Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
‘Memoirs of a Revolutionist’ van P. KropotkinMEN kent Kropotkin eigenlijk niet, eer men zijn autobiographie Memoirs of a Revolutionist gelezen heeft; De Verovering van het Brood, Woorden van een Opstandeling en zijn talrijke propaganda-schriften kunnen maar een onvolkomen beeld van zijn karakter geven; zeker vindt men daar werkelijk grootsch-gevoelde bladzijden, brandend, trillend van vrijheid en liefde, gesproten uit een edele en grootmoedig bewogen ziel. Maar zij laten die ziel maar terloops en onduidelijk ontwaren, zij laten den man slechts vermoeden: het grootste deel dier geschriften zet natuurlijk de anarchistische opvattingen en beschouwingen uiteen. Daar wil Kropotkin, eerst en vooral, het volk doen begrijpen dat het door den bourgeois gefopt wordt, en zonder het te weten belangen dient, die in strijd zijn met zijn eigen belangen; verder wil hij daar dat volk het ideaal voorhouden van een maatschappij, die niet meer op het gezag en het privaat-eigendom zou gegrondvest zijn, maar op aller deelhebben aan 't gemeenschappelijke kapitaal, en op de vrije overeenkomst van de individuen en de groepen. In die verklaringen van gedachten en grondbeginsels is er dikwijls iets afgetrokkens, een zeker willen-objectief-zijn, dat een deel der warmte, der wezenlijke waarheid eraan ontneemt. De anarchisten zijn eerst en vooral menschen van instinct en | |
[pagina 183]
| |
van gevoel, en daarom vernemen zij duidelijker dan de anderen de richting der diepe maatschappelijke stroomingen, de onbewuste verzuchtingen van het volk, de onderaardsche krachten die de toekomst scheppen. Het anarchisme heeft sommige kenteekens van 't godsdienstig geloof: zij die er voor ijveren hebben dezelfde bekeeringszucht als de geloovigen, en zijn natuurlijk tot profeteeren geneigd. Hun macht van overtuiging vloeit veeleer uit het gezag hunner persoonlijkheid, uit de emanatie hunner innerlijke vlam, dan uit de logiek hunner redeneering en de hechtheid hunner bewijsvoeringen. Toch zijn zij van hunnen tijd, dat wil zeggen dat zij ook alles willen ontleden, alles toetsen, alles beproeven, - in één woord, wetenschappelijk willen zijn! Dat is hun zwakheid: zij willen het onbewijsbare bewijzen, en daarbij gebruiken zij nog de methoden zelf van hun tegenstrevers! Zij vervallen in de gewone dwaling: zij beelden zich in dat alle waarheid op wetenschappelijke wijze kan bewezen worden, zij gelooven ook dat de sociologie een wetenschap is. Waar zij moesten prediken, daar redeneeren zij, soms zeer verkeerd. Zij willen een volledig wijsgeerig en maatschappelijk stelsel hebben, en ontleenen rechts en links de bestanddeelen ervan, zonder te bemerken dat zij dikwijls 't onvereenbare samenbrengen; de wijsbegeerte is hun zwakste zijde: zij maken een zonderling mengelmoes met de opvattingen der Fransche denkers uit de 18e eeuw, die van Guyau, van 't positivisme, van 't materialisme, - en wat voor een materialisme! dat van Ludwig Büchner! Gelukkiglijk komen hun waarheden uit een dieper gebied dan dat der woorden en der gedachten. Als zij zichzelf tegenspreken, als zij voor hun opvattingen niet altijd juist die verstandelijke uitdrukking vinden welke met het innerlijkste streven van hun wezen strookt, dan is dat grootendeels aan onze maatschappelijke omgeving te wijten. Doorgaans is er heden gebrek | |
[pagina 184]
| |
aan instinct, en het bewustzijn is nog niet voldoende gewekt. Vandaar dat onvolledige, dat tegenstrijdige in de hedendaagsche persoonlijkheden, vandaar die zielsstrijden waaraan al wie denkt thans lijden moet, en die zich naar buiten vertoonen onder den vorm van overprikkelbaarheid en zenuwaandoeningen. Om de anarchisten wel te begrijpen, om hun krachten te waardeeren, moet men ze kennen, ze aan 't werk zien, eerder hun daden dan hun geschriften bestudeeren. 't Is het leven van een der merkwaardigste onder hen dat we in dat Gedenkboek van een Revolutionair kunnen meêleven. Een schoon boek, echt, eenvoudig, oprecht! Een edelmoedig leven, rechtzinnig, vol, en dat, al groeiend tot zijn ouden dag, steeds breeder en breeder wordt! een leven, uiterlijk veelbewogen, romanachtig soms, in alle maatschappelijke standen geleefd, maar innerlijk één, en dat zich van kindsheid tot rijpheid van jaren logisch ontwikkelde, krachtens inwonende noodwendigheden, - het leven van een diep weerklinkende ziel, die geheel trilt, bij poozen, van verlangen en hoop, en met al zijn stemmen alle kreten van vrijheid en liefde beantwoordt. Wat heden nogal zeldzaam mag heeten, die autobiographie is geen psychologische zelfontleding: de schrijver wroet met het ontleedmes in zijn ikheid niet, en spreekt ons niet van zijn zielstoestanden. Hij beschrijft ons in welke omgevingen hij geleefd heeft, hij toont ons de zaken die hem getroffen hebben; wij wonen de tooneelen bij, die hem deden voelen, hoe slecht de tegenwoordige maatschappij ingericht is. Wij volgen hem, waar hij 't in zijn leerjaren telkens een eindje verder brengt op 't gebied der levensondervinding; wij volgen hem met genegenheid, - als wij nog eenvoudig en oprecht zijn, als wij nog niet geleerd hebben hoe men de waarheid ontduikt, dan worden wij om zoo te zeggen tegelijk met hem opgeleid. Geen nuttelooze uitwijdingen, geen declamaties in dit boek: al het essentieele wordt er gezegd in | |
[pagina 185]
| |
de beste bewoordingen en met dien toon van openhartigheid, die overtuigend op ons inwerkt. Dat boek is echt, als stof en als vorm: het is geoorloofd, andere gevolgtrekkingen dan de schrijver uit zijn opmerkingen en waarnemingen te halen; men kan laf zijn en zich de zedelijke gevolgen der feiten ontveinzen; maar die feiten zijn daar, onbetwistbaar, zichtbaar voor allen. Een dergelijk boek werkt op heilzame wijze in dubbel opzicht: het biedt de nog frissche zielen een mooi voorbeeld, en brengt nog eens onder de oogen der besturende klasse eenige harer onmiskenbaarste schanddaden. Daar hij uit een oude adellijke familie gesproten is, en in de voorname wijk van Moskou geboren, bracht Kropotkin zijn kindsheid door in een leefkring vol feudale vooroordeelen, een leefkring wiens bestaan in de 19e eeuw men moeilijk kan begrijpen, en die voor ons Westerlingen een achteruitgang van eenige honderd jaren zou beteekenen. De lijfeigenschap bestond nog, en de boeren werden niet voor beter aanzien dan het vee. De meesters hadden verbaasd opgekeken, moest men hun gezegd hebben dat hun slaven menschen gelijk zij zelf waren, menschen die dezelfde gevoelens als zij konden hebben. Maar de jonge Peter Kropotkin, evenals zijn oudere broeder Alexander, keek rond zich met den eenvoudigen en eerlijken blik der kinderen, wier geest nog niet vervalscht werd door de aangeleerde leugens (want het doel van wat men heden opvoeding noemt is verkeerd leeren zien). De knechts van den huize waren goed voor hem, hij was ook goed voor hen; vandaar, dat zij vertrouwen in hem stelden, en dat het hem mogelijk was, ze van nabij te zien, en hun diepliggende hoedanigheden te erkennen. Buiten, op de landerijen van zijn vader, kon hij de lijfeigenen met hun meesters vergelijken, en ondervinden hoeveel onderworpen zachtheid en goedheid er in hen lag, al werden zij gedurig onrechtvaardig en slecht behandeld. Van eenen anderen kant, de censuur mocht zoo streng zijn | |
[pagina 186]
| |
als zij maar wilde, de verboden boeken werden gelezen, de Europeesche gedachten werden binnengesmokkeld. Aldus volbracht zich op tweeërlei wijzen, door het lezen en door het beschouwen der omgevende wereld, de opvoeding van den jongen Kropotkin: in het kind kiemde reeds de man op. Toen hij vijftien jaar was verliet hij Moskou, om naar Petersburg in het ‘Pages-Corps’ te gaan studeeren: het was een eigenaardige militaire instelling, bijzonder aan het hof verbonden, en vooral door jongelieden uit den adelstand bezocht; er in opgenomen te worden was een eer die men zeer op prijs stelde, want het getal leerlingen was zeer beperkt, en het ambt dat zij bij de leden der keizerlijke familie te vervullen hadden, liet hun toe in 't vervolg naar een hooge betrekking te staan: gedurende hun laatste studiejaren dienden die jongelingen als pages aan het Hof, en namen deel aan alle feesten en plechtigheden Kropotkin, daar hij de eerste van zijn klasse was, werd page van Czar Alexander II. Hij kon hen, die Rusland bestuurden, van nabij gadeslaan, den drager der oppermacht, zijn raadsleden, zijn vleiers, degenen die zijn besluiten trachtten te beïnvloeden, zijn vertrouwen wilden hebben, of hem te beheerschen poogden. Toen hij uit het pages-corps trad was hij voldoende ingelicht: hij wenschte niet langer te Petersburg te blijven, en daar het hem vrij stond het regiment aan te duiden, waarin hij ingelijfd zou worden, verkoos hij de kozakken van de Amoer. Hij bracht verscheiden jaren in Siberië door, en leerde er een geheel nieuwe wereld kennen: hij zag dat de tuchtelingen dikwijls meer waard waren dan de eerlijke menschen die ze veroordeelden; hij begreep dat het daar, zooals overal, het bestuur was dat allen vooruitgang belemmerde, alle verbetering in den toestand van het land verhinderde. Eindelijk wijdde hij heel zijn tijd aan ontdekkingstochten, en gaf zich met drift aan aardrijkskundige navorschingen over, die hem bijzonder aantrokken. Weldra | |
[pagina 187]
| |
besloot hij den dienst te verlaten, daar hij zijn wetenschappelijke studies wenschte te volledigen, en van den anderen kant geen gevaar wilde loopen van door hooger bevel met het ‘bedwingen’ van den een of anderen opstand gelast te worden. Op 25 jarigen leeftijd kwam hij terug naar Petersburg, ditmaal om zich geheel aan de studie te wijden. Hij bezoekt de hoogeschool en brengt er eenige jaren door met het volmaken van zijn verstandelijke opvoeding: zijn aardrijkskundige werken worden hooggeschat; een gemakkelijke weg ligt voor hem open, alles belooft hem een schitterende wetenschappelijke loopbaan. En nu staat hij vóór dat afdoende oogenblik dat in 't leven van elken mensch voorkomt, dat oogenblik waar wij te kiezen hebben tusschen twee wegen die altijd meer van elkaar zullen afwijken, en ons in gansch verschillende richtingen zullen leiden, dat oogenblik waarvan heel ons levenslot moet afhangen: voor de meesten onder ons komt het zonder gerucht, het is daar, en niets verwittigd ons van zijn vreeslijk, zijn noodlottig gewicht. Dan is 't dat al onze vroegere ondervindingen, al onze daden, al de gedachten die we aanvaard hebben, al de gevoelens die we aangekweekt, al wat den onbewusten ondergrond onzer ziel uitmaakt, buiten ons weten aan 't werk gaat: ons besluit komt van dieper dan ons zelf, en openbaart beter ons wezen dan onze reden het vermogen. Gedurende den herfst van 1871 reist Kropotkin in Finland, met het oog op aardrijkskundige en geologische onderzoekingen: onverwachts verneemt hij dat het Aardrijkskundig Genootschap hem de plaats van secretaris aanbiedt. Daardoor wordt zijn maatschappelijke stelling verzekerd, hij zal zich voortaan geheel aan zijn lievelingsstudiën mogen wijden, hij zal daartoe alle gemak hebben. Maar hij denkt na, hij kijkt om zich heen. Wat zal hij aanvangen met de kennissen die hij opgedaan heeft? Zal hij den Finschen boer leeren wat het beste bebouwingsmiddel | |
[pagina 188]
| |
van den grond is, hem zeggen dat er bijzondere meststoffen zouden noodig zijn, verbeterde werktuigen, Amerikaansche machines, wanneer de ongelukkige ternauwernood genoeg heeft om te leven, wanneer de belastingen die hij betalen moet hem beletten aan wat anders te denken dan aan de vraag: hoe zal ik morgen kunnen bestaan? Zal hij van de wetenschappelijke cultuur van Rusland gaan spreken, terwijl de vrijgestelde lijfeigenen zich in ellendige omstandigheden bevinden, en tegen hoogen prijs een arm stukje grond moeten koopen? Waartoe die wetenschap die op mooie woorden zal uitloopen, en eigenlijk onvruchtbaar zal zijn? Waarom in theoretische beschouwingen verzonken blijven, terwijl men om zich heen heel een volk ziet, dat tot ellende en verstomping gedoemd wordt door de schuld van een opgedwongen regeeringsstelsel? Al die gedachten stroomen hem toe, terwijl hij de wonderbare landschappen aanschouwt die rond hem heen uitgestrekt liggen: ‘De menigte heeft kennis noodig; zij wil leeren; zij kan leeren. Daar, op den rand van de onmeetbare moraine die tusschen de meren loopt, als hadden reuzen die in aller ijl opgehoopt om de twee stranden te verbinden, daar staat een Finsche boer verzonken in de aanschouwing der prachtige meren, met eilanden bezaaid, die vóór hem liggen. Niet één dier boeren, hoe arm en ter neer getrapt hij ook zijn mag, zal die plaats voorbijgaan zonder te blijven staan om het schouwspel te bewonderen. Of daar, op den oever van een meer, staat een andere boer, en zingt iets zoo heerlijks dat de beste toonkunstenaar hem zijn melodie zou benijden voor haar gevoel en macht van mijmering. Beiden voelen diep, beiden peinzen, beiden denken; zij zijn bereid om hun kennis uit te breiden; geef hun die maar, geef hun alleen de middelen om wat ledigen tijd te verkrijgen. Ziedaar in welke richting, ziedaar het volk waarvoor ik werken moet. Al die zwaarklinkende woorden over den voor- | |
[pagina 189]
| |
uitgang van het menschdom, wanneer terzelfder tijd de vooruitgangsmannen verre verwijderd zijn van degenen die zij meenen voorwaarts te drijven, zijn eenvoudig drogredenen, uitgevonden door hen, die wel gaarne een kwellende tegenstrijdigheid van zich wilden afschudden.’Ga naar voetnoot(1) En Kropotkin weigert de plaats die hem wordt aangeboden. Die daad, die van zooveel vastberadenheid en van een klare bewustheid der maatschappelijke behoeften blijk geeft, verdient wel dat wij er ons wat langer bij ophouden. Een mooi voorbeeld voorwaar! zelden door die menschen gegeven, die in den goeden stand opgebracht werden, en tot de besturende klasse behooren! Men moest het den jongen bourgeois voorhouden, die met socialistische meeningen pronken. Hoevelen zien wij er niet, wier ‘libertaire’ overtuiging van om de twintig jaar, om dertig jaar op burgerlijk radicalisme uitloopt, om rond de veertig dikwijls nog lager te vervallen! Zeker, bij velen is die revolutionaire grootspraak maar als het uitslaan van een jeugdigen overmoed. Maar er zijn er, die ernstig onderzocht en nagedacht hebben, hun overtuiging is hecht gegrondvest en het schijnt of de nieuwe gedachten met hen opgegroeid waren, en werkelijk deel uitmaakten van hun persoonlijkheid. Ook is men zeer verbaasd, wanneer men ze eenige jaren later weer ontmoet en bemerkt dat zij op goeden weg zijn om bourgeois te worden, en de dwalingen hunner jeugd eigenlijk betreuren. Wat is er dan met hen omgegaan? Een kleinigheid: zij hebben hier of daar den tijdgeest ietwat toegegeven, zij hebben zich naar de eene of andere conventie geschikt, of een vooroordeel gehoorzaamd, om zich een langen en lastigen strijd te sparen, dikwijls ook uit zuivere traagheid, omdat zij meenden dat de zaak niet van gewicht was. En dat is voldoende geweest om ze ten onder te | |
[pagina 190]
| |
brengen: de ongelukkigen hebben niet gevoeld dat het beslissende oogenblik van hun leven gekomen was, en dat zij zich vóór den grooten kruisweg bevonden. Hun onbewuste wezen heeft hun gedrag bestuurd, heel het oorspronkelijke bourgeoisisme, dat zij verzuimd hadden van zich af te weren, is weer naar hun hoofd gestegen, al de geheime lafheden, al de zwakheden die men zichzelf niet bekennen wil, al de gevaarlijke toegeeflijkheid die zij in hunne ziel geduld hebben, werpen thans hun vruchten af. En zij zijn nu weer wat zij, buiten de grenzen van hun verstand, nooit opgehouden hebben te zijn. En die eerste toegeving, waar zij geen gewicht aan hechten willen, sleept er weldra tien andere achter zich, en daarna honderd, en duizend... Er moeten zooveel jaren niet verloopen, of hun geweten van weleer is volkomen verstikt. Wat kan men er aan helpen! Zij zinken, omdat zij wel zinken moesten, omdat zij dachten dat zij sterk waren, en eigenlijk waren zij zwak, omdat zij een verkeerd denkbeeld van zichzelf koesterden, omdat zij niet van edel ras zijn! Maar Kropotkin is een sterke, hij heeft niet voor den strijd teruggedeinsd, hij is moedig genoeg geweest om al de waarheid die hij in zichzelf droeg luid uit te spreken, en hij heeft gezegevierd zooals hij het verdiende. Ik zal in enkele woorden het verdere leven van Kropotkin samenvatten. Elkeen kan zich gemakkelijk de gevolgen van zijn innerlijk besluit verbeelden. Iemand die zoo oprecht en uit één stuk was als hij, en die zoo vastberaden wilde klaar zien en alle waarheid uitspreken, moest weldra door de ‘steunpilaren der maatschappij’ als gevaarlijk beschouwd worden. Eene reis door West-Europa, voornamelijk in Zwitserland, brengt Kropotkin's gedachten tot volkomen ontwikkeling: als anarchist keert hij terug. In Petersburg neemt hij deel aan de beweging die het puik der Russische jeugd meêsleept. Hij heeft voeling met het volk, hij tracht de werklieden te onderwijzen, te verlichten. Dit moet | |
[pagina 191]
| |
in 't geheim gedaan worden, want 't is al een misdaad voor de regeering. Spieën gaan overal meê, hij wordt beloerd, eindelijk herkend en aangehouden, - natuurlijk op bevel der almachtige politie. Hij blijft één jaar, twee jaar in de gevangenis, zonder dat hij vóór het minste gerecht gebracht wordt. Gelukkig wordt hem, dank zij de hooge betrekkingen zijner familie, bij uitzondering toegelaten zich met zijn aardrijkskundige werken onledig te houden; in een cel niet ver van hem is er een ongelukkige die krankzinnig wordt van eenzaamheid en werkeloosheid. Trots al zijn krachtdadigheid wordt hij zelf eindelijk ook ziek, zoo erbarmelijk is de hygiënische gesteldheid der gevangenis. Hij moet naar een ziekenhuis gebracht worden. Daar is het regime minder streng en met de hulp zijner vrienden gelukt hij er in, te ontvluchten. Het verhaal dier ontvluchting, op touw gezet als in een roman van Alexandre Dumas, is werkelijk aangrijpend, in den populairsten zin van 't woord. Kropotkin gaat over naar Engeland, dan naar Zwitserland en Frankrijk. Voortaan leeft hij alleen nog voor de verspreiding zijner gedachten, hij tracht het volk door woord en schrift op te leiden. Maar in West-Europa even als in Rusland is zulks een misdaad. De haat der Russische regeering vervolgt Kropotkin; Zwitserland wordt gedwongen hem over de grens te zetten, overal is hij door verklikkers omringd. In 1882 breekt te Lyon eene revolutionaire beweging uit, door de ellende der werklieden veroorzaakt. Kropotkin neemt er hoegenaamd geen deel aan, hij leeft ver van die stad, hij heeft geen betrekkingen met de opstandelingen. Om 't even! hij wordt aangehouden, en daar een jury hem ongetwijfeld had vrijgesproken, wordt eene wet opgedolven, die men onmiddellijk na de Commune uitgeschreven had, en krachtens welke iemand die tot de Internationale had behoord, tot vijf jaar gevangenis kon veroordeeld worden. Natuurlijk wordt hem het maximum der straf | |
[pagina 192]
| |
toegekend, en tegelijk met hem veroordeelt men een hoop menschen die nooit tot de Internationale behoord hadden, die er onmogelijk hadden kunnen aan toe behooren. Hier hond ik nog eens stil, en wil op de zaak aandringen. Het is noodig, op dergelijke feiten de aandacht te roepen, ze dikwijls te vertellen, ze gedurig te herhalen. Het is noodig die naar het hoofd te gooien der zoogezegd vrijzinnige bourgeoisie, die grootendeels uit schurken en huichelaars bestaat. Men moet aan die menschen, die altijd het woord vrijheid in den mond hebben, bewijzien dat zij liegen, dat die vrijheden vooraan in hun grondwetten geschreven evenveel leugens zijn, dat zij geene andere vrijheid dan de hunne gedoogen, en dat zij zonder dralen despotische middelen gebruiken, zoodra zij vreezen gestoord te worden in 't genieten van hunne door list of laagheid verkregen goederen. Men moet die bourgeois toonen, dat zij bereid zijn de wreedste wezens te worden, wanneer zij zien dat de maatschappelijke toestand, ten hunnen voordeele ingericht, de eenige waarvan hun vernepen brein het bestaan beseffen kan - op de eene of andere wijze in gevaar gebracht wordt, al was 't maar door het woord van een werkelijk eerlijk man. Men kan niet genoeg aan de misdaden herinneren, die zij gepleegd hebben of waar zij mede aan schuldig zijn, want zij zijn altijd bereid het klaarblijkelijkste te loochenen, en zich niet verantwoordelijk te erkennen voor wat met hun stilzwijgende inwilliging en goedkeuring gedaan wordt. Gelukkiglijk is Kropotkin ontsnapt aan al de wettelijke of onwettelijke moordpogingen tegen hem gericht. Hij heeft in Engeland eene zekere schuilplaats gevonden, en hij wijdt het beste deel zijner werkzaamheid aan het zelfbewuste bevestigen van het streven van heel zijn leven, aan de verdediging der zaak die voor hem de beste en schoonste verzuchtingen der menschen van heden voorstelt. Een edel en trotsch leven dat thans onder | |
[pagina 193]
| |
gezonde werkzaamheid afloopt, met óm zich de liefde en den eerbied van hen, die noch knechten, noch dommerikken zijn. Een leven door veel hindernissen gedwarsboomd, vol vreeselijke strijden, die een man als Kropotkin versterken als zij hem niet dooden kunnen, een heldhaftig leven dat met de zegepraal eindigt! Er is ten minste één soort van zedelijke sanctie voor ons leven: onze gewone gedachten, onze dagelijksche gevoelens, onze gebaren prenten langzamerhand een onuitwischbaar merk op onze gelaatstrekken, in onze oogen, op ons gelaat, in onze houding kan een oplettende waarnemer ontwaren of ons leven kleingeestig of ruim is geweest, of wij onze ziel met edele gedachten of met lage berekeningen hebben bezig gehouden. Beschouwt het hoofd van Kropotkin, gij, mijn gezellen, die bemint en oprecht zijt: niet waar, het trekt u aan, het spreekt u toe, het overtuigt u? Nietwaar, er is goedheid in die oogen, rechtschapenheid in dien blik, grootheid en heldere gerustheid op dat voorhoofd? De plooien der vroegere smarten zijn nauwelijks bemerkbaar, zoo krachtig straalt de innerlijke vlam uit dat gelaat. Is het niet waar, mijn broeders, dat hij onder ons behoort, dat hij geen woord moet zeggen om door ons herkend te worden, en dat gij tot hem moogt gaan, zooals hij zou gaan tot wie ook onder u, bij de eerste ontmoeting? Men kan hem belasteren, de bourgeois mogen hem beschuldigen van al de laagheden die hunne verbeelding zich altijd zoo spoedig voorstelt: maar hij hoeft zich maar te vertoonen, en al de ijdele leugens vervallen, al wie de waarheid kan voelen is ingelicht. Dergelijke levens behoeven geen ander commentaar. Leg de portretten van Kropotkin en van Reclus nevens die van Thiers of welk anderen typischen bourgeois, en gij zult weten aan welke zijde de waarheid is, aan welke zijde de leugcn. Geen onder u - zeggen wij, geen onder ons - zal er zich aan vergissen.
Maart 1900.
Jac. Mesnil. |
|