Van Nu en Straks. Jaargang 1(1893)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] [Een Morgen] Een Morgen. Nu zijn de tijden rijp, dat zonne perelt op elk grasblaadje, en 't uitgespreid gelach mijn oogen doopt en mijn gedachten wijdt. Hoog staan de boomen in de jeugd der wereld als heiligen, en heel deze eeuw'ge dag is licht en wit, vol suiz'len wijd en zijd; ik hoor het sap in al de planten zwellen, en hoe, met stillen wil, de schepping groeit. o Wonder Leven, gansch opengebloeid rond mijn blij hoofd, dat staat in heel uw helle wisslend gewentel, levenswil die zijt vermeestrend en verreinend steeds uzelf, vlam die vernielt, liefde die schept! o welle thans uit ons borsten door de vreugd bevrijd 't hooglied omhoog onzer verwonderingen, om 't licht Mirakel van al 't zijn te zingen, 't Geheim dat ook, in 't diepste van ons zelf, óns vlam is, één met ál rythmen der dingen. [pagina 51] [p. 51] Thans wilde ik dat mijn lied zich hoog kon bogen boven de menschen-rust als een gewelf, thans wilde ik dat mijn woorden hemelbogen van zaligheid over de wereld spanden. Niet hij die schroomt in 't twijfelziek geweten, maar slechts wie stérk verlangend op kan branden en in verscheppende Al-Vreugd zich vergeten, zal ik belijden, zegenrijken Bode der Kunst die 'k over mijn bloedwarme landen soms op te bouwen droom met dees' mijn handen, de oogen gekeerd naar de onbekende Goden. 1893. Gust Vermeylen. Vorige Volgende