alijt hoer weder. Ende die suster waert sieck, ende suster alijt en liet niet of hoer toe visytieren· ende dan genck sij voer op dat bedde by hoer liggen van vrenschappen. Ende soe waert bytijden hoer decken vuyl· ende als dan dat die susteren segeden of wesent hoer Soe segede sie: ‘daer en licht niet anGa naar voetnoot7), dat synt suster alijdes vuyle voetkens.’ Soe lief ende weert hadde sij hoer omme hoere hillicheit willen. - Ende als die susteren daer hadden geweest ommetrynt ses yaren ❘ soe heben onse eerweerdige oversten medelijden myt hem gehad - Want sie in veren vreemden lande weren - Ende hebben hem enen bruederGa naar margenoot+myt enen waghen gesant ‖ omme sie weder toe huys te haelen. Soe worden die susteren alte blijde, doe sie dat vernemen· ende sunderlinge suster dayken Soe dattes die susteren lange niet tegen hoer vergheten en conden. Doe schrief sie suverlike punten ende gaf sie horen schoelkinderen· dat siGa naar voetnoot8) hoere daer by solden gedenckenGa naar voetnootb). Die susteren weren alte drovych dat sie | |
[pagina 364]
| |
van hem scheyden solden· want sie sie soe mynlike geleert ende informyert hadden Ende hadden soe doegentlijc myt hoere cranckheit geledenGa naar voetnoota). Die mater genck myt sommygen oelden susteren tot desen brueder ende begeerden van hem dat hij hem die susteren noch wat wolde laten Om dat dat cloester daer alte seer mede solde warden ontsetGa naar voetnoot1). Die bruederGa naar margenoot+antwoerde hem weder myt strakenGa naar voetnoot2) woer- ‖ den ende segede: ‘Mater ende susteren, het en is giene gewoente dat men Ionferen pleget heen toe gevenGa naar voetnoot3) ❘ men pleget peerde ende koen en wech teGa naar voetnoot4) geven· my is bevalen dat ic sie mede sal brengen.’ Als sie dit hoerden, soe vernemen sie wal dat sie sie niet holden en mochten ❘ ende dachten dat sie hem lijden mosten. - Als hem die susteren van diepen veen dan bereyt hadden, soe genck mater myt al den convente, oelt ende yonck, myt groter droefheit myt hem voer die poerte Ende weren by hem also lange als sie conden. Ende doe het ummer wesen moste, doe dede mater die poerte op· ende die bruder ontfenck sine ionferen myt groter weerdicheit. Ende doe sie wtGa naar margenoot+weren gegaen· soe viel die brueder op sine knienGa naar voetnoot5)· ende ‖ danckte mater ende alle die susteren dat sie sinen Ionferen soe guedertieren hadden gheweest ende soe geerne geholden. - Ende doe die susteren van diepenveen een wijltijdes en wech hadden geweest Doe bestonden sie merckelijc weder toe verslappen ende vergeten die guede leringe die sie hem geleert hadden Soe dat siet na seer plegen te beclagenGa naar voetnoot6) ende segeden: ‘Och, of wy die susteren van diepenveen ten eynde toe by ons hadden geholden ❘ soe solde wy wal by onser ierster vuricheit heben gebleven, dat ons nu veer is.’ - Als die susteren dan weder ten diepenveen gecamen weren· soe en hebben sie der ierster oetmodicheit, gehoersamheit ende gelatenheitGa naar voetnoot7) nietGa naar margenoot+vergheten Ende gen- ‖ gen oetmodelike hen, als of sie van gienen dingen en wisten. Suster dayken waert daer oc die scholeGa naar voetnootb) bevalen· daer sie hoer seer doegentlijc in bewees. Ende reygeerde die kinder seer laeflijcGa naar voetnoot8) van bynnen ende van buten· want sij was seer wal geleert Ende was stille ende stemmychGa naar voetnoot9) ende cort van woerden Ende hadde soe nauwe oghen | |
[pagina 365]
| |
op die kinder, dat sie vaeke myt hem te werke plach te gaen, op dat sie giene wt weghe en solden soeken. Ende watGa naar voetnoot1) sie hem hiet doen, dat mosten sie myt énen woerde doen. - Doe si dus die schole een wijltijdes eerlijc ende goddienstelijc hadde gereygeert Doe waert sie priorynne gecaren· daer sie hoer ock seer stichtelijcGa naar margenoot+ende eersamlijc in reygierde Ende den convente in ‖ alre stichticheit ende disciplinen voer genck In waken, in vasten, in beden· ende in bewaringe der regelen ende statuten. - Ende als sie dit gedaen hadde ommetrint vj iaer, doe verhengede god op hoer dat sie weder of waert gesat Om dat sommygen duchte dat sie alte strackGa naar voetnoot2) was. Soe waert sie van hore officiën geabsolvyert, dat sij hoer daer niet voer en hoede· ende dat meeste deel van den convente daer niet van en wiste. Hijr hadde sie hoer seer lijdsamlijc in ❘ ende genck soe oetmodelike ende schemelike heen, recht of sie nergent van geweten en hadde Ende was den susteren doegentlijc ende vrentelijc ende den iongen troestelijc. - Het gevyel op een tijt datter een yonge suster seer beswaert endeGa naar margenoot+bedrucket ‖ was van bynnen· ende sat in hoer celle ende schreyde. Ende wat hoer deerde en wiste gien mensche dan hoer bijchtvader. Dese suster liet sie wt hoere cellen haelen· ende doe die suster by hoer quam, soe was sie hoer seer troestelijc Ende hadde groet medelijden op die suster ende segede hoer dat sie lijdsam solde wesen ❘ sie haddet selven ock soe wal besochtGa naar voetnoot3): het weer ene swaer plaghe. Ende doe die suster sweech, soe segede hoer suster dayken wat hoer schelde. Ende sie en conde dat niet geweten heben, god en mostet hoer vertoenen ende apenbaren Want het en hadde hoer gien mensche gesecht. - In deser eerliker goddiensticheit levede sie noch wal xxx yaer, naGa naar margenoot+dat sie of gesat waert Ende gaf ons allen een guet exempel ‖ myt hoere devoeter ende stichtiger wanderinge. Ende doe sie wal gepurgeert was ende al hoer schuren overvloedelike vol werenGa naar voetnoot4) Doe sande hoer onse lieve here ene sieckte toe, als oft hoer voerstGa naar voetnoot5) geweest hadde. Daer lach sie ene corte tijt an in groter lijdsamheit ende perssen. Doe quam ene suster tot hoer ende begeerde van hoer dat sie onsen lieven heren wolde voer hoer bidden Dat hij sie van dier bangicheit wolde verloesen, daer sij op dat pas mede beswaert was. Doe segede sie· ‘weest des seker, ist dat ic macht by onsen lieven heren crijge Ende dattet hem behachlijc is ende u zalich, hij sal u verloesen vander plagen.’ Ende doe sie soven | |
[pagina 366]
| |
Ga naar margenoot+oft achte we- ‖ ken doet hadde geweest ❘ doe waert die suster soe degherGa naar voetnoot1) verloest, dat sij daer ny meer enige lijdelicheitGa naar voetnoot2) van en hadde. Doe sij lach ende solde sterven, doe vragede hoer een suster, of sie nu ock wal wat guedes dencken conde· sie segede weder: ‘Iae wal· waer omme en solde ic nietGa naar voetnoot3) guedes connen gedencken? Alle die gene die in lijden ende in bangicheit sijn, die sullen hem becummeren myt dat lijden ons lieven heren· ende hoer toevlucht daer toe maken.’ Dus starf sie seer devoetelijc op sante Gregorius dach des hilligen bisschoppes van utrichtGa naar voetnoota) Int iaer ons heren m cccc ende xcjGa naar voetnootb). Ende licht begraven recht tegenGa naar margenoot+die witte doer inden trans op één graf naGa naar voetnoot4).
Ga naar margenoot+- Suster stijne des groeten waert onderkelnerscheGa naar voetnoot5)Ga naar voetnootc)· ende was alten ynnigen devoeten vurigen brantGa naar voetnoot6). Als sie wat guedes mytten susteren plach toe callen, die plach sie te ontstekenGa naar voetnoot7), als oft een seraphijn hadde geweest. - Sie was seer stichtich ende was altoes nachtes ende dages die ierste in den choer Ende en spaerde hoer selven niet in singen noch in lesenGa naar voetnoot8). Mater dayken ende suster stijne weren gemeenlijc in allen gemyenen werke. Ende doe suster stijne noch yonc was, doe plach sie des nachtes myt sommygen susteren te gaen wasschen, backen ende slachten Ende als dan die susteren des margens quemen ende woldent doen, soe vonden siet gedaenGa naar voetnootd). Doe sij oelt was geworden ende stedelijc toe choer genc, ‖ | |
[pagina 367]
| |
Ga naar margenoot+soe begavede sie onse lieveGa naar voetnoot1) here dat sie blint waert. Daer was sie seer verduldichGa naar voetnoot2) in ende plach te sitten spynnen int sieckhuys myt horen blinden oghen Ende was soe bedarveGa naar voetnoot3), of al dat spynnenGa naar voetnoot4) op hoer hadde gestaen. Ende als sie also sat, soe was sie soe devoet ende ingekiertGa naar voetnoot5), dat sie in hoer ansichte liet als ene vurige vlamme Ende bat dan onsen lieven heren myt wtwendigen woerden dat hij sie halen wolde· wt groter begeerten, die sie hadde by hem te wesen. - Doe het dan onsen lieven heren behagede ende hoer daghe vervulletGa naar voetnoot6) weren, soe sande hoer onse lieve here ene suuckteGa naar voetnoot7) toe in hoer luchter sijt Daer sie alte grote pijne an hadde ende ock an starf. Doe sij in deserGa naar margenoot+swaerre sieckten lach· doe plach sij noch den yongen den rechten ‖ wech der doechden te leren myt groter vrendelicheit ende doegentlicheit. - Ene suster vragede hoer cort voer hoere doet ende segede: ‘Lieve suster stijne, hebt gy noch soe grote begeerte te sterven als gy plegen:’Ga naar voetnoot8) doe antwaerde siGa naar voetnoot9) weder ende segede: ‘Geloevet my, suster ❘ weer ic noch viertich iaer yonger ende mochte ic noch · c · yaer leven· in alsulker starckheit als ic doe was Ende myt alre genoechten die die werlt bedenckenGa naar voetnoot10) mach, soe begeerde ic nu te sterven op die barmherticheit godes Soe veer alst sijn lieveste wille weer.’ Dus lach sie seer begeerlijc vereniget myt horen gemynden brudegom. Sie starf int yaer ons herenGa naar margenoot+m cccc ende xcj, des anderen ‖ dages na sante GertruydtGa naar voetnoota).Ga naar margenoot+ - Suster alijt ter maet waert weder in die koecken gesat, doe sie weder gecomen was van hilweerts huys Daer sie den susteren seer devoetelike ende trouwelijc in diende· myt groter vrentelicheit ende weerdicheit. Die susteren die weeckelijcGa naar voetnoot11) weren, den plach sie dat eten na te dragen, | |
[pagina 368]
| |
op dat sie niet bescheemt en worden. Ende als men wat guedes of wat sunderlingesGa naar voetnoot1) at ofte dranck, dat plach sie te besparen ende den wekeliken susteren te geven. Sie was hoer selven hart ende almanGa naar voetnoot2) guedertieren. Sie genck altoes tot allen gemenen werke, als siet enychsyns doen conde.Ga naar margenoot+Sie plach ock altoes des nachtes toe ‖ metten te gaen ❘ nochtans stont sie des vleysch dagesGa naar voetnoot3) altoes weder op des margens toe vier urenGa naar voetnoota) Ende genc in die koecken om die cost weeck ende gaer toe maken Ende was seer sorchvoldich den susteren dat eten wal ende puntelijc toe bereyden. - Doe sie hoer mersseGa naar voetnoot4) vol hadde van allen costeliken yuwelen der doechdenGa naar voetnoot5) Soe waert sie sieck ende lach soe in groter lijdsamheit ende verwachte die toecomst hoers gemynden brudegoms myt groter begeerten Den sie trouwelijc ende myt alre vlijticheit hadde gedient. Sie starf int yaer ons heren m cccc ende xciiij op den achteden dach van meerteGa naar voetnoot6)Ga naar margenoot+Ende is begraven in die noert sijde van den vrijthof. Deo gracias! Ga naar margenoot+- Hijr eyndet dat leven sommyger vuriger ende eerliker susteren van diepenveenGa naar voetnoot7). - Geschreven int yaer ons heren m vcGa naar voetnoot8) ende xxxiiij.Ga naar margenoot+ - Een cort gebet om die liefte godes voer die geene die dit geschreven heeft. |
|