Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 1(1896)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] Marialiedje Ik heb u lief en ken u niet, Ik weet niet wat me in 't hart geschiedt Als in uw oogjes klaar en blauw Mijn eigen aanschijn ik aanschouw. Gij zijt van mij, ik voel het toch En toch zoo vreemd weer, vreemder nog Dan al wat van u, kindje zoet, Ik gissen durfde en heb vermoed. Ik droomde van u meen'gen nacht Toen de engel boodschap had gebracht, En toen verstond ik beter u Dan 't vleesch en bloed dat gij zijt nu. Uw oogen zijn zoo eindloos diep, 't Is of uit hen Gods stem me riep, Zeg, kindeken, blijft gij bij mij, Of keert weldrâ gij tot Gods zij? [pagina 134] [p. 134] Ik druk aan 't hart u, kindje teer, En durf het toch niet al te zeer, Dat gij niet lijdet menschenpijn, O zwak en tenger kindekijn. O kindeken, 'k versta het niet Van waar gij komt, waarheen gij ziet, En niet het lot dat 't uw zal zijn, Maar 'k min u, 'k min u, hart van 't mijn! Slaap zacht, mijn kindje, droom nu zoet, Droom dat een engel u behoedt, Uw moeder bidt, uw moeder zingt, Haar zegen op uw hoofdje zinkt. Alfred Hegenscheidt. Voor een Kerstmisoratorio '94. Vorige Volgende