Van minne spreken... Nederlandse mystieke teksten uit de 13e eeuw
(1976)–Anoniem Van minne spreken...– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
HagiografieDe twee fragmenten die nu volgen zijn enigszins anders dan de overige teksten in deze bloemlezing. We hebben hier te maken met de beschrijving van een heiligenleven. De ervaringen die beschreven zijn, bereiken ons - anders dan bij voorbeeld bij Hadewijch - indirect. Zij komen tot ons, gezien door de ogen van de hagiograaf. In een hagiografische tekst als het ‘Leven van Sinte Lutgart’, waar deze fragmenten uit gehaald zijn, spelen twee aspecten een belangrijke rol. Ten eerste is dat de ‘historische beschrijving’ die de hagiograaf wil geven en daarnaast de uitdrukking van zijn gelovige bewondering voor de heilige. Deze twee aspecten beïnvloeden elkaar voortdurend. Dit stelt een nogal zware eis aan de lezer; het lijkt niet goed mogelijk deze aspecten te scheiden. Men moet niet zoeken naar een historische beschrijving die zou beantwoorden aan onze criteria voor historische juistheid. In de hagiografie staat de geschiedschrijving immers in de dienst van de gelovige bewondering en de vertolking daarvan. Het eerste fragment beschrijft een visioen van sinte Lutgart. De ic is hier de hagiograaf, si is sinte Lutgart. In het tweede fragment laat de hagiograaf sinte Lutgart zelf aan een vriend verhalen hoe zo'n visioen zich aan haar voltrekt. | |
Lutgart, boek II, hoofdstuk 10, rr. 2561-2857.Aldaer die vrowe op enen dach
Geknilt in harre beden lach
Die hare wel te handen ginc,Ga naar voetnoot3
| |
[pagina 67]
| |
Wel grote joye si ontfinc
Ilanc so meer int herte binnen,Ga naar voetnoot2
Die hare van der Godes minnen
So rive quam daer in gevloten
5[regelnummer]
Dat hare algader wart onsloten
Die Gods verholne eenechheide,Ga naar voetnoot6
So dat faillirde al sonder beideGa naar voetnoot7
Van buten harre sinne cracht,
Die nit ne conden hare macht
10[regelnummer]
Behouden noch vergronden nit
Wat hare aldoe bekinnen lit
Van binnen Got van paradise
Want daer si lach in derre wise
Wart si harselven al ontgeven;
15[regelnummer]
Oc wart tin stonden opgeheven
Daerboven wert die gheest van hareGa naar voetnoot7evGa naar voetnoot16
In ere stat, die was so clare
Ende oc so utermaten schone,
Dat si daerboven in den trone
20[regelnummer]
Daer Got den sinen feeste makt
Altoes, wel waende sijn gerakt.
So was si oc, dat wanic wel;
Want si ne sach daer niwent elGa naar voetnoot23
Dan grote cirheit daer die stede
25[regelnummer]
Algader was vervroijet mede.
Aldar Lutgart, die maget goet,
Al dosterwijs verheven stoet
Daer si die joye migel vant,
Began si schowen altehant
30[regelnummer]
En vision dat ic u al,
Opdat ic can, vertrekken sal.Ga naar voetnoot31
| |
[pagina 68]
| |
Si sach, aldaer si was gestaen
Met groten wonder al bevaen,
Gode, onsen eeweliken Vader,
Din hogsten coninc, die algader
5[regelnummer]
Berekket dese werelt wijt.
Din sach die magt gebenedijt
Op enen troen schone ende clar
Wel mechtechlike sitten daer,
Verheven schone alse hem betam.
10[regelnummer]
Dat wonderlike wel bequam
Lutgarden, die te haren vromen
Daer was tire hoger steden comen.
Oc sach si daer met groten scharen
Die ingle comen ende varen,
15[regelnummer]
Die alle songen enen sanc
Daer si met eerden sonder wanc
Ende oc feesteerden blidelike
Den coninc van den hemelrike.
Oc sach si daer in enechore
20[regelnummer]
Die xxiiii seniore,Ga naar voetnoot20
Die alle teenen ringe saten
Cirlic gecronet utermaten
Ende alle songen: Sabaot,Ga naar voetnoot23
Almechtech Vader, sute Got,
25[regelnummer]
Gebenedijt so motti wesen.
Oc sach si sitten daer mettesen
Die iiii Gods evangeliste,
Die daer oc nemmer en gechisten
Van lovene allewege sere
30[regelnummer]
Den hogsten coninc, onsen Here.
Daer sach si oc die patriaken,
Din ouden Noë metter arken
Ende alle dandre, die geseten
Oc waren daer mettin propheten,
| |
[pagina 69]
| |
Die alle loveden wel schone
Den coninc, die sat in den trone.
Oc sach aldaer die maget reene
Die Gods apostlen algemeene,
5[regelnummer]
Die saten alle teenen ringe
Ende alle songen sonderlinge
Met clarre stemmen oppenbare
Dat Got, die coninc, werdech ware
Die in den trone sat daerboven,
10[regelnummer]
Dat menne moste gerne loven.
Oc sach aldaer die maget goet
War sente Yan Baptiste stoet,
Die Gode doepde in die Jordane,
Daer ons alnoch geleget aneGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Die van Adame comen sijn,
So vele, alse het wel es in schijn,Ga naar voetnoot16
Dat wijs en mogen nit ontberen.Ga naar voetnoot17
Daer sach si oc die marteleren
Met roeden stolen wel gecleedt,
20[regelnummer]
Die sente Steven heft geleedtGa naar voetnoot20
Vor Gode; ende alle songen dus:
Sit benedictus Dominus.Ga naar voetnoot22
Oc sach si comen altesamen,
Die songen lude aldaer si quamen,
25[regelnummer]
Die Godes confessore mar;
Ende alse quamen die bat naerGa naar voetnoot26
Din hogen coninc, die daer sat,
So seide si: Fiat, fiat,Ga naar voetnoot28
Gelovet motti sijn, Got Here,
30[regelnummer]
Nu ende altoes ende emmermere.
Oc quamen daer die magedine
| |
[pagina 70]
| |
Cecilie ende Katerine,
Die brachten leidende een conroit
Van mageden schone ende groet,
Meer dan ic u geseggen can.
5[regelnummer]
Din sach die maget hebben an
Van witten stolen din abijt
Tematen lanc, tematen wijt,
Die hen wel stonden int gevoech;Ga naar voetnoot7-8
Ende elke en rijs gebloiet droechGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
In hare hant; ende alle also
Blide ende in hogen ende vroGa naar voetnoot11
So quamen si met schoenre scharen
Daer si wel willecomen waren,
Want si daer songen enen leec
15[regelnummer]
Van minnen, die wel Gode leec,Ga naar voetnoot15
Die in din trone sat verheven.
Oc sach die maget daer beneven
Op enen troen van hogen prise
Die moeder Gods van paradise,
20[regelnummer]
Die vrië maget, onser vrowen.
Darna began die maget schowen
Dat alle die daer waren doe,
Ende oc die daer noch quamen toe,
Feesteerden met gestaden sinne
25[regelnummer]
Die alre hogste coninginne.
Doe dit algader was gedaen,
So sach die fine magt opstaen
Din sone Gods, Kerste, onsen troest,
Daerbi wi alle sijn verloest,
30[regelnummer]
Die wilen waren hirtevoren
Onthopet lange ende al verloren.Ga naar voetnoot30-31
Doe sos die Godes sone vriGa naar voetnoot32
| |
[pagina 71]
| |
Was opgestaen, so ginc hi bi
Den vader staen aldaer hi sat,
Ende alle sine wonden nat
Van bloede hi heft getoget hem
5[regelnummer]
Ende seide: Vader, siet, ic bem
U sone, Kerst van Nazareene;
Ic ben degene, die alleene
Die werelt al mettesen wonden
Verloessede eer van haren sonden.
10[regelnummer]
Ic ben die goede middelere,
Die tuschen u ende din sondere
Din alre irsten vrede nam
Die sider wel te staden quam;Ga naar voetnoot13
Want voren din dat ic din vrede
15[regelnummer]
Din armen menschen hebben dede,
Noit ander dis en hadde macht,
Want allen menschen dat ontfacht.Ga naar voetnoot17
Dis biddic u, wel sute vader,
Die vordeit uwen wille algader,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Dat u ontfarme der sonderen
So dat si mogen hen verweren
Jegen din viant, die gereet
Hen es te doene arch ende leet.
Oc offere ic mi over hen
25[regelnummer]
U, vader, Here; want ic benGa naar voetnoot24-25
Har middelere, har advocaet,
Har troest ende al har toeverlaet.
Daeromme comic selve nu
Alse advocaet te biddene u
30[regelnummer]
Dat u ontfarme, vader mijn,
Der menschen, die in sonde sijn.
Doe dese bede har inde nam,
Gegaen met hastechheiden quam
Aldaer Lutgart, die maget, stoet,
| |
[pagina 72]
| |
Jhesus, die Godes sone goet.
Aldar so sprac hi dese wart
Ende seide: Kare mijn, Lutgart,
Hebdi gesin hoe ic algader
5[regelnummer]
Mi hebbe goffert minen vader
Vor alle menschen die met sonden
In erterike sijn gebonden?
Hebdi vernomen hoe ic dede
Vor die sonderen mine bede
10[regelnummer]
Aldaer ic vor den Vader stont?
So willic u dan wesen cont,Ga naar voetnoot11
Lutgart, dat ic van u begere
Dat gi oc weset middellere
Tuschen die menschen ende mi.
15[regelnummer]
Dartoe so willic oc dat gi,
So welken tijt dat gi bestaet
Te biddene over die mesdaetGa naar voetnoot16-17
Van din sonderen, altemale
U offert mi, so dat gi wale
20[regelnummer]
Betoget dat gi hebt verstaen
Dat ic hir hebbe nu gedaen,
Daer mi toe dwanc die karitate;
Want dit exempel ic u late
Van minenthalven, schone brut,
25[regelnummer]
Te houdene uwen tijt al ut.
Nu houdet dan getrowelike
Also, Lutgart, dat het mi like,
Voertane meer in uwen dagen;
So seldi van der groeter plagen,
30[regelnummer]
Die al die werelt sal dorloepen,
Wel saen die pine al avecoepen.
Mar hoe gi selet dit begaden
So dat het moge staen in stadenGa naar voetnoot33
Der werelt al, salic u wisen:
| |
[pagina 73]
| |
Gelikerwijs dat gi van spisen
Nu hebt u seven jaer onthouden,
Die gi mi hebbet wel vergouden
So dat ics mi belove sere -Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
Want gi dat dadet dor min eere
Ende op den troest van mire minnen -
So seldi moten noch beginnen
Te vastene andere vii jaer.
Mar dis u soude sijn te swar
10[regelnummer]
Te darvene alles dis men ett,
Gelijc dat gi dis nit nontbettGa naar voetnoot11
Die vii jar die leden sijn,
So willic dat gi, kare mijn,
Nutt een pulment met uwen broede
15[regelnummer]
Voertane meer, dat gi nit noede
En motet doen; want ic u dis
Geve orlof ende toe den kis
Van welken dis gi wilt ontbiten.Ga naar voetnoot18
Nu vart u dan enwege quiten
20[regelnummer]
Van desen stukken, werde maget;
Want mi u vasten so behaget,
Dis sijt gewes, dat ic u al
Dat hondertfout vergelden sal
Hirboven in den hogen trone;
25[regelnummer]
Want ic u sal doen spannen crone
Met allen desen magedinen,
Alsic u sal van alre pinen
Te joncst verlaten ende gevenGa naar voetnoot28
Hirboven deewelike leven.
30[regelnummer]
Antwerde gaf op dese wart
Die wel gerakde magt Lutgart
Ende seide: Kerst, almechtech Got,
U bispel schone ende u gebot
Hebbic onthouden harde wale;
| |
[pagina 74]
| |
Hoe gi uselven altemale
Nu hebbet goffert uwen vader,
Dat hebbic wel gesin algader;
Dis benic wel terechte vro.
5[regelnummer]
Mar wildi dan dat ic also
Miselven, Got, wel sute Here,
So welken tijt voertane mere
Dat ic u selven bidden sal,
Vor elken mensche u offere al,Ga naar voetnoot5ev
10[regelnummer]
So biddic u omodelike,
Genadech Got van hemelrike,
Dat gi also ontfanget mi
Vor die sonderen, alse gi
Van uwen Vader waert ontfaen,
15[regelnummer]
So dat in staden moge staen
Din armen menschen dat ic ben
Gereet te biddene over hen.
Oc biddic u noch, Here goet,
Dat gi verleenet mi den spoetGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Also te vastene elken dach
Van vii jaren, alse het mach
Allen sonderen best te vromen
Ende oc te vordernessen comen.
Do sprac dos weder toter vrowen
25[regelnummer]
Die Godes sone: In goeden trowen
Willic u des gehingen gerne;
Gi biddet dis ic nit ne werne,
Want ic u alles goedes an.Ga naar voetnoot28
Lutgart, nu vart enwege dan
30[regelnummer]
Ende alles, dat u es geseget
Hirboven, ginder tale plegetGa naar voetnoot31
Gestadelic al sonder wanc;
Dis seldi harde groten danc
| |
[pagina 75]
| |
Van mi bejagen ende loen.
Do was gesproken dit sermoen,
So quam die gheest her weder lise
Van boven utin paradise
5[regelnummer]
In dat porprijs van din lichame.
Doe vant die magt van groten name
Harselven noch in kniegebede
Daer liggende op die selve stede
Aldaer si op den selven dach
10[regelnummer]
Tevoren harre beden plach.
Doe stont si op al sonder beide
Blide ende in hogen, ende seide:
Gedanket motti sijn van din,
Genadech Got, dat ic gesin
15[regelnummer]
U hebbe aldaer ic was gevurt.
Al heft onlangen tijt gedurt
Mijn spaciëren ginder boven,
Nochtan so magics mi beloven
Met rechte wel; so do ic oec,
20[regelnummer]
Want dat ic uwes it gebroec
Darboven daer ic was gerakt,
Dat heft mijn herte vro gemakt;
Oc hebbic wale onthouden al
Ende emmermeer onthouden sal
25[regelnummer]
Dat gi mi wiset ende leeret
Doe gi te miwert u bekeeret
Ende oc bevaelt met uwen monde
Dat ic dat vasten onderstonde
Noch anderwerf van vii jaren;
30[regelnummer]
Dit salic, Here, al sonder sparen
Met blider herten onderstaen.
| |
Lutgart, boek III, hoofdstuk 10, rr. 1847-1941.Op enen tijt so sat die vrowe
Bi eenen vrint, die hare op troweGa naar voetnoot2
| |
[pagina 76]
| |
Ene edele questie heft gevraget,
Die hem solveerde so die maget
Dat sijs bejagde eere ende prijs.
Die vrint hi vragde in welker wijs
5[regelnummer]
Ende hoegedaen si plage sienGa naar voetnoot5
Dat overschone Gods anschin,
Alse hise visenteeren quame.
Antwerde gaf van suten name
Die maget weder ende seide:Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Die melde Gods ontfarmechheideGa naar voetnoot10
Verleen u dat gi mogt verstaen
Dat gi mi vraget, want mi mijn waen
Also gedregt dat mensche en esGa naar voetnoot12-13
In dese werelt, die u des
15[regelnummer]
Terechten wel berechten soude.
Want een die hem dis pinen woude,
Al hadde hi alre tongen tale,
Nochtan en soude hi u nit wale
Solveeren dis gi mi begrutt.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Mar Got hi geve u dat gi moett
Geraken daer ghijt eewelike
Moett schowen; want in erterike
En mach noch mi, noch u geschin
Dat wijt te vollen mogen sien.
25[regelnummer]
Mar so ic u met corter spraken
Best can berecten van der saken
Die gi mi vragt, dat salic don.
Alsic hantere en orisonGa naar voetnoot28
Ende ic dan late int herte binnen
30[regelnummer]
Din gheest gewerden metter minnen,
So comt bi wilen daer en schijn
Gevlogen, die den ogen mijn
| |
[pagina 77]
| |
Es al te starc ende al te claer;
Mar lange nit en lett hi daer,
Want mensche in erterike nie
En wart geboren, die der zieGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
So wel gebroec dat hi in dogenGa naar voetnoot5
Din claren schijn mochte al gedogen.
Daeromme en lett hi, alsic wane,
Daer lange nit, want hi tontfane
In dogen sonder wederstoetGa naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Es allen menschen al te groet.
Ende alse dese es leden dan,
Dis ic dorgronden nit ne can
Noch mijn noch meer, ende ic dan sla
Mine ogen op, ende ic sie na
15[regelnummer]
Dat licht dat daer enwege vert
Tin hogen paradise wert,
So vindic daer na desen schine
En ander licht, dat sonder pine
Ende onverstaert mijn ogen sien.
20[regelnummer]
Mar alsic dan sijn schone anschijn
Die mi daer visenteeren quam,
Dat mi te schowene eer benan
Dat irste licht, daer binnen soekeGa naar voetnoot22-23
Ende ic denghenen, dis ic roeke,
25[regelnummer]
Daer schowen waene, en vindics nit.
Dis doegic menech swar verdrit
Ende ongedout groet utermaten.
Want wilde hi hem beschowen laten
Gelic dat ikken gerne sage
30[regelnummer]
So ware al leet, ende alle clage,
Ende al verdrit van mi geverret.
Mar neen hi nit, want hi ne merret
Daer langer nit dan ic en doe
Mine oge op ende weder toe;
| |
[pagina 78]
| |
Mar dat nes gnoch nit mine ghere.Ga naar voetnoot1
Oc seggic u dat mi so clere
Sine ogen dunken ende fijn,
Dat hem ne mach dat sonneschijn
5[regelnummer]
Geliken nit na minen wane
Meer dan der sonnen doet die mane,
Of dan dat sterrelicht en doet
Den dage, daert af wesen moet
Verdonkert ende wederslegen.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Nu moet ons beiden dan gewegen
Tin schonen paradise wert
Die selve Got, die dat verclert
Al met hem selven ende geven
Dat wine int eewelike levenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Beschowen moten sonder inde.
Want die u des in velen ghindeGa naar voetnoot16
Berechten soude, en wart geboren
In hondert jaren hir tevoren.
Dis gi mi vragt, dis motti nu
20[regelnummer]
Hir met gepaijt houden u.Ga naar voetnoot20
Want nit te meer dan ic en can,
Op welke tijt dat hi mi anGa naar voetnoot22
Dat ic sijn werdelike anschin
Also ter liden mach besin,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Tevollen sijns versaedt gewesen,
So nes in mi dat ic van desenGa naar voetnoot26
Berechte u bat, dis gi mi vraget.
|
|