Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 5(1901)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Najaar Mijn moeizaam oogen staren naar het eind' van 't zomerzijn, en wachten nu, - als een die zijn geliefde wacht, waarvan alleen het onbekende van haar liefd' hem pijnt, - den naderenden herfst. Eén vrede-gaard ligt ver voor mijn gezicht het avond-rood; en late bloemen bloeien met den dood van 't zomerzijn in kale najaarsaard. O, lijk bij 't doodsbed eener Goede Vrouw, die in haar zalig sterven ál heur leven van edelheid, nog even openbaart, ontvouwt zich zacht, in 't eindloos schemergrauw, licht-paars gestraal dat op de weiden waart, wijl d'avond-adem stil die pracht doet beven. [pagina 110] [p. 110] Simpele Zangen I Wanneer de lichte lijnen van uw aangezicht sereen bij 't kalme licht zich gaan ontvouwen, en de avond jong om uwe leden ligt gelijk een stille pracht van boomenschaûwen, dan voel ik dra, hoe zacht naar mij getreên, - wijl leed en onrust uit ons midden vliedt, - uw teere stem, gelijk een neurie-lied uit kindermond, blijft waren om me heen. II Ik hoor de woorden uwer simple jaren, ik vind ze weer bij 't trage gaan der uren... En zie, wijl zwaar de gele korenaren stil hangen in de zoele zomervuren, [pagina 111] [p. 111] en wachtend zijn om de oogen van den avond, rust ik: 't is of er bloemen zacht ontluiken!... Een jonge stemme zingt ginds achter luik en, en 'k voel mijn ziel zich aan de hare laven! III Uw kussen bloeien op mijn bleek gelaat; ik voel nu wie gij zijt, gij die gekomen ter lichttijd van mijn éen'ge liefde, gaat naar eeuw'ge vreugden die uw ziel doorstroomen. Er is weer peis in u, en leedverlaten gloren uw oogen als een tweelingvlam; en wij, die als genoode vromen zaten, wijl d'avond eindloos, bronsde stam bij stam, bevroedden d'eenzaamheid die in ons kwam. Ad. Herckenrath. Vorige Volgende