Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 5
(1863)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
Register van Charters en bescheiden in het oude Archief van Kampen. I. van 1251 tot 1394. Kampen, K. Hulst 1861, in-VIII en 96 blz.Dit is, zooals het uit den titel blijkt, slechts een eerste stukjen, bevattende de opgave der oudste oorkonden in het Kamper Archief voorkomende, en dat later, hopen wy, zal vervolgd worden. De geleerde, aen wien wy deze voor de geschiedenis belangryke uitgave te danken hebben, heeft ons uit eene, ons dunkens, al te groote zedigheid met zynen naem niet bekend gemaekt. De taek, die hy op zich genomen heeft, is nochtans in 't geheel niet onbeduidend: er worden immers grondige en veelvuldige kennissen vereischt om op eene beknopte wyze den inhoud der middeleeuwsche oorkonden voor de lezers van onze dagen verstaenbaer te maken. In een Voorberigt handelt de schryver over de vroegere lotgevallen van het Kampensch Archief en daeraen ontleen ik geerne het volgende. ‘Het was eertijds te Kampen zooals het elders was. Dr Reyner-Bogherman van Dokkum werd, in het jaar 1553, na eenen dienst van 28 à 29 jaren, eensklaps als secretaris ontslagen, omdat hij, gelijk hij schrijft, aan Joachim van Ingen, bij eene procedure, twee of drie artikelen uit het Guldenboek had medegedeeld, waarvan toch vele afschriften in handen waren. Men | |
[pagina 268]
| |
had hem, in 1540, opgedragen, om der stad regten, statuten, en privilegiën, in verschillende boeken en registers verstrooid, bijeen te verzamelen; doch deze arbeid, die nog van 's mans nauwkeurigheid getuigt, was niet voor het publiek bestemd. Van dien geest van schroomvallige geheimhouding bij de regenten van vroeger tijd is nog een tweede voorbeeld. In het jaar 1740 gaf E.V.M.D. den prospectus uit van een Corpus Juris Campensis of verzameling van oude wetten en willekeuren sedert 1334, naar een door hem gekocht handschrift. Met de beschuldiging van, door de uitgave dier oude verordeningen, de burgerij tot opstand te willen verwekken en van hare gehoorzaamheid aan de wettige overheid te onttrekken, werd hem eene procedure aangedaan, die eindigde met hem de overgave van zijn geschrift en eene boete van 300 zilveren dukatons op te leggen. Hoe verschilt deze handelwijze van die der tegenwoordige regering, die het ordenen, inventariseren en bekend maken van hetgeen vroeger achter sloten en grendels bewaard werd, onbekrompen bekostigt, welwillend aanmoedigt, tot een aangenaam werk maakt!’ Zie daer dan ook de reden, waerom in vroegere dagen noch de algemeene geschiedenis des vaderlands, noch die der steden, met zoo goed gevolg als heden beoefend konden worden! Kampen was tydens de middeleeuwen eene beroemde zeehaven, die eenen uitgebreiden handel dreef zoo met Noorwegen, Denemark en Zweden, als met Vlaenderen. Het uitgegeven stukjen bevat den beknopten inhoud van drie honderd en vier oorkonden. De volgende betreffen Vlaenderen.
1. - (131) 1359. 15 Nov. - Lodewijk grave van Vlaendren, hertoghe van Brabant, grave van Nevers, van Rethel en heer van Machline, belooft aan de burgers van Campen zoodanige punten van vrijheden, als bij zijnen raad en steden ter dagvaard van Orsle overeengekomen was, en zoo den Oosterlingen eenige meerdere vrijheid | |
[pagina 269]
| |
verleend wierd, hij gelijke bezegeling daarvan geven zoude, waarop de burgers van Campen vrijelijk in zijn land van Vlaenderen met hunne goederen en koopmanschappen zouden mogen varen en keeren.’ Gheg. te Male, den xv dach van November int jaer ons Heren m.ccc. neghen en vichtich. Bi minen heren in sinen raet, present sinen steden. Th. Lamb.’
2. - (133) 1361. 13 Mei. - Lodewijk, graaf van Vlaanderen, enz. verklaart, dat het bij hem, bij zijnen raad en bij de drie steden Gend, Brugge en IJperen en bij het gemeene land bepaald is, dat, zoo iemand eenigen burger van Campen of zijnen knaap ter dood bragt of verminkte, zij dien houden mogten zoo lang tot er de regter of de wet bijkwam, en dat men dien justicieren zoude lijf voor lijf en lid voor lid; desgelijks zou men ook doen omtrent den dief, die het goed der voorm. kooplieden stal. Dit statuut zou men vernieuwen en uitgeven in de drie steden en het land van Vlaenderen, met belofte om het te houden ten eeuwigen dage, en bijzonder voor de goede lieden van Brugge, ‘overmits dat zijt niet beseghelen en moghen.’ - ‘Gheg. in onze stede van Ghend den xiii dach van Meije int jaar ons heren m.ccc. een-en-sestich.’ Op de vouw: aldus voren gheconsenteert bi minen heer in sinen raet present sinen goeden steden. Th. Lamb.’
3. - (134) 1361. 13 Mei. Lodewijk voorn. bepaalt, op verzoek der steden Gend, Brugge en IJperen, eene ordonnantie van makelardie voor de burgers van Campen, van het loon der makelaars ontrent de goederen, die daarbij worden opgenoemd. ‘Gheg. in onze stede van Ghend den dertienden dach van Meije int jaar ons heren dusentich ccc ende zestech. Aldus voren enz.’
| |
[pagina 270]
| |
4. - (135) 1361. 13 Mei. - Lodewijk voorn. geeft, op verzoek van de steden Gend, Brugge en IJperen, aan de burgers van Campen, het groot privilegie van handel in Vlaenderen. ‘Gheg. in onse stede van Ghend den dertienden dach van Meije int jaer ons heren dusentich drie hondert een ende zestich. Aldus voren, enz.’
5. - (136) 1361. 23 Mei. burgerm., voogd, schepenen, raad en alt commun van steden Gend, en IJperen verklaren ook, dat het gheordonneerd is bij Lodewijk graef van Vlaenderen, enz., bij zijne drie steden en zijne gemeene luiden van Vlaenderen, dat zoo iemand, enz. (als no 133). Den xxiiisten dach van Meije int jaer ons heeren als men screef dusentich drie hondert een en tsestich.
6. - (137) 1361. 23 Mei. - Burgerm., voogd, schepenen, raad, dekene, vinders, gezworenen en alt commun van de drie steden Gend, Brugge en IJperen, bepalen voor de burgers van Campen de makelardie van hunne goederen en koopmanschappen, als boven (no 134). ‘Int jaer ons heren alsmen screef zijn incarn. dusentich drie hondert een ende zestich op den drie en twintigsten dach van Meije.’
7. - (138) 1361. 23 Mei. Burgerm., voogd, schepenen raad, dekene, vinders, gezwoornen en al 't commun van de drie steden Gend, Brugge en IJperen, geven aan de burgers van Campen groot | |
[pagina 271]
| |
privilegie van handel in Vlaenderen overeenkomende met dat van den graaf (no 135). ‘Int jaer ons heren dusentich drie hondert ende tsestich op den drie en twintichsten dach van Meije.’
8. - (234) 1382. 1 Maart. - Jan Lennoot, ruwaard van der stede van Sluis en baljuw van den watre van den graaf van Vlaenderen, verklaart van de lieden der stad Campen ontvangen te hebben 245 ponden groten torn., die zij ten achteren waren van het accoord met den graaf gemaakt van een p. groten van elken last haring. ‘Het jaer ons heren m.ccc. twee en tachtentich op den eersten dagh van Maerte.’
9. - (257) 1386. 24 April. - Philippus quondam Francorum regis filius, dux Burgundie, Comes Flandrie etc. schrijft aan burgermeesteren, schepenen en raad van Campen, dat, toen in de maand Mei ll., de Engelschen de haven van Sluis gewapenderhand aanvielen en er vele schepen, ook met waren van vreemde kooplieden beladen, namen en sommige verbrandden, Jacobus van Deventer van Campen, en eenige anderen, zoo onderzaten als vreemdelingen, door de ambtenaren des konings en de zijne, met hunne schepen ter zee gezonden werden. Daar nu gezegd werd, dat genoemde Jacobus van Deventer en zijne gezellen een schip van de gemeenschap of hulp der vijanden, te gelijk met Engelsche, genomen en in Vlaanderen als prijs opgebragt hadden, zoo had men vernomen, dat de regering van Campen, daar omtrent van de zijde der Engelschen sinisterlijk onderrigt, op Jacobus van Deventer vertoornd was, zoodat hij om bedreigingen, die hem gedaan waren, tot zijne groote schade niet durfde terugkeeren. Hierom verklaart de hertog, dat alles wat hij gedaan had, op uitdrukkelijken last en als gedwongen gedaan was, en verzoekt, hem geheel te verontschuldigen en veilig te laten terugkeeren. ‘Datum Parisius xxiiii mensis Aprilis anno domini millesimo trecentesimo octuagesimo sexto.’
| |
[pagina 272]
| |
Deze uittreksels kunnen tot eene proeve der behandeling van het overige dienen, en zullen tevens ten bewyze strekken, dat het Kamper Archief meer dan een plaetselijk belang oplevert. Talrijk zijn de stukken, die tot de Scandinavische landen, Noorwegen, Denemark en Zweden betrekking hebben; waervan eenige zijn opgenomen in het in 1860 uitgegeven deel van het Diplomatarium Norvegicum: een gevolg van de wetenschappelyke reize van den heer Chr. C.A. Lange, rijks-archivaris van Noorwegen te Christiania, die in het jaer 1857, eenige dagen te Kampen doorbracht. Het zal overbodig zijn hier aen te stippen, dat er zoo wel voor de geschiedenis der onderscheidene gewesten van Noord-Nederland, als voor de zeden, gewoonten en rechtsgebruiken van vroegere eeuwen, uit dit Archief veel te putten is. Ten slotte herhael ik hier den wensch, dat de verdienstelyke geleerde, aen wien men dit Register verschuldigd is, weldra het vervolg in het licht zende. Hy zal daerdoor eenen wezenlyken dienst aen de geleerde wereld bewyzen, en zijn boek zal aen allen, die zich op historische wetenschappen toeleggen hoogst welkom zijn. Nochtans, alzoo in het Voorberigt gezegd wordt, dat de huidige regering van Kampen het bekend maken van hare archieven aenmoedigt en onbekrompen bekostigt, hoop ik, dat zy den geleerden uitgever van dit Register ook eenmael in staet stelle om de teksten der stukken zelve te laten drukken; want hoe verdienstelijk eene beknopte opgave ook zijn moge, gaet er toch daerby altijd het een of ander verloren, waeraen men by het studeren van dit of geen vak, belang zou kunnen hechten. Een Kamper Charterboek zou, ten minste voor de vroegste eeuwen, van geenen grooten omvang zijn. |
|