Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 3
(1898)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
In 1498IN de lente, 's avonds, na eenen dag te midden van de meesterwerken der florentijnsche kunst doorgebracht, ging ik somwijlen, met wat vermoeide, van machtige aandoeningen overstelpte ziel, zitten onder de breede gewelvenvlucht der Loggia dei Lanzi. Daar, in het schemeruur, verlost van het storende zicht der toeristen en de lastige aanbiedingen der ciceroni, kon ik me aan mijn droomerijen overgeven, en liet ik mijne nieuwe indrukken, straks nog samengehoopt en verward, een voor een loskomen en opklaren in het halfdonker des avonds. Ik was daar in 't hart zelf van Florence, tegenover het Palazzo della Signoria, dat oude gemeentehuis dat weleer, in omwentelingstijd, den magistraat tot vesting diende, en nog heden, met zijn hoogen vierkantigen toren en zijne uitgetande schietgaten, een streng en ietwat norsch uitzicht bewaart, - en ik poogde in die gunstige omgeving de schimmen der verleden tijden op te roepen. Ik was het hinderlijke gewoel der hedendaagsche stad vergeten: ik had den heelen dag midden in de florentijnsche 15de eeuw geleefd, in een wondere lucht, gansch doordrongen van de ziel der groote kunstenaars. En nu kreeg ik lust om gemeenzamer met die menschen om te gaan, hun dagelijksche bezigheden te kennen, deel te nemen aan 't volksleven rond hen. In het diepste van hun werken voelen wij dat leven kloppen, maar op hun oppervlakte verschijnt het ons alleen gelouterd, opgehelderd en verheerlijkt in de essentie zelve zijner schoonheid. Alleen de kunstenaar kan ertoe komen, het leven zóo te zien; | |
[pagina 312]
| |
de onmiddellijke werkelijkheid vertoont zich in een ander licht, in een ander perspectief. In de gewone omstandigheden zien we slechts het toevallige des levens; er zijn uitzonderingstoestanden noodig, hevige smart of vreugd die ons tot onszelf wakker roepen, om ons zijne diepe strooming te laten voelen; de kunstenaar geeft het leven zelf weer. Hij mengt zich onder ons, hij deelt dikwijls in ons klein streven, onze ijdelheid, onze dwalingen. Maar onder de alledaagsche zorgen bewaart hij een kostbaren zin, eigen aan zijnen aard zelf: hij heeft het rechtstreeksch en innerlijk inzicht van wat er in het diepste der zielen omgaat, en hij weet dat er onder de wisselende verschijningen van het leven rondom hem, geheime krachten aanwezig zijn, die hem zijn bezielde kennis geven. Hij openbaart onze innerlijke schoonheid, en schenkt ons, omtrent ons wezen zelf, die bewustheid die onzen al te onvasten geest altijd een droom schijnt. Wat wonder, zoo de groote kunstenaars niet door hun tijdgenooten begrepen worden? Wij willen wel van onze gedachten hooren spreken, van onze daden, soms van onze gevoelens; maar hoevelen onder ons bekreunen zich om dat verborgen leven dat nochtans, in alle beslissende oogenblikken, onze besluiten bepaalt? Hoevelen zelfs kennen het bestaan van die aandriften en al die ongenoemde krachten die onder onze bewustheid bewegen en ons dikwijls buiten ons weten besturen? Alleen de echte kunstenaar kan zich met het geheele leven liefdevol verbinden: hij weet hoe schoon het is, hij ziet het, hij voelt het overal trillen, hij wil het vastgrijpen en openbaren, hij is zijn minnaar en zijn priester. Zijn werk is een daad van liefde: hij bemint het leven, en daarom omvat hij het geheel, begrijpt hij het, kan hij 't herscheppen in zijn volkomen werkelijkheid! Deze of gene voorbijganger, die naar zijn zaken gaat, blijft een oogenblik staan om dat werk te beschouwen, en ziet er niets in dan een schoonen droom! | |
[pagina 313]
| |
Zoo besloten de kunstenaars der Renaissance het beste van zichzelf, het beste van hunnen tijd in hun werk: zij drukken uit al wat er aan onuitgesproken schoonheid in de volksziel was, al wat er aan diepe menschelijkheid omvloeide in den stroom van 't omgevende leven. Zeker zag het volk daar alleen kleuren, versieringen, kronkelingen, die zijne oogen bekoorden. Wat is er aan gelegen? Het werk bewaart den allerzuiversten geest waarmede zijn schepper het doordrongen heeft. De eeuwen verloopen en iedere eeuw brengt nieuwe zielen die het beter kunnen begrijpen, beter de echte beteekenis ervan kunnen vatten. De kunstenaar, eindelijk, zegepraalt: zijn genie wordt algemeen erkend, zijn naam alleen dwingt de menigte eerbied en bewondering af, die menigte, die van zijn echte waarde zeker nog niets weet, maar die toch in zichzelve iets van zijn licht aanvaardt. Er zijn menschen, die zich zoo niet zouden kunnen samenvatten, zich met hunne eenzaamheid tevreden stellen, al hun levende kracht gebruiken ter volmaking van een werk, door hetwelk zij eens de menschen zouden overmeesteren, veel later wellicht, wanneer zij daar niet meer zouden zijn om hun zege bij te wonen. Die hebben een gestadige behoefte aan handeling; die hebben een zin van 't leven, die meer het bijzondere gevoelt, maar niet zoo diep gaat; die willen zich onmiddellijk aan het volk meêdeelen, het volk hun eigen aandrang ingeven. Zij gaan recht naar de menigte, richten zich plots boven haar op, verbazen, verschrikken, of verrukken haar, bemeesteren, onderwerpen haar aan hunnen wil. Die menschen, met hun heldenziel, de groote hoop gelooft dat zij met een goddelijke macht toegerust werden. Hun snelle voorspoed, hun algemeene invloed, hun suggestiekracht, schijnen hem uit bovenmenschelijken oorsprong te ontspruiten, hun daden worden mirakels. En dit is hun onafwendbare straf: die menigte, welke zij meegesleept hebben, sleept hen op hunne beurt mede. Om die nog te bezitten, moeten zij | |
[pagina 314]
| |
die op haar eigen wegen begeleiden, aan hare belustheid op wonderen toegeven, telkens moeielijker zaken beproeven, tot zij eens. door hunne vijanden bewerkt, een klaarblijkelijk, een stoffelijk mirakel eischt, ten prijze van haar geloof. Dien dag begint hun marteldood; zij boeten hun misdaad, en wel deze: dat zij openlijk getracht hebben zich boven de massa te stellen, en haar het gewicht van hunne meerderheid hebhen laten voelen.
Een dier hooge en machtige wezens beheerscht het einde der 15de eeuw te Florence: Fra Girolamo SavonarolaGa naar voetnoot(1). Savonarola, die in 't midden der Renaissance onder 't florentijnsche volk verschijnt, het plots overweldigt, het gedurende eenige jaren zoozeer beheerscht dat hij 't er toe brengt, zijn geheele levenswijze te veranderen, blijft nog, zelfs voor ons, vreemd aantrekkend en geheimzinnig. Dat men zich het florentijnsche volk voorstelle zooals het in dien tijd was, fijn, spitsvondig, gees- | |
[pagina 315]
| |
tig, nogal sceptisch, met een groote liefde voor het schoone, vooral ingenomen met kunst en politiek. Dat men het zich verbeelde, ontzenuwd als het was door meer dan een halve eeuw van medeceische heerschappij - eene zeer wezenlijke heerschappij, die evenwel haar echten aard trachtte te ontveinzen, door elken vorstelijken titel af te wijzen -; het had den vrijheidsdrang verloren te midden van onophoudende feesten, terwijl de glans, dien het rond zich verspreidde, zijne toenemende zwakheid niet vermoeden liet. Bedenk dan de grondige wijziging welke vier jaar lang dat volk ondergaat, dat geen andere macht meer beheerscht, dan het woord van den dominicaner prediker; verbeeld u Florence mystisch geworden, godsdienstige liederen zingend, dansend op zijne pleinen gewijde dansen in stede van de dolle vastenavondronden, het bevrijde Florence dat zich een geheel democratische regeering geeft, en Jezus Christus tot koning uitroept. En gij zult het haast een wonder gaan noemen, en in die duistere gebeurtenissen van't einde der 15de eeuw als een openbaring meenen te ontwaren van een meer dan menschelijke macht. Wil men die feiten echter ontleden, dan erkent men de voornaamste oorzaak dier schijnbare gedaanteverwisseling. Het florentijnsche volk had eene snelle, plastische, steeds bedrijvige verbeelding, die spoedig de abstractiën in concreten vorm goot, eene visionnaire en verbijsterende verbeelding.Ga naar voetnoot(1) Het geloofde niet zeer aan God, maar het geloofde aan den invloed van een menigte geheime machten op het lot der menschen. Het geloofde | |
[pagina 316]
| |
aan de sterrenwichelarij, aan de zand- en handwaarzeggerij, aan de geesten, de duivels, de toovenaars. Het was bereid in alle dingen het wonderbare te zien.Ga naar voetnoot(1) Savonarola met zijn ruw en vurig woord, zoo verschillend van den sierlijken en gezochten toon der predikanten die toen veel toeloop hadden, verwekte vreeslijke en wrekende visioenen: hij profeteerde namens een strengen God, dien de bedorvenheid en de ongerechtigheden der kerk verontwaardigde, en wiens heilige toorn op dat verdoemd Italië ging neerdonderen om zijne goddelooze volkeren en zijn huichelende prelaten te tuchtigen. Verbaasd door dat onstuimige geloof dat zoo zeker op zichzelf vertrouwde, dat het was of al de geheimenissen der toekomstige tijden er rechtstreeks aan geopenbaard waren, en weldra aangegrepen, opgeschud, meegesleept, omgekeerd, beefde en weende dat volk, gisteren nog onbekommerd en lichtzinnig, het snikte, huilde, wrong zijne handen, als had het plots het bazuinengeschal van 't laatste oordeel gehoord. Verschrikt door het beeld zijner zonden, dorstte het naar boete, verloochende zijn vroeger leven, verbrandde de werktuigen van zijn vermaak, al wat zijn weelde uitmaakte, de ijdele sieraden waarvan het zoo zeer hield, hervormde geheel de regeering, vernederde zich, bad en vastte. Savonarola, die prior geworden was van het Dominicanerklooster van San Marco, bleef, gedurende eenige jaren, meester der ziel van Florence. Zijn sterke en vaste wil boezemde heel de stad ontzag in, en in bestuur en openbaar leven werd alles onder zijne ingeving gedaan. Het getal zijner kloosterlingen nam gestadig toe, en | |
[pagina 317]
| |
geleerden en kunstenaars, die onlangs met de Medeci gemeenzaam verkeerden, werden zijn bewonderaars en zijn aanhangers. Men zal makkelijk vatten dat hij zich door zijn droom liet misleiden, dat hij niet raadde wat er werkelijk in den volksgeest omging: hij geloofde dat men zijne gedachten in haar geheel begreep, dat de harten gelouterd werden, dat de adem Gods door de zielen blies, dat Florence de weerschijn ging worden van dat hemelsch Jeruzalem, waarvan de ideale glans zijne visioenen vervulde. Hij vergiste zich: niet zijne gedachten noch zijn godsdienst had het volk lief, maar wel den woesten prediker, die het onder een vroeger onbekende ontsteltenis deed sidderen, hem, den ziener, die in de toekomst las, den profeet door God verkoren, die buitengewone gebeurtenissen had voorspeld, en wiens voorspellingen soms tegen alle berekening uitkwamen. Ongehoorde, bovenmenschelijke dingen verwachtte men van hem, men wilde altijd hooger in de geestdrift, in de verrukking vervoerd worden, nieuwe sidderingen kennen, opnieuw opgeschud worden en trillen. Men wilde iets wonderlijks, men begeerde mirakelen. Degenen zelf die gedurig door hem onderricht werden, de monniken van San Marco, begrepen hem niet beter dan de apostelen Christus begrepen: zij namen zijne woorden letterlijk op, verstoffelijkten zijn gedachte, drongen tot zijn inwendig zieleleven niet door. De diepe oorzaken van Savonarolas verderf zijn in dat misverstand tusschen het volk en hem zelf te vinden. Was de toestand zijne vijanden wel bekend, zagen zij duidelijk het gevaar waarin Savonarola verkeerde, erkenden zij het middel om op zekere wijze zijn macht te niet te doen? Men kan het niet met alle zekerheid vaststellen. Maar men is wel geneigd het te gelooven, zoo groot was hun behendigheid, zoo juist trof hem hunne streek. Zij stelden tegenover hem een franciscaner monnik, die, van uit den kansel, hem tot ketter uitriep, en hem uitdaagde in het vuur te treden om de waarheid van zijne voorspellingen en van som- | |
[pagina 318]
| |
mige zijner beweringen te bewijzenGa naar voetnoot(1). Het oogenblik was wel gekozen: Florence bevond zich in een moeielijken toestand door de schuld van Savonarola, die maar gestadig de verdorvenheid van 't pauselijk hof en de hooge waardigheidsbekleders der Kerk openbaarde, en op Rome den toorn Gods riep. Paus Alexander VI had hem vermaand, daarna in den kerkban gedaan, en dreigde Florence onder 't interdict te leggen, wilde men hem Savonarola niet uitleveren. Een dergelijke maatregel zou vele handelsbelangen benadeeld hebben. Savonarola antwoordde dadelijk door te bewijzen hoe waardeloos die kerkban was, om den aard zelf der redens die er den paus toe gebracht hadden. Stouter dan ooit viel hij rechtstreeks Alexander VI aan, beschuldigde hem van simonie, toonde aan dat hij den pauselijken stoel werkelijk gekocht had, verklaarde zijne kiezing nietig en wilde hem door een concilie laten afzetten. De vuurproef, dat ongerijmde ‘godsoordeel’, werd van weerszijden wel aanvaard: de tegenstrevers van Savonarola zagen er een makkelijk middel in om zich van hem af te maken, ofschoon zij eigenlijk niet geheel zeker waren, hem op die wijze om te brengen, zoo groot was het ontzag dat hij zelfs twijfelende geesten inboezemde; zijne aanhangers dachten eindelijk het gewenschte wonder te zullen aanschouwen, dat de wankelenden weer vertrouwen moest schenken, het geschokte crediet van Savonarola bevestigen, en voor alle menschen zijne goddelijke zending bekrachtigen. Savonarola liet de uitdaging onbeantwoord. Al wat hij gezegd had stemde overeen met de dogmas der | |
[pagina 319]
| |
Kerk; wanneer hij den banbliksem tegen hem geslingerd waardeloos verklaard had, had hij zijne meening met degelijke bewijsgronden gesteund; hij wachtte tot men er hem betere zou tegenstellen. Maar terstond boden zich al de monniken van San Marco uit eigen beweging aan, om in het vuur te treden en zoo de waarheid en de heiligheid der leerstukken van hunnen prior te bewijzen. Ook leeken wilden de proef doorstaan. De franciscaner prediker trok zich terug, luid verklarend dat hij slechts met Savonarola in 't vuur wilde treden. Doch men haalde een anderen franciscaner over, om de proef aan te nemenGa naar voetnoot(1); als tegenstrever zou hij den dominicaner Fra Domenico da Pescia hebben, een der meest geliefde discipelen van Savonarola. De proefneming zou op 7 April 1498 plaats hebben. Dien dag stroomden niet alleen alle Florentijnen maar nog een groot getal landlieden en bewoners der omliggende steden naar de Piazza della Signoria samen, gretig om een zoo buitengewoon schouwspel bij te wonen. De tegenkanters van Savonarola kwamen om zijne vermetelheid ontmaskerd te zien; zijn vrienden met de hoop dat een opschuddend en geruchtmakend wonder zijne heiligheid voor allen klaar zou doen blijken; de overige menschen uit lichtzinnigheid en belustheid op nieuwighedenGa naar voetnoot(2). De plaats, de vensters der huizen, de daken zelf waren zwart van volk. De monniken van San Marco kwamen processiesgewijs onder | |
[pagina 320]
| |
't zingen van psalmen. Savonarola voorop, het Heilig Sacrament dragend. Zij schaarden zich op rij in de Loggia dei Lanzi, van de franciscaners afgescheiden door een beschot. Dicht bij de Loggia eenige honderden gewapende mannen, bereid om Savonarola te verdedigen indien men zich van hem meester wilde maken; onder den Tetto dei PisaniGa naar voetnoot(1), eene troep ‘Compagnacci,’ hardnekkige bestrijders van Savonarola. Tusschen den Tetto dei Pisani en het Palazzo della Signoria stond de brandstapel. Fra Domenico was gereed om de proef te doorstaan, maar zijn tegenstrever was niet te zien. Om tijd te winnen opperden de franciscaners allerlei bedenkingen: zij beweerden dat de roode koorrok van Fra Domenico door Savonarola betooverd geweest was, en dat hij dien moest uittrekken. Na eenige tegenstribbeling stond hij het toe. Maar de andere kleêren des dominicaners konden insgelijks betooverd zijn: hij moest er zich van ontdoen. Savonarola staat nog eens toe. Ditmaal moet Fra Domenico zich naar het Palazzo della Signoria begeven, met een anderen broer, ten einde zijne kleederen tegen de zijne te verwisselen. De tijd gaat voorbij: de menigte wacht altijd het beloofde schouwspel, wordt ongeduldig, begrijpt niet waarom men nog langer draalt. Zij rumoert en woelt. De Compagnacci gebruiken dit om een oploopje aan te zetten, en pogen zich van Savonarola meester te maken, maar zijne partijgangers verdedigen hem op krachtdadige wijze en doen ze wijken. Er is een oogenblik stilte; de Signoria echter besluit niets, geeft geen bevel. Tot overmaat van ongeluk valt plots een schrikkelijke regen neêr, met bliksems en heftige donderslagen. De menigte blijft staan en laat zich doornat maken. Zij wacht, zij wacht altijd het groote, het wonderbaar schouwspel af dat men haar beloofd heeft. Hoe langer zij | |
[pagina 321]
| |
wacht, hoe meer zij 't begeert. Nu wil zij het, zij eischt het, men moet het haar terstond geven. Wie kan zeggen tot waar de onmenschelijkheid van een volksgedrang kan stijgen, dat uren lang een wreed en schokkend schouwspel stond te wachten, wanneer een regenbui het dan nog komt ontzenuwen? Wordt zijne hoop bedrogen, dan zal het hèm nooit vergeven, in wien het de oorzaak zijner teleurstelling zal zien. Intusschen rezen, vanwege de franciscaners, nieuwe moeilijkheden op. Zij wilden niet toestaan dat Fra Domenico met het Heilig Sacrament in het vuur zou treden, onder voorwendsel dat, moest de hostie verbranden, twijfel en verwarring de ziel der eenvoudigen zou bemachtigen. Ditmaal bood Savonarola weerstand: van daar een lange redetwist tusschen de monniken van beide orden. De avond daalde: de Signoria besloot dat de proefneming geen plaats zou hebben. De dominicaners verwijderden zich in goede orde, zingend ‘Salvum fac populum tuum, Domine’. Een troep gewapende mannen beschermde hen. Overal waar ze voorbijgingen werden zij beschimpt. De eenen riepen: ‘slaat er op! waarom gewacht?’, anderen: ‘het is tijd!’, anderen heetten ze ‘uitgebannenen, femelaars, huichelaars, sodomieten.’ Het volk was dol van woede, het was of Savonarola geen vrienden meer had; zijne vroegere partijgangers steunden hem niet meer: hij had hun verwachtingen bedrogen, het mirakel was niet gekomen en hun geloof wankelde. Waarom had hij zich zoo lang in nuttelooze redetwisten opgehouden? Waarom was hij zelf niet in het vuur getreden? Men schreef hem nu deschuld van alles toe: 't was aan hem te wijten dat de proef nietgenomen werd. Van dat oogenblik af was hij verloren: reeds 's anderendaags maakt men zich zonder groote moeielijkheid van hem meester. Zijn proces begint dadelijk daarop. Men foltert hem, door de pijn ontrukt men hem zoogezegde bekentenissen, men vervalscht zijne verklaringen, men belastert hem op de grofste wijze, men wil | |
[pagina 322]
| |
laten gelooven dat hij zijn eed geschonden had en maar een volks-bedrieger geweest was. En het volk gelooft al wat men nu vertelt, het volk ziet bewegingloos dat gruwelijke opstijgen ten Calvarieberg van den man, dien het onlangs zoo geestdriftig opgehemeld had; de monniken van San Marco zelf nemen de belachelijke leugens aan, welke Savonarola's vijanden verzonnen hadden, en zijn bereid hunnen prior te verloochenen. Zij schrijven eenen brief aan den paus, smeeken hem om vergiffenis, werpen de verantwoordelijkheid van hun gedrag op Savonarola terug. Savonarola heeft geen enkel echt, onbetwijfelbaar wonder bewerkt; Savonarola is niet de profeet door God gedreven; Savonarola is maar een mensch. En daarom juist kan de menigte hem niet vergeven, haar zooveel ontzag te hebben ingeboezemd, daarom duiden de gewone menschen het hem euvel, dat zijn betooverende blik hen meêgesleept heeft. Arme gek! gij droegt in uw ziel heilzame waarheden, en gij hebt die willen meêdeelen aan 't volk, dat gij liefhadt; gij hebt dat volk zijn vrijheid willen weergeven en het bewustzijn schenken zijner waardigheid en kracht. Maar het volk heeft u niet begrepen: had het u begrepen, het zou u geen enkel oogenblik gevolgd hebben, want het wil niet verlicht worden: dan zou 't de meerderheid moeten erkennen van hem die het verlicht, en alle meerderheid verfoeit het, want het haat instinctmatig al wie hooger stijgt. Gij werdt opgehangen, verbrand, op smadelijke wijze; bij uwe terechtstelling heeft het gemeen u verachtend uitgejouwd en zijne vreugde uitgejubeld. Zelfs na uwen dood is de waarheid maar heel traag opgekomen: langzamerhand heeft men uw menschelijke wijsheid erkend, de juistheid uwer inzichten, uwen politischen zin; sommigen hebben de rechtschapenheid uwer ziel gewaardeerd; weinigen hebben al de zuiverheid van uw hart gevoeld. Nog dertig jaar heeft uw schaduw over de afstervende | |
[pagina 323]
| |
florentijnsche republiek gezweefd: de laatste vrienden der vrijheid, de laatste groote en onafhankelijke geesten welke Florence voortgebracht heeft, riepen dikwijls uwe heldhaftige herinnering vóor zich op. Jaren, eeuwen zijn verloopen, zonder dat er stilzwijgen en ingetogenheid rond uwe nagedachtenis kwam heerschen. Voor u is het uur dat de drift stilt der ijdele strijden, het uur van gerechtigheid en waarheid nog niet gekomen. Katholieken en protestanten hebben uwe ziel elkander betwist, en hebben uwe vlucht van mystische liefde in de nauwe ladevakjes hunner theorien willen doen passen. Zelfs in onze eeuw hebt ge hardnekkige lasteraars, persoonlijke vijanden gehad, die u alles ontkend hebben, tot de onwrikbare eerlijkheid uwer ziel. Hoevelen hebben u werkelijk lief gehad, hoevelen hebben in u een dier edele geesten herkend, die eindelijk, trots alle innerlijke en uiterlijke hinderpalen, toch het grootste en zuiverste van hun wezen laten optreden, en geen anderen rechter meer aannemen dan hun geweten? Zelfs de ziel van Michelangelo, die ziel vervuld door het gewoel eener gedurige wording, rust nu in den eerbied en de algemeene bewondering. Maar ùwe ziel, die is verdoemd! Geen rust voor haar, geen vredebrengend stilzwijgen! Gij zijt verdoemd om die eenige misdaad, dat ge op het stadsplein gekomen zijt, en uw hart voor de stompzinnige menigte hebt gegooid.
December 1898.
Jac. Mesnil. |
|