Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 5
(1901)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
IVHINDERPALEN van economischen en van zedelijken aard staan het op liefde gevestigde huwelijk in den weg. - De economische hinderpalen verschillen niet van die welke de ontvoogding van het proletariaat beletten: zij komen voort uit de burgerlijke regeling der maatschappij, en met hen moet ook deze verdwijnen. Ik kan daarop hier niet ingaan en moet den lezer verwijzen naar de werken der staatshuishoudkundigen der onderscheidene socialistische scholen die deze vragen speciaal behandeld hebben. - De zedelijke hinderpalen zijn wellicht nog erger dan de economische, moeilijker te overwinnen in elk geval, want zij aarden in een eeuwenoude gewoonte der geesten, in een wijze van denken en voelen die wij als kind reeds onder den invloed van omgeving en opvoeding aanwerven en zelfs in onze taal tot uitdrukking brengen. Eene lange christene overerving weegt op ons en belet ons gezond de liefde te beschouwen. Het is of het christendom iets splitste in ons wezen, of wij het bewustzijn onzer wezenlijke eenheid verloren hebben. Het heeft de menschen voorgehouden dat zij uit twee vijandelijke beginselen bestonden, de ziel en het lichaam, de geest en het vleesch, de engel en het dier, en zoo heeft het den tweestrijd in hun innerlijk leven gebracht: de geest moet het vleesch overwinnen; het vleesch is de duivel, is het kwade, is het lagere deel en | |
[pagina 26]
| |
moet onderdrukt worden. Zoo spreken alle christenen, of zij de Roomsche kerk getrouw zijn of volgelingen van Tolstoj; zoo ook spreken de positivisten - die meer christen zijn dan zij zelf vermoeden; - zij willen onze gevoelens hiërarchisch rangschikken, en de eene ten koste van de andere verstikken. Die verdeeling in goed en kwaad, ziel en lichaam, rein en onrein, is den mensch noodlottig geweest: zij was hem een bron van steeds vernieuwde kwalen, zij wierp hem in een eeuwig onvruchtbaren zelfstrijd. Het christendom heeft deze verdeeling tot een dogma gemaakt: terwijl het de zegepraal bestreefde van wat het noemde ‘het goede’, heeft het het gewicht en de kracht van wat het onder ‘het kwade’ begrijpt versterkt. De duivel is machtig en men moet voor hem duchten, hij bestookt ons onophoudelijk, hij woont in ons, en wij moeten voortdurend op onze hoede zijn om zijn lagen te verijdelen; soms schijnt hij met God te onderhandelen als met zijn gelijke. Het vleesch komt voort uit de erfzonde, het behoort aan Satan, het is het gebied der Wellust, de meest geduchte der hoofdzonden. De christene is bezeten, hij is bang voor zichzelf, hij vreest zijn aandriften, zijn begeerten, hij zou ze willen onderdrukken, maar heviger dringen zij naar voren; dan overschat hij hun macht; zij zijn natuurlijk, maar schijnen hem monsterachtig toe, zij werken op zijn verbeelding en hoe meer hij ze tracht af te weren, des te grager komen zij terug; zij vervormen zich, krijgen een ontzaglijk en vreemdaardig voorkomen, en allengs ontaarden zij... Het christendom draagt er de schuld van dat de sexuëele afwijkingen zoo menigvuldig voorkomen. Door het vleeschelijk genot ganschelijk van de liefde te scheiden, door de liefde als een goddelijk princiep, de lijfsvreugde als een kenmerk van het dierlijke voor te stellen, heeft het waarlijk den mensch verdorven en verlaagd. De zedeleer onzer jongelui die hen toelaat de sentimenteele, de kuische minnaars uit te hangen bij het jonge meisje, terwijl zij intusschen op de grofste wijze hun zinnen vol- | |
[pagina 27]
| |
doen bij de lichtekooi, is een rechtstreeksch product van het christendom; het vleesch en de geest zijn van onderscheiden wezen; men moet het beest toch bevredigen (vermits men het niet temmen kan); is het eenmaal verzadigd, dan kan de engel des te makkelijker zijn vleugels openslaan! Zelfs menschen wier opvattingen het meest in strijd zijn met de christene denkbeelden toonen dat zij er zich niet van bevrijd hebben zoodra zij het vraagstuk der liefde aanraken: zij gelukken er niet in het natuurlijk en gezond te behandelen met al de kieschheid van gevoel welke het vergt, zij kunnen zijn veelvoudige bestanddeelen niet alle omvademen; zij staan er vóor in verlegenheid, kunstmatig trachten zij het te vereenvoudigen. Nu herleiden zij het tot eene gewone stoffelijke vraag, dan weer willen zij een wetenschappelijke oplossing, een andermaal maken zij het duister door het te omwikkelen met allerlei verwarde zielkundige uitweidingen. Zij spreken erover op een lompe wijze, ofwel in een doctoraal bargoensch, met vakwoorden volgepropt, waarbij het ongare hunner denkbeelden duidelijk uitkomt, in plaats van er achter te verschuilen. Bebel - om een der meest bekende namen aan te halen - ziet in de liefde niets anders dan de vleeschelijke behoefte en de voorttelingGa naar voetnoot(1). Charles Albert in zijn jongste boek over de vrije liefdeGa naar voetnoot(2), dat vele waarheden behelst en duidelijk verschillige zijden van het vraagstuk belicht, heeft zich niet kunnen ontdoen van de wetenschappelijke manier eigen aan onze moderne sociologen, die de meest ingewikkelde maatschappelijke verschijnselen door de biologie, en de biologische verschijnselen door de natuur- en scheikunde willen uitleggen. Niet alleen lijdt de toon van het werk daaronder, maar vele waarheden ontsnappen den schrijver nog, wijl hij zich | |
[pagina 28]
| |
vergenoegt met zoogezegd wetenschappelijke verklaringen die de levende gedachten door woorden vervangen en hem zoo het verdiepen deze gedachten verhinderen. Bij mijn weten is er maar éen schrijver die zuiver genoeg was in zijn voelen en precies genoeg bewust van de veelvoudige en ingewikkelde bestanddeelen der liefde, om waardig dit onderwerp te behandelen: namelijk Edward CarpenterGa naar voetnoot(1). Zeer bepaald in de voorstelling en critiek der feiten, zeer fijnzinnig in zijn psychologische ontledingen, heeft hij tevens vermocht alles wat de liefde geheimzinnigs, voor de redeneering ongenaakbaars bevat uit te drukken, zooals alleen een kunstenaar het doen kan. Hij heeft gesproken van de liefde in al hare openbaringen, natuurlijk en edel, als een waarlijk vrije mensch, volkomen los van den huichelenden en wulpschen droesem der christene ziel. Ook is zijn boek tamelijk weinig verspreid en zeer slecht begrepen: de meeste onzer tijdgenooten - de hervormers van allen aard, revolutionairen, socialisten, anarchisten niet uitgezonderd - zijn te grof en niet genoegzaam vrij van de heerschende vooroordeelen en aangenomen zienswijzen, om de taal van Carpenter te begrijpen. De hinderpaal waarvóor wij staan is des te moeilijker om overwinnen wijl hij in ons zelven ligt, in de werking zelve van onzen geest: wij kunnen hem niet objectief waarnemend beschouwen, ons geen rekenschap geven van de factoren die hem veroorzaken en dan trachten op deze te werken. Wij moeten op onze intuïtie vertrouwen of een gids zoeken in de studie der geschiedenis. Wij moeten ons best doen om het aangeleerde te vergeten, uit onze hersenen de gangbare ideeën, de opgelegde princiepen, de kant-en-klaargemaakte oordeelvellingen te weren, de dingen te beschouwen met den nadenkenden geest van den man en den oprechten blik van het kind. In éen woord wij | |
[pagina 29]
| |
moeten onze heele opvoeding hermaken en dit enkel op eigen krachten gesteund en in een omgeving die ons pogen vijandig is. Geen wonder immers dat de besten zelf voor zulk een taak te kort schieten en herhaaldelijk vervallen in de dwalingen die zij willen vermijden? Men zou zich al erg met hersenschimmen paaien door te meenen dat een afdoende hervorming op economisch gebied voldoende zou zijn om opeens geheel onze wijze van voelen om te keeren. Een maatschappelijke toestand die den arbeider de noodige levensmiddelen zou verschaffen zonder hem daarvoor te dwingen al de kracht te verspillen waarover hij beschikt, zou het oneindig voordeel hebben aan alle menschen genoeg vrije stonden te laten om zich verstandelijk en zedelijk te ontwikkelen. Maar dat zou een hun aangeboden mogelijkheid zijn, meer niet. Zij zouden er alleen dàn baat bij vinden, wanneer zij daartoe voorbereid zijn, zoo ten minste sommigen onder hen eenig begrip hebben van den in te slagen weg. Geheel spontaan ontstaat er niets en wil men iets tot stand brengen, dan moet men de dingen lang op voorhand bewerken. Van heden af reeds moeten wij onze opvoeding en die van anderen in zake van gevoel beginnen. Er is éen waarheid die vóor alles moet erkend en uitgesproken worden: geen liefde is mogelijk dan tusschen vrije en sterke wezens. Zooals Richard Wagner zoo juist heeft gezegd: ‘De liefde der zwakken kan niet anders geuit worden dan in de prikkelingen der wellust; de liefde van den zwakke voor den sterke is nederigheid en vrees; de liefde van den sterke voor den zwakke is meelijden en gedoogzaamheid; alleen de liefde van den sterke voor den sterke is liefde, want zij is de vrije gave van onszelven aan hem die ons niet dwingen kan’. En de vrouw is zwak en onderworpen: om te heerschen - al wie een weinig leefbaarheid bezit verlangt op eene of andere wijze te heerschen - is zij verplicht te huichelen en listen te gebruiken; zij vleit haar | |
[pagina 30]
| |
meester en streelt hem, zij kent al zijn gebreken, zij weet zijn ondeugden en kweekt diegene aan welke hem het meest verlagen. Doorgaans hoort men de mannen de vrouwen allerhande verdorvenheid ten laste leggen. Zij is een duivelachtig wezen dat hen, de onschuldigen, verleidt, verderft, bedriegt! Voor de christenen is de vrouw onrein, zij heeft de gedachte der zonde in de ziel van den man gebracht en zij leent het oor aan al de verzoekingen des duivels! Zij merken niet, de armzaligen, dat de ondeugden der vrouw geen andere zijn dan de ondeugden van den man welke zij ontwikkeld heeft en zich als verdedigingsmiddelen toegeëigend, wijl de man zijn brutale kracht gebruikt heeft om haar te onderdrukken. De vrouw heeft de zinnelijkheid niet aangekweekt dan om den man te bekoren en het is de man die de lichtekooi heeft geschapen. Geef de vrouw haar vrijheid weer, geef haar het middel haar brood te verdienen zonder gedwongen te worden zich aan de grillen van den man te onderwerpen, en gij zult zien dat zij weldra zal ophouden het listige wellustige diertje te zijn waarover gij u zoozeer beklaagt. Zij zal haar eigen waardigheid bewust worden, haar zedelijke waarde erkennen, zij zal weder de fierheid herwinnen om oprecht te zijn en zich openlijk vertoonen zooals zij is, zij zal weigeren u te dienen, maar zij zal u kunnen beminnen zooals zij het heden niet kan. Sedert eenigen tijd gaat er tallenkante een sterke strooming uit ten gunste der ontvoogding van de vrouw: de feministische beweging is daarvan een oppervlakkige openbaring - en, langs zekere zijden, een afwijking. Zooals alle particularistische bewegingen heeft zij iets engs en onvruchtbaars, wat juist voortspruit uit het gemis aan rechtstreeksche en gestadige verbinding met den gezamenlijken wentelgang van het maatschappelijk leven. Het is onmogelijk een eenigszins gewichtige zijde der samenleving te beschouwen en dàarop alleen in te werken zonder aan al de andere te raken. En in de burgerlijke maatschappij met haar | |
[pagina 31]
| |
gebrek aan organischen bouw, die zich alleen recht houdt door kunstgrepen, brengt een gedeeltelijke wijziging de duurzaamheid van het geheel in gevaar en door een enkel stuk weg te nemen zou het heele gebouw wel kunnen înstorten. Ook zijn de hervormingen welke men binnen de grondwettelijke grenzen betrachten kan, al danig beperkt. Op staathuishoudkundig gebied hebben de feministen zich moeten tevreden stellen met eenige zeer onbeduidende verbeteringen aan het lot der vrouwen te eischen, welke verbeteringen vooral bestonden in de verzachting van de onderdrukking der vrouw in het huwelijk. Hun voornaamste pogen is naar elders gericht: zij trachten te bekomen dat de beroepen, tot heden alleen door de mannen uitgeoefend, ook voor de vrouwen toegankelijk worden; hoofdzakelijk willen zij het kiesrecht. Maar het verkrijgen dier voordeelen zou eer een voldoening der eigenliefde dan een waarachtige vooruitgang zijn: er is gewis niet éen ernstige reden om de vrouw van de bediening der zoogenaamde vrije beroepen uit te sluiten; maar algemeen kunnen die toch niet door het vrouwelijk geslacht uitgeoefend worden; haar lichamelijke natuur stelt de vrouw in een staat van minderheid tegenover den man; daarenboven is het moederschap dat haar wezenlijke maatschappelijke functie blijven zal, onvereenigbaar met de bestendige praktijk zulker bedrijven. Ten slotte zou, ten gevolge der overvloedige bezetting der vrije beroepen, elke nieuwe mededinging een loonverlaging en stijging van den nood der meesten na zich slepen. De hedendaagsche maatschappij is immers derwijze ingericht dat een verhooging van voortbrenging of van arbeid niet voor natuurlijk gevolg een verhooging der welvaart heeft, want niets wordt er verkregen dan door het geld en dit geld moet men verkrijgen niet door nuttig werk te leveren maar een werk dat door hen die kapitaal bezitten gevraagd wordt. Binnen de grenzen der burgerlijke regeling is er maar éen bedrijf winstgevend voor de vrouw: dat van onderhouden vrouw, in | |
[pagina 32]
| |
vrijheid uitgeoefend of in het huwelijk. Om te overwinnen moet de vrouw zich heden prostitueeren, zij moet leeren den man aantrekken, verleiden, bederven, en nooit zal het anders kunnen zijn zoolang de burgerlijke maatschappij zal bestaan. Dit zegt genoeg dat het eischen van het stemrecht voor de vrouw gelijk staat met een verlenging harer onderwerping, want het beginsel van de afvaardiging der machten is juist een dergene welke ten grondslag liggen aan de burgerlijke regeling. Ondanks hare dwalingen heeft de vrouwenbeweging een heilzamen invloed gehad: dank aan de besprekingen welke zij uitlokt, de proefnemingen waartoe zij aanleiding geeft, zal zij de vrouwen verlichten en haar toonen dat hare zaak niet van die des volks afscheidbaar is: zij zullen ook inzien dat zij niet moeten voor doel hebben mannen te worden, maar wel zich volkomen naar haar vrouwelijke natuur te ontwikkelen; zij zullen begrijpen dat het een daad van onderwerping aan de mannen zou zijn indien zij den door hen geschapen waardenstandaard aannemen; zij zullen ophouden te gelooven dat de hoogste eer voor haar zijn zou advocaat of afgevaardigde te worden of met een of ander groot lint opgesmukt te worden. Men moet durven erkennen dat de leefwijze der moderne vrouw volkomen verkeerd is en dat alles, van haar opvoeding tot haar kleedij, dient hervormd te worden. Van eerstaf en voortdurend zouden de beide geslachten te zamen moeten opgebracht worden: in plaats van jonge meisjes als juffertjes te laten poseeren, zou men haar lichamelijke ontwikkeling moeten begunstigen door ze, in 't gezelschap der jongens, aan alle spelen, ook de hevigste, deel te laten nemen: zóo zouden zij haar minderheid in lichaamskracht tegengaan, terwijl de jongens bij dit samenleven wat gratie in hun bewegingen zouden leeren en de grofheid matigen die hun vermaak thans zoo vaak tot iets onhebbelijks misvormt. Het onderricht aan de beide geslachten zou niet | |
[pagina 33]
| |
voor doel hebben de jonge hersens vol te proppen met woorden en feiten, maar wel nadenkende en bewuste wezens te vormen, in staat om oprecht rond zich te kijken, zichzelf te leeren kennen en te besturen: men zou zich niet specializeeren vooraleer de ouderdom aanbreekt dat de aanleg of voorkeur duidelijk merkbaar wordt en de vakkennis zou alsdan des te lichter aangeworven worden daar de geest met meer veerkracht en lenigheid bereid zou zijn om alles te vatten. Vooral zou men voor het kind niet langer als een schamelijk ding een wezenlijke zijde zijner natuur verbergen: over alles wat het geslacht aangaat zou men met hem op waarachtige wijze moeten spreken, zooals het betaamt bij een zoo kiesch en voor zijn verderen levensloop zoo gewichtig onderwerp. Men zou de jonge meisjes tot het moederschap voorbereiden door hun lichaam te versterken en door hen in nauwkeurige bewoordingen te onderrichten in de physiologie en gezondheidsleer der voorttelingGa naar voetnoot(1). Men zou bij hen den zin voor de werkelijkheid ontwikkelen, men zou trachten standvastigheid en bepaaldheid aan hun geest, flinkheid aan hun karakter te geven, opdat zij eenmaal bekwaam zouden zijn tot de zoo belangrijke taak van opvoedsters der kindsheid: aldus zou men een einde stellen aan de massa bekrompenen en middelmatigen waarvan het thans wemelt en die de zoogenaamde beschaafde rassen heden tot verval brengen. Dat de vrouw omtrent de mogelijkheden van haar levenslot onderricht worde en van naderbij de mannen kenne, dan eerst zal zij een waarlijk vrije keus kunnen doen (in den stelligen zin des woords), het huwelijk kunnen aanvaarden of | |
[pagina 34]
| |
weigeren, moeder zijn of in het maatschappelijk leven een uitwendig werkzame rol spelen (want alle banen zouden voor haar openstaan). Moeilijker zou de sexuëele opvoeding van den man gaan: de vleeschelijke begeerte openbaart zich bij hem op een haastige en dwingende wijze en kan spoedig voldaan worden; zij is niet noodwendig door een diepe ontroering voorafgegaan, zij is meer stoffelijk, zij prent zich minder sterk in de ziel dan bij de vrouw: daaruit spruit de neiging tot onstandvastigheid en lichthartigheid in de liefde bij den man, eene neiging die nog verergerd wordt door een eeuwenoude grofheid der zeden. En er bestaat geen hoop méér rijpheid te geven aan den man in dit opzicht zoolang het tegenwoordige opvoedingsstelsel heerscht: de school, zooals zij heden bestaat werkt alleszins verderfelijk in dezen geest. Het verschijnsel dat zich voordoet telkens een zeker aantal individuën gedwongen in een beperkt midden bijeen gehouden worden, neemt men ook hier waar: een spoedig bederf, een soort zedelijke kanker tast weldra de oorspronkelijk gezonde elementen aan. De leeraars kennen hunne leerlingen niet, kunnen op hen geen zedelijken invloed uitoefenen: zij besteden hun tijd met ‘de orde te handhaven’, anders gezegd, met arme kinderen onbeweeglijk te houden op slechte houten banken in een gesloten dampkring, - kinderen die behoefte hebben om te woelen, te spelen, in de vrije lucht te bewegen, - en met alle geweld in de hoofden woorden te stompen welke de leerlingen onbekwaam zijn te begrijpen, kennissen in te pompen waarvan zij de beteekenis of bedoeling niet vatten. De school van vandaag, het schoolgevang, waar alles in 't werk gesteld wordt om het werk pijnlijk te maken is een product der christene heerschappij; zij zal het niet uithouden in de toekomst wanneer een nieuwe levensopvatting zich bevestigd zal hebben. Dan zal men het onderricht niet meer uitstrooien over kudden kinderen met den stok gedrild: een meester zal rond zich eenige leerlingen verza- | |
[pagina 35]
| |
melen die hij leiden zal, die hij als jonge studiegezellen zal behandelen: hij zal het karakter van elk hunner kennen en elks persoonlijke gaven trachten te ontwikkelen; hij zal hen niet opsluiten in een zaal met matte ruiten en zal hen niet onafgebroken over boeken doen gebogen liggen, maar het meest zal hij hen in de vrije natuur geleiden en hen daar te midden der levende dingen onderwijzen; hij zal hen aanzetten tot opmerken, overwegen, hij zal de drijfveeren van hun geest bestudeeren, hun neigingen, hun aandriften; hij zal letten op het ontluiken hunner gevoelens, niet om hen zijn ideeën te doen aannemen of om hen een zedelijke wet op te dringen, maar om hen te helpen zichzelven te vinden en om hun langdurige dwalingen en noodlottige crisissen te besparen. Alleen onder zulke voorwaarden zal het mogelijk zijn verheven, sterke en tevens fijnvoelende zielen te vormen, wezens die tot werkelijke liefde in staat zullen zijn, bewust en meester over zichzelf genoeg om niet door een enkel vleeschelijke begeerte medegesleept te worden. Menschen die zóó gemaakt zijn zullen nooit de behoefte voelen zich aan elkaar door vormelijke contracten te verbinden: telkens hun gevoelens in het spel zijn zouden zulke contracten voor hen niet anders zijn dan een nuttelooze en stootende grofheid. Zij zullen niet verdragen kunnen dat het huwelijk, van om-het-even welke overheid afhange, door den dwang gehandhaafd worde of een andere dan een innerlijke wijding ontvange. | |
VEr zijn teekenen dat de mensch meer en meer streeft naar een streng monogamischen vorm van het huwelijk, waarbij de echtgenooten niet zouden vereenigd worden, noch door een transcendentaal verbond, noch door eenigen dwang, zelfs niet dien van het gegeven woord, maar alleenlijk door de liefde. Zij zouden vrijelijk een vrij gesloten echtverbond kunnen verbreken, maar | |
[pagina 36]
| |
zouden zich daartoe zelden gedrongen voelen, daar hun verbintenis steunen zou op wederzijdsche genegenheid en overeenstemming der karakters. Hun getrouwheid zou niet zijn een louter uitwendige getrouwheid als die door de wet voorgeschreven, of een kunstmatige getrouwheid als die door de kerk bevolen wordt, maar een natuurlijke getrouwheid ingeboezemd door het gevoel, spontaan op zich genomen door de liefhebbende ziel. Het vrij huwelijk dat een harmonische synthese zijn zou van twee elkaar wijzigende, elkaar volledigende persoonlijkheden, het huwelijk waarin het kind zou geschapen worden met de begeerte om een wezen van hooger volmaaktheid voort te brengen, is een ideaal waarheen wij allen ons pogen moeten richten, zonder te hopen het ooit geheel te zien verwezenlijken tenzij door eenige individuën: het vordert de toevallige ontmoeting van twee wezens die elkaar begrijpen moesten, eenvoudig genoeg om elkaar te erkennen, bewust genoeg om zich rekenschap te geven van de wezenlijke behoeften hunner natuur, sterk genoeg om hun innerlijk evenwicht te bewaren door alle vormwisselingen des levens heen. Ofschoon het vrij huwelijk, in zijn volmaakte uitdrukking, eenige uitverkorenen zal voorbehouden blijven, het zal evenwel in zijn wezenlijke trekken algemeen verbreid kunnen worden: het zal een hoogere vorm van het huwelijk zijn, waarin de echtgenooten geheele onafhankelijkheid zullen vinden en dat hun gevoel van verantwoordelijkheid ontwikkelen zal. Men kan niet hopen dat het vrij huwelijk in de zeden zal dringen vóor het aanbreken eener vrije samenleving, waarin de menschen waarlijk hun eigen meester zijn zullen en hun gedachten, hun gevoelens, hun streven niet meer zullen hoeven te verzwijgen en zich niet meer ten dienste der vermogenden houden om niet te verhongeren. De burgerlijke maatschappij kan de vrijheden die zij niet voorzien heeft niet dulden: anders het ware niet zoo heel moeilijk, zelfs binnen de palen der huidige wetgeving, de voor- | |
[pagina 37]
| |
naamste hinderpalen op te ruimen die de wet het vrije huwelijk in den weg stelt: voldoende ware alle onderscheiding af te schaffen tusschen wettelijke en onwettelijke kinderen en aan alle dezelfde rechten toe te kennen. Maar men beseft dat de wetgever geen enkelen maatregel zal willen nemen van aard om de gepatenteerde familie, die (om den stijl ad hoc te gebruiken) een der hechtste steunpilaren der orde en openbare rust uitmaakt, te ondermijnen. Geen partijganger van staatsinmenging in particuliere zaken (en de burgers zijn daartegen alleen gekant wanneer deze inmenging hen in hun gefoezel hindert) zou overigens kunnen dulden dat het huwelijk een louter privaat karakter aanneme en dat elke vreemde inmenging er uit verbannen worde. Het ware dus te vergeefs zich tot om het even welk parlement te wenden om de afschaffing der officiëele koppelarij te bekomen. Elke vooruitgang in dezen zin zal aan eigen initiatief, aan de propaganda der daad te danken zijn: theoretische beschouwingen, redevoeringen, wenschen hebben hier weinig gewicht, men moet het voorbeeld geven. Hoemeer lieden er zijn die zullen trouwen zonder den staat de toelating te vragen en zullen toonen dat hun familie ten minste zoo gelukkig en zoo eerbiedwaardig is als gelijk welke, door den stempel der regeering gewaarmerkte, familie, des te nader zal de vrijheid der liefde haar overwinning nabij zijn. Heden zijn de wezens die zedelijk rijp zijn voor het vrij huwelijk zeldzaam: zij moeten terzelfdertijd overtuiging, moed en zelfopoffering bezitten. Het meerendeel der menschen heeft nog noodig dat men ze onder de oksels steune of aan een band leide: de eenen vragen krukken, de anderen roepen om de zweep; de eenen kunnen niet buiten den godsdienst, de anderen niet zonder gendarmen. Deze lieden zijn niet gerust dan in het gareel der wetten: zij zijn voor hen gemaakt, ontneem ze hun niet; in hun geest kan anarchie niet anders beteekenen dan wanorde. Als zij ten minste hun wetboek voor hen hielden en het ons niet wilden opdringen.... | |
[pagina 38]
| |
Men moet een kracht in zich voelen om zich te spenen van alle inwijding, inzegening, goedkeuring en om de verantwoordelijkheid zijner daden te dragen in stede van die over te dragen naar een biechtstoel of op den rug van zijn buurman. Ook zijn de zwakken, de angstvalligen, de ontoerekenbaren, die thans een compacte meerderheid uitmaken, overtuigd dat de vrijheid der liefde noodzakelijk met losbandigheid der zeden zou gelijkstaan: zij kennen hun eigen! En waarlijk 't ware jammer hun vrijheden te schenken welke zij niet vragen, waarvan ze geen begrip hebben. Alleen wie vrij zijn wil, verdient het te zijn. Een verdrag zonder waarborg kan alleen gesloten worden onder lieden die volledig vertrouwen stellen in elkander; nu, 't zou al lastig vallen een burger op zijn woord te vertrouwen. De tegenwerpingen der burgers aan de vrijheid van het huwelijk, te weten: dat het de verbintenissen onstandvastig zou maken, de onzekerheid omtrent het vaderschap, de ontbinding van het huisgezin zou met zich slepen, spruiten alleen uit hun zedelijke minderheid voort. Het spreekt van zelf dat het vrij huwelijk niet algemeen worden kan, zoolang de burgerlijke maatschappij bestaat. 'k Zal dus geen tijd verliezen met zulke tegenwerpingen te weerleggen. De lezer zal uit zijn eigen wel een vergelijking maken tusschen de bezwaren van de vrijheid in de liefde en de bezwaren van het huidige regiem; namelijk zal hij erkennen dat de gevolgen van de echtbreuk heel wat erger zijn dan die eener mislukte poging tot verbintenis: ik veronderstel dat hij genoegzaam bevrijd is van de bestaande vooroordeelen om den eisch onnatuurlijk te vinden dat de vrouw als maagd in het huwelijk trede, terwijl de man eerst ‘het jonkmansleven’ uitviert. - De vrees voor overbevolking is evenmin gerechtvaardigd: de ellende remt de kinderproductie niet, integendeel, door den mensch te verstompen ontneemt zij hem het middel om zichzelf te beheerschen en levert hem aan zijn instincten, zijn oogenblikkelijken aandrang over: elkeen | |
[pagina 39]
| |
weet dat de armste lieden het talrijkste kroost hebben. De ontwikkeling van het bewustzijn en van de verantwoordelijkheid leidt onvermijdbaar tot beperking van het getal kinderen. Wanneer de vrouwen omtrent de verrichtingen van haar geslacht onderricht zullen zijn, zullen zij de mogelijke gevolgen van haar daden kennen en weten hoe zij die vermijden kunnenGa naar voetnoot(1). De meeste tegenwerpingen aan het vrij huwelijk leveren het bewijs dat er een idee bestaat, onontwortelbaar in de hersens, het idee dat het doel van het huwelijk is de voortzetting van het ras. Katholieken en protestanten veroordeelen eenstemmig de sexuëele betrekkingen tusschen de echtgenooten, wanneer deze niet voor doel hebben een kind ter wereld te brengen. Zekere wijsgeeren meenen dat de liefde der ouders om zoo te zeggen een openbaring is van den wil des kinds dat vraagt om geboren te worden, anderen gelooven dat het kind een hoogere waardigheid en een beduidende sociale beteekenis geeft aan de verbintenis der ouders, een andere wil dat het huwelijk weze de uitdrukking van 't verlangen naar den Uebermensch. Wat den wetgever betreft, die heeft vooral den erfgenaam in 't oog, en, in arme gezinnen, den soldaat. Iemand die zou komen bevestigen dat het huwelijk eenvoudig zijn kan de verbintenis van twee wezens die elkaar | |
[pagina 40]
| |
liefhebben, zou iets heel onverwachts komen beweren. Het vrij huwelijk, met liefde tot grondslag, zal zoo verscheiden, zoo veelvormig zijn als de liefde zelve. Nu eens zal het voor drijfveer hebben een nieuw wezen in de wereld te brengen; een ander maal een middel zijn om uit een wederzijdsche genegenheid kracht te putten om zonder versagen voor een gemeenschappelijk ideaal te strijden; eindelijk het verlangen eener ziel naar een andere ziel die haar aanvult, haar volledigt. Het zal kunnen het resultaat zijn van een vurigen hartstocht, zoowel als van een langzaam ontwikkelde genegenheid of van een teedere kameraad-schappelijkheid. Maar, wat ook zijn oorsprong of zijn doel zijn moge, het weze tijdelijk of definitief, het zal het kenmerk dragen der openhartigheid en waardigheid van een bond gesloten tusschen vrije en sterke wezens. Man en vrouw zullen zich onafhankelijk gevoelen van alle goddelijke of menschelijke overheid, vereenigd op een vrije aarde, onder een hemel blauw en vrij door hùn wil, zonder andere eeden dan de vurige liefdesuitstortingen waarvan hun hart zal overvloeien. Maar zulk een toekomst vertoont zich aan ons als een verre vizioen, een schoon en troostend vizioen dat wij trachten voor onze ziel op te roepen in dagen van ontmoediging om het tegenwoordige. Wij zijn eenigen, eenige vrije menschen in de menigte slaven. Meestentijds vinden onze gedachten geen weerklank en onze woorden zijn ijdellijk weggeworpen voor zielen die door niets op te wekken zijn. Wij moeten strijden in een omgeving waar alles ons tegenwerkt, de eene uit kwaadwilligheid, de andere uit onverschilligheid. Wij moeten strijden zonder eenigen steun elders dan in ons zelven te zoeken, want zij die ons bewonderen hebben den moed niet zich bij ons te voegen. Vurige strijd door elke nieuwe levensopvatting gevergd, worstelstrijd vol smarten en vreugden die de harten onverwinnelijk maakt! Wie in een waarheid gelooft moet er naar trachten haar op het practisch | |
[pagina 41]
| |
gebied over te brengen. Wie overtuigd is dat het vrij huwelijk een hoogere vorm van het huwelijk is en wenscht dat het zich verspreide, moet bijdragen om het voort te planten, door zijn voorbeeld, indien de stoffelijke mogelijkheid hem gegeven is; zooniet ten minste door het woord, want niemand mag ontslagen worden de waarheden die hij erkent uit te roepen. Maar velen deinzen terug voor de gevolgen eener daad die hen openlijk in opstand zou brengen tegen de maatschappij en hen door een heelen hoop menschen met den vinger zou doen nawijzen. Zij zeggen bij zichzelf dat het burgerlijk huwelijk een gewone formaliteit is die hen geenszins hinderen zal en hen zal toelaten eindelooze onaangenaamheden te vermijden: gemakzucht en lafhartigheid zijn het die zoo spreken. Die zoo geduchte onaangenaamheden zijn wenschelijk, evenzeer als het misprijzen der stommerikken: daardoor wordt het karakter gestaald, wie ze ondergaat wordt belet zich aan een al te makkelijk leven over te leveren, zij dwingen hen de oogen open te houden en zich rekenschap te geven van de gebreken der samenleving. Het vrij huwelijk is heden een der beste zedelijke opvoedingsmiddelen: door een vrij huwelijk aan te gaan, handelt gij niet alleen als een sterk en rechtschapen mensch, bekwaam om zijn wil door te drijven en niet alleen verkrijgt gij daardoor vertrouwen in uw eigen, maar om zoo te zeggen zuivert gij geheel den dampkring rond uw leven: een natuurkeus komt tot stand in den kring uwer betrekkingen; al wie u geen waarlijke genegenheid toedroeg, al de lieden behebt met vooroordeelen, al de domkoppen, al de lastigen verwijderen zich dadelijk van u; eenige zeldzame getrouwen blijven u over, maar dit zijn de ware vrienden, het zijn de oprechte menschen uit éen stuk, het zijn de begrijpenden en de moedigen, het zijn de levenden. In éen oogenblik hebt gij het goede zaad van het kwade onderscheiden, beter dan gij het zoudt gekunnen hebben in tien jaren onder de gewone omstandigheden. Indien het vrij huwelijk zelfs geen andere voordeelen had, | |
[pagina 42]
| |
dàt alleen zou voldoende zijn om het benijdbaar te maken. Is het geen groot geluk te leven omringd door de liefde zijner gelijken en misacht door de dwazen, en zou dit niet het beste getuigenis van onze waardigheid wezen?
Jac. Mesnil. |
|