Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Renaissance en RomantiekDE moderne tijd, wien men zoo gaarne gebrek aan poëzie verwijt, is onder de hoogste zangen tot het leven ontwaakt, hij is met een vloed van poëzie geboren, zooals men er sinds eeuwen geen meer gehoord had, een vloed van poëzie die vroeger, in 't Europa van 't christelijk tijdperk, maar tweemaal met die rijke kracht was opgeweld. Men heeft al dikwijls gepoogd, door wetten te verklaren, op welk oogenblik groote dichters in 't leven der naties plegen op te treden. Toen het Duitsche rijk werd gegrondvest, werd algemeen verwacht, dat op de staatkundige herwording een nieuwe bloei van poëzie en kunst zou volgen. Dat is tot nog toe ongelukkiglijk niet het geval geweest, en men kan soms door liefhebberende geschiedphilosophen duidelijk hooren bewijzen, dat het ook niet zijn kon, dat zulk een bloeitijd alleen dan ontstaat, wanneer politische en maatschappelijke strijden nog stil liggen; en als voorbeeld wordt juist de tijd der Duitsche klassieken aangehaald. Maar in Hellas kwam de hoogste bloei na de Perzenoorlogen, in Engeland na 't einde van den Rozenoorlog, tegelijk met het opleven der staats- en handelsmacht van 't land, in Italië duurde de bloeitijd twee honderd vijftig jaar, midden in de heftigste strijden en de vreeslijkste scheuringen, in Rome ving hij aan, toen het rijk begon te vervallen, in Duitschland, toen het verval ten einde raakte en de politische | |
[pagina 153]
| |
wedergeboorte al naderde, in Skandinavië honderd twintig jaar na den val der staatsmacht. Wij doen maar best, te bekennen, dat we daarvan niets af weten; onze zoogezegde historische ‘wetten’ staan alle op zeer zwakke voeten. De stroomen der geestesbewegingen gelijken die holen-rivieren in de karststreken: wij volgen ze zoolang we er langs kunnen gaan, dan verdwijnen zij plots en wij kunnen ternauwernood opsporen, waar ze weer aan het daglicht komen; waar zij in den tusschentijd onder de aarde gevloeid hebben, dat kunnen we niet nauwkeurig zeggen. Dit toch is zeker, één der dichterlijke hoogtepunten der wereldgeschiedenis werd bereikt in 't ondergaan der vorige en 't begin dezer eeuw. Dat tijdperk wordt in de literatuurgeschiedenis der Engelschen, Franschen en Italianen het tijdperk der romantische school genoemd. Alleen in Duitschland, waar de ontwikkeling der uitstekendste dichters een andere was, wordt dat tijdperk het klassieke genoemd, ofschoon de literatuurgeschiedenis daar ook een evenwijdig-loopende romantische beweging aanwijst. Dat opleven ontstaat zoo gelijktijdig, zoo heftig en trots het geweldig onderscheid met zoo overeenstemmende kenteekens in alle Romaansche en Germaansche landen, dat de eenheid der beweging niet betwijfeld kan worden. Maar dat die juist in Duitschland zich in een klassische en een romantische splitst; is een verschijnsel van groote wereldhistorische beteekenis. Ook de Engelschen, de Franschen, de Italianen onderscheiden in hun letterkunde werken der klassische en der romantische school; maar bijzonder is het, dat die twee richtingen in Duitschland gelijktijdig optreden, terwijl bij de andere volken - althans naar de gewone opvatting - eenige eeuwen tusschen den bloei der eene en de heerschappij der andere liggen. De vraag, wat dat onderscheid, door al die naties op gelijke wijze gemaakt, beteekent, is al te dikwijls gesteld en beantwoord geweest. Maar andere vragen, die wel- | |
[pagina 154]
| |
licht nog gewichtiger zijn, de vraag, waar die verscheidenheid in de ontwikkeling van het Duitsche volk en van zijn naburen vandaan komt, de vraag, inhoever de klassische en de romantische richting in Frankrijk en Engeland in dezelfde verhouding tot elkaar staan als de klassische en de romantische beweging in Duitschland, die vragen zijn, zoover ik weet, maar hier en daar even aangeraakt geweest. En hier sluit zich de verdere vraag aan, hoe men tot die verdeeling en die benaming gekomen is, dit wil niet zeggen door wie en wanneer de woorden voor de eerste maal gebruikt werden,Ga naar voetnoot(1) maar welke diepe psychologische en kultuurhistorische stroomingen in de geesteswerken, die aldus geklassificeerd werden, en in de kritici, die ze aldus klassificeerden, werden uitgedrukt. Goethe heeft het woord en het begrip der wereldliteratuur gegeven, maar eene geschiedenis der wereldliteratuur zou eerst moeten geschreven worden. Ik bedoel niet een encyclopaedisch werk over de geheele literatuur van alle volkeren en tijden, wat de maat van 't menschelijk kunnen al te zeer te boven gaat. Maar de ontwikkeling dier volkeren, die de scheppers en de dragers onzer hedendaagsche beschaving zijn, - en dat zijn de Germaansche en de Romaansche volkeren - heeft zooveel onderling | |
[pagina 155]
| |
onoplosbare betrekkingen, dat de literatuur- en kultuurgeschiedenis van één dier volkeren eigenlijk niet mogelijk is. Het is, of men een stuk uit een tapijt zou snijden en zoomen, om het als een geheel te laten doorgaan: de versiering zal als onverstaanbaar brokstuk verschijnen; of 't is of men zich, bij de studie der geschiedenis van een oorlog, ging beperken tot de bewegingen van een enkel legerkorps. De Germaansche en Romaansche volkeren hebben ééne geschiedenis. En stellig, niemand schrijft heden nog de literatuurgeschiedenis van een volk zonder op de buitenlandsche invloeden te letten; maar tot nog toe werd alleen Taine's ‘Geschiedenis der Engelsche Letterkunde’ van een werkelijk wereldhistorisch standpunt uit geschreven. Goethe heeft de geschiedenis der wetenschappen met een groote fuga vergeleken, waarin de stemmen der volkeren de eene voor en de andere na te voorschijn komen; en met die woorden van Goethe leidde Hettner zijne Geschichte der Literatur des 18n Jahrhunderts in. Maar in zijn werk klonken slechts drie stemmen: die der Engelschen, der Franschen en der Duitschers. De machtige stem, die deze vóórschalde, en die hij, al was zij in de 18e eeuw verstomd, toch als grondtoon aller moderne beschaving in zijne inleiding had moeten melden, de stem van Italië, heeft hij klaarblijkelijk niet voldoende gewaardeerd. Hij heeft den stroom niet ver genoeg naar zijne bron toe opgevolgd. En dit was ook vroeger haast niet mogelijk. Wij vinden wel hier en daar een woord, dat op den echten gang der zaken zinspeelt, als den door Hettner zelf aangehaalden zin van Pope: ‘Van Italië uit breidden zich de kunsten over het Noorden heen’. Maar die voor 't eerst zulke zinnen uitspraken hechtten er bij lange niet het gewicht aan, dat zij in waarheid hadden, de samenhang was hun geenszins duidelijk. Eerst het baanbrekende werk van Jacob Burckhardt heeft ons het volle bewustzijn van den samenhang der Europeesche kultuurbeweging mogelijk gemaakt. Daar nu in | |
[pagina 156]
| |
dit artikel zal getracht worden dien samenhang te schetsen, of, om bij het vroeger gebruikte beeld te blijven, den loop der onderaardsche strooming aan te duiden, zoo moeten we in de eerste plaats naar den oorsprong en naar de bronnen teruggaan. Na den ondergang van 't Romeinsche rijk door de volksverhuizingen, kwam over Europa die reeks ontzettende en kultuurverdelgende eeuwen, die Taine ‘l'affreuse nuit du moyen-âge’ noemt. Ontzettend was die tijd vooral voor de oude kultuurlanden, want in de overige deelen van Europa zal het er wel tevoren niet beter uitgezien hebben, en wat voor de antieke wereld het neerdalen van den nacht was, was voor Noord-Europa de eerste morgenschemering: bij een schraal licht ontwaren we voor de eerste maal iets in een gebied, waar vroeger volkomen duisternis en chaos was. Wat ons een vreeslijk moorden en vernielen dunkt, nauwelijks ingetoomd door den nieuwen, onbegrepen godsdienst, dat is eigenlijk het eerste levensgegolf in Midden-Europa: de beschaving der Middellandsche zee verschuift naar het Noorden. In de stormen en oorlogen dier eeuwen worden de overblijfselen van 't ontaarde antieke wezen geheel vernietigd en vertrappeld. Germanen, Hunnen, Noormannen, Hongaren, Saracenen om de beurt, vernielen en verbranden naar hartelust, maar gedurende die lange barbaarsche strijden gaat hun eigen ontwikkeling voort, en de meest begaafde rassen onder hen nemen zelfs die laatste overblijfselen der antieke beschaving als eerste kiemen der hunne over. En daar het nieuwe volkeren zijn, die in de wereldontwikkeling de overhand nemen, en daar een nieuw geloof, dat wil zeggen een geheel nieuwe wereldbeschouwing, hun zielen beheerscht, zoo draagt deze ontwakende beschaving een geheel nieuw karakter, of eerder, twee nieuwe, van aard verschillende maar wonderbaar saamgesmolten karaktertrekken: zij is uit Semitisch-Oostersche en Arisch-Germaansche bestanddeelen samengesteld, de vroegere | |
[pagina 157]
| |
Middeleeuwen vertoonen een wezenlijk christelijk-Germaanschen stempel.Ga naar voetnoot(1) Germanen hebben overal de oude Latijnsche landen onderworpen, de rassen vermengd en herschapen, de staatkundige en maatschappelijke vormen grondig veranderd. Uit de puinhoopen der antieke wereld heeft zich een instelling gered, zelf een eigenlijk on-antieke, Oostersche schepping - de Roomsche Kerk. Haar danken de krachtige Germaansche barbaren den eersten beschavenden invloed; zij doet hun tevens den sleutel der antieke kultuur, de Latijnsche taal, aan de hand. Zij heeft dien sleutel bewaard, zonder duidelijk te weten welke waarde hij had; daar zij pas uit den kamp met het heidendom kwam, kon zij lastig goedkeuren, dat men zich met de heidensche literatuur bezig hield. Zes eeuwen lang duurt die duistere schemering; te vergeefs heeft het uitstekend genie van Karel den Groote gepoogd een hernieuwing der oude studiën, een verheffing der algemeene beschaving door te drijven: een beweging, die van dit enkel groot vernuft en van zijn onmiddellijke omgeving uitging, en die men dikwijls de ‘middeleeuwsche Renaissance’ heeft genoemd; maar de tijd was er niet rijp voor, zijne instellingen vervielen dan ook spoedig, alleen door enkelen nog begrepen en voortgezet, en de barbaarschheid der 9e en 10e eeuw lijkt nog grooter dan die der voorgaande eeuwen. Doch, in die zes eeuwen is de herschepping van Europa voltrokken. De heerschende Germaansche rassen zijn door de talrijke onderworpen Latijnen en verlatijnschte Kelten nagenoeg opgeslorpt | |
[pagina 158]
| |
geworden, hun Germaansche stempel is verloren gegaan, alleen de Duitsche namen der adellijke geslachten en de veranderde politische en sociale instellingen, vooral de algemeene doordrijving van het leenstelsel, toonen hoe machtig de Germaansche doorsijpeling in alle landen van Europa gewerkt heeft. De Latijnsche taalstam heeft zich in de Romaansche stammen opgelost. De christelijk-feudale staten met hun ridderwezen, hun geestdrift voor het kruis, hun wilde, strijdlustige, ruwe bevolkingen, hun avontuurlijke, ruw-sterke, groteske vormen, zijn ontstaan. Want die wereld heeft wel vormen, en zelfs zeer duidelijk gekenmerkte, maar toch niet wat wij een kultuur zouden noemen. En nu wordt het op ééne plaats klaar. In Zuid-Frankrijk, met het glanzend wereldgezinde ridderwezen van Provence, met den bloeienden burgerstand zijner steden, met zijn vranke godsdienstige vrijzinnigheid, met zijn verfijnde levensvormen en eindelijk met de geheel nieuwe dichtkunst die er voortgebracht werd, is in de 11e eeuw de Europeesche kultuur feitelijk ter wereld gekomen. Er zijn zeker in de wereldgeschiedenis geen scherp bepaalde grenzen, maar daar, en in dien tijd, begint die omschepping, die we later, als zij in vollere vormen ontwikkeld wordt, en door een tweede bestanddeel van onvergelijkelijke beteekenis versterkt, de Renaissance noemen. Want deze nieuwe Provençaalsche kultuur is van de Oudheid bijna gansch onbeïnvloed gebleven. Zij is een vrucht der middeleeuwsche ontwikkeling. Hare dichtkunst is wezenlijk een uitbloeiing van 't ridderwezen, en reeds Diez heeft ze de ‘oudste romantische dichtkunst’ genoemd. Het is bekend, hoe die kultuur, door het toedoen der Kerk, welke zij over 't hoofd ging groeien, door de zuivere en vromere bewoners van Noord-Frankrijk in de Albigenzenoorlogen met barbaarsche woede weer vernietigd werd. Maar te vergeefs werd de vlam op die eene plaats uitgetreden, zij sloeg reeds door | |
[pagina 159]
| |
heel Europa uit. In krampachtige zielestrijden hadden Berengar van Tours, Abaelard, Roger Baco, getracht hunne waarneming en logica met het dogma te doen strooken, zonder daarom de vervolging, den brandstapel zelfs te ontgaan. De stoutere denkers der 13e eeuw aanvaardden alle gevolgtrekkingen, en weldra wemelde het van twijfelaars en ketters. Het vrije denken was ontwaakt, en men hoeft maar het trotsche aan den Schepper gerichte Sirventes van Peire Cardinal te lezen, om te zien, welke hooge vraagstukken de dichters aangrepen, en hoe onversaagd zij die durfden beantwoorden.Ga naar voetnoot(1) Overal waren de steden opgebloeid. De demokratie was geboren en in 't jaar 1155 stierf de eerste martelaar der vrijheid, Arnaldo van Brescia, op den brandstapel. In wilde veldslagen dwongen de Lombardiërs van de machtigste keizers en de moedigste krijgslieden der wereld hun vrijheid af. ‘De 13e eeuw’, zegt Gregorovius, ‘is één voortdurende groote omwenteling’. Omwenteling, Hervorming en Renaissance zijn drie woorden, die door zin en inhoud nauw samenhangen. In het kort, die drie woorden omvatten de geschiedenis van Europa van 't begin der 12e eeuw tot heden toe. En die drie bewegingen wortelen in dien tijd. In den overgang der ‘Naturalwirtschaft’ tot de ‘Geldwirtschaft’ vond de geduchte omwerping hare oekonomische uitdrukking. De menschen beginnen weer vreugde aan de wereld te beleven, en die vreugde in woorden te uiten, de duizendvoudige vormen van 't hen omringende weer te geven; het krachtig gevoelde leven drukt zich uit in de opnieuw ontwakende kunst en poëzie. In Provence, Castilië, Frankrijk, de havens van Sicilië en Lombardije, evenals in die van 't Duitsche | |
[pagina 160]
| |
rijk, weerklinken de liederen der Troubadours en Minnezangers. Het is klaar, dat die nieuwe kunst die gedachten en gebeurtenissen tot onderwerp nam, welke door zoo vele eeuwen heen het leven der Middeleeuwen beheerscht hadden, en die eerst nu zich begonnen te vervormen. Die stoffen en hare opvatting, het bijgeloovige, wonderminnende, groteske, avontuurlijke - men zou hier al het uiterlijk en geestelijk leven der Middeleeuwen moeten opsommen - dit alles, met zijn eigenaardigheid, zijn bijzonderen stempel, is 't, wat men heden ‘romantisch’ noemt. Kortom, alle bestanddeelen, die de Middeleeuwen in onze toen ontwakende beschaving gelegd hebben, de quintessentie van het Middeleeuwsche, wat in het opzicht van beschaving waarde heeft, geeft het woord ‘Romantiek’ zijn veel omvattende beteekenis. Wie ‘Romantiek’ zegt, zegt ‘Middeleeuwen’. De architektonische uitdrukking, welke die tijd voor de gebouwen van zijn gilden, van zijn godsdienst, van zijn vorsten vond, is de zoogezegde Gothische, de bijzonder romantische stijl. Het woord ‘Gothisch’ werd in de vorige eeuw menigmaal in den zin van ‘romantisch’ gebruikt,Ga naar voetnoot(1) en hoeveel de ‘Romantieken’ van onzen tijd naar de Gothiek en de Middeleeuwen omgekeken hebben, is bekend. Gregorovius vergelijkt de Divina Commedia met een Gothischen dom, Carlyle noemt Dante den spreker der Middeleeuwen, en zegt dat tien zwijgende eeuwen in zijn gedicht hare stem hebben gevonden. Burckhardt heeft hem als den eersten modernen dichter gekenmerkt. En deze schijnbaar zoo strijdige opvattingen bewijzen alleen, hoezeer hij aan de kentering | |
[pagina 161]
| |
van twee wereldgetijden staat, en hoezeer die tijd der herschepping zich door hem heeft uitgedrukt. Dante is de dichter der Vroeg-renaissance, en de Renaissance, dat wil zeggen het wederopleven der volkeren van Europa tot de levensvreugde, de vrijheid en de kunst, droeg in haar eersten aanvang een wezenlijk romantischen stempel. Misschien in geen enkel land, van Italië afgezien, was de bloei der Romantiek zoo heerlijk als in Duitschland. De Provençaalsche dichtkunst kan zich met de Duitsche in het opzicht van rijkdom en diepte niet meten. Eenen Wolfram von Eschenbach, eenen Walther von der Vogelweide kan Provence niemand ter zijde stellen. Maar zoo hoog als die bloeitijd reikte, zoo snel en volkomen was ook het verval. De Kerk voelde het gevaar, waarmee die stijgende beschaving haar bedreigde. Het zelfstandige denken en de wereldvreugde konden het met haar stelsel niet schikken. Een godsdienstige vrijzinnigheid, waar men vroeger geen besef van had, verbreidde zich overal; de eerste dichters en denkers predikten een menschelijke verdraagzaamheid, zooals eerst de 18e eeuw ze weer huldigde, en het is historisch geheel juist en voor de analogie en den samenhang der tijden beteekenisvol, dat Lessing zijn Nathan in de 13e eeuw liet spelen. De wereld dreigde toen reeds, zich van de voogdij der Kerk te bevrijden. Maar altijd, als de hiërarchie en het geestelijke absolutisme der Roomsche Kerk het meest bedreigd was, kwamen haar vrijwillige legers van geestdriftige en dwepende broederschappen ter hulp; zooals in de 16e eeuw de Jezuiëten, zoo vochten in de 13e de Franciscanen en de Dominicanen voor de geestelijke reactie. Evenwijdig met den zegevierenden strijd der pausen tegen de Hohenstaufen, verliep en strijd der geestelijkheid tegen het ridderwezen. De Inkwisitie was een snel en ontzettend wapen, de predikheeren ijverige werktuigen, - en in Provence als in | |
[pagina 162]
| |
Duitschland is de stoute ridderlijke geest en zijne dichtkunst spoedig en tot in den grond verstikt gewordenGa naar voetnoot(1). De Duitsche dichtkunst kon voor de 18e eeuw niet herleven, gedurende vijf eeuwen heeft zij niets voortgebracht, dat in 't opzicht der kunst volmaakt mag heeten. En dat is een vreeslijke scheur die door de Duitsche kultuurgeschiedenis gaat: de schoone gestadigheid der voortbrenging, zooals wij die in Frankrijk, in Engeland, in Griekenland vinden, is daar niet voorhanden. De Duitsche Renaissance mocht zich niet verder ontwikkelen. In een ander land werd de groote taak vervuld. In de gemeenebesten van Italië ontwikkelde zich de moderne beschaving. De pausen, die de demokratische en revolutionaire bewegingen overal bestreden, die de Magna Charta van Engeland, pas verschenen, in den ban deden, begunstigden de republikeinsche ontwikkeling in Italië, omdat die haar als bolwerk tegen de keizers diende. Ook heeft de hiërarchie nergens zoo weinig werkelijke macht bezeten als in Italië. En daarbij nam de Italiaansche geestelijkheid nogal spoedig de gedachten der nieuwe kultuurbeweging over, zeer ten nadeele harer godsdienstige vastheid, maar ten onmetelijken voordeele van letterkunde en kunst, die hier door alle machtfactoren bevorderd werden. In de menigvuldigste vormen der vrijheid bloeiden de steden tot een rijkdom op, zooals er het arme Europa der Middeleeuwen geen gekend had. Florence werd het middelpunt van 't nieuwe leven. Reeds de minnepoëzie en het epos hadden hier een gansch andere hoogte bereikt, een gansch anderen vertegenwoordiger gevonden, dan in 't Noorden. De dichter, die hier de | |
[pagina 163]
| |
Middeleeuwen met den Nieuwen Tijd verbindt, de diepzinnigheid en de innigheid van 't katholieke mysticisme en de duistere norschheid der Gothiek met de psychologie en de plastiek der moderne dichtkunst vereenigt, staat in zijn lyriek als in zijn epiek onbereikbaar hoog boven alle Europeesche dichters van zijnen tijd. Al brengt zij geen tweeden dichter als Dante voort, - altijd hooger stijgt na hem de Italiaansche beschaving. Altijd rijker bloeien de steden op en verfijnt het leven, en als honderd kleinere vlammen scharen zich de glanzende tyrannenhoven om het groote licht, dat van Florence uitstraalt. En nu verschijnt hier het tweede bestanddeel in 't ontwakend beschavingsleven van Europa. Tot nu toe was alles vrucht en uitdrukking van 't Middeleeuwsche, 't ridderlijk-godsdienstige, christelijk-feudale verleden, een vrucht der afgeloopen laatste duizend jaar, kortom, het was loutere Romantiek geweest. En thans treedt overweldigend de nu eerst door de helderder zinnen begrepen Oudheid, het werk van vroeger duizend jaren, in het leven op; de vrucht die zoo lang ongewaardeerd, maar onverdord was blijven liggen, spreidt nu duizendvoudig haar zaad uit. De stille gestalte van Petrarca gaat hier als baanbreker vooraan. De schrijvers der Oudheid worden de een voor, de andere na, ontdekt en bestudeerd, de kunstwerken uitgegraven; met den val van Constantinopel komen de Grieksche leeraars naar Italië; Aristoteles, die de wijsbegeerte der Middeleeuwen beheerschte, wordt vervangen door een veel kunstrijker wijsgeer, Plato. Er ontstaat een heftige tegenwerking tegen het ascetisme van 't middeleeuwsch Christendom, tegen het monnikkendom, tegen de beschouwing van deze aarde en dit leven als een waardeloozen overgang van beproeving en voorbereiding. Een wilde vreugde om het leven, om de schoonheid, om de kracht, om de gansche volheid van natuur en bestaan kenmerkt het tijdperk; een maatlooze ontwikkeling van 't afzon- | |
[pagina 164]
| |
derlijk individu, de diepe behoefte van elken eenling om zijn wezen in de dingen om zich heen uit te drukken - en dit is juist de drang der kunst in den mensch. Nooit is er een tijd geweest, die zooals deze voor de kunst gemaakt was, nooit een, waarin de kunst zich zoo overrijk ontvouwd heeft. Men heeft de Renaissance vaak eenzijdig als de wedergeboorte der Oudheid opgevat. Zij heeft steeds beide bestanddeelen in zich vereenigd. Zij was een nieuw opleven der volkeren van Europa, vooral van 't Italiaansche volk; en dit onstuimig nieuwe leven dat de volkeren doordrong, neigde van zelf naar de heidensch-zinnelijke schoonheid der Oudheid. Maar zij vergat nooit haar christelijk-middeleeuwsch verleden. Zij vereenigde beschavingselementen van beide wereldbeschouwingen tot één prachtige, wonderbaar saamgestelde beschaving. Twee heerlijke stroomen vloeiden om zoo te zeggen in ééne kom te zamen. Zij nam alle schatten der Oudheid: de rein klassische taal, de hooge kunst, de klare wijsbegeerte, de wereldbeheerschende overleveringen met geestdrift over - maar de eigen hartstochtelijke begaafdheid van 't Italiaansche ras, zijn eigen nieuwe melodische taal, de diepe geheimen der christelijke religie, het kunstkarakter van den katholieken godsdienst, de herinneringen aan het ridderwezen met zijn strijdlust en liefde, spelen geen geringer rol. Steeds ziet men het klassieke zich nevens het romantieke ontwikkelen.Ga naar voetnoot(1) Petrarca zelf, die zijn tijdgenooten den weg | |
[pagina 165]
| |
der Oudheid wees, die den nieuwen stroom uit zijn duizendjarig ijs verlost heeft, die Europa de klassische kunst heeft gebracht, bracht ons ook in zijn liederen aan Laura de nieuwe romantische sentimenteele minnepoëzie, welke de Oudheid niet gekend had. En al de groote dichters, die op hem volgden: Bojardo, Ariosto, Pulci en Tasso schreven romantische epopeeën, al zijn die ‘van den geest der Renaissance doordrongen’ (Gaspary). Dit geldt nog meer van de beeldende kunst, die zoo geheel door christelijke stoffen beheerscht was, in 't bijzonder van de schilders der Vroeg-renaissance; want bij de latere werd de christelijke stof door de heidensche behandeling overweldigd. En zoo vertoont het toch weer den historisch klaren samenhang, dat de retrospektieve Romantiek van onze eeuw, tegenover de groote schilders der Hoog-renaissance, tegenover Michelangelo en Rafaël, de praerafaëlieten begon hoog te schatten. Gedurende twee honderd vijftig jaar staat Italië, stralend van pracht en schoonheid, aan het hoofd der Europeesche beschaving, en al de barbarenlanden in West en Noord namen er veel van over. Laat en langzaam bereikte ook hen de beweging, en de wijze, hoe zij zich uitbreidde, en de uitslagen, die zij op nieuwen bodem en in andere rassen opleverde, zijn belangrijk genoeg. Naar Duitschland sloeg eigenlijk maar één golving der Renaissance over, de geleerde, het humanisme. Al het overige werd door een andere beweging verslonden, die op Germaanschen bodem hare bron heeft, en die de Renaissance, hoe vijandig zij zich ook tegenover haar gesteld heeft, toch nader verwant is, dan men gewoonlijk gelooft. Ik meen de Hervorming. Renaissance en Hervorming waren als twee zusters, die, nauwelijks ter wereld gekomen, elkaar reeds bestreden, en bestrijden | |
[pagina 166]
| |
moesten. Taine zegt met recht: ‘Alle vruchten der Renaissance waren verloren gegaan zonder de Hervorming’. Het slachtoffer van de noodwendige botsing was vooral Duitschland. Daar nam men de zaak van beide zijden het ernstigst en bitterst op. Nergens werden de godsdienstoorlogen zoo lang en zoo woedend doorgedreven als in Duitschland. Elke opkiemende beschaving werd daardoor neergetreden, en, vergeleken bij de andere landen, bleef het geestesleven van Duitschland bijna drie eeuwen ten achter. In Duitschland heeft de geest der Renaissance eerst met Goethe zijn intrede gevierd. Frankrijk, dat wil zeggen Noord-Frankrijk - want het zuidelijke, Provençaalsche deel had een eigen beschaving, en behoorde politisch tot het Duitsche rijk - had reeds in de 12e en 13e eeuw een zekeren invloed op Europa uitgeoefend: de Universiteit van Parijs was ten tijde der scholastiek het wetenschappelijk middenpunt van Europa geweest, en menig voorlooper van den nieuwen geest heeft daar gewerkt en werd daar vervolgd. De Gothiek schijnt in Frankrijk te zijn ontstaan. Het ridderepos - de meest gewilde stof der Romantiek - werd hier voor het eerst opgesteld, wel is waar op zoo drooge wijs, dat zelfs Fransche kritici zijn dichterlijke waardeloosheid herkennen. Dat het de gansche wereld door ijverig gelezen werd, bewijst alleen hoe grof de smaak in de Middeleeuwen toch was. Met Frans I dan hield de Renaissance in Frankrijk haren intocht, juist op het oogenblik dat zij in Italië uitstierf. Hare kunst verleende aan het hof een lichten, uitwendigen glans, haar geest drong diep in de zielen der menschen, zij deed een ‘storm van honderd jaar’ ontstaan, doch haar uitdrukking in kunst vond zij niet. Met een enkele groote uitzondering - Rabelais - vervielen de dichters van den tijd tot een beperkt en flauw klassicisme. De steeds wassende despotische invloed van het hof vermeerderde de conventie en de stijfheid van den vorm, en | |
[pagina 167]
| |
doodde den ongebonden geest van natuur en leven, die nauwelijks weer was opgerezen. En zoo vinden we dan, dat de Renaissance zich alleen in Noordwest-Europa met evenveel rijkdom en kracht openbaarde als in Italië. In Vlaanderen de beeldende kunst, de Nederlandsche Renaissance, met Rubens als hoogtepunt, in Engeland de poëzie. In Engeland hadden de protestantsche bewegingen sinds lang aangevangen, waren met geweld onderdrukt geweest, hadden in het volk verder geglommen, en nu, onder Hendrik VIII, nu dat men van den troon uit de Hervorming tegemoet kwam, wat in geen ander land het geval geweest was, werd Engeland als op eenmaal protestansch. De godsdienststrijden in Engeland zijn - al werden er genoeg menschen onthoofd en verbrand - in het opzicht van heftigheid met die van het vasteland niet te vergelijken. Zoo ontstond dus in Engeland de bloeitijd der Renaissance eerst na de Hervorming, maar op een oogenblik, toen de protestantsche geest de hoogere en op verstandelijk gebied wetgevende kringen nog niet doordrongen had, toen die veeleer nog van kunstig-zinnelijke levensvreugde vervuld waren. De vruchtbaarheid van het tijdperk was onvergelijkelijk, de literatuurgeschiedenis der Engelsche Renaissance telt bij de driehonderd dichters van naam, en meer dan vijftig, die in kleine landen of literair-arme tijden voor groote dichters zouden gelden. Één heeft ze allen overtroffen: Shakespeare, en zie: Carlyle ziet in hem de hoogste vrucht van het Katholicisme in Engeland, Taine de volledigste uitdrukking der Renaissance, Hettner de belichaamde Romantiek der Middeleeuwen. En allen hebben gelijk, want al die bestanddeelen zijn in hem vereenigd. Renaissance en Romantiek zijn vereenigd, waar een volmaakte vrucht moet ontstaan. Shakespeare staat aan het slot der middeleeuwsche geschiedenis van Engeland, gelijk Dante op den drempel van den nieuwen tijd in Italië. Twee dingen hebben de Italiaansche Renaissance | |
[pagina 168]
| |
ten onder gebracht, hare eigen wilde bandeloosheid, het gebrek aan elk zedelijk houvast, en de vervolging door de katholieke Tegenhervorming. Op dezelfde wijs ging de Engelsche Renaissance ten gronde door haar eigen overdaad en de groeiende heerschappij van den puriteinschen geest. De twee reacties werkten samen. Een toestand als die der Renaissance kon het niet uithouden. Een mensch kan den voortdurenden roes niet verdragen, den roes van hartstochten en genot, en vooral niet den meest uitputtenden van alle, den roes der geestelijke en dichterlijke voortbrenging, die de hersens gedurig in brand houdt; een volk kan dat evenmin. De uitputting moest daarna komen, en zij kwam. Andere belangen treden op den voorgrond, voornamelijk godsdienstige en staatkundige. Aan de Renaissance en de Hervorming sluit zich weer de omwenteling aan. Vraagstukken van recht en geloof verdringen alle andere. Nu komt de tijd der puriteinen, de tijd van Cromwell, en voor de eerste maal wordt een koning door zijn volk gerecht.
(Slot volgt.)
Karl Federn. |
|