Van Nu en Straks. Jaargang 1(1893)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Verzen. 'k Ben vreemd te moede... er vlot iets om me henen als grauwe mistlucht in Novemberlanen. 'k Ben droef te moede als een, de borst vol tranen met 't naar gevoel van nimmermeer te weenen. 'k Ben laf te moede... o! klaar in 't leven lezen! O! nimmer zich met mannenkracht omgorden! O! klaar besef van kunnen-zijn en toch-niet-wezen, van willen-zijn en toch-niet-willen worden... Van op den grond der zee reikhalzend stijgen en snakken naar de lucht, het licht, het leven, en aan der wanhoop ijskorst blijven kleven: daar, aâmloos, tusschen leven, sterven hijgen.. 'k Ben droef te moede als een, de borst vol tranen met 't naar gevoel van nimmermeer te weenen... [pagina 20] [p. 20] Mijn hart klopt hoorbaar in den zwarten toren, boven de straten en haar dof gerucht, en 't hijgt, in zwenkende en geknotte vlucht en klaagt in klamme duisternis verloren... Mijn harte weeklaagt in den zwarten toren, al zijne smarten in de jammerlucht uitweenend in een langen stervenszucht, en steeds tot nieuwe jammerklacht herboren. Hoor! 't is mijn hart, dat zij te morzel trekken, dat, afgebeuld door 't pijnlijk vezelrekken, in d' eeuwgen nood der aarde om deernis schreit, en boven hen, die 't martlen, hoog verheven, hoog boven menschenlust en vreugdeleven, zijn zwaren rouwmoed langs de steden spreidt. [pagina 21] [p. 21] 'k Heb u in smert gebaard en toch omvangen met dubble vreugde, u aan mijn levensgloed verwarmd, als telgjes nòg zoo blij begroet, hoe wranger pijn den moederschoot mocht prangen. 'k Heb u met liefde omgeven, u gevoed door 't rustloos zwoegen van mijn zielsverlangen, de bleekheid van uw wassig weeke wangen met 't rood dooraderd van mijn hertebloed. Waarom, wen al mijn geestdrift in u gloeide, wen heel mijn leven in uw leven vloeide, in u mijn innigst wezen overging, waarom, den strakken blik vol hooploos smachten, omvat ge me eeuwig in uw bleeken kring, o kindren van mijn ziel, - o mijn gedachten? [pagina 22] [p. 22] En 'k sprak: O! voer mij ver, heel ver van de aarde, waar nooit de mensch zijn dorre stelsels baarde, de pijl der denkkracht brak op onvermogen; - waar 't maagdlijke onbekende, vóór mijne oogen vreemd glanze als 't exotieke zonnebranden op wijd ontwaarde en onbereikbre stranden; - subtiele vergezichten van gedachten, én vorm én kleur steeds van mijn sehnend trachten, en weerglans van mijn vluchtigste gepeinzen, in ideale lijnen lokkend deinzen, en immer nieuw en toch dezelfde tevens, bestendig wislen als het doel eens levens in 't wislen toch gestuwd naar 't zeker einde. O ginds mijn' droom voortdroomen tot dàt einde. Prosper Van Langendonck. Vorige Volgende