[Nummer 4]
[De pleisterbeelden van George Minne]
NOTA OVER DE PLEISTERBEELDEN VAN GEORGE MINNE. - Het is nu vier jaar geleden dat ik ze zag, maar nog richten zich op in mijn geest die hooge & hoekige, stijsóplijnende gestalten. Het was in-ééns de smart van eeuwen, als een kreet.
Waar vandaan gekomen, uit welke woestijn-desolatie eener aarde nog in vorming, heel dat menschdom primordiaal, deerlijke lichamen tegen elkaar geleund & scheef buigend in evenwijdige schuinte naar de dorheid van den grond, den nek voor eeuwig gebogen onder welken vloek? En die vrouwen met beenachtige handen gekrompen op het schrale vleesch van een doodgeboren kind, & al die eindelooze droefheid eindeloos stilzwijgend & strak-onbeweeglijk, waar vandaan gekomen? Openbaring plots van kunst zeer ongewoon: die symbolisch-vereenvoudigde anatomieën, - als uit rotsen gehouwen grootheid van aegyptische beelden - afgewerkt met de ontroerde & meêlijdende hand der naïefste Gothieken. Vazen van wee! zij zeiden de fataliteit van verborgen machten op dat naakt arme-menschen-vel, de verlatenheid van doodgeweende oogen midden geheimen, & daarna het einde van alle denken, den laatsten val der armen die tegen de uitgemergelde & pijnlijke lijven plakken, te moê om voortaan een gebaar op te heffen. Dingen heel heel ver in het geheugen verzonken zeiden ze, zij stonden daar als autochtonen eener verdoemde aarde, in de tijden der Genesis.
Vergeten in een dorpje van Vlaanderen leeft de kunstenaar die gebeeld heeft de oneindige ellende van alles, in gestalten groot als van steen alleenstaand door eeuwen heen.
Gust Vermeylen.