Van minne spreken... Nederlandse mystieke teksten uit de 13e eeuw
(1976)–Anoniem Van minne spreken...– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 209]
| |
SermoenenVoor de dertiende-eeuwse mens was het gesproken woord de belangrijkste bron van communicatie. Bij ontstentenis immers van voldoende geschreven tekst - al was het alleen maar vanwege de zeldzaamheid ervan en vanwege het feit dat relatief weinig mensen het lezen en schrijven machtig waren - was voor hem de figuur van de spreker, de verteller, de predikant de voornaamste schakel tussen weten en niet weten. Het sermoen nu was bij uitstek het middel om die dertiende-eeuwse mens dieper inzicht te verschaffen in de bijbel, het woord van Hem op wie heel zijn leven gericht was. Het merendeel van de sermoenen die ons zijn overgeleverd uit de dertiende eeuw kan men dan ook wel rekenen tot het genre van de preek. Ze behandelen vanuit een bepaald thema - dat zonder uitzondering aan de bijbel ontleend is - de leer van het geloof, waarbij de predikant zoveel als maar mogelijk is zijn argumentatie kracht bijzet met de mening van autoriteiten. Onder autoriteiten dienen we dan te verstaan het woord van bijvoorbeeld kerkvaders, profeten, aartsvaders. De teksten die in dit hoofdstuk aan de orde komen kan men sermoenen noemen omdat ze zijn genomen uit een verzameling getiteld: De Limburgse Sermoenen. Inhoudelijk is het echter de vraag of ze wel als preek in eigenlijke zin beschouwd kunnen worden. Sermoen 35 Dit sprict van der vreiceliker martellen ons Heren en sermoen 38 Dets van der groeter martelen die Jhesus leit an den cruce, overwegend handelend over de lijdende Christus, vertonen weliswaar in opbouw van de stof veel overeenkomst met de preek zoals die volgens dertiende-eeuwse begrippen der Ars Predicandi moest zijn, maar we missen er ten enenmale de sterk adhortatieve stijl die zovele andere preken kenmerkt. Sermoen 39 Dits dbuec van den Boegarde, mogen we eerder als | |
[pagina 210]
| |
een tractaat over de deugden beschouwen, dan als een preek die de mens daadwerkelijk moet aansporen tot deugdzaamheid. Sermoen 42 Det sin seven maniren van minnen, neemt wel een heel bijzondere plaats in. Allereerst kennen we hiervan de auteur: de Cisterciënzerin Beatrijs van Nazareth (1200-1268). Het is voorts met zekerheid geen preek, maar veeleer een verhandeling over zeven manieren van minnebeleving. Het is een verhandeling geschreven door een mens die vanuit de minneopvatting die haar tijd haar meegaf, haar ervaring met de Godsliefde onder de controle van het bewustzijn probeert te brengen. Waar wij Beatrijs plaatsen in de tijd dat in onze gewesten het klimaat rijp was voor de extatische vrouwenbeweging, behoeft het geen verwondering te wekken dat we in haar werk duidelijke sporen daarvan terugvinden: het plegen van de minne om de minne en om niet. Het woordgebruik en de thematische reflecties, gevat in zeer moeilijk te doorgronden proza, konden er ons niet van af houden deze tekst op deze plaats op te nemen. | |
Sermoen 35: Dit sprict van der vreiceliker martellen ons Heren.1 Quem queritisGa naar voetnoot1? etc.: WemGa naar voetnoot1 sucdiGa naar voetnoot1? Dese wort bescrift ons S. 2 Johannes ewangeliste in sinre ewangelien, ende spracseGa naar voetnoot2 onse 3 Here Jhesus Cristus in der nacht due hi wart gevaen. Due Judas 4 ende die Juden quamen ende sineGa naar voetnoot4 sugten, due ginc hi jhegen 5 henGa naar voetnoot4-5 ende vragede hen: Wem sukedi? Due sprakense: Jhesum 6 van Nazareht. Due antwerde hi: Dat ben ic. Ende tehant dueseGa naar voetnoot6 7 dese wort horden so vilense over rugheGa naar voetnoot7. Op dese wort sprict 8 S. Augustin: Sent die wort eens menschen din miGa naar voetnoot8 verdeilen 9 sulde ter doet so grote magt hadden dat die Juden musten 10 neder vallen, watGa naar voetnoot10 magte weendi dan dat hi selver hebben sal | |
[pagina 211]
| |
1 alse hi ten ordele sitten sal? Bi desen worden geft hi ons te 2 verstane dat hi die martele met willenGa naar voetnoot2ev leet; nogtan van mensche- 3 liker crancheide ende broscheide so bat hi sinen Vadere dat hire 4 hemeGa naar voetnoot4 verlite, ende dogGa naar voetnoot4 also dat sins Vader willeGa naar voetnoot4 geschide ende 5 nit der sinGa naar voetnoot5. Derre bedenGa naar voetnoot5 antwert der Vader den Sone wat sin 6 wille sieGa naar voetnoot5ev dor eens propheten mont, Zacharias, ende sprict der 7 martelen tue gelic ogtese slipeGa naar voetnoot7 ende hise op wecke jhegen sinen 8 Son, ende sprict aldus: Swert, erweckere di ende stant op over 9 minen herde ende over din man die mi tue hengetGa naar voetnoot8evGa naar voetnoot9. Siet, aldus 10 heft der Vader Sons bede gehort dat hi die martele op wect, 11 desGa naar voetnoot11 heme der Son bat dat hire heme verlite. 12 Nu mochte een mensche vragen war ombe Got dit dede. Des 13 antwert der Vader dor eens propheten mont ende sprict: Dor 14 die lifde die ic te minen volke hebbe, hebbickeneGa naar voetnoot14 geslagenGa naar voetnoot13ev. BiGa naar voetnoot14 15 den herde ende bi den tuehangenden manne es der Son bediet; 16 want hi sprict selver dat hi een gut herde sie, want hi sinen 17 lichhame gaf vor sine scaep. Ende dat der Vader sprict: Der 18 man di mi tue henct, dar bi geft hi te verstane dat der Son altoes 19 met heme heft geweestGa naar voetnoot19 ende noit van heme en schietGa naar voetnoot19. Bi din oec 20 dat der Vader Sons bede aldus dede sin wi geleertGa naar voetnoot20, alse wi Gode 21 iet bidden ende nit gehort en werdenGa naar voetnoot21 tehant, dat witGa naar voetnoot21 nit vereGa naar voetnoot21 22 evel en nemen, want hi sinen Son nit horen en woude. 23 Nu suldi weten, als onse Here Jhesus Cristus iet bidden wilt | |
[pagina 212]
| |
1 sinen Vadere, dat dut hi allene an der menscheitGa naar voetnoot1. Dar ombe 2 sprict hi selver in vel staden dat hi menre sie dan sin Vader. 3 Mar an der gotheit es hi als dencsGa naar voetnoot3 sinen Vadere gelic alse hi 4 selver segt: Di mi siet, hi siet minen VaderGa naar voetnoot4. Ende dar af geft hi 5 alle denc met sinen Vadere. 6 Oec mogewi mercken die groetheit sinre martelen dar bi dat 7 alle sine vrint van heme vloudenGa naar voetnoot7 - sonder sin muder, die nemt 8 S. Augustin ute- duese sagen dat mineGa naar voetnoot8 so ongevulike ane greep 9 due mine vinc. Due vergat S. Peter ende S. Thomas ende alle 10 die apostele, die hen tevoren hadden vermeten dasse wouden 11 met heme sterven. Entrowen, dar sagense wale dat sich die 12 martele ongevuglike huf ende vele ongevuglike enden sulde. 13 Oec mach mi wale pruven die groetheit der martelen dar bi 14 dat hi van ancste bluet sweitde. Dat een mensche water sweit van 15 ancste, dats mugelike; mar dat hi bluet sweit dats een vreiselic 16 denc. Dar ombe sprict S. Anselm: Oy Here Jhesu Criste, di 17 bludege sweit die van dinen alteGa naar voetnoot17 heilgen vlesche vloet due gi in 18 uwen gebede wart, dats getugenisse orsGa naar voetnoot18 herten anxts. 19 Oec merckewi die grote martele dar bi dat Jhesus so dor edel, 20 claer, wit, weec ende so dor clene, dunne, segte hut over al 21 sinen lif hadde. Want si was heme clare, sconre ende weker dan 22 enegen mensche; want enweder vlecke, wratte, nog quadelen 23 ogte alle dis dat enegen mensche ontlixent ogte onordelike 24 mact jhegen der naturen, dis en quam noit twint ane al sine 25 lighame. Dat dit waer si dat sprict der Heilge Geest selver dor 26 heren Davits mont: Jhesus was scone an der formenGa naar voetnoot26 sins 27 lighamen vorGa naar voetnoot27 allen menschen kendenGa naar voetnoot26evGa naar voetnoot27. Op die selve wort sprict 28 S. Jeronimus aldus: Sonder die martele van den cruce es Jhesus | |
[pagina 213]
| |
1 sconre dan je mensche wart, want hi was ene juncfroweGa naar voetnoot1 ende 2 van eenre juncfrowen geboren, nit van engenen manne mar 3 allene van eereGa naar voetnoot3 magt ende van Gode. Want hi sprict: En hadde 4 Jhesus nit himelvars varwenGa naar voetnoot4 gehad an sin anschine nog an sin 5 oegen, sone hadde S. Peter, S. Johannes ende S. Matheus nog 6 dandere apostele heme tehant nit gevolgtGa naar voetnoot5ev nog begeven alle 7 dasse hadden, dureGa naar voetnoot7 hen eens tue sprac dasse heme volgeden. 8 Ende sone hadde, sprict hi, Judas ende die Juden nit gevallen 9 due hi hen tue sprac due sine vingen, alse hir vore gesproken es. 10 Oec scrift S. Matheus in sinre ewangelien dat Jhesus tere titGa naar voetnoot10 11 allene uten temple verdreef vele lide met eenre geselen, die dar 12 bennen kogten ende verkogten, ende sprac te hen aldus: Min 13 hus es een bedehus ende gi mact drafGa naar voetnoot13 een morthusGa naar voetnoot12evGa naar voetnoot13; ende slugse 14 over hals ende over hoeftGa naar voetnoot13ev ende stiet alle hare bencke ombe dar 15 hare penninge op lagen. Op die selve werc sprict S. Jeronimus 16 dat Jhesuse een ligt schinGa naar voetnoot16 ute sinen oegen ginc; din schin din 17 vrogdenseGa naar voetnoot17 so sere datse alle vlouden, ende die tevorst was hin 18 beide segterstes nitGa naar voetnoot17ev. 19 Van derre schonheit sprict oec die bruet in Der Minnen BukeGa naar voetnoot19: 20 Min amis es wit ende roet ende uterkoren van dusentgen ende 21 es altemale begerlike ende suverlikeGa naar voetnoot20ev. Nu weddi wale dat een 22 mensche nit volkomen en es van schonheide des hut claer, wit, 23 rosenvar es, hin sieGa naar voetnoot23 oec van dunre ende weker hut. Want es 24 heme sine hut schone ende esse hart alse enen bere, son mag mi 25 met redenen nit seghen dat hi volkomelike schone sie. Want | |
[pagina 214]
| |
1 nu der Heilge Geest selver sprict dat Jhesus schonre ware dan 2 noit mensche, ende S. Jeronimus dat getugt heft, ende die 3 minnende brut sprict dat hi uteverkoren es van dusentgen - dats 4 alse vele alse van allen menschen - ende dat hi van allen dengen 5 altemale lustelic es, so mut dat waer sin dat Jhesus boven alle 6 menschen edel, wit, rosenvar ende utermaten weec, dunne, 7 clene, sechte hut hadde ane alle sinen live. 8 Oec weddi wale dat groter, edelre herenGa naar voetnoot8 kendere van naturen 9 almeest schonre ende weker hut hebben ende wers ongemac 10 mogen doegen dan anderre liden kendere. Want dan Jhesus 11 des schoens ende des edeles Gots son was ende hi selver van 12 naturen got was ende es ende naGa naar voetnoot12 sinre menscheide der edelre 13 juncfrowen S. Marien son, die selver dorendor schone ende 14 weechudechGa naar voetnoot14 van al haren lighame was, also dat S. Bern. van 15 hare sprict aldus: Maria wert geboren ende dut aneGa naar voetnoot15 een scone 16 ansichte dat Got selver an heme nemt ende die oegen der gotheit 17 aneGa naar voetnoot17 heme veredelen. Ende spreken dat alle die heilgen, ane was 18 Maria also over schone dat dog noit mensche sich en mogte 19 gergeren an hare, mar al degene dise sagen worden hars ge- 20 betert. Oec quamse selden emmer uten hus, sonder alse met 21 haren vader ende met hare muder ginc ter kerken. Siet, dar 22 ombe vantse der engel in hare heimelecheit due hi hare brachte 23 die gebenedide botscap. Want dan Jhesus na sinen Vader vinc 24 ende arde an der gotheideGa naar voetnoot24, die an heme alse volkomen was ende 25 nog es alse an den Vader selver; ende hi na sinre muder naturde 26 an der menscheide also dat hi hare geliker was dan je mensche 27 wart den anderen, ende mi wale die muder bi din kende ende 28 dat kent bi der muder bekennen mogte. Het was oec regt dat 29 Jhesus sinre muder gelic was, want hi van hare allene ende van 30 anders engenen mensche sinen kusschen lighame en ontfinc 31 ende sine nature en nam. Want dan ander menschen hare nature | |
[pagina 215]
| |
1 ontfaen van twenGa naar voetnoot31ev menschen, dar ombe est dat niman den 2 anderen gelic en es. Want een igelic kent ontfeetGa naar voetnoot2 sinre naturen 3 een deel van sinen vadere ende een deel van sinre muder, ende 4 also naturen hare kendere vorwert; ende dar ombe en mag 5 niman den anderen geliken. Want desGa naar voetnoot5 ane Jhesus nit en was ende 6 hi sine menschelike forme van sinre muder allene nam, so was 7 hi hare geliker dan enech kent vadere ogte mudere wesen mach. 8 Want Jhesus oec van vadere ende van mudere soe dor edel was 9 ende edeliker getogen in groten armude dan noit konincs kent 10 in groter richeide getogen wart, so mut dat waer sin dat hi 11 schone, edel ende weec van lighamen ware. 12 Oec weddi wale, welc here sine knapen met schonen, diren 13 clederen cleet, dat hi heme selver met regte met nog schonren 14 ende nog diren clederen cleden sal. Dese here es Jhesus Cristus 15 di mengen mensche gecleet heft ende nog cleet mettin clede 16 van enen schonen lighame, want der lighame es der selen cleet 17 dar die sele in legt verborgen. Dese Here heft oec tfirmamentGa naar voetnoot17 18 met der sonnen ende den mane ende metten sterren gecleet, 19 ende dar mede cleet hi oec dag ende nagt. Oec cleet hi derde 20 met mengerhande blumen, boemen, diren, vogelen ende met 21 mengen anderen schonen creiaturen. War ombe sulde dan dese 22 grote Here met enen quaden, harden, groven sacke heme selver 23 hebben gecleet? Twaren, dis en dede hi nit, want hen wartGa naar voetnoot23 24 noit side so schone nog so sechte noch so weec alse al sin lif was. 25 Gi sult dat weten verwaer dat geliker wis alse eens menschen 26 lighame verborgen es onder den clederen, also was verborgen 27 die grote gotheit ons Heren Jhesu Cristi onder din clede sinre 28 menscheit. Ay, wie kundech waren die engele dis of die grote 29 gotheit onder hare naturen geborgen ware gelic alse onder 30 onsen vlesche verborgen wasGa naar voetnoot28ev. Siet, dats ons die meeste ere die 31 ons je geschide. Ende geliker wis alse die cledere den lighame 32 nit al verbergen en mogen, men sies een deelGa naar voetnoot32, also en mogte | |
[pagina 216]
| |
1 dcleet der menscheit Jhesu Cristi die gotheit nit altemale 2 verbergen; men worder eens deels gewaer dasse dronder ver- 3 borgen was. Geliker wis alse ane sinre gebort, due quamen 4 dengele ende soncgen blidelike: Gloria in excelsis DeoGa naar voetnoot4, ende 5 getugden dar mede dat hi got ware. Oec sandeGa naar voetnoot5 heme der himel 6 enen lichten sterre di den drinGa naar voetnoot6 coningen luchde duese van 7 vremden lande quamen ende met hare offeranden getugden dat 8 hi got ware. Oec wruechdene sine grote wise predicade ende 9 sine disputatie ende die grote teken die hi dede ende oec die 10 divele: dese wrugden alle sine verborgene gotheit onder der 11 menscheit. 12 Nu weddi wale, alse een mensche ontcleet es, so mach mi 13 sinen lighame geheel sien. Also geschiet metten edelen Jhesum 14 Cristum: due hi ontcleet wart van sinre edelre menscheit die 15 tereten wart in den cruce in Guden Vritdage, siet, due wart 16 sine gotheit bekant. Dar ombe sprac hi selver ten Juden aldus: 17 Wanneer gi mi, des menschen Sone, an den cruce erheft, dan 18 suldi bekennen dat ictGa naar voetnoot18 benGa naar voetnoot17ev. Ende dat geschide oec also. Want 19 due onse Here Jhesus Cristus gecrucet wart ende tfolc wider 20 in der stat quam, due slugense sich vore hare borstGa naar voetnoot20 gemeinlike. 21 Want hars selfs herteGa naar voetnoot21 getugde hen wale dasse quaet hadden 22 gedaen met heme. Want die sonne vergincGa naar voetnoot22, der dach verwandel- 23 de, der vorehanc van den temple tereet, derde beefde, die harde 24 stene tereten, die graf ontploken ende die helle gaf heme weder 25 die sin warenGa naar voetnoot25. Dar na erstunt hi op ende vuer te himele ansins 26 al dergenreGa naar voetnoot25ev die jhegenwerdech waren ende sande sinen heilgen 27 geest herneder sinen jungeren, die verkundegden over al die 28 werelt dat hi got ware ende got es. 29 Aldus dan, alse hir vore gesproken es, so est mogelike ende | |
[pagina 217]
| |
1 regt dat dergene die ander denc aldus edelike ende aldus lovelike 2 gesirt ende gecleet hevet, dat hi heme selver met schonen, 3 edelen, weeken gewande ons vlesch cleetde ende sirde. Dar 4 ombe suldi weten verwaer, want dit cleet sins vleschs also dore 5 weec, segte ende so clene, dunnehudech was, dar ombe muste 6 heme hertelike wee dun dat mineGa naar voetnoot6 halslaegde ende met fusten 7 stiet ende die granen van sinen barde ute trecde; want dat dut 8 vele wersGa naar voetnoot7ev dan an den hoefde. Oec wart hi gebonden ane ene 9 colombe ende wart geslagen met geselen die met starcken 10 geknochtden rimen ende met blien cloten, alse mi segt, waren 11 gemact, ende met anderen dencgen dasse erdencken konsten 12 dat alrewerst dede. Siet, dat bendden ende dat slaen dede heme 13 also wee dat heme een igelic slach dor sin herte ginc. Dat dit 14 waer sie, dat sprict hi selver ditGa naar voetnoot14 leet, ende gelict die slege 15 hamerslegenGa naar voetnoot14ev - dar bi mogewi merken dasse heme hertelike 16 wee daden- want hi sprict aldus in den sautere: Die sondere 17 hebben gesmet op minen rugge ende ic ben alte sere geslagen, 18 also dat mi min herte dorretGa naar voetnoot16ev. Dit mogedi wale proven dar bi, 19 geliker wis alseGa naar voetnoot19 die kent die mi slaen salGa naar voetnoot19 van anxste eer wenen 20 eerse emmer rude gerurtGa naar voetnoot19ev, regte also dede onse Here Jhesus 21 Cristus. Want eer hi je slach gewan, so wiste hi wale dat heme 22 also hertelike wee sulde duen dat al sin lighame van anxste 23 weinde bluet ende altemale van blude naet wart. 24 Nogtan suldi dat weten dat S. Bern. sprict dat Jhesus met 25 enen drope sins bluts al de werelt mochte hebben verloest, 26 want sins bluets was een traen beterGa naar voetnoot26, hoger ende dire dan al die 27 creiature die je worden. Mar hi woude sins bluts also vele 28 sturten ombe dis wille dat wi dar bi pruven mogten die vol- 29 komenheit sinre minnen die hi tons hadde. Want so de sake 30 liver es, so mire meer ombe geftGa naar voetnoot29-30. Dar ombe suldi weten dat mi | |
[pagina 218]
| |
1 leest in der ewangelien dat Got sin bluet heft gestort te vif 2 stonden. 3 Ten irsten male ten andage van sinre gebort, due hi besneden 4 wart na den auden wetGa naar voetnoot4. Entrowen, dat was harde vruch be- 5 gonnen der pinen. 6 Ten anderen male storte Jhesus sin bluet due hi van anxste van 7 der martelen bluet sweitde, also dat vloetGa naar voetnoot7 op der erden gelic 8 alse water vliet. 9 Ten derde male storte hi sin bluet an der colomben, due hi 10 also over sere geslagen wart ende also vele sins bluts storte dat 11 S. Jeronimus bescrift dat mitGa naar voetnoot11 dar na over twee hondert jaerGa naar voetnoot11 12 beronnen vant. 13 Ten virden male storte Jhesus sin bluet due hi an den cruce 14 hinc. Siet, daer ginct an die noetGa naar voetnoot14. Want dar vloets also vele van 15 heme van din hoefde van der scarper dornenre cronen, van 16 handen ende van vuten van ongevugen drin nagelen, van der 17 wonden sinre siden ende van mengen groten slage. Oec liet 18 onse Here enen selegen mensche verstaen, die sine martele 19 drug an sinen herten innechlike, dat onse Vrowe hare hande 20 stac in sinen geleverden blude also dipe dasse dren baeden, due 21 sine van den cruce loesen sulde. Dar op dencke een igelic wie 22 hare due te mude was ende dancke hare dis hertenweesGa naar voetnoot22 dasse 23 due hadde. 24 Ten vifden male storte Jhesus sin bluet dor den mensche due 25 hi an den cruce hinc: due quam een riddere ende stakene dor 26 sin side, ende dar vloet ute bluet ende water. Hir ombe maent 27 ons Got, die dit dor ons leet, dat wi des bluets gedencken dat 28 hi dor ons storte, ende sprict tons dor heren Jobs mont aldus: 29 Oy erde, du en saut min bluet nit bedecken. Rechte alse hi 30 sprake: Oy, du erdersche mensche, die van erden gemact best 31 ende van erderschen dencgen an den lighame, du en saut min 32 bluet nit bedeckenGa naar voetnoot30evGa naar voetnoot31ev - want dat bedect es, des en siet mi nit - | |
[pagina 219]
| |
1 mar du saut min bluet ane sien in dinen gedenckenisse ende en 2 sauts nemmer vergeten. Aldus mogewi wale pruven dat heme 3 die martele dorendor wee dede, want hi so dore dunne, weechu- 4 dech was. 5 Oec mogewi sine grote martele wale pruven dar bi dat hi so 6 dor mudernact an den cruce hinc. Want die heilge lerere secgen 7 dat Jhesus an den cruce so naect ende so arm was, dat hi nit so 8 vele en hadde ane nog ombe, met orlove gesproken, darreGa naar voetnoot8 sin 9 scemede mede decken mogte. Gelic alse hi selver lange tevoren 10 sprac dore eens propheten mont aldus: Ic wille naect ende 11 barvuet gaenGa naar voetnoot10ev; dat verstawi an den cruceGa naar voetnoot11. Ay sekerlike, also 12 naect te hange was also riken here harde scamelike ende die 13 scande was sonder twivel enen also scemelgen manne harde 14 swaer te doegene. 15 Gi sult weten dat sceemde meest comt van vir dengen. Dirste 16 es of een mensche van naturen scemelch es, ende die scamen 17 sich cleenre denge. Dit was Jhesus die van naturen schemelch 18 was, want hi naturde na sinre muder die so schemelch was 19 dasse hare schaemde vor den engel Gabriele. Oec was Jhesus 20 van allen dogeden volkomen, ende scemde es ene grote dogt: 21 so was hi oec van dogeden schemech. 22 Dander sake dar schamede af comt dats of een mensche litGa naar voetnoot22 23 schemelge denc. Dat dede Jhesus. Hi leet schemeliker denc dan 24 noit mensche leet, alse gi wale pruven mogt ane al sinen levene. 25 Dar ombe sprict David in den Sautere ten Vadere aldus: Here, 26 du hefst dinen Son begoten met lastere. Gi wet wale dat dorgoten 27 es, dar en blift nit idels hen werde al volGa naar voetnoot27. Also en was nit ane 28 Jhesus hen were al vol lastersGa naar voetnoot25ev. 29 Terde dar schamede af comt dats ocht men den mensche 30 bespot. Dit geschide Jhesuse, want hi wart bespot van sinre 31 kinscheit ment in sinre doet meer dan je mensche bespot wart. | |
[pagina 220]
| |
1 Dar ombe sprict hi selver in den Sautere aldus: Alle die mi 2 sagen bespotden mi ende spraken van mi ende wageden hare 3 hoeftGa naar voetnoot1ev. Oec sprict hi dor Jeremias mont: Ic ben worden tenenGa naar voetnoot3 4 scimpe minen volke ende ic ben hen tenen sange gedegenGa naar voetnoot3evGa naar voetnoot4. 5 Tfirde des sich der mensche schaemt dats ocht mi heme verwitGa naar voetnoot5 6 dat hi node hortGa naar voetnoot6. Dat geschide Jhesus oec, want die Juden 7 verweten heme hi ware en vraet ende een drenckere, ende die 8 mirakelen die hi dede, hi dadse metten divele; ende seiden hi 9 hadde den divel bennen, ende alt quaet dasse erpensen consten 10 dat huvense heme overGa naar voetnoot10. Hir ombe eest dat Ysaias Jhesum heit 11 ene versmeetde sele ende heittene een knecht der heren. Dese 12 heren sin die menschen, ende Jhesus es der knecht. Ende en sal 13 nimanne onbillike hebbenGa naar voetnoot12ev dat wi den mensche here ende Jhesus 14 den knecht heiten, want S. Paulus sprict: Di den anderen dint, 15 hisGa naar voetnoot15 sin knecht. Want danGa naar voetnoot15 noit knecht sinen here so onstelike 16 noch so getruwelike en dinde drienderteg jaer, so mach mine 17 wale heiten smenschen knecht. Want hi was so dinstachtech 18 ende so ernstachtech na des menschen selecheit, regte alseGa naar voetnoot18 alle 19 sins selfs selecheit ere ende vroude an den mensche lege. Dis 20 doch nit dranc en lachGa naar voetnoot19ev. Want eer Got himel ende erde ende 21 enegen mensche maecde, so was hiGa naar voetnoot21 also rike ende in also groter 22 vrouden alse hi nu es. 23 Dar ombe dat dese vir denc waren an Jhesus - dats dat hi 24 schemelech was, scendelike denc leet ende vele bespot ende 25 verweten wart - so mogedi wale weten dat hi sich schamde. | |
[pagina 221]
| |
1 Oec mach een igelic mensche wale pruven ane heme selver dat 2 schemde ene grote pine es. 3 Oec mogewi sine grote pine mercken dar ane dat sulkeGa naar voetnoot3 lerere 4 willen sechen dat Jhesus op der erden die hande allene worden 5 an den cruce genechelt met tween nagelen, ende dar na huven 6 sit cruce op met heme. Due en hilt hi nirgen ane andersGa naar voetnoot6 dan met 7 din twen nagelen. Wie wee Jhesus dat hangen dede dat mach 8 bedencken di wilt. Siet, nochtue hinc hi al mudernaect ende 9 nochtue en waren heme die vute nit genechgelt ant cruce. 10 Due Jhesus aldus hinc, due wart hi sinre muder ane sindeGa naar voetnoot10, 11 ende want hi so dor naect hinc so schamde hi heme alremeest 12 vore hare. Ende oec vor dandere die dar stunden schamde hi 13 sich so sere sinre naturliker schemden dat hi deen been over 14 dander sluch. Siet, due quamen die vermaledide Juden ende 15 slugen heme enen nagel dor beide vute die hi selver over een 16 geleegt hadde. Due alreerstGa naar voetnoot16 quam ene vrouwe ende bant heme 17 een cleet ombe. 18 Aldus mogedi wale weten dat heme schemde ene grote pine 19 was. Nogtan verwan die minne alle dese schemde, gelic alse S. 20 Jeronimus sprict. 21 Oec mogewi sine martele pruven die hi leet, dar bi dat hi an 22 den cruce weinde. Want gi wet wale dat wise lide teverges nit 23 en weinenGa naar voetnoot22ev. Mar der wise Jhesus - dar alle wisheit ende konstGa naar voetnoot23 in 24 verborgen lach, alse S. Paulus sprict - hi weinde sine ongevuge 25 martele die hi leet. Hi mogt wale beweinen dat hi den mensche 26 so ligtelike hadde gemaect ende hi heme so betterlike sur wart 27 dat hine weder ermaecde. 28 Dar ombe sin die vleschelike oegen selech die dat beweinen 29 datGa naar voetnoot29ev Jhesus met sinen gotliken oegen beweinde; ende oec sin 30 degene selech die dese pine stedelike dragen in hare memorie 31 ende heme draf dancken ende loven. Ay sekerlike, dar ombe | |
[pagina 222]
| |
1 vuget utermaten wale geesteliken liden dasse temelike sin in 2 haren koreGa naar voetnoot2 ende in haren getiden ende innech in haren gebede. 3 Mar leider, wi sin so wilt ende so idel ende loepen so ligtelike 4 uteGa naar voetnoot3ev ende sin so onstedech in onsen herten, dat wi bewilen 5 begennen prime vor compleete: dats een caut gebet. Dat wi 6 onsen Here liveGa naar voetnoot6 dar mide duen dat wi heme dancken sinre 7 pinen dat mogewi pruven aldus. Een mensche die dorGa naar voetnoot7 sinen 8 vrint grote denc duet, din duet harde sagte dats sin vrint decke 9 gedenctGa naar voetnoot8ev. Vel sachter dut Gode dat mi heme sinre pinen stedech- 10 like danct ende gedenct, wantse heme sureGa naar voetnoot10 wart dan je enegen 11 mensche. Bi desen weinne mogewi wale mercken sine grote 12 pine, want wat pinen therte rurt dat bewisen gerne doegenGa naar voetnoot12. 13 Oec mogewi wale pruven dar bi dat sine martele groet was 14 dat hi so schire an den cruce staerf. Want en ware sine pine nit 15 alte groet geweest, so guder complectie ende van so starcker 16 naturen alse hi was, hine mogte so schire nit gestorven sin. 17 Want hi wart in den middage ant cruce geslagen ende gaf sinen 18 geest op te nunenGa naar voetnoot18. VanGa naar voetnoot18 dirgeliker doet wonderde sich Pylatus 19 due Joseph van Arimathia quam ende Pylatuse bat dat hi heme 20 den doeden lighame gave, dat hine begraven mogte. 21 Vele ware van sinre pinen ende van sinre martelen te segene 22 dat ons nu te lanc es tertelneGa naar voetnoot22, mar een igelic late heme gedenckenGa naar voetnoot22 23 wat his gehort heft ende vestGa naar voetnoot23 in sin herte ende dragt in sinen 24 wercken. 25 Ende dancken onsen Here sinre pinen ende sinre martelen, 26 ende bidden heme dat hire ons delachtech make also dat wi 27 met heme besitten dewelike leven. Amen. | |
[pagina 223]
| |
Sermoen 38: Dets van der groeter martelen die Jhesus leit an den cruce.1 O vos omnes etcGa naar voetnoot1. Dese wort sprac onse Here Jhesus Cristus, 2 ende geven ons dese wort te verstaneGa naar voetnoot2 die grote pine die hi 3 doegde. Oec mogewisGa naar voetnoot3 heme te bat geloeven dat hi in pinen was, 4 want hi spracse in Guden Vritdage ane den cruce. Ende spreken 5 die wort aldus: Oy gi alle die din wech lidet, siet ochte enech 6 wee minen wee gelike. 7 Oec suldi weten dat Jhesus martele ende sin armude nit 8 allene en was ane den cruce, mar al sin levenGa naar voetnoot8 was martele ende 9 armude. Want dewangelisten bescriven ons dat sin gebort 10 armer was dan je menschen wordeGa naar voetnoot9ev, want hi wart geboren in 11 een gemeine hus dar want ane en was nog dar bedde in en was, 12 des doch over armeGa naar voetnoot12 lide bewilen hebben; ende was oecGa naar voetnoot12 die nagt 13 lanc ende ten kausten tyde van den jare. Dar na onlange hiet 14 Herodes vele kindere die nederGa naar voetnoot14 tween jaren waren ontliven, 15 ombe dat hineGa naar voetnoot15 onder die kendere doeden woude. Siet, due muste 16 hi vlien in Egypten. Dar af sprict S. Anselm: Oy Kerst, uwe 17 kinscheit en was sit seker vanGa naar voetnoot17 der viende swerde. Want nogtue 18 gi ore muder borst soctGa naar voetnoot18 due quam uGa naar voetnoot18 engel ende sprac te Josephe: 19 Stant op ende nem tkint metter muder ende vlie in Egypten. 20 Siet, van dir tyt huf sichGa naar voetnoot20 Jhesus martele, ende wasGa naar voetnoot20 also arm dat 21 S. Jeronimus bescrift dat hi also arm was dat hi anders nit en 22 hadde dan sin muder met hare naelden ende met hare spillen 23 wan, dar si hareGa naar voetnoot23 ende haren Son mede generde. Van desen riken 24 armude sprict S. Anselm: Oy live Gotsson, dor ons sidi arm | |
[pagina 224]
| |
1 worden op dat gi ons ric maket. Dit selve sprict oec S. Paulus 2 ende, kurtelike gesproken, op ertrike en gewan Jhesus noit 3 guden dachGa naar voetnoot2ev. Dar ombe sprict S. Bern.: Wi lesen dat Jhesus 4 geweint heft, maer des en lesewi niet datterGa naar voetnoot4 je gelachde. Oec 5 lest miGa naar voetnoot5 van sinre kinscheit dat hi menge saken metten Juden 6 beginc, ende dut daer tue quamGa naar voetnoot6 dat hi te predeken began so lip 7 hi so vele ombe te vuteGa naar voetnoot6ev dat hi bewilen alteGa naar voetnoot7 mude wart. Dar 8 ombe sprict S. Johannes in der ewangelien, dat hi eens also 9 mude wart van gaene dat hi van mutheide op enen borne bleef 10 sittende ende rasde hemeGa naar voetnoot10. Ende bewilen alse hi al den dach 11 hadde gepredect ende jegen avont tfolc van heme ginc, so bleef 12 hi allene ende sach allumbe ogten iman bidden soude te her- 13 bergene. Ende alsenGa naar voetnoot13 dan niman en bat, so muste hi van danne te 14 S. Marten husGa naar voetnoot13ev gaen ende bleef daer over nagtGa naar voetnoot14. Ende oec bewilen 15 alse hi al den dach gegangen ende gepredect hadde, so ver- 16 enegder sichGa naar voetnoot15ev snaechts ende was al die nagt in sinen gebede. Dar 17 af sprict S. Ambrosius dat hi dar ombe nit en beddeGa naar voetnoot17 datGa naar voetnoot17 his 18 enege noet hadde, mar dat hi ons exsemple gaf te bedene; want 19 wi sin degene dis noet hebben. Ende due hi die twelf apostele 20 kisen soude, due was hi al die nagt tevoren in sinen gebede. 21 Ende oec alse hi met riken Juden thusGa naar voetnoot21 ginc, ombe dat hise 22 bekeren ende leren woude, so spraken dandere hi war den riken 23 ende den sonderen heimelikeGa naar voetnoot22ev ende hare vrint ombe dasse heme 24 wale tetene ende te drinckene gaven, ende seiden hi ware een 25 vraet ende een drenckere. Ende wantse sagen dat S. Johannes | |
[pagina 225]
| |
1 Baptiste luttel aet ende dranc ende in abstinentien was, so 2 sprakense dat ware Gots Son, ende seiden te Jhesum der divel 3 ware in heme ende wat wonders ende teken hi dade, hi daet 4 metten divele ende met sinre hulpen, ende hi ware valsch ende 5 een drogenare. 6 Nu suldi weten dat onsen Here Jhesum Cristum tfolcGa naar voetnoot6 van 7 ertrike na volgde dor vif saken. Dene volgden heme dor 8 genaden wille, ombe dat hise gesont macde van hare siecheit. 9 Dandere ombe dasse wouden sien die teken die hi dede. Die 10 derde volgden heme ombe dasse gespist wordenGa naar voetnoot10 van heme, 11 gelic alse mi leest van den vif dusentgenGa naar voetnoot11. Die virde volgden 12 heme dorGa naar voetnoot12 sine leringe, gelic alse dapostele deden ende sine 13 jungere ende vele guder lide. Die vifde volgden heme ombe 14 dasse wouden horen ende sien iet daer sine mede begripen 15 consten. Siet, dusdan lide waren decwile bi heme die altoes 16 wagden ende spiden sin wort ende sin werc. Ende oec plagense 17 heme te verwitteneGa naar voetnoot17 datGa naar voetnoot17 sine jungere daden. Ende decke hadden 18 sine gerne gedoet, mar dasseGa naar voetnoot18 die gemeinde ontsagen. Ende 19 meest bleeft dar ombeGa naar voetnoot19 dat nit tit en was ende hisGa naar voetnoot19 nit en woude. 20 Want teere titGa naar voetnoot20 hadden sine geleit op enen hogen berch ende 21 woudentenGa naar voetnoot21 neder stoten, op dat hi doet vallen soude. Dar af 22 sprict der ewangeliste dat hi sich van hen ontbrac ende ginc 23 enmidden dor hen. Dis gelike quam heme sere vele tuweGa naar voetnoot23, tot 24 dis maleGa naar voetnoot23-24 dat hi heme selver met guder wilkore liet vaen ende 25 doeden. Want jhegen sinen vrien willeGa naar voetnoot25 en constense heme nit 26 geduen. 27 Aldus hebdi gehort wie al sin leven ene martele was op 28 ertrike. Nu suldi weten dat sine martele in sinre doet nit allene | |
[pagina 226]
| |
1 pinlike en was, maer si was oec nuwe ende seltseme. Nu hort 2 wieGa naar voetnoot2 dat was. Judas, die sin vrint scheen ende nit en wasGa naar voetnoot2 - alsGa naar voetnoot2 3 nog vele geschiet - hi verrittene met enen tekene van vreden. 4 Owi, wats nu al JudaseGa naar voetnoot4. Nu suldi weten dat heme die Juden van 5 savonts dassine vingen ont smorgens dassine vor tgerichte 6 leitden, menge smaheit daden met halslagen ende met spiene 7 ende met spottene. Dat mogdi mercken dar bi want si warn 8 heme mordelike gehaetGa naar voetnoot7-8. Want die ewangeliste sprict, wasse 9 heme daden dat dadense heme vanGa naar voetnoot9 hate; ende wat een mensche 10 van hate duet dats sonder ontfarmecheit. Siet, also waest metten 11 Juden. 12 Oec wart heme een roet roc ane gedaen ende ene dorne crone 13 op thoeft gesatGa naar voetnoot13, ende een hantgebeer wart heme in de hant 14 gegeven, want hi hadde gesproken hi ware der Juden coninc. 15 Ende heme te spottene knidense vore hemeGa naar voetnoot15 ende spraken hi 16 ware een coninc. Ende dar na stundense op ende bedecden heme 17 danschin ende slugenten in sinen hals ende vragden heme winneGa naar voetnoot17 18 sluge. Siet, due was die gotlike wisheit teenre dorheitGa naar voetnoot18 worden. 19 Van derreGa naar voetnoot19 smaheit sprict hi selver in den Sautere aldus: Ic ben 20 een worm ende nit een mensche; ende oec benic een laster der 21 lide ende verworpen vanGa naar voetnoot21 den volkeGa naar voetnoot19ev. Van al desen sprict S. 22 Anselm: Oy gude Jhesu, gi wortGa naar voetnoot22 gecleet met himelscen clederen 23 ende gi worter meer mede bespot dan geert. Here, gi wort 24 gecroent ende die crone was u ene pine, want si verwonde u 25 uwe clare swaerde wale met dusent wonden. Gi drugt in uwe 26 hant een hantgebeer, ende mettin selven slugense u edel hoeft. 27 Si kniden vor u ende ripen u ane vorGa naar voetnoot27 enen coninc, ende stunden | |
[pagina 227]
| |
1 tehant op ende bespuden u edel anschin, dar die engele in 2 begeren te siene. Si bedecden u danschin ende slugent met 3 haren handen. 4 Oec en henct miGa naar voetnoot4 so onselgen dief, sin galge en sie tevoren 5 bereet. Mar onse Here muste sin galge, dat was sin cruce, 6 dragen. Daer af sprict S. Anselm: Oy Here, u wart geheiten 7 dat gi uwen rugge boeget onder der bordenen ursGa naar voetnoot7 crucen, ende 8 urs selfs laster te dragene. Doch was sin cruce so swaer dat hit 9 voldragen en conste: due bedwongense Symone dat hit dragen 10 muste. Ay, wat gewuchge was daer due Jhesus met sins selfsGa naar voetnoot10 11 cruce dor die stat ginc. 12 Oec was dat ene nuwe martele die tevoren noit gehoert en 13 wart dat heme sin hande ende al sin lighame gespannen wart 14 ende hande ende vute met nagelen worden dorslagen. Dis en 15 plach mi tevoren niet, gelic alse gi noch wale siet dat die schekere 16 bi heme andere martele hadden. Oec lest mi van S. Petere dat hi 17 gemartelt wart an den cruce, mar heme worden sine vute 18 opwart gekeert ende nogtan en wart hire nit ane genechelt. 19 S. AndrisGa naar voetnoot19 wart oec ane sin cruce gebonden met seilen; ende en 20 leest mi nitGa naar voetnoot19ev dat noit enech martelere ant cruce genegelt worde 21 nog oec naect gecrust en wart sonder Jhesus allene. 22 Oec en leest mi nit dat je mensche also sere bespot wart in 23 sinre martelen alse onse Here. Jherusalem was ene hoeftstat van 24 al den lande ende waserGa naar voetnoot24 vele volcs in. Siet, dar ombe coes onse 25 Here Jhesus Cristus sin martele bi derre stat te lidene, ombe dat 26 heme te scentliker was vor al din volcke. Also sprict een heilech 27 man: Oec was te dir stunt te Jerusalem een hogetide dar tfolc 28 gemeinlike plach te comene, ende ombe dat die Juden wouden 29 dat tfolc gemeinlike wiste war ombe onse Here die sonderlike 30 versmaede doet leet, so screvense boven sin cruce: Jhesus van 31 Nazaret, der Juden coninc; rechte also alse mi enen dive sin 32 difde op den hals bint. Ende waren die selve bucstave gescreven | |
[pagina 228]
| |
1 in drirehande spraken: in JutschenGa naar voetnoot1 ende in Grixschen ende in 2 Latine. Ende dat dadense dar ombe dat een igelic laseGa naar voetnoot2 ende wiste 3 war ombe hi verhangen ware. 4 Noch dochte onsen Here met al derre martelen die hi leventech 5 leet te luttel wesenGa naar voetnoot5 ende woude oec doet gemartelt werden dor 6 ons. Want mi leest, due hi doet was, dat heme een speer wart 7 gesteken dor sin borst, ende dar ut vloet water ende bluet. Van 8 derre wonden sprict S. Bern.: Ay Here, dor die wonde dins 9 lighamen scheenGa naar voetnoot9 die verborgenheit dins herten. Rechte alse hi 10 sprake: Ay live Here, bi derre wonden bekenwi wale die grote 11 minne van uwen herten, want gi beide leventech ende doet u 12 gebenedide bluet dor ons stort. Ende segt mi dat dese riddere 13 dinne aldus staec blent was, ende van desen blude wart hi sinde, 14 ende wart seder kersten ende gemartelt ombGa naar voetnoot14 den gelove. 15 Al dit dat hir vore gesproken es, dat was al een nuwe dinc 16 ende een ongehort tevoren van al dengenen die je gemartelt 17 worden; ende leetGa naar voetnoot17 doch also geduldechlike alse een lamp. Alse 18 Ysaias lange tevoren sprac: Rechte also stille sweech Jhesus alse 19 een lamp dat mi doeden salGa naar voetnoot18ev. Oec sprict hi selver in den Sautere 20 dor Davits mont aldus: Wat si ripen, dis en hordic niet, als een 21 doef mensche, ende watse mi daden dat verswechGa naar voetnoot21 ic alse een 22 stummeGa naar voetnoot20ev. 23 Nu suldi weten wat Jhesus op ertrike leet dat heme dat anders 24 niman en dede dan allene minneGa naar voetnoot24ev, want het was onmogelike dat 25 eenen so groten here iman iet duen sulde dan die minne. Dar 26 ombe suldi weten datten die minne in allen wegen verwanGa naar voetnoot25ev. 27 Want siGa naar voetnoot27 dreveneGa naar voetnoot27 ut himelrike in eenre juncfrowen husen ende | |
[pagina 229]
| |
1 dwangene daer tue dat hi menge pine ende vernoy op ertrike 2 leet. Oec hingene die minne ane een cruce ende sluch heme dri 3 nagele dor hande ende dor vute ende schiet heme sine sele van 4 sinen live ende beslotene onder der erden. Alle dese denc waren 5 onmugelike iman te dunne dan der minnen allene: al waest dat 6 heme die Juden van butene daden, het dede heme doch die 7 minne van binnen. 8 Dat dit waer sie, dat sprict hi selver aldus dor Ysaias mont: 9 Ic ben worden rechte als een droncken man die vol es ende nat 10 van wineGa naar voetnoot9ev. Dese win was die minne. Want geliker wis alse der 11 win den mensche onsinnech maect ende vergeten, also dede die 12 minne onsen Here. Want si brachtene daer tue dat hi gebarde 13 rechte alse ogt hi senloes ware, due hi sinre groter gewaut ende 14 al sinre heerscapheit vergaet ende liet sich schendelike ane een 15 cruce nechgelen. Ende gelic alse mi van droncken liden sprict, 16 wat hen geschiet het dun hen der winGa naar voetnoot16, also waest met desen 17 dronkenen manne, die droncken was van der minnen wine. 18 Want al dat heme geschide dat quam van der minnen gewaut. 19 Dat die minne den starcken Got verwan, dis hebwi orkunde 20 in den Auden WetGa naar voetnoot20. Daer leest mi dat Jacob vachtGa naar voetnoot20 jhegen den 21 engel ende verwan den engel. Bi desen engele verstawi Gode, 22 ende bi Jacobpe die minne: Jacob verwan den engel due die 23 minne Gode daer tue dwanc dat hi mensche wart ende an den 24 cruce starf. Dar af sprict S. Augustin aldus: Die minne heft 25 Gode verwonnen ombe dasse ons te lichteliker verwonne. Ende 26 die minne heft dengenen wont die engene pine liden en machGa naar voetnoot26 27 Ende die minne heft gebonden dengenen din niman verwennenGa naar voetnoot27 28 en mach. Die minne heft gebonden dengenen din niman verwen- 29 nen en mach. Die minne heft dengenen gegotenGa naar voetnoot29 die onwandelic 30 es. Die minne heft dengenen doetlike gemact die ewelic was 31 ende es. 32 Ay edele minne, wie starc sin uwe bande dar gi Gode mede | |
[pagina 230]
| |
1 bont. Sent gi so starc wart jegen Gode, suldi dan crancGa naar voetnoot1 sin jegen 2 den mensche? Ay sekerlike, nogtan verwondi gemekeliker Gode 3 dan den mensche. Dis mach sich der mensche te meer schamen 4 dat hi der minnen wederstaet, sent hi siet dasse Gode verwan. 5 Seder dat Jhesus Cristus also dronken was ende so vol van der 6 minne wine, dar ombe ontfinc hi ene kunheit na den sedeGa naar voetnoot6 der 7 dronckenre lide, ende ginc selver in sin doet. 8 Hir ombe geliect sichGa naar voetnoot8 onse Here in den Sautere enen vogele, 9 hiet pellicanus. Dese vogel es van der grotheit dat een odevare 10 es, ende es mager ende woent gerne in einoede. Van desen 11 vogele spreken die meestere van naturenGa naar voetnoot11 dat hi sine junc alte 12 lief heft. Ende alse begennen te wassene, so bitense sig metGa naar voetnoot12 13 vadere en mudere ende si biten die kendere weder ende doedense 14 met haren becken. Ende daer na druvense dri dage om der 15 kendere doet; soGa naar voetnoot15 dorstekense dan hare borst met haren becken 16 ende maken die kendere weder leventch met haren blude. Dese 17 vogel die woent in desen einoede, dats Jhesus Cristus, die 18 allene, alse die glose sprict, van eenre magt geboren es ende was 19 mager vanGa naar voetnoot19 alre genuchden ende van wereltliker vrouden. Hi 20 dorstaec sine borst metten spere ende met sinen blude maecde hi 21 sine kendere leventch. 22 Oec es hi gelic enen dire, heit tygris, dats so tornech ende 23 so vreislike; als sine junc gevangen werden, so wilt hetse 24 bescutden ende al sijtGa naar voetnoot24 sin doet vor sin oegen, dar ombe en leet 25 hets nit hen volge sinen jungenGa naar voetnoot24ev. Bi desen tygris verstawi onsen 26 Here Jhesum Cristum, ende bi sinen jungen alle menschen. 27 Want also alseGa naar voetnoot27 der vader sin kendere besorgt ende wint hen al 28 desseGa naar voetnoot28 bedorven, also heft ons Got besorgt ende met sinre arbeit | |
[pagina 231]
| |
1 gewonnen des wi bedorven ten eweliken levene. Want due wi 2 gevangen waren in den gevenckenisse van der doet, due liper 3 vor ons in die doet ende erloesde ons van der eweliker doet. 4 SulkeGa naar voetnoot4 lide hebben gesproken, due Cayn sinen bruder Abel 5 doet sluch, dat Adam, hare vader, weinde hundert jaer, want hi 6 sach dat der mensche sterven mochte ende bekande dat komen 7 was van sinen sonden dat der mensche sterven mochte. Abel 8 sprict also vele alse overdaetGa naar voetnoot7ev. Dar bi es bedijt onse Here Jhesus 9 Cristus die vore al onse overdaet die doet leet; nogtan was hi 10 ledech van alre overdaet. Siet, alse ons dan gedenctGa naar voetnoot10 dat der 11 onsculdege Jhesus vor onsen sonden doet es bleven, dat sal 12 ons billike duen weinen hondert jaer ogteGa naar voetnoot12 wi als lange souden 13 leven. Van desen tranen sprict S. Bern.Ga naar voetnoot13 datse bat mogen heiten 14 een himeldou dan water der oegen. Nog sprict S. Bern.: Alse 15 die sele siet den coninc Salomon met sinre cronen - dats onsen 16 Here Jhesum Cristum met sinre cronen - darneGa naar voetnoot16 sin muder, die 17 Jutscheit, mede gecroent heft, ende alsse siet den eenbornen 18 Son SfaderGa naar voetnoot18 sin cruce selver dragen ende drane geslagen, ende 19 din Here van der godeliker gewaut verspien ende mettin spere 20 dorsteken ende met allen lastere gecleet, ende si telesten siet 21 dat hi sine edele sele op gaf vor sine vrint, als die sele al dit 22 besiet, so wontse der minnen swert ende sprictGa naar voetnoot22 metter brut in 23 Der Minnen BukeGa naar voetnoot23: Beset mi met blumen ende ombestect mi 24 met suter vrocht, want ic ben van minnen siecGa naar voetnoot23ev. Jhesus, der 25 bloyende, die te Nazareth wart ontfangen ende te Bethleem 26 geboren, heme lust derre blumen, sprict hi, ende der himelsche 27 brudegom erblit sich in desen roke ende gaet gerne 28 in die kamere van desen herten, dat vol es van derre vrogt ende 29 besteken met desen blumen, alse hi siet dat mi met stedeliker | |
[pagina 232]
| |
1 memorien gedenct ende keert here ende dareGa naar voetnoot1 die genade van 2 sinre martelen ende die ere sinre operstendenissen. Siet, segt hi, 3 dar es hi met vlite ende gerneGa naar voetnoot3. Ende dar na sprict hi aldus: 4 Wilwi Jhesum tenen stadegen werde hebbenGa naar voetnoot4, so mutwi onse 5 herte vesten met ontfarmecheide sinre doet ende met der 6 gewaut sins operstandenis. Dit gedenckenisse, sprict hi, drift 7 ute die trene ende begit die oegen ende nettet danschin ende 8 gift innech gebet. 9 Dar af sprict S. Augustin wat innech gebet sie ende war af 10 het come, ende sprict aldus: Innegheit es ene sute ende oet- 11 mudege begeringe in Gode: sute van bekennisse der gotliker 12 gutheit, oetmudech van bekennisse sins selfs crancheide. Alse 13 wi dan gedencken dir saken die Got dorGa naar voetnoot13 ons heft gedan, so 14 sulwi dar bi gedenken dat ons S. Bern. reetGa naar voetnoot14: WieGa naar voetnoot14 der Gotsson 15 na gotliker art alles denges din Vadere gelic was ende nog es, 16 wie hi met sinen Vadere alle denc maecde, die engele van 17 niweteGa naar voetnoot16-17 scuep ende die vire elementeGa naar voetnoot17 vugede ende die werelt 18 ordenerde, ende wie hi alle denc behuet, siet, aldus suldewi 19 altoes druve wesen dor din doet din Got leet dor onse sonden, 20 op dat wi mogen spreken met S. Paulus aldus: Ic drage Jhesus 21 Cristus wonden teken ane minen lighame ende ben met heme 22 erhangen ant cruceGa naar voetnoot20ev. Dit ligt al dar ane datter mensche gedencke 23 der martelen ons Heren ende hude sich van sonden. 24 Dar ombe sprict S. Augustin te sinre selen, ende wi sulen 25 met heme spreken, aldus: Oy min sele, versmilt van din vure 26 der midelidender martelen in die doet dies minsams mans din ic 27 sieGa naar voetnoot26-27 gepinget in also groter segtmudecheit. Want himel ende 28 erde liden met heme. Die dan sprict dat hi van derre doet sich 29 nit en ervert noch en erbevet, hi es sware dan derdeGa naar voetnoot29 ende | |
[pagina 233]
| |
1 harder dan stene ende onreinre dan een graf. Aldus sulwi volgen 2 ons Heren martelen met bedrufden, met geduldecheide ende 3 suntlike begeringe begeven, ende sulen sinre pinen stadelike 4 gedencken ende mide liden. Hir ombe sprict S. Bern.: Beste een 5 leetGa naar voetnoot4-5 van Kerste, so lijt mide die pine van dinen hoefde. Beste 6 Kerst bruder, so bedruve di met dinen brudere, screi ende weine 7 met suchtene over die doet des einbornen Sons. Want hets 8 grote schande dat onder enen gedornden hoefde een hoverdech 9 let es. Est oec daste nit en screis nog en weins nog met Kerste 10 en lits, so rasteGa naar voetnoot10 ende en best engeen adelkent. 11 Aldus hebdi gehort wie groet ons Heren pine ende sine martele 12 was, alse hi selver sprict dor Jeremias mont, alse gi tevoren 13 hort: Oy, gi alle die den wech lidet, siet ogte enege pine minre 14 pinen gelic sieGa naar voetnoot13ev. Nu mogwi heme met regte antwerden: Neent. 15 Want ane sinre pinen waren vele saken die heme sine martele 16 mereden, alse hir vore gesproken es, die engeen ander mertelere 17 en hadde. 18 Wi sulen bidden din Here die dese pine leet ende alle pine 19 verwonnen heft, dat hi ons geve te lidene ende te verwenne, 20 20 dat sin ere ende onse selecheit bliveGa naar voetnoot20. Amen. | |
Sermoen 39: Dits dbuec van den boegarde.Ga naar voetnoottitelDe boomgaard is het allegorisch beeld waarbinnen in deze tekst de deugden uitvoerig beschreven worden. Met subtiele nauwgezetheid wordt weergegeven hoe de deugden onder de bezielende leiding van de minne de boomgaard in het hart bereiden voor bruid en bruidegom, de liefde in Christus. Evenwel wordt duidelijk gemaakt (ongeweder) dat de onvolkomenheid van de ziel een bestendiging der extatische vereniging in de weg staat.
1 Got hi mute ons allen grutenGa naar voetnoot1 mettin engle Gabriele dar Marie 2 mede gegrut wart duese ervult wart mettin heilgen geeste. Ic | |
[pagina 234]
| |
1 mane u allen, Godes liven, dat gi u herte ontslut ende ontpluc 2 u oegen van binnenGa naar voetnoot2 ende keert u anGa naar voetnoot2 die rene minne. Leert 3 kinnen wat Got siGa naar voetnoot3 ende wieGa naar voetnoot3 hi u gemint heft eer gi wart ende 4 sent dat gi wart. Besiet wie vaderlike hi u behuet heft dar git 5 wetet ende dar gis nit en wetet. Besiet wat hi u vergeven heft 6 ende oec wat hi u geloft heft. Hout u derna ende dankets hemeGa naar voetnoot6 7 ende en geft u herte niman dan heme, want hi u tsine al heft 8 gegeven. 9 Oy edele minnende sele, dis danc heme in minnen ende en 10 minten niet als der knegt sin here, dats te secgene allene ombe 11 loen: gi sulten minnen omb sin gutheit. Getruwe minne en 12 ondersprect engenen loen, want si mint tevergefs. MintenGa naar voetnoot12 als 13 die muder har kint, als die brut haren brudegom. Gin souten 14 niet minnenGa naar voetnoot13-14 caudelike nog lauwelike. Want est caut, son eest 15 minne niet; eest oec lau, son smaket niet. TerGa naar voetnoot15 lauwer minnen 16 sprect Got swarlike, ende sprect aldus: Die ic lau vinde, die 17 spuwic ut minen mondeGa naar voetnoot16ev. Bi dien radic u allen di mint, dat gi 18 Gode mint met bernender minnen ende mact hem in u herte 19 enen edelen boegart dar hi gerne in wandele ende besie dat wale 20 rikende ende dat wale smakende crut der doegde. 21 In desen boegart soudi planten violetten der oetmudecheit, 22 dats bekennisse onser broesheit. Gi souter in planten lylien 23 der kuscheit ende van tameliken levene. Plant dar in die rode rosen 24 van gedenckenisse der edelre martelen ons Heren ende die 25 goutblume der bernender minnen. Plant dar in din notboem 26 der harder wercke van penitentien, want dar wassen in die 27 cregtege kernen. Plant dar in die garnaten, dat es verkulnisse 28 van erderschen saken, ende dien edelen vigboem, dats gevulnisse 29 der sutecheit ons Heren. Plant dar in dien witten ende dien 30 roden wingart, dats bedidenisse dies renen lichamen ons Heren 31 ende sinre gebenedider passien. Plant dar in dien oliveboem van | |
[pagina 235]
| |
1 gemeinre minnen, ende dien edelen palmboem, dats verwennisse 2 alreGa naar voetnoot2 tegancliker saken. 3 Als gi desen verwenden boegart dus gesirt hebt met desen 4 edelen boemen van dogeden, darGa naar voetnoot4 Got in wandelen wilt, dan 5 soudi drin duen drirehande vogele desen boegart nog bat te 6 sirne. Der een vogel sal wesen die sugtende tortelduve die 7 altoes sugt na haren brudegoemGa naar voetnoot7. Die ander sal wesen die singen- 8 de nagtegale die altoes sinct al dieGa naar voetnoot8 somersche nagt. Der derde 9 sal sin die lewerke die in der dageraet begint haren Sceppere te 10 lovene ende loften al dien dach tottin avonde met enen bliden 11 sange. 12 In desen boegarde muet oec staen een verwent borne, ende 13 es geheten gemene karitate. Uttin borne sulen vloien vier flumen 14 ombe desen boegart dragteg te makene. 15 Oec muten in desen boegarde wesen drie ernstachge junc- 16 frowen dine geden ende besniden connen. Dene sal wesen starc 17 berouwenisse van din sonden, dandere wruginge van conscien- 18 tien. Dese twee geden dien hof ende trecken doncrut ute. Die 19 derde joncfrowe heit bigte. Die besnit die boeme ende vegt afGa naar voetnoot19 20 dondragtege twige. 21 Van din vier flumen dies edelen bornen der caritaten die 22 desen verwenden boegart dragteg sulen maken, es die ene 23 geheten beke der oetmudecheit, dandere geduldecheit, die derde 24 vredelicheit ende die virde ontfarmecheit of mildecheit. 25 Omb desen verwenden boegart dis geesteliken herten dar Got 26 in wonen wilt mut gaen een vast tuen, dat desen boegart hude 27 datten sdorpers kinder nit in en clemmen, nog en treden dat 28 rikende crut, nog en breken ogte verderven die gesirde blumen 29 van dogeden, want si nog jonc sin. Die steckenGa naar voetnoot29 van desen tune 30 sal wesen heileg hope van nedere oppertGa naar voetnoot30. Die risere mede te 31 lukeneGa naar voetnoot30-31 sal wesen regt geloeve met guden wercken, want geliker | |
[pagina 236]
| |
1 wis als gude werc doetGa naar voetnoot1 sin sonder geloeve, also es oec der 2 geloeve doet sonder gude werc. Der wercman die desen tuen 3 luken sal es geheiten gut wille. Binnen desen tune sal oec gaen 4 een diep gracht, dats oetmudecheit boven dies menschen cragt. 5 An desen boegarde muten staen drie porten dat mireGa naar voetnoot5 ut ende 6 in gemeclic moge gaen. Dene porte es der mont, dander die 7 oeren ende die derde die oegen. Te desen drien porten muten 8 wesen drie hofsche joncfrouwen dise huden in gesteliker togt. 9 Die joncfrouwe die hude es van der porten dis monts es geheiten 10 gerechtecheit, ende slutse met enen grendele es geheten vrese. 11 Dese joncfrouwe en laet niman in hin sie tamelike te wandelne 12 in desen boegart, ombe dies willeGa naar voetnoot12 dasse hare ontsiet berespt te 13 wesene van hare mesterscap. 14 Dander juncfrouwe, die hude es van der porten der oeren, es 15 geheten himelsche begerde ende slutse met enen grendele es 16 geheten gevulike gratie. Dese en wilt nimanne in laten hin sie 17 vredelike, want gratie wert testort overmits onvrede. 18 Die derde joncfrouwe die hude es van der porten der oegen 19 es geheten enecheit, ende slutse met enen grendele heit minne. 20 Dese joncfrouwe en wilt niman in laten hin sie minlike ende 21 gudertiren. 22 Ay bi lodeGa naar voetnoot22, in desen gebloyden boegart dis gesteliken herten 23 die dusGa naar voetnoot23 besloten es, est harde lustelike te wandelne ende te 24 lesene die bedoude rosen ende dat wale rikende crut. Onder die 25 gebloyde boeme die wenter ende somer groien ende bloyen, 26 dars bliscap overGa naar voetnoot26 bliscap als lif met liveGa naar voetnoot26 in desen verwenden 27 boegart wandelen. 28 Te desen geesteliken boegarde behort nog een gemene wagtere 29 die altoes wake ende nit en slapeGa naar voetnoot29. Dese wagtere sal huden ende 30 wecken die joncfrouwen die desen boegart agterwaren ende 31 dinne geden ende besniden. Dese gemeine wagtere es geheten | |
[pagina 237]
| |
1 ernstachtecheit, ende ondersuct alle die wercke der gedersen 2 ende der hudersen ofse geregtGa naar voetnoot2 sin ende nuttelike in desen boegart. 3 Dese wagtere blaest aldus met eenre floiten: Waket ende werct 4 ernstelike gude wercGa naar voetnoot3ev, ende huet u vlitelike dat gi nimanne en 5 versmaet nog en dumt: son soudiGa naar voetnoot5 versmaet nog verdumt werden 6 van Gode. En haet engenen sondere, mar scuwet die sonden ende 7 hutter u wislike af. 8 Nu blaest hi vort met enen starken horne, heit geweldecheit, 9 ende blaest aldus: Ic gebide geweldeglike van minre mesterscap 10 alle dengenen dien desen boegart bevolen es te hudene, dat gi 11 huet getruwelike. Huet u van dien aderenGa naar voetnoot11 mettin vergolden 12 stripen, want si veninen gerne die tortelduven. Huet u oec van 13 din boeken die gecleet sin met scapswollen, want si bitenGa naar voetnoot13 gerne 14 die junge wingarde ende die vigboeme ende benemen hen hare 15 edele vrogt, dats die reinecheit der conscientien. Huet u van din 16 scalken vossen die so dortrect sin met menger quader lest. 17 Huet u oec van din briscenden lewe, dats van hoverden, ende 18 nog meer huet u van dien cacadulle, want hi dien gewapenden 19 riddere anxsterdeGa naar voetnoot19 in sinen crite, dats van alte groter heimelicheit 20 in vrinscape. En mint engenen persoen sonderlike, want die 21 menscheit es broesch ende stade leert dien man stelenGa naar voetnoot21. Mint 22 alle creiaturen met gemeenre minnen in dien lifsten wille ons 23 Heren. Als gi uwen boegart aldus huet met uffeningen guder 24 werke ende heilger seden, dan alreeerst seggic dat gi siet een 25 guet mensche. War bi seggic guet? DiesGa naar voetnoot25 die seden guet sin. 26 Ende bi dien seggic mensche dies gi nog erders siet ende vallen 27 mogt. 28 Nu mogdi seggen: Mogen dusgedaneGa naar voetnoot28 menschen vallen? ende 29 ic segge u: JaesGa naar voetnoot29. Ami, wie sulense dan ontstaen die dusgedaen 30 noit en worden? Sulc waent vaste staen die vele onsagte veltGa naar voetnoot30. | |
[pagina 238]
| |
1 Live vrint ons Heren, als gi u dus wislike huet ende staende 2 blift in uwen heilegen levene ende in uwen sconen seden, dan 3 sal u Got ombe sine gutheit leden in sine himelsche sutecheit 4 ende sal u toenen vaderlike sin himelsche wondere die besloten 5 sin in sinre heimelicheit jhegenGa naar voetnoot5 al die gene die dusgedan nit en 6 sin. Ende als gi dar cont gaen in din himelschen smakeGa naar voetnoot6, sonder 7 wederseggen, dan seggic dat gi siet een geestelic kint. Ende 8 bedorft nogtanGa naar voetnoot7ev herweder te komene ende te wassene in minnen, 9 dan en soudi niet minnen die metten bredenGa naar voetnoot9 scuen nog mettin 10 breden crunen, ogte ombe dasse herenGa naar voetnoot10 dragen ogte wide cogelen, 11 nog omb gestelic gelaet nog ombe dasse u minnen. Mint har 12 heilig leven ende laet varen dien lighame van buteneGa naar voetnoot12 ende mint 13 Gode te herteliker dis hijt hen gegeven heft. Mint die gene die 14 u vervolgen met vernoye, ogt die u rovet van rasten ogte van 15 eren, van vrinden ogte van gude. Mint ermude ende verstoten- 16 heit, scande ende onnere ogseGa naar voetnoot16 u tu comen sonder u verdinte: so 17 mindi dat Jhesus minde due hi mensche lefde. Aldus mogdi 18 wassen in godeliken dogeden. Ende als u dese vernoie smake 19 geven sonder quetsinge dan soudi irst wesen ene heilge sele 20 sonder lighame. Ende als gi dus guet sijt, dan mogdi vragen 21 ogt u iet meer gebreke ende of gi iet meer behueft. Ic segge u, 22 jaet. Wildit weten, gaet weder in uwen verwenden boegart ende 23 nemt met u vire hofsche joncfrouwen die u helpen besien wies 24 u gebreke. Die ene sal wesen wisheit, dandere onderschedenheit, 25 die derde genugde ende die virde minne. 26 Mettesen hoefschen joncfrouwen soudi besien uwen boegart 27 boven, enmidden ende allombe. Dese vir joncfrouwen sulen 28 lesen in desen boegarde violenten, lilien ende bedoude rosen 29 ende maken enen verwenden huetGa naar voetnoot29 derGa naar voetnoot29 seleger selen ende hetense 30 brut. Si lesen hare garnaten ombe te verculne, si geven hare te | |
[pagina 239]
| |
1 sukene die vigen ombe die sutheit ende ombe die sachtheit, si 2 lesen hare die oliven van vetheide, si geven hare drinken din 3 edelen win van CyprenGa naar voetnoot3 met groter bliscap; si ledense opGa naar voetnoot3 dien 4 borne der karitaten ende dwaen hare die vute ende besise 5 nauwelikeGa naar voetnoot5 ogse iwergenGa naar voetnoot5 beselwet sin. Dan vragt die verwende 6 sile ofse iet meer bedorve. Dis antwert genugde, ende segt dar 7 sie alle genugde ende alle weelde. Wisheit antwert genugden 8 ende heitse swigen ende segt dasse te kinsch es dasse hare so 9 ligte genugen late, ende Got so vele heft dis hare nog gebrect. 10 Nu antwert onderschedenheit der wisheide ende segt dasse nit 11 en verbelge die genugde, want si es die heimelicste joncfrouwe 12 der minnen ende werct meest met haren rade: Houdewi ons 13 tesamen ende vragen hare wasse meer hebben wille, ende helpens 14 hare. Alse die minne dit hort steetse op ernstelike ende segt 15 dasse hebben wille een verwent bedde, dar har die brut mettin 16 brudegome op raste, want sire lange na gepint heft met starken 17 doegene ende met mengen verlangene. 18 Dese vire edele joncfrouwen gaen dit verwent bedde maken, 19 met groten ernste, onder dien scade van dien wingarde, op dien 20 claren borne der karitaten, neder die oliven, tendenGa naar voetnoot20 dien 21 vigboem, op die violen ende op die goutblumen, onder die 22 lilien ende die bedoude rosen. Dit bedde muet wesen gluiende 23 begerde ut vluiende utin marge dis herten. Den lilaken van 24 desen bedde sal wesen reine conscientie sonder knaginge, dander 25 sal wesen enegheit, genegt te sinneGa naar voetnoot25 van allen vremden sorgen, 26 ombe te gebrukene eneglike dis utvercorens brudegomen, 27 Heren Jhesus. Die joncfrouwe die wisheit geheten es, si dect 28 dit bedde met eenre koverturen van virehande purpere. Deen 29 es gehorsamheit van minnen, dander onnoselgheitGa naar voetnoot29 van edelheide, 30 terde stadecheit van verwentheide, tfirde sagtmudecheit van 31 wetentheide. Dorkussen van desen bedde sal wesen vergetenheit 32 van dronkenscape van alle dien dat gewest heft ende es ende nog 33 wesen sal. | |
[pagina 240]
| |
1 Als dit bedde aldus gemact es, so halense die verwende brut 2 met groter joien ende helpense slapen sutelike met haren edelen 3 brudegome. Minne helpt har op ende genugde dectse ende luctGa naar voetnoot3 4 har doegen; ende si rasten. Dus wert die sile behelst ende gekust 5 van haren geminden diense so begerlike ende so doientlike 6 begert heft, ende dan helst sine weder ende niet har sinsGa naar voetnoot6 met 7 eenre starcker begerden. 8 Nu es minne sorgveldech ende steet op ende set wisheit ende 9 onderschedenheit ten vuten van desen bedde. Si gebit hen dasse 10 swigen ende silentie houden. Si geft hen twee quespele ende 11 heit hen dasse die vligen ende die moggen weren ende tgestof 12 dat van din blumen rist, dats op dit verwent bedde dar die brut 13 op rast nit en come. Dus verwendelike rast die verwende sile 14 met haren edelen brudegome ende wert dorvloit met groter 15 genugden. Minne gebiet din wagtere dat hi swige ende slape 16 ende gebiet din loveren van din twigen dasse hen niet en ruren 17 nog en stoten. Aldusgedanen vrede mact minne in desen boegart, 18 ende in desen gebrukene legt die verwende sile ene halve wile 19 van dien dage. Hoert, gi vrint ons Heren die mint ende begert, 20 war ombe ic secge ene halve wile dis dags. Al gaet die verwende 21 sile in desen gevulne al haren tijt, nogtan en duncket hare niet 22 dan ene halve wileGa naar voetnoot22. 23 Wisheit wiltse wecken ende segt dasse hare wislike houde. 24 Onderschedenheit helpt hare ende segt dasse hars selfs bedorve, 25 wantse jonc es ende nog lange leven mag. Dit clagt genugde der 26 minnen, ende minne heetse swigen. 27 Binnen desen ontwaect die gemene wagtere - want hi was 28 ontslapen -. Hi ombesiet heme wredelike ende rupt die wisheit 29 ende vragt hare war ombe sin nit en wecde. Wisheit segt dat har 30 minne verbode. Onderscedenheit troest desen wagtere ende 31 segt daer en sie dan guet gesciet ende al metter minnen rade. 32 Dese vresende wagtere segt dat hi sag ene brune wolke naken 33 desen boegarde, ende hi ontsiet heme van ongewedere. En- 34 truwen, segt wisheit, dis selfs ontsie ic mi oec. Onderscedenheit 35 segt: So mogen onse cledere netten ende onse bedde selewen. | |
[pagina 241]
| |
1 Deus, wanneer sal onse joncfrouwe ontspringen? Vorgte 2 ontsiet hare van ongewedere ende knide neder ende kitelde die 3 verwende sile onder die vute. Ende si ontspranc met enen 4 starcken sugtene ende met enen ongetemperden sinne, ende 5 jamerlike clagende, met ongehorden carmene, over haren 6 lighame. Si begert dat mise dode van sondeliken werken ende 7 bit dat mise verhange in geesteliken begerden, bi dien dat hare 8 so vele gebrect ende si ontfaren waende wesenGa naar voetnoot8. 9 Deus, die verwende sele die in derre groter joien was ende dus 10 haestelike gewect wert ende in al so groet jamer weder valt, 11 sekerlic dats wale tontfarmen. Nu swigt genugde al stille ende 12 minne besitse. Onderschedenheit drogt har doegen ende wisheit 13 heetse swigen. Hope geloft har thus te ledene ende segt, har en 14 sal engeen arg geschien. Minne geloft hare si salse setten darse 15 niman wecken en sal, mar darse ewelike hars Lifs gebruken sal 16 met volre genugden, sonder wederseggen van eneger erderscer 17 saken. 18 Ami, alse dese verwende sile dus jamerlike claget omb har 19 gebreken, wie swigewi dan so stille, dien so vele gebrect? Ay 20 sekerlike, dat comt bi dien dat wi onse gebreken nit en kinnen. 21 Want dats waer, kandewi ons gebreken, wi soudens over een 22 clagen. Mar die noit en wan, noit en verloes: also es mi ende 23 den mengen geschiet. Bi dien wi van Gode noit en vercregen, 24 son gemiswi niet ende bliven dat wi sien. Van Gode en hebwi 25 nit nog an heme ensukewi nit: bi dien en verliswi niet. 26 Gi vrint ons Heren die dese lesse hebt gehort, ende dis hort 27 gerne, bid onsen Here dat hi vaderlike hude dedelheit van uwen 28 herten dar dese verwent boegart in geplant sal wesen, dat dar 29 in engene beke en mute vloien sin come ute leventgen borne, 30 dar al guet ut vloyt. Amen. | |
[pagina 242]
| |
Sermoen 42: Det sin seven maniren van minnen.Ga naar voetnoottitelIn deze tekst worden zeven aspecten van liefdeservaring beschreven, waarin de werking en aanwezigheid van God in de liefde tot uiting komt. De menselijke liefde is als antwoord een waarachtige ontmoeting met God, omdat God liefde is en wederliefde uit Hem voortkomt. De menselijke beperktheid echter en de feitelijke afwezigheid van de Geliefde maken de volkomen genieting onmogelijk: maar ook dat is een aspect van de authentieke godsliefde.
1 Seven maniren sin van minnen die comen uten hoegsten ende 2 keren weder ten overstenGa naar voetnoot1-2. 3 Dirste manire es ene begerde die compt werkende uterGa naar voetnoot3 minnen 4 ende mut lange rengneren int herte eerse al die wedersaken 5 verwinnen mach, ende mut met cragte ende met behendecheideGa naar voetnoot5 6 werken ende vromelikeGa naar voetnoot6 tu nemen in dit wesenGa naar voetnoot3evGa naar voetnoot6. Dese manire es 7 ene begerde die sekerlike compt uter minnen; dats, dat die gude 8 sileGa naar voetnoot8 die getruwelike wilt dinen onsen Here ende vromelike wilt 9 volgen ende gewarlike minnen wilt, dasse es gerigt in die 10 begerde te vercrigene ende te wesene in die purheit ende in die 11 edelheit ende in die vriheit darse in gemact es van haren 12 Sceppere na sin bilde ende na sin gelikenisseGa naar voetnoot9ev, dat sere es te 13 minneGa naar voetnoot12ev ende te hudene. Hir in so begerse al har leven te leidene 14 ende hir mede te werkene ende te wassene ende te clemmene in 15 meere hoegheit van minnen ende in naere kinnisse Gots tottierGa naar voetnoot15 | |
[pagina 243]
| |
1 volkomenheit darse tu gemact es ende gerupen van haren 2 Sceppere. Hir na steetse vruch ende spade ende levert har selver 3 altemale. Dits har vraginge ende har leringe ende har heischinge 4 te Gode ende har pensinge, wieseGa naar voetnoot4 hir tu comen mach ende wise 5 vercrigen mach die naheit ende di gelicheit der minnenGa naar voetnoot5, in alre 6 cirheit der dogde ende in alre purheit der vaster edelheit der 7 minnen. 8 Dese sile besuct decwile wasse es ende wasse wesen soudeGa naar voetnoot8, 9 wasse heft ende wat har gebrect; ende met al haren eernste ende 10 met groter begerden ende met al dir behendecheit dasse mach, 11 so pintse hare te huden ende te scuwen al dat har commern 12 ende letten mach te susschedanen werkenGa naar voetnoot12. Ende nemmer en cist 13 har herte noch en rast har wille van sukene ende van heiscene 14 ende van leerne, ende an har te treckeneGa naar voetnoot14 ende te hebbene al dat 15 har helpen ende vorderen mach ter minnen. Dits die meeste 16 ernst der silen die hir inGa naar voetnoot16 geset es ende hir in muet werken ende 17 sere arbeiden tot dis maleGa naar voetnoot17 dasse met ernste ende met trouwen 18 vercregen heft van Gode, dasse vorwertmeer sonder lettenisse 19 van verleidenre mesdaet moge dinen der minnen met vrier 20 conscientien ende met puren geste ende met claren verstande- 21 nisseGa naar voetnoot8-21Ga naar voetnoot19ev. 22 Susschedane manire van begerden van so groter purheit ende 23 edelheit compt sekerlic uter minnen ende nit van vresen. Want 24 vrese dut werken ende doegen, duen ende laten, van anxste derGa naar voetnoot24 25 abolgen ons Heren ende dis ordels van din geregten Rigtere 26 ocht dir eweliker wrakenGa naar voetnoot26 ocht dir tegancliker plagen. Mar die | |
[pagina 244]
| |
1 minne es allene werkende ende staende na die purheit ende die 2 hoegheit ende na die overste edelheit, als si selver es in har 3 selver wesendeGa naar voetnoot2ev, hebbende ende gebrukende. Ende susschedaen 4 werc leertse dengenen die hars plegenGa naar voetnoot4. 5 Ene ander manire heftse oec van minnen: dasse bi wilen 6 ondersteet onsen Here te dinne teverges, allene met minnen, 7 sonder enech warumbeGa naar voetnoot7 ende sonder eenegen loen van gratien 8 ochte van glorien. Mar gelic als ene joncfrouwe die dint haren 9 here allene van groter minnen ende sonder enegen loen - ende 10 har dat genugt dasse hem dinen moge, ende hi dat doegt dasse 11 hem dint - ende also begerse met minnen te dinne der minnen 12 sonder mate en boven mate ende boven menscheliken sen ende 13 redene met allen dinste van trouwenGa naar voetnoot13. Alse hir in es, so esse so 14 bernende in begerden, so gereet in dinste, so ligte in arbeide, 15 so sagte in ongemake, so blide in vernoye, ende met alle dien 16 dasse esGa naar voetnoot15ev, so begerse hem lif te dunneGa naar voetnoot16, ende es har genuglic dasse 17 iet vint te dunne ende te doegene in der minnen dinste ende in 18 sinGa naar voetnoot18 ereGa naar voetnoot5-18. 19 Die derde manire van minnen heft die gude sile dar sulke titGa naar voetnoot19 20 vele pinen in legtGa naar voetnoot19ev. Dats dasse begert der minnen gnuch te dunne 21 ende te voldunne in alre eren, in allen dinste, in alre gehorsam- 22 heit ende in alre onderdanecheit der minnen. Dese begerde 23 wert onder tiden sere berurt in der silen, ende dan begripse met 24 starker begerden alle denc te dunne ende alle dogden tervolne, 25 al te dogene ende te verdragene, ende al har werc sonder sparen | |
[pagina 245]
| |
1 ende sonder mate in der minnen te voldunne. In desen esse 2 harde gereet in allen dinste ende willich ende onververt in 3 arbeide ende in pinen. Nogtan blifse ongenugt ende ongekust 4 in al haren werken. Mar boven al es har dat die meeste pine, 5 dasse naGa naar voetnoot5 hare groter begerden nit gnuch en can geduen der 6 minnen, ende dats har so vele onbliven mut in der minnen. 7 Doch weesseGa naar voetnoot7 wale dat dit es boven menschelic werc ende boven 8 al hare magt te dunne, want dasse begert, dats onmogelic ende 9 onweselic allen creiaturen. Want si begert dasse moge duen 10 allene als vele alsGa naar voetnoot10 alle menschen van ertrike ende alle geste van 11 himelrike ende alle dat creiature es boven ende neder, ende 12 ontellic meer in dinste, in minnen ende in eren, na die werdecheit 13 der minnen. Ende datsGa naar voetnoot13 har oec so vele onblift in den werken, 14 dat wiltse ervullen met gehelen wille ende met starker begerden. 15 Nogtan en magt har nit genugen. Si kentGa naar voetnoot15 wale dat dese begerde 16 tervulne es verre boven har magt ende boven menschelike 17 redene ende boven alle sinne. Nogtan en canse hare gematenGa naar voetnoot17 18 noch bedwengen noch gestillen. Si dut al dasse mach. Si danct, 19 si loft der minnen, si werct, si arbeit omb die minne, si levert 20 har selver al op der minnen ende al har werc wert voldaen in 21 der minnen. Al dit en geft har engene raste. Ende es hare ene 22 grote pine dasse mut begeren dasse vercrigen en can. Ende hir 23 ombe mutse bliven in der welecheit van herten ende wonen in 24 ongenugden. Ende so es hare als ochse al levende storve ende 25 al stervende die pine van der hellen gevulde. Ende al har leven 26 es hellegtech ende ongenade ende ongenugde van der welecheit 27 der anxsteliker begerden dirse nit gnuch en can geduen, noch 28 oec gestillen noch gesaten har selver. In derre pinen mutse 29 bliven tot dis male dasse onse Here trost ende set in ene ander 30 manire van minnen ende van begerden ende in noch nare 31 kennisse van heme. Ende dan machse werken na din dat har 32 gegeven wert van onsen Here. | |
[pagina 246]
| |
1 In der virder maniren van minnen pligt ons Here te gevene 2 sulke stont grote walheit, ende sulke stontGa naar voetnoot2 grote welicheit, dar 3 wi nu af seghen willenGa naar voetnoot1ev. Sulke stont geschiet dat die minne 4 sutlike in der silen verweckert wert ende blidelike op versteet 5 ende har selver berurt int herte sonder enech tuduen van 6 menscheliken werken. Ende wert dan therte so morwelike 7 gerenen in minnen ende so begerlike getrect, so hertelic bevaen 8 in minnen, so sterkelic bedwongen met minnen, so liflic behelst 9 in minnen, dasse altemale verwonnen wert metter minnen. Hir 10 in gevulse eenre groter naheit te Gode, ende ene gestelike 11 clarheit, ende wonderlike verwentheit, ende ene edele vriheit, 12 ende een groet bedwanc van starker minnen, ende ene over- 13 vludege volheit van groter genugden. Ende dan gevultse dat al 14 har sinne sin in der minnen ende al har wille es worden minne, 15 ende dasse so dipe es versonken ende verswolgen in minnen, 16 ende selver al es worden minne. Die schonheit der minnen 17 heftse geschoent, die cragt der minnen hefse vertert, die sutheit 18 der minnen hefse versonken, die geregtheit der minnen hefse 19 verswolgen, die edelheit der minnen hefse behelst, die purheit 20 der minnen hefse geschirtGa naar voetnoot20, die hogheit der minnen hefse boven 21 getrect ende in hare geengetGa naar voetnoot21, soe dasse altemale mut sin der 22 minnen ende anders nit en mach plegenGa naar voetnoot9-22. 23 Alse aldus gevult hars selfs in die overvludecheit van walheide 24 ende die grote volheit van herten, so wert har gest altemale 25 versenkede in minnen, har lighame ontsinkende, har herte 26 versmeltende, al har magt verdervende, ende so sere wertse 27 verwonnen met minnen, dasse kume har selver can gedragen 28 ende decwile ongeweldech wert hare lede ende al harre sinne. 29 Ende geliker wis als een vat dat vol es, ende hastelike over 30 vloit ende ut brect als mitGa naar voetnoot30 rurt, also wertse haestelike sere | |
[pagina 247]
| |
1 gerenen ende al verwonnen van der groter volheit hars herten, 2 soe dat bi wilen hars ondancsGa naar voetnoot2 ut brect ende over vloit. 3 In der vifder maniren geschiet oec sulke stont dat minne in 4 der silen starkelike verweckert wert ende stormmelike op 5 versteet met groten gerussche ende met groter verwentheitGa naar voetnoot5, als 6 ochtse met gewout therte breken suleGa naar voetnoot6 ende buten har selver 7 trecken sule in die uffeninge van minnen ende in tgebruken van 8 minnen; ende wert dan getrect in die begerde van minnen 9 tervolne die grote werke ende die pure werke der minnen, 10 ochte verlangeneGa naar voetnoot10 die menegfultge heischinge der minnenGa naar voetnoot3evGa naar voetnoot7ev. Ocht 11 si begert te rastene in die sute behelsinge van minnen ende in 12 die begerlike walheit ende genuglicheit van hebbingen, soe dat 13 therte ende alle die sinne sin begerende ende ernstelike sukende 14 ende hertelike menendeGa naar voetnoot14. Alsse hir in es, so esse so starc in den 15 geste, ende so vel begripende in den herten, ende vromger an 16 den lighame, spudeger in den werken, ende sere dunde beide 17 van buten ende van binnen, soe dat har selver dunct dat al 18 werke ende onledech sie dat ane har es, al warse oec al stille an 19 den lighame. Ende mettesenGa naar voetnoot19 so gevultse oec treckenisse van 20 binnen ende grote verhangenheit van minnen, ende vele 21 ongedurecheide in der begerden ende mengerhande wee van 22 groter ongenugden. Ocht si gevult welicheit van groten gevulne 23 der minnen selver, sonder warumbe, ochte van dien dasse 24 sonderlic eischende es met begerden in der minnen, ocht van 25 ongenugden der ongebruclicheit der minnen. 26 Ende onder tiden wert minne so ongemate ende so over- 27 brekende in der silen, als si har selver so cragtelike ende so 28 verwutlike berurt int herte, dat har dunct dat har herte menech- 29 fuldech wert gewont, ende die wonden dagelics verseert werden | |
[pagina 248]
| |
1 in smerteliker weelicheide ende in nuwer jhegenwordecheide. 2 Ende so dunct hare dat al har adren ontpluken ende har blut 3 verwelt, har march verswint ende har gebeinte vercrenctGa naar voetnoot3, har 4 borst verbert ende har kele verdroegt, soe dat har anschin ende 5 al har lede gevulen der hitdenGa naar voetnoot5 van binnen ende dis orvuts van 6 der minnen. Si gevult oec die wileGa naar voetnoot6 dat een gescutte geet dor har 7 herte totter kelen als ochse hars sens gemissenGa naar voetnoot7 soude. Ende 8 geliker wis als een verslindende vier dat al in hem trect ende 9 vertrect dat verweltgen mach, also gevultse dat die minne 10 verwudelike es werkende in hare sonder sparen ende sonder 11 mate, ende al in hare treckende ende terende. Hir mede wertse 12 sere gequelt ende gequetst ende har hert gecrenct ende al har 13 march verderft, hare sile gevut, har minne gefustert endeGa naar voetnoot13 har 14 gest verhangen. Want minne es so hoge boven alle begriplicheit, 15 van hare magt ende van dir welicheit, so begerse sulke stont 16 dien bant te brekene, niet die enecheit der minne te storne. Mar 17 metten bande der minnen esse so bedwongen ende metter 18 onmaten der minnen esse so verwonnen, dasse en can gehouden 19 mate na redenen noch guffenen redeneGa naar voetnoot19 met senne noch sparen 20 met maten noch gedurecheit na vrutheit. Want so har meer wert 21 gegeven van bovene, sose meer es heischende; ende so har 22 meer wert vertoent, sose meer wert verhangen in begerden nareGa naar voetnoot22 23 te comene den ligte der warheit, der purheit, der edelheit ende 24 der gebruclicheit der minnen. Ende altoes wertse meer ende 25 meer getent ende gecreit, ende nit genugt noch gesagt. Dat 26 selve dat har meest tert ende quetst, dat selve est dat har meest 27 genst ende sagt; ende dat har dipst sleet die wonde, dat geft 28 har meest gesonde. 29 In der sesder maniren, als die brut ons Heren vorder es 30 comen ende geclommen in mere vromen, so gevultse noch | |
[pagina 249]
| |
1 anders wesens van minnen in narre ende in hoger kinnenGa naar voetnoot29ev. Si 2 gevult dat die minne verwonnen heft al har wedersaken binnen 3 hare, ende gebetert heft die gebreken ende gemeestert die senne, 4 ende gesirt heft die nature ende gemeret ende gehoegt heft dat 5 wesen, ende hars selfs altemale geweldech es wordenGa naar voetnoot5, sonder 6 enech wederseghen, also dasse therte beset heft in sekerheide 7 ende uffenen mach met vriheide ende gebruken in rasten. Alse 8 in dit wesen es, so duncken har alle denc wesen clene ende ligt 9 te dunne ende te latene, te dogene ende te verdragene, dat 10 behorende es ter werdecheit der minnen. Ende so es har ligte 11 har selver tuffene in minnen. Dan gevultse eenre godeliker 12 innecheit, ende eenre clarre purheit, ende gestelike sutecheit, 13 ende ene begerlike vriheit, ende onderschedene wisheit, ende 14 ene sagte effenheit tonsen Here, ende een nakenisse van Gode. 15 Siet, dan esse gelic eenre husfrouwen die har huwessche wale 16 heft berigt ende wislic bescheden ende scon gordenertGa naar voetnoot16 ende 17 vorsinlike bescermt ende vrudelike behut, ende met onderschedeGa naar voetnoot17 18 werct, ende dut in ende werpt ut, ende dut ende lat al na haren 19 wille. Also gelic est met derreGa naar voetnoot19 silen: si es minne, ende minne 20 rengnert in hare geweldeglike ende mogentlike, werkende ende 21 rastende, dunde ende latende, van buten ende van binnen, na 22 haren wille. 23 Ende also gelic als die vesch die swemt in die witheit van der 24 vlut ende rast heme in die dipheit, ende als die vogel die kunlike 25 vligt in die hochheit van der logt, geliker wis gevulse haren 26 gest vrilike wandelende in die witheit ende in die dipheit ende 27 in die verwentheit der minnen. Geweldecheit der minnen heft 28 die sile getrect ende geleit, behut ende bescermt, ende heft har 29 gegeven die vrutheit ende die wisheit, die sutheit ende die 30 starcheit der minnen. Nogtan hefse har verborgen geweldecheit 31 tottis male dasse in meere hogheit geclommen es ende dasse 32 hars selfs geweldech worden es ende minne geweldeglike 33 rengnert in hare. Dan mactse die sile so kune dasse en ontsiet 34 mensche noch vient, engel noch heilge, noch Gode selver, in al | |
[pagina 250]
| |
1 haren dunne ende latene, in werken ende in rasten; ende gevult 2 oec wale dat minne es binnen hare als wacker ende als werkende 3 in rasten dis lighamen als in vel werken. Si kint wale ende 4 gevult dat minne nit en legt in arbeide noch in pine in degene 5 darse binnen rengnert. Mar alle die willen comen ter minnen, 6 si mutense suken met vresen ende na volgen met trouwen, 7 uffen met begerden, ende en mogen hen nit sparen in groter 8 arbeit, in vele pinen, in ongemac te dogene, in versmaheit te 9 lidene. Ende alle cleen denc mutense agten vor groet tottis male, 10 dasse dar tu sin comen dat minne in hen rengnere, die geweldeg- 11 like werke der minnen werc ende die alle denc clene mact ende 12 arbeit sagt, alle pine versut ende alle scout quit. Dits vriheit derGa naar voetnoot5-12 13 conscientien, sutheit dis herten, gutheit der sinne, edelheit der 14 silen, hoegheit dis gest ende een beginsel dis ewelics levens. 15 Dits in den vlesche een engelic leven, ende hir na volget dewelike, 16 dat Got ons allen geve. Amen. 17 Noch heft die salege sile die sevende manire van hoger 18 minnen die har nit luttel wercs en geft van binnenGa naar voetnoot17ev. Dats dasse 19 es getrect boven menschelicheitGa naar voetnoot19 in minnen ende boven mensche- 20 liken sen ende redene ende boven alle die werke hars herten, 21 ende es getrect allene met eweliker minnen in die ewelicheit 22 ende in die onbegriplicheit, in die witheit ende in die ongerinlike 23 hogheit ende in dien dipen afgront der Gotheit, di al in alle 24 denc es ende onbegriplic blift in allen dengen ende es onwandelic 25 al wesende, al mogendeGa naar voetnoot25, al begripendeGa naar voetnoot25 ende al geweldelike 26 werkende. Hir in es die gude sile so morwelike gesonken in 27 minnen, so starkelic getrect in begerden, dat har herte es 28 dovende ende ongehermech van binnen, har sile vloiende ende 29 doyende van minnen, har gest verwutlic verhangen van starker 30 begerden. Ende hir tu trecken al har sinne, dasse wilt wesen int 31 gebruken van minnen. Dit heischetse ernstelike van Gode ende | |
[pagina 251]
| |
1 suket hertelike in Gode, ende mut sere begeren; want minne 2 en latse gecissen noch gerasten noch in vreden wesen. Minne 3 trectse boven ende heltse neder, si geft die doet ende brenct dat 4 leven, si geft gesonde ende wont dan weder, si macse dul ende 5 vrutse weder: aldus trect sise in hoger wesenGa naar voetnoot26-5. 6 Aldus esse geclommen met geste boven den tit in dewelicheit, 7 ende es gehogt boven die gigten van minnen in die ewelicheit 8 der minnen, die sonder tit es, ende es verhaven boven mensche- 9 like manire in minnen ende boven hars selfs nature, in begerden 10 dar boven te wesene. Dar es al har wesen ende har wille, har 11 begerde ende har minne, in die seker warheit ende in die pure 12 clarheit, in die edele hogheit ende in die verwentde sconheit, in 13 die sute geselscap van din oversten gesten die al vloyenGa naar voetnoot13 van 14 overvludeger minnen ende sin int claer bekinnen ende int 15 hebben ende in tgebruken hare minnenGa naar voetnoot14ev. Har wille es dar boven 16 onder die geste ende har begerlike wandelinge, ende meest 17 onder die bernende seraphine. Ende in die grote Gotheit ende 18 in die hoge Driveldecheit es har liflicste rastinge ende har 19 genuglicste woninge. Si suctene in sinre maiesteit, si volgt hem 20 dar ende siten ane met herten ende met geste. Si kenten, si 21 minten, si begerten, soe dasse en can gagten heilgen noch engle, 22 menschen noch creiaturen dan met gemeinre minnen in heme, 23 darse al mede mint. Ende heme allene heftse verkoren in 24 minnen boven al ende onder al ende binnen al, soe dasse met al 25 der begerlicheit hars herten ende met al der cragt hars gest so 26 begersin te sinne ende te hebbene ende te gebrukene. Hir bi esGa naar voetnoot6-26Ga naar voetnoot26 27 har ertrike grot ellende ende starc gevenckenisse ende sware 28 quale. Die werelt versmaetse, ertrics verwast hare, ende dat ten 29 ertric behort en canse gesuten noch genugen, ende es har ene 30 grote pine dasse so verre mut wesen ende so vremde schinenGa naar voetnoot28evGa naar voetnoot30. | |
[pagina 252]
| |
1 Hars ellents en magse nit vergeten, har begerde en mach nit 2 gestilt werden, har verlancnisse queltse jamerlike, ende hir mede 3 wertse gepassiet ende getorment boven mate ende sonder mate. 4 Hir ombe esse in groten verlancnisse ende in starker begerden 5 ut desen ellende verledeget te verdeneGa naar voetnoot5 ende van desen lighame 6 ontbonden te sinne, ende sprict decwile, met seerliken herten, 7 als die apostel sprac: Cupio dissolvi et esse cum CristoGa naar voetnoot7, dats: 8 Ic begere ontbonden te sinne ende te wesen met Kerste. Geliker 9 wis esse in starker begerden ende in weliker ongedurecheide 10 verledeget te werdene ende te levene met Kerste. Nit van 11 verdrite dis jhegenwertges tits noch van vresen dis tukomens 12 vernoys, mar allene van heilger ende van eweliker minnen so 13 begerse innentlike ende doyentlike ende ser verlanclike te 14 comene in dat lantscap der ewelicheit ende in die glorie der 15 gebruclicheit. Die verlancnisse in hare es groet ende starc, ende 16 har wesen es swar ende hart; har pine es onseghelikeGa naar voetnoot16 dise van 17 begerden dogt. Nogtan mutse in hopen leven, ende hope dutse 18 haken ende quelen. Oy heilge begerde der minnen, wie starc es 19 u cragt in der minnender silen. EtsGa naar voetnoot19 ene salege passie ende een 20 scarp torment ende een lange quale, ende ene mordelike doet 21 ende een stervende leven. Dar boven en canse comen, hir neder 22 en magse rasten noch geduren. Na heme te pensene en canse van 23 verlancnisse gedragen, ende sins tontberne geft har van be- 24 gerden die quale, ende aldus mutse leven met groten ongemake. 25 Hir ombe est, dasse en mach noch en wilt getrost werden, als 26 die prophete segt: Rennuit consolari anima meaGa naar voetnoot26, dats: Min sile 27 ontsegt getrost te sinne. Also ontsegtse allen trost decwile van 28 Gode selver ende van sinen creiaturen. Want alle die troste die 29 har geschin mogen, die sterken har minne ende treckense in 30 hoger wesen, ende dat vernuetGa naar voetnoot30 har verlancnisse der minnen te 31 plegene ende in tgebruckenisse der minnen te wesene ende 32 sonder genugde in ellende te levene. Dus bliftse ongesaet ende | |
[pagina 253]
| |
1 ongetrost in allen gigten, disse noch darvenGa naar voetnoot1 mut der jhegen- 2 werdecheit hare minnen. 3 Dits een harde arbeitsam leven, wantse hir nit getrost en 4 wilt werden sin hebbe vercregenGa naar voetnoot4 dasse suct so ongehermelike. 5 Minne hefse getrect ende geleit ende gelert har wege te gane, 6 ende dir hefse getruwelike gevolgt, bewilen in groter arbeit 7 ende in harden werken, in groten verlancnisse ende in starker 8 begerden, in meneg ongeduren ende in groter ongenugden, in 9 wale, in wee ende in menech seer, in sukene ende in eischene, in 10 darvene ende in hebbene, in clemmene ende in hangene, in 11 volgene ende in nalangene, in noede ende in commere, in 12 anxste ende in sorgen, in doyene ende in verdervene. In groter 13 trouwen ende in vel ontrouwen, in lif ende in leet esse te 14 doegene gereet. In doet, in leven wilt si der minnen plegen, 15 ende in tgevulen hars herten doegse grote smerten, ende ombe 16 der minnen wille begerse dlantscap te winne. Ende alse har in 17 al dit heft besugtGa naar voetnoot17, sos in glorien al har tuvlogt. Want dats regtGa naar voetnoot5-17Ga naar voetnoot17 18 der minnen werc dasse dat naste wesenGa naar voetnoot18 begert ende meest volgt 19 den hoegsten wesenne darse der minnen nast in mag plegenGa naar voetnoot17ev. 20 Hir ombe wiltse altoes der minnen volgen, minne bekinnen 21 ende minnen gebruken. Ende dan mach har in dit ellende nit 22 geschien. Dar bi wiltse te land wertGa naar voetnoot22 tijn, darse har woninge heft 23 gestigt ende al har begerde gerigt ende met minnen in rast. 24 Want si kint wale, dar wert har al lettenisse af gedaenGa naar voetnoot24 ende wert 25 dar liflikeGa naar voetnoot25 van live ontfaen. Want dar salse begerlike an sien 26 dasse so morwelike heft gemint, ende salne hebben te hare 27 eweliker vromen dinse so getruwelike heft gedint, ende sins 28 gebruken met volre genugden dinse decke met minnen in har 29 sile heft behelst. Dar salse gaen in die bliscap hars Heren, als 30 S. Augustin sprict: Die in geet in di, hi geet in die bliscap sins | |
[pagina 254]
| |
1 Heren, ende hin sal hem nit ontsien mar hi sal hem hebben 2 alrebetst in den alrebetstenGa naar voetnoot2. 3 Dar wert die sile vereneget met haren brudegome ende wert 4 een geest met heme in onschedeliker minnen ende in eweliker 5 trouwen. Ende die heme gufent heft in den tide der gratien, hi 6 sal sins gebruken in eweliker glorien, dar mi nit anders en sal 7 plegen dan loven ende minnen. Dar ons Got allen hastelic tu 8 bringe. Amen. |
|