Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 5(1901)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] De Linde De linde lost heur knoppen uit hun kneep, omdekt en dost heur kruin met blad en kegel, en, zon-omlaaid, daar schuift haar schaduwsleep breed uitgezwaaid alover haag en wegel. Hoe zwierig zwaar die dichte looverhut, met hier en daar een lichte gabbe er tusschen, waar 't in de gauwt', als er een wind aan schudt, lijk grijzegrauwt van meezen en van musschen! [pagina 44] [p. 44] Nu staat ze stil. Eén leutrig bladje slechts dat spelen wil met 't eigen schaduwbeeldeke, draai-wakkelt-wikt gezwind van links naar rechts en lacht en knikt zijn lustje uit en zijn weeldeke. [pagina 45] [p. 45] De Kobbe Haar wiel en haar speken zijn afgeraakt; met sterke steken rij-vast gemaakt. En, dobbedobbe, daar gaat en slaat de dikke kobbe van draad tot draad. Ze rept haar pootjes ze draait haren kop en klimt met stootjes haar ladderken op. Haar zijde smijt ze om elk sporteken om, en rond weer rijdt ze en keert weerom. [pagina 46] [p. 46] Dus zonder garen en zonder twijn, spant zij heur haren netteken fijn. Dan kruipt ze te midden van haar gespin en zit er te bidden voor haar gewin. [pagina 47] [p. 47] Den Avond zijgt als zegen Den avond zijgt als zegen Om heide, weide en zand. Vaag worden al de wegen Eéndonker met het land. De grijze verte nadert Onhoorbaar, kalm en zacht; In 't blauwende gebladert Daalt stille vredenacht. De hemel heeft zich rustig Om de aarde heengespreid En zoent haar nu wellustig In zwijgende eenzaamheid. René De Clercq. Vorige Volgende