Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 2
(1897)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Aan den Eerw. Heer Hugo Verriest.
| |
[pagina 171]
| |
niet gejaagd, maar versta, begrijpe en omvatte, en hebbe meer verstand dan anderszins. En gij leert ons 't aanhoudend werk en het machtig grijpend gepeis. En het herte dan. O ik beminne wel wat groot en edel en schoon is, en spiegel van Gods pracht en volmaaktheid; mij verblijdt wel de bleuzende kimme, en de stille avondschemering en de zilveren manesching, en 't leven door het penseel geschapen of uit marmer en steen gekapt, en Zang en Gespel, en zingend Gedicht, en bijzonderlijk dat gedacht dat menschen schept en leven doet, en de Kunste geheel en gansch met al wat zij heeft bijroept om 's menschen leven en geschiedenisse te verbeelden; ik bemin wel dat al, en, in de onstoffelijke wereld, Orde en Waarheid en Vrede, voor zooveel ik daarvan versta; o ja, ik beminne wat groot en edel en schoon is, maar dat en bemint geheel mijn ziele niet, of beter zij hangt daar lijk door twee krachten vastgegrepen, in eene soort van evenwicht en evenkracht dat de ziele niet stijgen kan, en dreigt de dalen. O dan, peis ik op u Mijnheer, en op uw woord en leven en treurig herinnere mij: ‘Hebt gij ooit den edelen arend...’ O Mijnheer wistet gij hoe dat uw woord somtijds valt lijk dauw in de bloeme, lijk regen in het brandende zand, voor die gejaagd was en ongerust, hakend naar orde en vrede en dorstig naar goede hoop. ....................... Het is ook gij die in mijn herte de liefde beteugelt en richt voor ons heilig arm Vlaanderen. O waarschijnlijk is het omdat ik mij altijd zoo alleene gevoeld hebbe dat een grooter deel mijner ziel aldaar is gekeerd, en van daar waarschijnlijk die wilde liefde voor Vlaanderen en al wat hem aangaat. Gij die met ons doet wat gij wilt, gij hebt ze beteugeld en, dewijl de macht het geweld niet en is maar de wel bespaarde krachten, gij hebt die liefde krachtiger gemaakt. | |
[pagina 172]
| |
Dat peisde en schreef ik voor dat ik u dezen uchtend in school hoorde. O 't en is niet genoeg gezeid. Ik had moeten schrijven op die oogenblikken van begeestering als men dieper peist en gevoelt, en nog! Zulke dingen en willen van onze lippen niet en wij voelen ze beter dan wij ze zeggen kunnen. Zoovele zou ik nog willen schrijven, maar de studie gaat eindigen. - Ik bedank u dan, Mijnheer, en wensch u een Zalig Nieuwjaar, geluk en zegen voor u en al die u lief zijn. | |
II. Leuven, zondag achternoen (Nov. of Dec. 1876).Mijnheer,
Ik hebbe alsdan willen schrijven en dagelijks gezeid: vandage, maar de dagen vliegen voorbij, en men heeft toch maar letter tijd ook in dit Leuvensch vrijdom. Alles wat gij mij gezeid hebt is waar, Mijnheer, en alles wat gij mij schrijft ook: dit leven hier gaat mij, alzoo zijne kamer hebben, zijn leven mogen schikken en alles mogen doen in de ruste en de orde. Ongelukkiglijk wat er nog lijdt, 't is de wille en de kracht om het geschikte te doen. O ik zegge wel: op zulke ure opstaan, lezen, studeeren zulk en zulk werk voor zulke ure, zulke eene ure voor de wandeling achter eten, dan studeeren; dat gaat al zeer wel om te schikken, maar, ik moete het bekennen te mijner schande, mijn wille is te flauw, en 't leven gaat niet regelmatig genoeg, tenzij nu end dan 'nen dag; 't en is nooit voor niet lange, en alle onregelmatigheid zet voort, leerdet gij ons, en zoo gaat het. Toch heb ik den wille, ik wille dat het ga ten lange laatsten, met dagelijks te trachten. En dan nog iets, Mijnheer, nog iets dat lijden doet, 't is het aleen zijn. Gij hebt mij kwalijk verstaan, Mijnheer, in mijnen brief. Ik sprak van het kamergenot, en zei | |
[pagina 173]
| |
dat ik op mijne kamer zoo gelukkig was; ja, dat is waar, maar toch aleene zijn is altijd niet geestig, en daar zijn wel oogenblikken dat die eenzaamheid, zelfs op de kamer, te midden schriften en boeken, lastig valt. 't Is dan dat de droomen komen en die vreemde ijêlte. Ik ben hier immers heel aleene. Ik hebbe wel ja vrieden, deze van de klasse, en andere die ik kenne; en nu is alles wederom op zijn plooi; de oneenigheden die, eenige dagen lang, mieken dat het min wel ging, zijn effen; wij komen allerbest overeen. Maar toch, dat en is dát niet, en als ik met hen mag klappen, 't en is toch op die wijze niet die maakt dat het herte wat ontsluit de diepten. Dat en kan men bij iedereen niet; en het gedurig gestolen zijn pijnt somtijds. Maar dat was bijzonderlijk in 't eerste, als alles mij vreemder toogde dan nu dat ik het Leuvensch leven wat gewoon ben. Als mij die gedachten aankomen, dan peize ik op Rousselare en het kollegie, en zegge: 'k ga schrijven, en schrijven in het gedacht, en als ik al met eens uit mijnen droom schiete, dan is het te late om nog den brief in der waarheid te schrijven. Dat is al meest 's avonds, gelijk ik zei. De avond is een aardig dingen. Alles vergroot en verdiept dan. 't Is lijk het uitwerksel van licht en vergrootglas op de printen: alles komt beter uit en leeft nog levendiger. Ook is de avond voor mij ofwel vol genot ofwel dubbel droevig... of verdrietig, 't gene nog het ergste is. Neen, de avond waar men niets anders doet dan zijne pinte drinken en smooren, als er daar niets bij is, en gaat mij niet. Ik leze dan gemeenlijk eene gazette, en ik doe al wat mogelijk is om die avonden te vermijden. Zoo gaan wij dikwijls wandelen, in 't manesching. Wij hebben alzoo eens naar de abdij van Park - of Perk? - geweest late reeds in den avond, en 't was zoo schoon langs den hollen weg met hoogten al wederkanten, als de mane door de struiken schong; en dan tusschen de gebouwen der abdij die algelijk schoone deed in den manesching, al was 't geen middeleeuwsch: 't is al schoone 's avonds. | |
[pagina 174]
| |
Wij hadden geschikt ten minsten éenen avond alle weken te vergâren op de kamer van een van ons: dat is onmogelijk; eenige van onze bende hebben nog zekere dingen te kort van welvoegelijkheidswege en..... 't was fiasco complet; zoo in de plaatse van het op de kamer te doen, houden wij vergadering alle weke op eene kamer ons toegestaan in ‘de Halve Mane.’ - Komen daar ook Zeger, en Alfons Jooris die er aan hield, een grooter gedacht van de zaak hebbende dan wat zij waarlijk is. Maar dan nu, daar zijn er die dat bemerkt hebben, dat wij alzoo vergaarden; en 't is uiterst kwalijk genomen geweest; zelve, bij gasten die wij noch van verre noch van bij en kennen. Zij hebben het bijzonderlijk op mij, en het schijnt dat zij mij mijne zaligheid hebben gezeid, of beter, zij en hebben ze aan mij niet gezeid, ik en was er niet bij. Zij hebben mij van alle soorten verweten, het eene geestiger als 't andere. Uw name kwam daar te passe, Mijnheer, lijk nog al dikwijls hier, bijzonderlijk in 't begin der schooljaren, als men binst het verlof provisie heeft gedaan van achterklap. ....................... Gij schrijft mij daar zoo schoone, Mijnheer, van later werk, van werk voor allichte, zegt gij dewijl gij er bijvoegt: nog een jaar of twee studie voor u; o gij kunt peizen hoe ik dat zou geren, en hoe het mij reeds deugd doet van nu, met aleenlijk erop te peizen. Hoe zou dat zijn, Mijnheer? Ware dat anderszins nog en nader, dan in die eenheid die van eigen altijd bestaan zal tusschen u en verre het meestendeel uwer leerlingen? O dat zou mij gaan. Gij hebt mij ook in den tijd gesproken van 't Doktoraat in filosofie, maar dan en wist ik niet, hoegenaamd niets, van de Leuvensche studiën, nu zelfs wete ik er heel letter van - en ik en hebbe niet wel onthouden hetgene gij mij juist aanriedt. Wat moet ik doen? - De rechten studeeren en niets anders, ofwel | |
[pagina 175]
| |
na het bereiden der studiën in rechten, dat is, na de eerste studiën in wijsgeerte, moete ik voortdoen in de wijsgeerte en Dokter worden? Schrijf mij daar eens over a.u.b. Mijnheer. De wijsgeerte geeft gerustheid en voldoet het verstand, tenzij nu en dan, als men de ruimten nadert en het oneindige vermoedt waarin men verdoolt. Toch zelfs dát geeft eene soort van gerustheid te midden zelfs van het haken om meer te weten. - Maar 't staan algelijk ‘farcen’ in de wijsgeerte ook, 'k wille zegge in de boeken van wijsgeerte. Ik zou schrijven en blijven schrijven, Mijnheer. Ik groete UEd. eerbiedig.
Albrecht. | |
Aan den Heer Max Rooses.
| |
[pagina 176]
| |
verbieden dat mijn drama in een tijdschrift opgenomen worde waar Dr Heremans aan het hoofd staat. De andere reden hebbe ik u reeds laten hooren. Ik ben katholiik. Of beter, neen, dat woord en drukt juist niet uit wat ik eigenlik ben. Ik mag u vertrouwelik spreken, nietwaar, Mijnheer? Men komt alzoo soms in het leven menschen tegen voor wie men genegen is zich te onstluiten. Zoo hebbe ik u tegengekomen, en, al en kenne ik u eigenlik niet, toch voele ik mij genegen u van die eigene dingen te laten lezen in mij, die men gewoonlik onder die beschafte en bezorgde oppervlakte duikt waaruit iemands uitwendige personaliteit bestaat - voor den gemeenen man. Ik ben dus katholiik, zegde ik. Het is te zeggen. Ik voele mij liberaal geboren, ik voele mijn gedacht overstroomen van liberalism. Mijne volkomene vrijheid achte ik mijn eerste goed, en ik ben wel besloten mij nooit aan het is gelijk welke partij te verslaven, even min aan eenen ‘Cercle catholique’ als aan eene ‘Loge.’ Voeg daarbij - hetgene ik beurtelings als eene gave en als eene straffe aanzie, en nog al genegen ben als zijnde beide dingen terzelver tijde te beschouwen - voeg daarbij, zegge ik, de hardnekkigste genegenheid tot den twijfel, en, van eenen anderen kant, eene stille begeestering voor de weinige zekerheden die wij hier end daar al tastende rondom ons kunnen grijpen en vasthouden. Alzoo besta ik. Dat al en ziet er niet zeer katholiik uit, nietwaar, Mijnheer? En toch spijts alles ben ik katholiik in het herte, en hebbe, God zij gedankt, nog wat geloove. En ik mag blijde zijn in der waarheid; want hadde ik dàt geluk niet, het beste nog dat ik mij zoude kunnen wenschen ware van in sommige zaken al te strenge logiik te vermijden. Ik ben katholiik dus, en brengen mij de zaken die eens menschen leven richten en wijzigen den eenen of den anderen keer, later, op het politiik terrein, wij zullen er, naar alle waarschijnlikheid, al verschilligen kant staan. In allen gevalle, het tijdschrift waarin gij medewerkt | |
[pagina 177]
| |
bevecht de kerke, en ik wille, spijts een deel van mijn zelven, der kerke getrouwig zijn. Bij gevolg ik en mag niet aanveerden. Gij zult het wellicht wat naïef vinden van mijnen wege dat ik u die reden ontwikkele. Ik doe het o.a. om u des te beter nog iets te doen verstaan dat ik nog nooit de gelegenheid gevonden hebbe aan sommige menschen te zeggen aan wie ik het geren hadde gezeid, te weten dit: Dewijl de gedachten verschillen over de oorgronden der menschelike werkzaamheid, zoo en is het maar natuurlik dat er des gestreden worde onder deze die in het besturen dier werkzaamheid hun deel hebben; en, brengt alle strijd ‘soldeniers’ bij, zoo en is het maar natuurlik dat een deel des strijds eene brutale worsteling van ‘soldeniers’ weze, die elkander in het haar vliegen en desnoods hand en tand gebruiken. Maar een deel des strijds, ja de eigenlike strijd, wordt door zulke mannen gevoerd dat hij behoore op dat brutaal fanatism af te steken door eerlike en heerlike ridderlikheid. Welnu, het dunkt mij, van langs om meer verdwijnt dat onderscheid van strijden, het fanatism geraakt boven, en van langs om meer geraken de zaken dérwijze gesteld, dat het genoeg is, in hetgene men politiik noemt, van gedacht te verschillen, om rechtuit in alle zaken, ja, als persoonlike vijanden tegenover elkander te staan. Het is een ongeluk, o.a. voor onzen vlaamschen ‘Culturkampf’ - ik neme het woord in etymologischen zin, niet in zijnen historischen - die, wat men ook op de daken schreeuwe, aan het slabbakken is. Het is ook van eenen anderen kant voor sommige menschen eene pijne zich meer dan het verschil van gedachten naar recht en rede bijbrengt vijandelik te zien bejegenen door menschen die zij eeren en hoogachten; des te pijnliker pijne dat men ze duiken moet. Hetgene waarop ik daarmede al eigenlik wille uitkomen is dat er menigeen, rondom mij, denkt aangaande die zaken zooals ik u mijne denkwijze kome uiteen te doen. Gij zijt een der aanzienlikste mannen der liberale Vle Beweging en | |
[pagina 178]
| |
gij moet er voorzeker uwen invloed hebben. Daarom, Mijnheer, hebbe ik deze gelegenheid waargenomen u dat al eens te schrijven. - Ik ben blijde met u kennisse te hebben gemaakt, herhale u mijne welgemeende dankzegging voor uwe belangstelling - die de jongelingen altijd zooveel deugd doet - en voor hetgene gij mij zoo welwillend zijt komen aanbieden, en groete u vriendelik.
Albrecht Rodenbach. |