die de mensch aan zichzelf moet voelen, waar vindt men ze in die leer van nederigheid en deemoed, negatie van de menschheid, religie voor tamme zieltjes? Moesten dan de menschen niet geperkt worden als een kudde, te zwak om zichzelf te leiden, en blind voortstrompelend tot waar de wil van hoogere geesten heenwees? Het Christendom, dat steunt op den nood der menschen, heeft eeuwen gebogen gehouden onder zijn dogmata en zijn zwaard.
Maar van de Christelijke leer, die hare historische rol vervullen moest, willen wij thans slechts dit onthouden: de liefde voor al wie lijden, en tot het mooie leven op te roepen zijn, - en dan, 't geloof dat ook de smart soms versterkt, en een noodwendigheid kan wezen, dat veel dingen in ons moeten verbrand door het lijden, als wij onzen verzuiverden wil weer hooger willen oprichten. Ja, soms moet men zichzelf kunnen naar onder duwen en breken in de smart, zichzelf verzaken om hooger-op te mogen bloeien. En het schijnt me dat we nu juist, nu dat eeuwen van wee deze rassen verreinen, op het oogenblik staan dat het leven zichzelf zal overweldigen om zich weer hooger uit te spreiden.
Want langzamerhand heeft zich onder het oude afbrokkelend geloof dat nieuwer opgedrongen. Hoewel de wetenschap een negatie van alle geloof wilde wezen in de verwaandheid harer jeugd, zij moest zelf weldra het mysterie erkennen, dat wat niet te noemen is in menschentaal. Maar het begrip van dat mysterie werd verplaatst; God is de immanente noodzakelijkheid geworden, de bezielende kracht die vernielt en schept in eeuwige beweging en eeuwigen groei, de hoogste geheimenis: het Leven, dat, zoowel in de cel als in het heelal der wentelende werelden, een schikking is der elementen, een vorm van organisatie; en het princiep van die organisatie, wat we niet kennen, is de Rythmus van 't Leven, God. Wij zijn, alles is een functie van den Rythmus.
Het is juist omdat ik in God geloof, in de Harmonie zelf der dingen, dat ik slechts de inwendige natuurwet erken, de evolutie die van binnen naar buiten werkt: geloof dat het leven zijn einde in zichzelf heeft, dat men