Van Nu en Straks. Jaargang 2
(1894)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Teekening van G. Morren.
| |
[pagina 56]
| |
Bezaleël
In den veertigste nacht tot offeren
bij den berg gekomen
sliep ik.
Aholiab
Stilte is na de reizangen.
Niet langer zonglinstert wijd in de vert
het Gouden Kalf.
Bezaleël
Het goudlicht is verslonden
door het glansopnemend Hemeldier.
Aholiab
Moses, Moses!
keer tot de gedwaalden,
sterk in uw vasten stap de achter tredenden.
Bezaleël
Moses, wij volgen,
Moses, voer ons door de zandige wegen,
tot het vruchtige land.
| |
[pagina 57]
| |
Aholiab
Breek met uw wonderhand
de schijnbeelden als valsche weegpalen.
Keer tot de gedwaalden.
Bezaleël
Neem, Jehovah, het werk mijner handen tot offer;
zie het doek waarin ik uw naam spon als zon,
terwijl uw stralen werden
als lotosbloemen en leeuwharten.
Rein en ledig is het midden;
mocht daar uw voorhoofd rusten,
Jehovah!
Aholiab
Neem, Jehovah, het werk mijner handen tot offer;
een wierook-tobbe smeedde ik,
en tot vorm nam ik uw hand die Gij
hebt opgeheven toen uw lippen
‘Er zij Licht’
spraken.
Kon zij zalven bevatten u waard,
Jehovah!
Bezaleël & Aholiab
Jehovah, die ons het leven gaaft,
en in dit kracht tot werk
in uw Eer,
wij wijden u wat uw Geest
door ons vormde, Jehovah!
| |
[pagina 58]
| |
Bezaleël
Mij was een vreemd gezicht:
slapend zag ik mijn rustend beeld,
en de bewegingen van mijn ziel
vormden zich;
gestalten ademden van mijn mond,
engelen en vrouwen;
snelhoog zouden geheven zijn de cherubs,
maar de kleed-zoomen eindden in vrouwen-handen,
en zwaar gingen ze op,
zwaar van staat.
Mijn vinger-bewegen was geworden
geren van paarden over een vlakte,
als de grond loeit.
Toen is ook belijfd het zien van mijn oogen;
met bliksemrompen onder sterhoofden,
zijn ze trillend gestormd over de aarde;
een vlam werd mijn lichaam,
innerlijk bewaarheid tot een edelsteen.
Aholiab
Slapend heb ik op een berg gestaan.
Ommuurd zag ik de stad;
mij was als kon ik ontbinden het diepste,
want anders in samenvoeg
maar één in grond waren breed doode muren,
en gaande menschen met hun nieuwvormende liefde;
zwaar met ketting hing aan mijn hals de stad,
en ik bukte haar altijd ziend;
donderend heb ik toen in spierspanning
| |
[pagina 59]
| |
opgerukt de stad
tot ze geheel mijn was.
Nooit heb ik naar boven gezien.
‘Mijn lijk zal neêrslaan en bedekken
wat mijn nekkracht opspalkt’
Zoo was mijn weten en ik zag niet op.
Bezaleël & Aholiab
Moses, keer tot de ontwaakten!
Moses, leid ons in uw stem!
Tum Mirjam lente aderrans fomnambulans primo moestavoce, deinde fere delirans dicet:
Tusschen twee bergen door zie ik de zee-ziel,
de zee, de wijde eeuwige zee,
de zee die alles is,
de zee, de wijde eeuwige zee.
Zwaar in opgang zijn zij,
maar tusschen zult gij niet gaan;
ondoorgankelijk is daar de lucht
| |
[pagina 60]
| |
van het scharlaken beest waarop de hoer,
want leven is ontucht,
van levende Sodom-wasemen,
want leven is on-natuur,
van roode incest-draken,
want leven is bloedschande.
Vrouwen die bloedserpenten, vrouwen die vlamslangen zijt,
o het bloeiend rozenrood van wondkussende lippen,
de macht, de Godgelijke wereldmacht
van ongesloten doodsoogen,
de sterrende sneeuwkristallen
van kinderstemmen.
Gij zoudt mij kussen;
waar is de plek?
zal het zijn het licht van mijn borsten?
zal het zijn de rondte mijner buik,
moederlijk als de aarde?
mijn lippen die als het fonteinbekken
van wijsheid zijn?
mijn strenggedragen ruggemeer,
zoetweggolvend?
zullen het de afgronden van mijn oogen zijn?
Wee mij! het zullen mijn haren niet zijn,
die zondevloed die de zilveroevers
van mijn schouderen bestroomt.
Mijn hart, mijn hart zelf
zal komen en dringen zich
door de vriendschap van mijn vleesch
tot uw kus.
| |
[pagina 61]
| |
Neen, mijn ziel alleen zult ge kussen
in den nacht van wedergeboorte,
als de boomen zon zijn,
mijn hoogvleugelige
klankdoorkuste
kleurdoorademde ziel,
van uw mond levensvruchtig,
en de vezelfiguren van mijn lichaam zullen
stralen zijn om een edel midden.
Zie, op de eene berg is zwart licht,
zoo in kracht als het blinkend aan gene zij.
En kreetstemmen gelijk in klankswaarte
met hymnen,
bokslucht sterk als wierook.
Zoo ik sta tusschen uw bergen,
leg ik mijn handen blank over de toppen,
is niet mijn lijf oneindig als de zee?
Zoo deinen mijn borstgolven,
heft zich onder lippenbliksem
de oceaan mijner buik,
zoo verdrinkt gij tusschen mijn armen,
want meer dan de zee ben ik uw moeder,
zooals ik zijn zal die uwer kinderen,
uw voedbronnen zullen die van uw volgenden zijn.
Zwart offer in vuur,
blank offer in pijn.
Bij het sluiten uwer oogen
zal ik een boom zijn;
| |
[pagina 62]
| |
mijn vruchten zult gij eten in Eeuwigheid,
en verbod.
Gij zelf hebt ze verwekt, het zijn de uwen.
Bezaleël
Zij slaapt:
in den slaapspiegel ziet zij wondere gezichten.
Aholiab
In de maanschijn
plukte zij het doodende alruin.
Mirjam
Maar dan zal ik in overvloed voldaan zijn;
blank als zilver zal ik zijn en uw denken
aan mij is geen storm meer
maar leeuwrik-schalmei.
Een smalle waterstraal
even onder verbreed
in het vlinderend gejoel om mij.
Luisterend zult gij zitten
waar mij schuimend de grond opzilvert,
mijn sluier doorwaast de wereld in tranen,
leven brengen mijn druppels.
Mijn geestkelk ontvangt
uw donkere woorden,
die wanneer zij geheven wordt een groen
weerschijnde vlam zijn;
| |
[pagina 63]
| |
in mijn damast zielweefsel
komen kristallijn figuren;
ik ben een zuiver water met kleur
van zonlibellen.
Mijn rijp gebersten vruchten laten
werelden los,
die door den nachthemel als sterren vallen
in den nacht van wedergeboorte,
in den zwaar doorklonken nacht van
afgronden en monsters,
in de geuren doorzielde nacht,
in den nacht van wedergeboorte.
Silentium satis longum.
Bezaleël
Mirjam, Mirjam!
Aholiab
Ontwaak, Mirjam.
Tum Mirjam expergefactus dicet:
Mirjam
Wie roept mij?
Bezaleël
Zaagt gij visioenen van metaalglans, Mirjam?
Gij hebt de reien gevoerd om het Gouden Kalf.
| |
[pagina 64]
| |
Tum Moses a summo Sinaï monte cantabit.
Moses
Jehovah Vader Almacht.
Aholiab
Als teruggeslagen zonneflikkeringen
hebt gij heel den dag in zijn geglinster gezongen.
Mirjam
Zal ik zingen voor u
die ernstig en eenzaam zijt?
Zal ik dansen voor u?
Silent Bezaleël et Aholiab, saltans Mirjam cantabit.
Mirjam
Moederkens bloesem roode voetjes
Kussen den grond van 't Paradijs,
Moederkens oogen den Hemel kusten,
Lieve Gods groetenis Adamsluste,
Aedie thele
Het Paradijs,
Sterre moer
Baart zonnekind,
Zonnekind geele,
Aedie thele,
Zonnekind.
| |
[pagina 65]
| |
Gehoorende slang met bloedsteenen oogen,
Slang met kop van den kooperen stier,
Gladdige slangbuik verijsd van melke,
Slang waar gij krinkelt de bloemen welken,
Aedie thele
Slangende stier,
Uit het Noord
Stormde een rund
Loeiend van keele,
Aedie thele,
Kooperen keel.
Bezaleël & Aholiab
Gouden God-Rund
geweid langs Hemelpaden,
trouwe Stier,
wel was uw vader een zonnestraal,
uw moeder de koe wier zwartzilveren melk
de aarde bloeiend maakte.
De bronsbeglansde aardmoeder
kuste u tusschen de hoomen,
gouden God-Rund
geweid langs Hemelpaden,
trouwe Stier
uit het land waar ook ons graan gaf de zon,
het purperen droomland,
Apis-Isis kind.
Moses
Jehovah Vader Almacht.
| |
[pagina 66]
| |
Mirjam
De wind rooft mijn stem, loom zijn mijn voeten.
Bezaleël
Zing Mirjam,
als een stroom donkere bloemen
onder den violen
sterhemel.
Aholiab
Dans Mirjam,
als de roode vogel Ibis
vleugelend naar het Zonsopkomen.
Mirjam
Geeft mij uw offers.
Tum Bezaleël et Aholiab tradent pannum violaceum et cupaculum aureum.
Moses
Jehovah Vader Almacht.
Mirjam
Tusschen haar borsten de glimmende Stierkop
Kauwend den appel met bloedoogenlach,
Klammend gekronkt om de bleeke lenden,
Oog tot haar oogen niet af te wenden,
Aedie thele
Bloedoogenlach,
Zonnekind,
| |
[pagina 67]
| |
Slangenrund,
Gloeiende teelen,
Aedie thele,
Gouden Kalf.
Moses proximus alta voce cantat.
Moses
In zes dagen hebt gij het al geschapen,
mijn vader is in um handen gevormd,
Uw klanken als dauw op mijn voorhoofd gezegd
zijn vuur in mij.
Mirjam
Aedie thele.
Bezaleël & Aholiab
Moses keer weer.
Moses
Jehova Vader Almacht.
Silet dum sacra violata adspicit.
Moses
Groot stond ik eenzaam in zaalpoort.
Ik zag niets dan het woestijn kil
dat Jesus had betreden;
ik proefde nog de wilde honing,
de kelderdufte had niet kunnen dooden
de strenge geur van kemelhaar;
| |
[pagina 68]
| |
ik begon te zien, een rooden bal
schetterde door de vreemd doorsteende bogen,
stormend zwenkte de zwarte vrouw.
Groot ftond ik eenzaam in de zaalpoort,
in mij zagen eenmaal de oogen.
Over mij voor de verre zaalpoort
stond de gestalte.
Zijn lach orkaande boven door,
zijn schedel bonkte met de rinkelbommen
tegen pilasters.
De zwart magere dans is voor mij gegaan,
bekorings-dans;
in den nevel heb ik mijn bloed gezien,
mijn eigen bloed.
Blank rinken nu zijn handenschijven
met kussen mengend.
En toen mijn hoofd in de ijlte was
en mijn ziel zich wendde,
zagen mijn lichaamsoogen,
heel de zaal door vurig gesterd,
Judas, Salome,
in doodelijke zilverkussen.
Groot lag in de zaalport mijn hoofd,
toen mijn ziel het woestijn kil doorgleed
van Jesus betreden;
het water vaarwel lachte
geraakt van Jesus,
| |
[pagina 69]
| |
Door danste in omhelzing der kil
geschedelde het zwarte paar.
Vrouw, achter u staat de moeder,
van wereld-barensnood lacht haar smart
bij uw dansen.
Uw dansen is baren,
bij iedere grondtikking van uw zilvervoeten
ijg en zwartblauwe vrouwvlammen
uit bloedpoelen;
gij baart vervloekingen,
uw stem werpt gele nachtbloemen
van de Liefde vloek.
Mirjam
Uit het wierookvat rookt gezucht,
Doorzweet van tranen is mijn doek.
Michaël Archangelus
Boven den sterrenloop,
hoog gekroond boven de wereld,
is God de Vader.
| |
[pagina 70]
| |
Eeuwigheid in zijn linker hand,
Waarheid in zijn rechter,
De alkleurige vogel Liefde
zit op zijn borst,
hem voeden de Levenstranen van Gods oogen:
Geheimnis en Alweten;
voor hem is het kruis
welks top het Licht,
welks omvattende armen Geloof en Hoop,
welks voet Duisternis wijst;
dit alles weerschijnt boven hem de Duif,
en zijn stralen lichten de wereld.
Onbereikelijk voor de vrouw op het beest,
boven de wateren
is Maria als muziek.
Van haar mond
gaat Alharmonie,
begeleid van de harpen harer oogen,
alvoedend de melk harer borsten:
Onthouding en Vruchtbaarheid.
Sfinxen en heremijten kussen
de sterzoomen van het kleed.
Haar stille handen wijzen Offer en Genade,
Moeder vloeit de haarglans.
Zoo is aan de krachtvoeten van God den Vader
gezeten Maria boven alle wateren.
Mirjam, in uw handen is Gods eigendom.
| |
[pagina 71]
| |
Mirjam
De eens geketende geesten schimmen op,
mijn doek omsluiert de Maan.
Michaël Archangelus
Zie, vrouw, daar is gezeten een Mensch,
vruchtbaar in genade als de Granaatboom.
Zie zijn voorhoofd als de zee oneindig
als sneeuwrotsen blank,
zie zijn handen, de herinnering
maakt zilvren plectra zijn vingeren,
daar zij eenmaal melodiën opgezonden
hebben tot het toekomende, uit Davids harp,
zie zijn voeten...
Mirjam
Graf zerken van het Leven,
welks naam in een roode letter gekend wordt,
zijn voeten, zijn voeten,
rustende tweevuldigheid.
Mijn gouden wierookvat,
omstroom met uw kostlijken nardus
dit blank eener maagden ziel.
Mijn gouden haren,
omstroom deze vaste bergen die de wereldlast dragen.
Eenmaal zullen ze bewegen,
omhoog zullen ze voeren de zonden zwaarte.
Uitgewischt zijn de dansindruksels
bij de eeuwige sporen
van zijn voeten.
| |
[pagina 72]
| |
Aholiab
Kon zij zalven bevatten u waard,
Jehovah.
Moses
Jehovah Vader Almacht.
Michaël Archangelus
Zie, vrouw, een God stijgt op,
maar in zwaarte drukt hem de last,
op hem rust een massieve donderwolk van zonde.
Nu torst op buigende schouderen
Oneindig hij het Eind.
Zie de cedren tempelpilasters,
eenmaal de Eer Gods steunend
zijn nu zijn handen die Gods genade houden;
zie de goud becherubde verbondskist:
zijn lichaam waarvoor in statig rhytmus
de alklank van den harpenaar trad,
zie zijn aangezicht...
Mirjam
Vaste ster van Liefde,
kostbaar bedauwd van zalig wijnbloed,
dubbel Heelal van oogen.
Hemelsche mondspelonk die de schatten van God
bevat houdt,
hemelsche mond, om u zie ik zwaar druppend
paarlen van leed.
Vlakte van zuiverheid, spiegel van Liefde,
| |
[pagina 73]
| |
sereen voorhoofd, op u schreit droefheid
moeilijke tranen van offer.
Mijn purperen doek,
omvat een oogwenk het wereld kleinood.
Mijn purperen doek,
droog de zweetdroppen.
Dat nu rein voor de eeuwigheid het Eindlooze
ten Hemel vaar.
Bezaleël
Mocht daar uw voorhoofd rusten,
Jehovah.
Moses
Jehovah Vader Almacht.
Aug. 93. André Jolles.
|
|