Van minne spreken... Nederlandse mystieke teksten uit de 13e eeuw
(1976)–Anoniem Van minne spreken...– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Anonieme lyriekIn dit hoofdstuk zijn gedichten bij elkaar gebracht die enerzijds aansluiten bij de thematiek zoals die bij Hadewijch naar voren komt, maar anderzijds vooruit lopen op latere, veertiende-eeuwse mystici als Ruusbroec († 1381) en de Duitser Eckhart († 1327). De eerste twee gedichten, Ay edele minne en Hoe mochtic dat gelaten, passen helemaal in het extatische klimaat van de Begijnenbeweging in de dertiende eeuw, waar ook Hadewijch toe behoort. In beide komt het motief van de onvoorwaardelijke minnedienst met al zijn vreugde en verdriet sterk naar voren. Wat dat betreft komen deze gedichten overeen met de Strofische Gedichten van Hadewijch. Maar ook het overwegend emotionele, affectieve karakter van deze lyriek, de persoonlijke strijd die er in wordt beschreven en het taalgebruik roepen het werk van Hadewijch in gedachten. Op deze twee gedichten uit de school van Hadewijch volgt in dit hoofdstuk Mengeldicht 27, Een edel licht. De reden waarom het in dit hoofdstuk is opgenomen en niet bij de Mengeldichten zelf is, dat het niet aan Hadewijch kan worden toegeschreven. Het behoort tot de groep Mengeldichten waarvan de auteur (of auteurs) niet bekend is. Deze groep, die de gedichten 17 t/m 29 omvat, wordt daarom aangeduid als zijnde van pseudo-Hadewijch. De mystiek die uit deze gedichten spreekt is minder hartstochtelijk dan die van Hadewijch. Het gaat meer om bespiegeling en didactiek dan om expressie van persoonlijke emoties. In Mengeldicht 27 treffen we de leer aan over de vonke van de ziel, die in de latere mystiek van vooral Ruusbroec een grote rol speelt. Die vonke is het licht van de ziel dat, altijd naar God gekeerd, God weerspiegelt en naar enicheit met Hem streeft. | |
[pagina 191]
| |
Het is de God-weerspiegelende aanleg van de ziel tot de schouwing van God. De overige drie gedichten van dit hoofdstuk bevatten eveneens thema's die thuishoren in de latere, meer reflexief getinte mystiek. Zo wordt bv. in Minnen natuere, naast het aan Hadewijch herinnerende motief van de onvoorwaardelijke minnedienst, ook de eis gesteld alle aardse zaken en beslommeringen te ontvluchten. Alleen dan is het mogelijk de drie-ene God in zijn eenheid te aanschouwen. Deze vlucht van het aardse is ook in de gedichten O over hoghe Triniteit en Een subtile ghedicht van hogher godliker mynnen een belangrijk thema. In O over hoghe Triniteit is daarnaast veel aandacht voor de triniteit als een zuivere, bloote, simpel eenicheit, van allen namen onbevaen. Het genieten van die weselicheit is de hoogste zaligheid voor de ziel. Een subtile ghedicht...bevat motieven als: de ziel in zichzelf gekeerd, het edele licht dat de ziel boven de natuur uit voorlicht, de stille afgrond waarin de Godservaring plaatsvindt.
Ay edele minne
Ay edele minne, in minen beginne
So gavic di wijsheit minen sinne.Ga naar voetnoot1ev
Alsic uwer goetheit wart an inne,Ga naar voetnoot3
So volchdic hare dach ende nacht.
5[regelnummer]
Als ic hare diende buten binnen,Ga naar voetnoot5
Doe wart verloren mine kracht.
Ay edele minne, laet mi niet dolen,
Ic ben geraect ter wreeder scolen.Ga naar voetnoot8
Mijn edel sinne sijn verloren,
10[regelnummer]
Ontrouwe draget die roede mijn.Ga naar voetnoot10
| |
[pagina 192]
| |
Si gevet sware clage; dat icse draghe,Ga naar voetnoot1
Des moetic uten rade sijn.Ga naar voetnoot2
Ay edel minne, mijns herten quale
Sidi meester altemale.
5[regelnummer]
Laet mi genesen, so doedi wale,
Want mine pine es alte groet.
Ghi kint mijn herte en grote smerte
Ende mine bitterlike noet.
Ay minne, die mi ter minnen brachte,
10[regelnummer]
Ghi doet mi leven al tonsachte.Ga naar voetnoot10
Al haddic dusent manne crachte,
Ic verloerse op enen dach.Ga naar voetnoot12
Hebt mijns genade, edel minne,
Ghi siet datic nemmeer ne mach.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ay edele minne, mijns herten wonden
Laet di mi draghen ongebonden.Ga naar voetnoot16
Geboedijt, sciere haddic vondenGa naar voetnoot17
Daer ic bi genase wel.
Ghi moget mi salven an alsent hallen
20[regelnummer]
In minnen bat dan iemen el.Ga naar voetnoot15evGa naar voetnoot19-20
Hoe mochtic dat gelaten
Hoe mochtic dat gelaten, in souden leeren kinnen
Heme dieGa naar voetnoot1ev in den cruce ommi starf van minnen.
Kindic hem, so mindic hem, sone constix niet ontberen,Ga naar voetnoot3
| |
[pagina 193]
| |
Ic soude in sire minnen craft ende macht verteren.
Onkinne maect onminne; leider, magic wel seggen,
Die uuten rechten wege so lange gedoelt hebbe.Ga naar voetnoot3
Ic hebbe gedoelt, dat rouwet mi sere, al eist te spade;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Om die grootheit sire ontfarmhertecheit biddic genade.
Genade doet hi elken die alles wille legen,Ga naar voetnoot6
Vremde saken achter laten ende al sijns plegen.Ga naar voetnoot7
Al sijns plegen ende in hem leven sonder faelieren,
Dat doet bekinnen mate der minnen ende die hantieren.
10[regelnummer]
Alles vertien ende minnen hen, dats minne maken;Ga naar voetnoot10
Die wilt gedien, moet hem vrien van vremden saken.
Vremde saken benemen smake ende troest van binnen;
Die die wilt laten, hi mach geraken in na bekinnen.Ga naar voetnoot13
Int na bekinnen leert men minnen, ende achter settenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Alle die dinge sonderlinge die ons letten.
Die meeste scade die noyt was ochte herte mochte kinnen,Ga naar voetnoot16
Dats dat wi noyt uure waren buten minnen.
Die buten minnen leeft, hi woent in die doot;
Al warict maer allene, nochtan waert jammer groot.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Maer ic ne sach nie mester der minnen; wie sal minne leeren?
Ic peinse, dat ic mi sal van allen dingen keeren.
Mire herten gaste, eere ende raste, lief ende levenGa naar voetnoot22
Willic dore minnen wille ende dore hare eere begeven.
Hoe mocht sijt dan gelaten, sine soude mi troest geven,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Die in haren dienste wille bliven al mijn leven.
Wilt si oec dat ic sterve, ic ben altoes gereit
| |
[pagina 194]
| |
Doer haren wille tontfane, eist swaer, hert of wreit.Ga naar voetnoot1
Ic wille dor hare sterven ende anegaen die doot;
Al dat hare es bequame, dan es mi niet te groot.Ga naar voetnoot3
Gebiedt sijt mi, ic wille ter hellen gerne varenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ende hemelrike ontseggic selve sonder hare.Ga naar voetnoot5
Dit scijnt ongelove dat ic nu hebbe geleert,Ga naar voetnoot6
Maer hen es, op dat ment ter rechter wareit keert.Ga naar voetnoot7
Daer minne es, daer ne mach helle noch rouwe wesen;Ga naar voetnoot8
Die hadde die doot, quame hi ter minnen, hi ware genesen.
10[regelnummer]
Minne es medicine alrehande quetssuren;
Daer omme willic hare dienen, hoe soet mi wert te sure.Ga naar voetnoot11
Die met suren avonturen al hare sinneGa naar voetnoot12
Ende daer in duren, dat doet beruren den moet der minnen.
Als ic den tijt besie die ic hebbe ledenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Buten minnen, wordic van binnen soe tonvreden,
Dat mi en can getroesten hope noch goet geval;
Maer eer ix iet weet comt minne ende doets mi vergeten al.Ga naar voetnoot17
Dan wert mijn herte boven mi selven op geheven
In een bewondren, dan alre ierst beginnic leven.
20[regelnummer]
In dat leven wert mi gegeven een rijc gewout:
Dat minne sal gilden - si es so milde - al mine scout.
Nu benic over ende hebbe coever van allen goede,Ga naar voetnoot22
Want selve die minne van minen sinne es worden hoede.
Minne es so faeliant, si wilt mi alles verlaten;
25[regelnummer]
Dat ic hare noyt ontbleef, dat rouwet mi uutermaten.
Sine wilt negheen gewach hebben van minen gebreken;Ga naar voetnoot26
| |
[pagina 195]
| |
Van minnen doget en can men te vollen niet gespreken.
O minnen macht, van al mire cracht so sijt geloeft,
Die mijn herte van alder smert hebt verhoegcht.
O minnen nature, die mi in curen hebt genomen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
In can geduren als ene uure merret u comen.Ga naar voetnoot5
Ende alse ghi sijt hier ende ghi dat vier ontstect der minnen,
Werdic soe in dole, dat mi al een cole dunct wat ic kinne.
Ic hebbe gehaect ende ben geraect in die suetheit der minnen.
Ic ben gemaect ende niet volmaect int vaste bekinnen:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ic scouwe met rouwen ene nouwe ontrouwe die mi noch let;
Ic kinne met sinne, dat minne van binnen mi daer uute wect;
Ic late, ic hate donmate der saken die mi dede dolen;Ga naar voetnoot12
Ic swige, ic nige, ic crige, ic blive der minnen scolen.Ga naar voetnoot13
Een innerich sien, alst mach gescien, wort mi gegheven,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dat ic niene gave om al hare have, die nu leven.Ga naar voetnoot15
Ute siene comt een raye in mire herten gront
Ende doet mi al vergeten dat mi noit was cont.
Die raye dore vliegcht mijn herte daer na sute locht;
Ay, wies ic dan gevoele, dat latic nu gecnocht.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Als dlicht der minnen dus heeft dor scenen mine sinne,
So benic ierst gereet tontfane die edele minne.
Geloeft sijt minne, die mine sinne hebt gehoegcht
Boven al dat es, want mijs getes wat gi vermoeghct.Ga naar voetnoot23
Wat minne vermach, dats mijn gelach ende mine vriheit;
25[regelnummer]
Si es al mijn gnouch ende ic haer gnouch in enecheit.
Mine moge scaden valsche rade noch vremt bedwanc,Ga naar voetnoot26
Ic ben verheven boven alle die leven in minnen lanc.Ga naar voetnoot27
| |
[pagina 196]
| |
Die herten fel, die waren snel op minen persoen
Met valschen oerconde, dats mi gesonde ende ewelec loen.Ga naar voetnoot1ev
Wat soudic achten van haren ambachten, die quaet seggen,
No meer no min wort hare gewin dan quaet hebben.
5[regelnummer]
Van minnen es mi goet gesciet, dat makic cont
Den genen dien van fijnre minnen sijn gewont.
Ic ben gewont van minnen, dan willic niemen clagen,Ga naar voetnoot7
Maer wat mi minne gebiet, dat willic gerne draghen.
Der minnen slage willic dragen na mine macht,
10[regelnummer]
Ende haer bedwanc benic te cranc: so geve mi cracht.Ga naar voetnoot10
Mine macht ware niet en dade sijt, die edel trouweGa naar voetnoot11
Die mi gewect heeft ende getrect uute allen rouwe.
Dat minne in mi comt hoe dat si, ine caent geweten;Ga naar voetnoot13
Maer dat si daer es benic gewes, daer ne wetic wat af spreken.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Begerte, geloeve ende hop, daer ic met op ben comen,Ga naar voetnoot15
Dat wort mi int gebruuc der minnen al benomen.
Minne bloyt in mi ende ic in hare verwendelike;
Dat ic dan gevoele dunct mi hemelrike.
Dan wort mi cont der minnen gront ende hare hoecheit,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ende in haer widde dolic sonder arbeit.
Twonder dat ic verstaen in minnen hoecheit hebbe,
Dan mach herte begripen noch ine caent u geseggen.Ga naar voetnoot22
Maer een ewelec ceins boven al gepeins wert mi geboden,
Dat ic regneren sonder cesseren sal met gode.
25[regelnummer]
In die diepheit es minnen arbeit mi sonder mesquamen,
Alsic scouwe minnen trouwe na hare getamenGa naar voetnoot26
Ende ic dat kinne: dat trouwe der minnen es sonder gront,
Sonder gelike boven al goet rike ende ons wert cont.Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 197]
| |
Hoe ict versta, een kinnen na dats also groetGa naar voetnoot1
Als al dat god onder sijn gebod noch noyt geboet.Ga naar voetnoot2
Dits alle welde, volle joye ende hoghe salicheit
- Maer die afkeer geliket der hellen arbeit -
5[regelnummer]
Alsic sie: een in drie ende drie ene enecheit,
Even gelike ende even rike ende ene majesteit,
Drie persone: den vader, den sone, den heilegen gheest,
Een wille, een minne, een wesen, een kinnen, een vrienscap meest.
Een edel Licht
Een edel licht lichtet in ons fijn,Ga naar voetnoot1
Dat wilt altoes dat wij hem ledich sijn.Ga naar voetnoot2
Die puere vonke, dat ghensterkijn,
Die levelicheyt der zielen mijn,
5[regelnummer]
Dat enech altoes met gode moet sijn,
Daer lichtet god inne sinen eweghen scijn.
Dat es verborghen in ons binnen,Ga naar voetnoot7
Het en can redenne noch sin versinnen
Niet anders dan met bloeter minnen.
10[regelnummer]
Si sijn overformet diet bekinnenGa naar voetnoot10
Overnatuerleke uter vonken van binnen
In een godlec eenvoldich kinnen.
De toeval der menichfuldicheitGa naar voetnoot13
Benemt ons onse eenvuldicheit,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Also sente Jan ewangeliste seit:
Dat licht lichtet inder demsterheit,Ga naar voetnoot15ev
| |
[pagina 198]
| |
Ende niet en begrijpse dies lichs claerheit
In hare die donckere deemsterheit.Ga naar voetnoot1-2
Waren wij comen te desen lichte,
So waren wij ledich in sijn ghesichte
5[regelnummer]
Van alre wise, van alre berichte,
Van alre storien, van alre ghedichte;
In een afgrondich onghestichte
Saghen wij dan dat licht inden lichte.
Scamt u, ghi die langhe hebt ghescenen,Ga naar voetnoot3-9
10[regelnummer]
Dat u so langhe moet toeval menen
Ende onghewesent altoes cruept henen.Ga naar voetnoot9ev
Mochte eenvoldicheit u in hare ghewenen
Datse u met haren lichte hadde overscenen,Ga naar voetnoot13
So bleefdi van beelden, van formen ongherenen.
15[regelnummer]
Ghi moecht u selven zere versienGa naar voetnoot15
Dat ghi dat licht soeket buten met pertien
Ende in u gheel es ende u gheheel wilt vrien.Ga naar voetnoot17
Wilde derre philosophien
Sijn meester, sone mogdi u selfs niet lien
20[regelnummer]
Noch niets achten, maer alles vertien.
Ay deus, hoe grote edelheyt
Es dese vrie ledicheyt,
Daer van minnen minne al ontseyt
Ende niet en soect buten haers selvesheyt,
25[regelnummer]
Alse si die eweghe salicheyt
Hevet besloten in hare enicheit.
| |
[pagina 199]
| |
Minnen natuere
Minnen natuere
Gheneest quetsure
Ende alle pine.
Sijt in ruerenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Daer in te dueren
Ende vroem te sine.
Wilt met suren
Aventueren
Cracht ende sinne.Ga naar voetnoot7-9
10[regelnummer]
Condijt verdueren,Ga naar voetnoot10
U sal beruerenGa naar voetnoot11
Godlike minne.
Al uwe cracht
Ende al u macht
15[regelnummer]
Bestaet in minnen.
Si eest die wacht
Dach ende nacht
NaGa naar voetnoot16ev u ghewinnen.
Dese vriendinne
20[regelnummer]
Es coninghinne
Milde ende rike.
Wildise kinnen,
Keert u van binnen
Te hare ghelike.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Onlede vlien,
Als mach ghescien,Ga naar voetnoot26
| |
[pagina 200]
| |
Maect hebleecheit
God te sien,
Een in drien,
In eenicheit.
5[regelnummer]
Wildi kennen
Vrucht der minnen
Sonder aerbeit,
Houdt u binnenGa naar voetnoot8
Ende wilt versinnen
10[regelnummer]
Gods minnechleecheit.
Wildi winnen
Ende bekinnen
Ghewareghe doecht,
Gheeft der minnen
15[regelnummer]
U versinnen
So ghi best moeght.
Hout uwen vlijt,
Dat hi te wijt
En sijn noch tingheGa naar voetnoot18-19
20[regelnummer]
..........
..........
..........
In doechden snel
Te hueden wel
25[regelnummer]
Hoverdechede;
Op niemant fel,
En suect niet el
Dan nederhede.
Ghi moet dienen
30[regelnummer]
Ende verdienen,
| |
[pagina 201]
| |
Lopen, rennen,
Seldi regnerenGa naar voetnoot2
Ende jubileren
Metter minnen.
5[regelnummer]
Zuect niet dan dienen,
Ruect niet verdienen,Ga naar voetnoot6
Laet u ter minnen.Ga naar voetnoot7
Na haer verseren
Seldi regneren
10[regelnummer]
Na u versinnen.Ga naar voetnoot8-10
Sidi ledich
Ende ghestedich,
Houdi vrede,
God ghenedich
15[regelnummer]
Es bereedich
Te uwen ghebede.Ga naar voetnoot15-16
Dat wij verstaen,
Dat si ghedaenGa naar voetnoot18
In rechter minnen.
20[regelnummer]
Dat doe God saen
Aen ons bestaen,Ga naar voetnoot21
Buten ende binnen.
Amen.
O over hoghe Triniteit
O over hoghe Triniteit,
Een oorspronc sonder beghinnen.
| |
[pagina 202]
| |
O bloote, simpel eenicheyt,
Daer alle dingen wonen binnen.Ga naar voetnoot2
O eenich één, ghi sijt so bloot,
Van allen namen onbevaen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Waer minen gheest daer in dinen schoot,
Soe waer alle mijn trueren ghedaen.
Och eenich één, weest mijn onthout.
Ghi hebt u in minen gheest ghebaert.Ga naar voetnoot8
Vrijt mi van allen menichfout,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Diep in u ongheaerde aert.Ga naar voetnoot10
O eewich, onghescapen goet,
Gheeft my te kennen met u aenscijnGa naar voetnoot12
Wat ghi u liefste vrienden doet
Die in u hoochste minne sijn.
15[regelnummer]
Ghi sijt dat rijc der sielen mijn,
Gheen hert en cans te volle verstaen;
Och, wie dat daer sal rusten in,
Sinen arbeyt die is al ghedaen.
So wie Gode vercoren heeft,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Te begeven alle dinc is hem cleyn.Ga naar voetnoot20
Die de werelt ghelaten heeft,
Van alle beelden blijft hi reyn.
So wie Gode vercoren heeft,
Tis recht dat hy in vruechden leeftGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ende wacht hem dat hi niet en sneve,
Noch Gods minne niet en begeve.
| |
[pagina 203]
| |
De engelen die daer boven sijn,
Si barnen inder minnen dijn,
Want si aensien u schoon aenscijn
Ende daer toe in volle bekennen zijn,
5[regelnummer]
Die hoghe seraphinnen dijnGa naar voetnoot5
Sijn so verclaert in u aenscijn,Ga naar voetnoot6
Sij dragen hoghe minne daer in.
Och, mocht ic haer gevoecht zijn.Ga naar voetnoot8
Want sij so diep versoncken sijn
10[regelnummer]
Al inder hoochster minnen vliet.
Wie daer in verdroncken is,
Och, hem is so wel geschiet.
Nu lof en danc u vaderlicheyt,
Want u soete volstandicheyt
15[regelnummer]
Int wercken onser menscelicheytGa naar voetnoot15
Der sielen hoochste salicheyt.
God is een licht, een wesen bloot,
Uut hem so wert die sone ghebaert;
Uut hen beyden vliet der minnen vloet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Elc van hen toent daer sinen aert.
Si syn in vaster sekerheyt
Al inder hoochster stillen schoot.
Och, daer en is gheen veranderheyt,
Men pleecht daer lievekens wille groot.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Die minne en liet hem niet ghedueren,
Hi en moeste uut sinen vader gaen.Ga naar voetnoot25-26
| |
[pagina 204]
| |
Dat hoochste werc woude hi volvueren,
Dat oyt van minnen was gedaen.
God is een oorspronc onser minnen.
Sijn stralen sijn so veelderhant,
5[regelnummer]
Hi doerschiet dat herte van binnen,
Het wort verwonnen al dat hi raect.
Al schiet hi diep, en ontsiet u niet,
Gaet sinen ghescutte te ghemoet,
Want het is wel een soete verdriet
10[regelnummer]
Dat hy der sielen ane doet.
Hy maket daer hi coemt al beroert,
Hi werct ende der sielen cracht aen doet;Ga naar voetnoot12
Si hebben menich toornich woert,
Hi steelt hen alle haer ghedachten oeck.
15[regelnummer]
Hi is die al dat merch verteert,
Hi is der sielen medecijn,
Hi is al dat die siele begheert,
Si wil van hem verslonnen sijn.
Hi maecse arm die waren rijc,
20[regelnummer]
Hi doetse lopen om haer broot.
Al om zijn minne sekerlijck,
So heeten si sijn van sinnen bloot.Ga naar voetnoot22
Hi maectse sot die waren vroet,
Hi drijftse tot allinde groot;
25[regelnummer]
Doer hem liden si menige pijn,
Om sijn minne te vinden bloot.Ga naar voetnoot26
O uutvloeyende hoghe Triniteyt,
O minnende vloet, o diepe eenicheyt,
| |
[pagina 205]
| |
O salich ghebruycken, een weselicheyt:
Der sielen hoochste salicheyt.
Een subtile ghedicht van hogher godliker mynnen
't Is tijt dat wi beghinnen
Met onsen willen schier
Te climmen in der minnen,
Die tijt die is nu hier.
5[regelnummer]
Wy hebben versuumt soe menighen dach
Mit onser willen cracht;Ga naar voetnoot5-6
Mochten wi nu dat legghen af,
Soe en hoerden wi gheen gheclach.
Die siel die moet van binnen
10[regelnummer]
Te Gode sijn ghekeert,
Sal si uut hogher mynnenGa naar voetnoot11
Van der waerheit syn gheleert.
Soe moet si voer des meesters voet
Myt groter hoeden dalen,
15[regelnummer]
Sal si van haren wederstoet
Troest of blijscap halen.
Sin ende sinlicheit
Moeten daer te niet gaen,
Van lieven ende van lydenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Moet men ghelike staen.Ga naar voetnoot20
Natuer die moet sterven doot,Ga naar voetnoot21
Die gheest die leit in qualen,
Hoe gaerne soud hi leeren voert
Al in der hogher scolen.
| |
[pagina 206]
| |
Die scole die ic meyne,
Dat is een stil afgront,
Daer leert God alleyne
Die zielen sonder mont.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Men mach hem sonder oghen sien
Ende sonder zwaerheit draghen.Ga naar voetnoot6
Der werelt mach si daer ontvlienGa naar voetnoot7
Ende leeren sonder vraghen.
Als ghi der minnen vraghet,
10[regelnummer]
Wat wart u dan bericht?
Gaet voert al sonder traghen,
U licht een edel licht.
U licht die edel waerheit bloot
Boven alle naturen;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Is anderheit ghesturven doot,
Soe moech di daer wel dueren.
Dat suetste van der mynnen,
Dat is een vierich doot,
Het ontstect dat herte van binnen,
20[regelnummer]
Het maect den gheest al bloot.
Is dat niet een wonder groet,
Dat barnt an allen siden:
Het maect een vier in 't herte soe groot,
Het can den gheest verbliden.
25[regelnummer]
Blijscap in den gheest,
Dat is een werscap fijn;
Die daer coemt totter feest,
Hi mach wel salich sijn.
Al en had hijs mer een brockelkijnGa naar voetnoot29
| |
[pagina 207]
| |
Ende dronc hi van den wijn,Ga naar voetnoot1
't En waer hem ghene pijn.
Hoedet u van den vrien gheest,Ga naar voetnoot3
Dat is die nauste raet.
5[regelnummer]
Si wrecken al haer eyschen,
Al waer 't oec noch so quaet.
Consiencie houden si spot
Ende sonde voer gheen misdaden.Ga naar voetnoot7-8
Aldus wanen si vercrighen God,
10[regelnummer]
Och, hoe sijn si verraden.
Wie houdet sijn hertkijn puer,
Die en deerf niet wesen blynt.Ga naar voetnoot12
In hem is een fyghuer
Die alle dinc bekennt.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
In hem is een edel stat
Daer God altoes wil rusten.
Als hi dan heeft der enghelen scat,
Wat mach hem anders lusten?
Dat dringhet doer die creaturen.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Leer rusten op een bloot.
Al moetstu dat besuren,Ga naar voetnoot21
Si is een salich coop.
Du sulstu daer na in rusten sijn
Al mytten salighen gheesten,Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Ende dringhen doer die seraphinGa naar voetnoot25
Al totter hogher feesten.
| |
[pagina 208]
| |
Die vruechde die is onghemeten,
Die God ons heeft bereit.
Geen tonghe en can volspreken
Die grote waerdicheit.
5[regelnummer]
Daer is vruechde sonder verganc
Ende rijcheit sonder ontberen.
Wat sal ons moghen deeren.
Nu bidden wi al ghemeyne
Den Vader mijnnentlijc,
10[regelnummer]
Dat hi onse misdaet cleyneGa naar voetnoot10
En maec ons 't herte rijc.
Ende hi ons maec des toevals quijtGa naar voetnoot12
In desen armen dale,Ga naar voetnoot13
Ende hi na deser corter tijtGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ons allen tot hem hale. Amen.
|
|