Van minne spreken... Nederlandse mystieke teksten uit de 13e eeuw
(1976)–Anoniem Van minne spreken...– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 174]
| |
De glose op den Pater NosterVan Gheraert Appelmans, de schrijver van de glose, is alleen met zekerheid bekend, dat hij kluizenaar is geweest. Verder veronderstelt men op grond van de taal van de glose, dat hij theologie heeft gestudeerd en misschien daarin ook een tijdlang heeft gedoceerd. Glose betekent letterlijk: verklarende kanttekening. Deze tekst bestaat dus uit een aantal opmerkingen bij het Onze Vader. Dit was ook in de middeleeuwen een zeer belangrijk gebed. Er bestaan aanwijzingen, dat het met de geloofsbelijdenis als de minimale kennis voor een gelovige werd beschouwd. Omdat het vaak in het Latijn werd gebeden, bestond er behoefte aan verklarende vertalingen ervan in de verschillende volkstalen. De bedoeling van deze tekst is echter enigszins anders. Het gaat niet om een vertaling - de tekst van het Pater Noster wordt in de volkstaal gegeven - maar om een uitleg van de volledige betekenis van het gebed volgens de ideeën van Appelmans. In de tekst zijn de volgende hoofdthema's te onderscheiden: de Godheid, de uitstralingen van de Godheid, de mystieke ervaring en de deugdbeoefening. Appelmans meent, dat op aarde werkelijke kennis van het wezen van God onmogelijk is (178, 2-6; 189, 1-6). Toch doet hij een poging om, voor zover mogelijk, het mysterie van de Drieëenheid, met name van Gods vaderschap (175, 8-176, 3; 177, 3-14; 178, 11-18; 179, 7-18), en de manier waarop de Godheid zich uitwerkt 176, 4-11; 177, 14-19; 178, 22-179, 6; 182, 20-23) te verklaren. Bij de mystieke ervaring speelt volgens Appelmans met name het verstand een rol, maar hij noemt ook de wil. De voornaamste voorwaarde voor zo'n ervaring is echter de lijdzaamheid van de ziel (180, 18-181; 3). Vergeleken bij God is de mens een niet. Hij | |
[pagina 175]
| |
kan dan ook niet actief een vereniging met God nastreven. Het is de Vader die in de ziel, die leeft naar Zijn wil, Zijn eigen wezen verwezenlijkt (176, 17-24). Op aarde is dit in volledige volmaaktheid niet mogelijk. De voltooiing komt pas na dit leven. De deugdbeoefening staat in het teken van dit ledich staen van de mens. Appelmans noemt met name ootmoed, onthechting (5, 15-22) en overgave aan Gods wil. Deugdbeoefening is steeds meer open staan voor Gods wil in het besef van eigen onmacht en Zijn almacht. Deze opvatting over deugdbeoefening lijkt toegespitst op het afgezonderde kluizenaarsleven. Appelmans kent de mystici echter ook een sociale taak toe. Door hun geestelijk leven zorgen zij, dat het voor mensen mogelijk is deel te hebben aan de verlossing die Christus voor hen verwierf. Zij zijn als het ware ‘medeverlossers’ (186,4-187,7). | |
Dit es de glose op den pater noster broeder Gheraerts Appelmans die leegtGa naar voetnoot2 bi ereGa naar voetnoot2 stat die Rijc...re heet ende doet daer swaer penitentie in een wout4 Jheremias sprect: Ghi selt mi heten vader, sprect die here. HierGa naar voetnoot4 5 om leert ons onse here Jhesus Cristus tanebedeneGa naar voetnoot5 ende te 6 biddene den vader in den pater noster.
7 I. Dat eerste wort sprect: vader. Hoe versta wi dat wordt? 8 Die vader es hem selven, in vrochtberecheit sijnre naturen 9 ende van vrochtberecheit sijnre naturen, sprekende dat wort, 10 gheberende den sone in alre volcomenre ghelijcheit sijns selfsGa naar voetnoot8ev, 11 sijns selfs nature een ander persoen, ende die ander persoen 12 verliende sone in vaderliker aertGa naar voetnoot11ev. | |
[pagina 176]
| |
1 Die nature ghebert niet noch en werdt geboren, maer de 2 vader die richtet ute, gheberende, die vrochtbericheit sijnre 3 naturen in macht sijns wesensGa naar voetnoot1ev. 4 In deser selver gheboerten es de vader hem selvenGa naar voetnoot4 in alre 5 gheweldecheit sijnre godheit sceppende allen creaturen, leven 6 ende wesen ghevende, allen creaturen een onderstaen, een op- 7 onthouden van sijnre godliker vaderliker ghewout alles dies dat 8 leven ende wesen heeft in creaturliker aert. Alsus es die vader 9 een vader aller creaturen. Nochtan en es sijnre substantien noch 10 sijnre naturen niet een twintGa naar voetnoot10 totenGa naar voetnoot9ev ingelen noch toten menschen 11 noch te negheenre creaturenGa naar voetnoot9ev. 12 Die dit woert aldus versteet, die anebeedt den vader in desen 13 woerde. Hier na seldi horen wat anebeden es. 14 Nu merct wat anebeden es den vader: een vernueftech innech 15 lutter minnelecGa naar voetnoot15 belien den vader sijnre godliker vaderliker 16 eighenscap. 17 Noch een luttel naerre merct wat anebeden es: alse de vader 18 beseten heeft alle de wide des vernuefts gheests ende overnomen 19 ende inghenomen heeft wesen ende ewecheit des gheests ende 20 alle sineGa naar voetnoot20 cracht in die grondeloese godlijcheit direGa naar voetnoot20 heerscap sireGa naar voetnoot20 21 erenGa naar voetnoot17ev, soe sinct die gheest van dien afgrondeGa naar voetnoot21 in dat afgrontGa naar voetnoot21 ende 22 van den yete in een nietGa naar voetnoot22. Hier becomet god die vader sijn eighen 23 eighens in hem selven, in den gheestGa naar voetnoot22ev. Dit es een ghewarech 24 anebeden des gheests. | |
[pagina 177]
| |
1 II. Dat ander woert sprect: Onse. Vernuefteghe creaturen, wie 2 verstaen wi, vernuefteghe creaturen, dat die vader onse es? 3 Die vader es hem selven, in vrochtberecheit sijnre naturen 4 ende van vrochtberecheit sijnre naturen, sprekende dat woert 5 ende gheberende den sone in alre volcomende ghelijcheit sijns 6 selfs, sijns selfs nature een ander persoen, die ander persoen 7 beliende sone naturlikeGa naar voetnoot7 in vaderliken aertGa naar voetnoot3ev. 8 Van anebeghinne die naturlike soen des vaders es hem selven 9 beliende gheboren van den vader, beliende den vader in soen- 10 liker aert. In deser widergheboerten des ewechs woerds es 11 begripende dat eweghe woert sine persoenlijcheit van den 12 vaderGa naar voetnoot10ev. Niet en es dat eweghe woert hem medeghebarende van 13 den vader, maer mede begripende, in sijnre wedergheboerten, 14 sine persoenlijcheitGa naar voetnoot12ev. In der gheboerten des vaderGa naar voetnoot14 es alles dat die 15 vader bekintGa naar voetnoot15 in sire grondeloeser ewegher wijsheit, utevlietendeGa naar voetnoot15 16 metten sone ende wedergheboren in den sone, metten sone 17 sonelike bekinnendeGa naar voetnoot16-17. De vader die lietGa naar voetnoot17 den vaderliken sone van 18 sijnre ghenadenGa naar voetnoot17-18 in vaderliker aert. Hier sijn wi sijn sone ende hi 19 onse vader. | |
[pagina 178]
| |
1 III. Die bist. 2 In desen woerde verstommen alle ghescapene gheeste ende 3 moeten lien: wi en wetenGa naar voetnoot3. Ende dat es dat alre overste dat dies 4 menschen vernueft begripen mach, dat wi vernueftelike be- 5 kinnen ende minnelike minnen dat wi gods niet entwint begripen 6 en moghen alsoe hi es in hem selven. Aldus leert hi ons in desen 7 woerde tanebedene ende te beliene dat grondelose overbliven, 8 dat god in hem selven es overblivende allen ghescepenen 9 gheesten. Doch moghe wi stamelende gheraden wat god die 10 vader es. 11 Hi es een grondeloes borne der vrochtberer naturen alre dier 12 gotheit, invloyende, overvlietende vrocht gheberende der 13 vrochtberer naturen alre der gotheit ende es een grondeloes 14 utespronc dier heilegher drivoldecheit ende ene wortele ende 15 een stam der algheweldecheit alre der godheit, ute richtende die 16 wondere sijnre algheweldecheit doer die eerste heyleghe 17 drievoldecheit, wonderende in den crachten der hemeleGa naar voetnoot11ev. Ende 18 es een ansichte dies wesens alre der godheitGa naar voetnoot18.
19 IV. Die daer es in den hemel. 20 In den naturliken sietliken hemel met dier ordeninghen dijnre 21 algheweldegher ewegher wijsheit. 22 Ende in dien vernuefteghen gheesteliken hemel met dien 23 grondeloesen utevlotene dijnre ontfarmecheit ende dijnre guede 24 ende met dien ordeninghen dijnre ewegher wijnsheitGa naar voetnoot24 ende met 25 dien beelde dijnre heilegher drievoldecheit ende met dire 26 vrochtbere redenen dijns vaderleker hertenGa naar voetnoot26 ende met dien | |
[pagina 179]
| |
1 minnelike claren inbrandeGa naar voetnoot1 dijns heilechs gheests ende met dier 2 algheweldecheit alre dijnre godheit ende met dier wonnebere 3 vrochtbere vrochtGa naar voetnoot3 dijnre vrochtbere naturen ende met dien 4 starken gloriosen heilecheit dijns wesens ende dijnre naturen 5 ende alre dijnre godheit, want waer gods yet es daer es hi 6 altemale. 7 Ende in den vorbranden hemelGa naar voetnoot7 ene luttere substantie ende 8 ene stille ruste. Selver du bestGa naar voetnoot8? Wi en weten alle creaturen.
9 V. Gheheylecht werde dijn name. 10 Dies vaders name es de soneGa naar voetnoot10; ende en ware die sone sone niet, 11 soe en hadde die vader sinen vaderliken name niet. Want 12 algader dat die vader es verliende, dat verlijt hi in den sone, sone 13 van vaderliker aertGa naar voetnoot12-13. Ende oec, en ware die vader vader niet, soe 14 en hadde die sone sinen soneliken name niet. Want algader dat 15 die sone es verliende, dat verlijt hi in den vader, vader van 16 soneliker aertGa naar voetnoot15-16. Alsus es die vader in den sone ende die sone in 17 den vader, ende die heileghe gheest es in hem beiden. Ende die 18 name es heilech in hem selvenGa naar voetnoot17-18. 19 Nu sijn wi van ghenaden gods alle sonen gods ende name des 20 vader. Sal nu die name des vader die wi van ghenaden sijnGa naar voetnoot20, ghe- 21 heilecht werden, soe moet die naturlike heileghe name des vader 22 in ons gheheilecht werden, heilech bekint ende ghemint werden. 23 Soe werden wi gheenecht ende gheheylecht in den name, die 24 name dies vader van sire ghenadenGa naar voetnoot23-24. Ende datGa naar voetnoot24 dit in ons volbracht 25 werdeGa naar voetnoot25, dat leret ons die sone in desen worde. | |
[pagina 180]
| |
1 VI. Toecome dijn rike. 2 Den vader en comt noch toe noch ave alse hi in hem selven 3 eengheweldech es ende nieuts en bedarf, want des vader rike es 4 die sone ende alle die de vader van den anebeghinne sijnre 5 godheit bekint ende mint sonelike salech in den sone, met den 6 sone in der widergheboert des soens sonelike verliende des 7 vader in den soneGa naar voetnoot3-7. Ende dat dit in ons toecome ende volbracht 8 werde alset die vader ewelike bekint ende ghemint heeft in ons 9 te volbringhene van sijnre godliker ghenaden, dat leert ons de 10 sone innetlike tanebedene ende te biddene den vader in desen 11 woerdeGa naar voetnoot7ev.
12 VII. Ghewerde de wille dijn alse in den hemel ende in der erden. 13 God de vader es een ommebevanc ende een hemel alre hemele 14 ende die wille des vader es sijn bekinnen ende sijn minnen ende 15 sijn weten ende sijn werken. Alsoe nu die wille des vaders in den 16 hemel in hem selven es bekint ende gheworden ende in ons te 17 ghewerdene, alsoe ghewerde hiGa naar voetnoot15ev. 18 Sal dit ghescien, soe moete wi lutterlike gode ghelaten ende 19 ghestorvenGa naar voetnoot19 sijn algader dat wi sijn ende dat onse vernueft be- 20 kinnen mach beide van ghenaden ende van naturen, in gode ende 21 in creaturen. Dies moete wi lutterlike arme des willen staen, 22 lutterlike ghesinken ende ghelaten in den verborghenen onbe- 23 kinden bekindenGa naar voetnoot22-23 wille des vaders also hi in den hemel es. Ende 24 dan es onse vrie wille ons ontworden ende es in den wille des 25 vaders die wille des vaders worden also hi in den hemel es, | |
[pagina 181]
| |
1 want wi ghenen anderen wille en willen noch en minnenGa naar voetnoot21ev. Ende 2 dan sijn wi een lijf met CristoGa naar voetnoot2 ende een sone in den sone ende een 3 gheest met gode. 4 Ende dit gesciet hier, in der erden daer die ziele es in der 5 erden des lijfs, in enen deele ende bi blickeGa naar voetnoot5, maer hier na alse 6 ons lijf op verstaet ende salecheit besit metten gheeste, daer 7 besitte wi lutterlike des vader eighen in den sone sonelikeGa naar voetnoot7 ende 8 es die eneghe onwandelbaer eweghe wille des vader in ons onse 9 worden in der erden des lijfsGa naar voetnoot9, eenGa naar voetnoot9 ende ewech ende onwan- 10 delbaer also hi in den hemele es, van den adele sijnre onsten. Ende 11 dat dit gescie in ons, dat leert ons die sone in desen woerde.
12 VIII. Onse daghelijc broet gheeft ons heden. 13 Hoe verstaen wi dat dat broet onse es? AlstGa naar voetnoot13 gods dies vaders 14 eighen es van adele sijnre alvolcomenheit dat hi gheeft ende 15 vergheeft, alsoe eest onse eyghen van sijnre godliker ghenaden 16 dat wi sine gave ontfaen. 17 Waeromme leert hi ons nu te biddene omme onse eyghen? 18 Want wi van ons selven niet en hebben een twint, maer al dat 19 wi gods hebben van ghenaden gods hebben ende ontfaen hebben. 20 Ende want die ghave dies vaders alsoe edel es, soe leert hi ons 21 innechlike te biddene ende tanebedene den vader in groter 22 oedmoedecheit des geests ende te bereidene ende bereit te sine 23 die edele ghave gods dies vaders tontfaneGa naar voetnoot22ev. 24 Nu merket van dien daghe ende van dien dagheliken brodeGa naar voetnoot24ev. 25 Het sijn drierande daghe. 26 Die eerste dach es tijtlec ende vlietet enweghe met der tijt. 27 Onse daghelijc broet an desen daghe es alle onse noedorft. | |
[pagina 182]
| |
1 Daer om leert hiGa naar voetnoot1 ons te biddene den vader, hem teenre ewegher 2 eren ende ons teenre ewegher rasten. 3 Nu sprect hiGa naar voetnoot3: heden. In desen woerde leert hi ons, dat wi wijs-4 leike wachtenGa naar voetnoot4 in groter oedmoedecheit dies ordeels gods dies 5 vaders ende anescouwen onse onstandechlec tijtlijc leven in al 6 selker onbesittelecheit alre tijtliker dinghe die wi niet met den 7 wille gods in den wille gods gode niet besetten en hebbenGa naar voetnoot6ev, dan 8 alseGa naar voetnoot7-8 dese dach heden onse jonxte dach ware ende god in dier 9 jonxter stonde dies daeghs ordeel woude spreken over lijf ende 10 over ziele ende wi dat bekinden. 11 Die ander dach es gheestelijc. Dat es ene gherechte warachteghe 12 vernueft die verlicht es met godliker ghenaden. Want ghelijc dat 13 de tijdlike dach negheen licht en heeft hi en werdeGa naar voetnoot13 verlicht 14 metter sonnen, alsoe en heeft die gescepene vernueft negheen 15 licht si en werde verlicht met godliker ghenaden. Ende ghelijc 16 dat onse lijflike oghen niet en moghen ghesien onderscheet lijf- 17 liker dinghe, si en hebbe ene hulpe eens toevallens lichts, alsoe 18 en mach die oghe der vernueft niet bekinnen onderscheet 19 godliker wareit sonder de hulpe godliker ghenaden. 20 Welc es onse daghelijc broet in desen daghe? Die vader 21 sprect sijn wort ewelike in den innechste der ziele ende die 22 redene sijns woerds die heeft ene luttere vernueft, een ver- 23 nueftech invernemenGa naar voetnoot21ev, ende dat es onse daghelike broet. 24 Ende dese selve heilecheitGa naar voetnoot24 ontfaen wi inGa naar voetnoot24 die ordeninghe gods 25 in den heileghen sacramenteGa naar voetnoot25 in den ghelove ende in wise ende 26 in desen tijdliken dagheGa naar voetnoot25ev. Ende wi werden sijns ghenietende | |
[pagina 183]
| |
1 boven ghelove ende boven tijt ende boven wise salechlike in 2 desen daghe der ewecheit. Ende des ghenietens hebbe wi nuGa naar voetnoot24-2 3 een vernueftech inne voerghevoelen in dier vernueft ende dat 4 es dat ander daghelike broet. 5 Eer ic vorwert ga, soe spreke ic van dier ontfankelicheitGa naar voetnoot5 dies 6 heilechs sacraments. So wie dat dat werdelike ontfaet, die 7 werdt ghereinecht van allen sonden ende ghesekert des ewichs 8 levens. 9 Dat derde daghelike broet es een luter anscouwen godliker 10 waerheit met claren onderscede ende die ordeninghe gods in 11 deser heilegher kerstenheit ende daer toe alle datGa naar voetnoot9ev, dat van 12 beghinne deser werelt toten inde ons daer toe ene hulpe ende 13 ene stiere es, dat dat volbrocht werde, dat die vader bekinnet 14 ende minnet te volbringhene in ons, te sireGa naar voetnoot14 godliker eren. 15 Nu seghen wi: heden. In dien worde leert hiGa naar voetnoot15 ons, dat wi die 16 edele ghave gods dies vaders alsoe luterliken ontfaen, dat wi 17 negheenrande eyghenscap in gods eyghen onsGa naar voetnoot17 en besitten dan 18 die wi in den wille gods gode beseten hebbenGa naar voetnoot17-18, dan alseGa naar voetnoot18 dese 19 dach heden onse jonxte dach ware ende in der jonxter uren des 20 daeghs god woude spreken ordeel over vleesch ende over 21 gheest ende wi dat bekinden. 22 Die derde dach es god die een volcomen dach es alre daghe 23 ende onse daghelike broet. In dien dach es ons eweghe salecheit 24 ende god es onse salecheit. 25 Wie werde wi ghenietende dit broet? Alsoe hi hem selven be- 26 kint ende mint ende nut in dier al volcomenre heilecheit sijns 27 wesens ende sijnre naturen ende alre sijnre godheit, also wilt hi 28 ons na moghenlecheit hemGa naar voetnoot28 gheven te bekinnene ende te minnene 29 ende te nuttene in dier alvolcomenre heylecheit sijns wesens | |
[pagina 184]
| |
1 ende sijnre naturen ende alre sijnre godheit vanGa naar voetnoot1 den adele sijnre 2 onste. 3 Heden: een god, een esGa naar voetnoot3, een gheest, heden in desen nuwen nu. 4 Ende alsoe werde wi ontfaende van dien lichte dat licht, met 5 dien lichte dat lichtGa naar voetnoot4-5, in dien lichte dat licht des lichten licht in 6 desen eweghen nuwen nu des ewechs daeghs: heden. 7 Nu hebdi ghehoert van den daghe ende van den dagheliken 8 broede ende hoe dat onse es. 9 Nu merct: gheeft ons. In desen woerde leert hi ons alle dat des 10 mensschen vernueft ochte inghevendeGa naar voetnoot10 vernueft ye verstont ofte 11 emmermeer besitten sal, dat es dat wi, anebedende, den vader 12 vernueftelike bekinnen ende hem minnetlike minnen ende 13 luterlike belien den vader sijnre godliker eyghenscap: ende dat 14 es gheven. Want ghelijc dat de vader sprekende ghebaert van 15 vrochtbarecheit sijnre naturen, alsoe gheeft hi ghebarende ende 16 verlijt algader sijn eyghenGa naar voetnoot16 in vrochtbarecheit sijnre naturen den 17 sone in vaderliker aert. In deser selver gheboert soe sceppet hi 18 ende gheeft leven ende wesen allen creaturen van godliker aert. 19 Aldus es des vaders eyghen gheven ende blivende allen creaturenGa naar voetnoot19ev. 20 Ons. In desen waerde leert hi ons onsen evenkersten te onnene 21 alles des goeds diesGa naar voetnoot21 wi ons selven onnen, alsoe alse wijsGa naar voetnoot21 ons 22 selven onnen.
23 IX. Dat ander wort. Verghef ons onse scout, alsoe wi vergheven 24 onsen schulderen. 25 Wie heeft schulderen dan die algheweldeghe god in sijnre 26 gherechticheit? Hem sijn sculdech alle sondaren. Want niemen 27 en darf spreken van hem selven na enegher wareit dat hi sonder | |
[pagina 185]
| |
1 sonde si, alsoe en darf hi oecGa naar voetnoot1 spreken dat hi schuldere hebbeGa naar voetnoot26ev. 2 Alsus en es nieman onsculdech noch en heeft schuldare dan die 3 enighe god ende die hi onschuldecht heeft met sinen reinen 4 bloede. 5 Alsoe dit waer es, soe eest waer oec dat wi schuldare hebben. 6 Nu merct hoe dat wiseGa naar voetnoot6 hebben. Die menssche es bi ghenaden 7 van naturen een bescheden vernueftech dier. Alse dan hem de 8 mensche anenemt van sinen eyghenen wille eneghe onbesceden- 9 heit ende met dier aneghenomenre onbescedenheit sinen 10 broeder bedroeft jeghen die bescedenheit, dier es eenGa naar voetnoot10 sculdech 11 gode ende sinen broederGa naar voetnoot11. WantGa naar voetnoot11 nu alle scout met welkere hareGa naar voetnoot11 12 creature weder creature verschhuldeghen mach also dorecleine 13 es jeghen die scout daer hare creature medeGa naar voetnoot13 besculdecht jeghen 14 gode, soe ne wilt ons god van sire vrier gherechtecheit onse 15 grote scout niet vergheven eer wi onsen broeder van onsen 16 vrien wille vergheven sine cleine scout doer die liefde gods. 17 Ende als wi vergheven soe wordt ons vergheven, ende ver- 18 gheven wi niet soe ne wordt ons nemmermeer vergheven. Dit 19 behoert anevaendenGa naar voetnoot19 lieden toe. 20 Nu merct voertwaerts waer wi schuldaren hebben. Wie gode 21 onneert, hi onneert alle creaturen. Alsus es die sondaer een 22 schuldare gods ende alre creaturen. 23 Want nu gods eyghen es vergheven, hoe moeghenwi ver- 24 gheven? Alse van dier ghenaden gods onse wille gheenicht es 25 met gods wille, wat god wilt dat wi dat willen, alsoe god van 26 sijnre ontfarmecheit den sondare wilt vergheven, soe ver- 27 ghevenwi met gode in dier vereenbarecheit sijns willenGa naar voetnoot24ev. 28 Hoe moghen wi gheweten wanneer god den sondare ver- 29 gheeft? Wi en moghen alle de werke gods niet bekinnen, maer | |
[pagina 186]
| |
1 wi selenGa naar voetnoot1 alle sinen willeGa naar voetnoot1 luterlike willen ende in allen sinen 2 werken minnetlike minnen. Alsus verghevenwi met gode. Ende 3 dit behoert goeden lieden toe. 4 Dat derde behoert volcomenen lieden toe, die daer zijn navol- 5 ghere Cristi in armoede des gheests. Armoede des gheests es 6 niet hebben ende des selven niet niet hebbenGa naar voetnoot6. Dese hebben alle 7 dinc alre eyghenstlikeGa naar voetnoot7 ende vergheven alre claerlicste, want 8 dat rike gods es hare, spreket CristusGa naar voetnoot5ev. Ende desen werdt claer- 9 like vergheven, want die vader en vergheeft niemene dan in den 10 sone ende den soneGa naar voetnoot10. 11 Ghelijc dat die sone alle sine crachte ghestrect heeft in die 12 ghehoersamheit sijns vaders ende onse bordeneGa naar voetnoot12 ende om onse 13 schulde gheleden heeft die bittere doet van minnen, alsoe sijn 14 dese ghewareghe navolgheren in dier selver ghehoersamheit 15 streckende al hare crachte den vader terenGa naar voetnoot15 onder onse bordene, 16 in al selker soenliker minnen, op dat moghelijc ware dat si onse 17 bordene ghedraghen mochten alsse die sone ghedraghen heeft, 18 dat sise gherne drueghenGa naar voetnoot16ev. Ende si draghense van buten ende 19 van binnen in haerre soneliker minnen. 20 Niet dat si met haerre verdienten ons loessen van der ewegher 21 doet, maer met harreGa naar voetnoot21 verdientten verdienen si onsGa naar voetnoot21 dat wi ont- 22 fankelijc werden dier verdienten die ons die sone verdient heeft 23 met sire heylegher martielien. Alse gheliker wijs alseGa naar voetnoot23 Maria een 24 oponthalt was al ons gheloefsGa naar voetnoot24 doe Cristus leet de martilie an 25 den cruce, also was si een oponthalt alles vleeschsGa naar voetnoot25 met haerre | |
[pagina 187]
| |
1 heylegher verdienten, dat die vader niet en wrac der werelt 2 sondeGa naar voetnoot1ev noch die moert die die Joden beghingen ane sinen een- 3 gheboernen sone. Ende die daer naGa naar voetnoot3 sijn worden die ghewareghe 4 navolgheren Cristi, die wilt die vader hebben ont an den 5 jonxsten dach, want si sijn heme noetdorstechGa naar voetnoot5. Ende ghebrake 6 ons deser ene stonde van enen daghe, al onse vleesch moeste 7 bederven van onsen vleescheliken sonden.
8 X. Niet en leidt ons in coringhen, ende dat en vermach die vader 9 niet van adele sijnre goede. Wat leert ons dan die sone in desen 10 worde? Groete oedmoedecheit des gheests. Oedmoedecheit des 11 gheests es dat die gheest een bevende ontsinken hebbe alles dat 12 hi es in sijn niet sijnGa naar voetnoot11ev ende een verlien des enechs heerber ewechs 13 weses, god, een esGa naar voetnoot12evGa naar voetnoot13; ende dat vernueftelike bekinnen ende minne- 14 like minnen: ochte god dat sine van ons name enen oghenblic, 15 dat wi saen werden gheleidt in die becoringhe des ewechs doeds.
16 XI. Maer verloesse ons van evele. 17 Evel es een mesval gods ane ons ane den gheesteGa naar voetnoot17, dat ons ende 18 den ghevallenen ingelen allene anehanghet ende gode niet en 19 twint ane en ghaet. Ende dat gode dat misval niet ane en gaet 20 dat es in gode van adele sijnre gotheit. 21 Nu merket wiet gode niet ane en gaet. Wi en hebben van 22 eyghenre eyghenschap onser naturen engheen evel noc oec die 23 inghele, want hadde wijt alsoe, soe hadde god ghescapen evel 24 ende goet ende dat en es niet. Want doe god ghescoep alle 25 creaturen doe sach hise ane ende si waren allegader goet ende si 26 bevielen hem wel. | |
[pagina 188]
| |
1 Nu en hanget oec dat evel niet an ons als een toevalGa naar voetnoot1 dien wi 2 van gode ontfanghen hebben, maer het hangt ane ons alse wijt 3 met onsen eyghenen wille jeghen den wille gods ane ons 4 ghenomen hebben, ende daer omme mesvallet gode ane ons ende 5 es evel. Wie wi nu dat evel met onsen eyghenen wille weder den 6 wille gods ane ons ghenomen hebben, soe ne moghen wijs niet 7 van ons ghedoen met onsen eyghenen wille jeghen dien wille 8 goedsGa naar voetnoot8 sonder die ghenade gods. 9 Hier omme leert ons die sone innechlike te biddene ende 10 tanebedene den vader, dat hi ons suvere ende loesse van alle 11 dien dat hem ane ons mesvallet. Dies helpe ons god. Amen.
12 XII. Nu vraghe ic ochte enech mensche daer toe comen mach 13 in deser tijt, dat hi des pater nosters ledech staenGa naar voetnoot13 mach in alre 14 wise? Soe sprekic: neen. Ende dat beweric in Marien die in 15 haerre moeder live gheloesset wart van den evele der erfsonden 16 ende ghestedecht wart van dien heileghen gheeste, soe dat si 17 nemmer sonde ane hare ghenemen en mochte: ende si en 18 stonds niet ledech in alre wise noch oec die apostelen. 19 Wat verstaen wi in Marien ghebede? Rechte oedmoedecheit 20 herten ende gheests, dat si hare alre dire wondere die god in hare 21 ghewondert hadde alsoe lettel anenam alse die armste sondere 22 op erderike, want si een luterreGa naar voetnoot22 bekinnen hadde met den 23 eweghen worde dan ye luter creature hadde in der tijt. Si 24 vervolghde oec in minnen sine lere luterlikerre dan ye creature 25 in der tijtGa naar voetnoot25. 26 Dat wi gode den vader anebeden ende bidden alsoet sijn 27 eengheboerne sone bekint ende mint den vader eerlijc ende ons 28 salechlijc, dies helpe hi ons dore sine ontfarmechede. AMeN. | |
[pagina 189]
| |
1 Luter weten ende wanen es onghelijcGa naar voetnoot1ev. 2 Weten es in den hemel, wanen es in der tijt. 3 Dese redene versta ic alsus wanende, ende late ende beslute al- 4 gader mijn wanen ende dese redene in den onwandelbaren 5 wetene gods ende in der ghemeinsamheit sijnre heylegher 6 kerstenheit. |
|