Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 5
(1863)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Jaerboeken der Thieltsche Rhetorijkkamer]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dijk opwierpen tegen de dreigende inbreuk der vreemde zeden en gebruiken. Te vergeefs wilde het Fransche staetsbestuer door willekeurige akten het gebruik der landtael verbannen; te vergeefs poogden de onderprefekten door alle slach van hairkloverijen de Rederijkers te tergen en te vermoeyen: deze lieten zich niet afschrikken. Doordrongen van de rechtvaerdigheid hunner zaek, hielden zij de vaderlandsche banier vast aen den mannelijken boezem geklemd, en waren moedig genoeg, om, spijt hunne almachtige verdrukkers, in hunne gedichten den lof der Belgen uit te bazuinen.
1800. De kamer stond in vollen bloei. Zij telde 61 leden. In 't wintersaizoen speelde men regelmatig alle veertien dagen. De stukken van Molière, van Racine, van Voltaire en van Kotzebue genoten destijds eene groote faem. De nationale letterkunde leverde ook haer aendeel, doch in eene min ruime maet opGa naar voetnoot(1). In de vergadering van 18 Februari vinden wij aengeteekend als ‘Bestierders, de borgers Lamblin, Antonius vande Graveele ende Petrus de Geyter; als Directeur van het Schouwburg, Joannes Wanneyn; als ontfanger, Donatianus Wambeke en als geheymschryver, Joannes van Zantvoorde.’ Elk lid, dat geene rol te vervullen had, was verplicht, ieder mael dat eene vertooning plaets greep, twee kaerten van parterre te nemen, welke hem aengerekend wierden tegen ‘vier stuyvers Vlaemsch Courant geld.’ De spelers kregen telkens elk eenen pot bierGa naar voetnoot(2).
1801. Pieter de Smet ‘lid ende directeur van de kleederen’ getracht hebbende oneenigheid in het gezelschap te weeg te bren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen, zag op 27 Januari in algemeene vergadering zijnen naem uit het Gildeboek schrabben. Ter zelfde zitting wordt aen den borger Joannes Loosveldt, die geweigerd had zijne rol in het treurspel Alzire te leeren, eene boet van 7 stuivers ten behoeve van den arme opgelegd. Dit belettede nochtans evengemelden borger Loosveldt niet op 24 Juni, zelfde jaer, als Prince van Gebloeyt int wilde uitgeroepen te worden. Verder bestond de eed uit Joseph Benoot, als deken; Louys de Vlaminck (vader), als hoofdman; Joannes Schouteet, als ontvanger; en Anthone vande Graveele, als greffier.
1802. Gedurende de oorlogen voor de Spaensche troonsopvolging, was de kamer van Besproeit dat bloeit ten onder gegaen, en hare leden waren zich bij de moedergilde komen aensluiten. Evenwel de politieke verdeeldheden, die zich onder de regering van Jozef II in 't land veropenbaerden, brachten eene nieuwe scheuring te weeg. De afwijkelingen namen de kenspreuk van Snoeit eer 't bloeit. Wij kennen weinig anders van de werkzaemheden dezes genootschaps dan dat het, zooals wij hooger zagen, op eenige prijskampen mededong. In 1800 stond het onder de bestiering van den borger Jan-Bte D'huyvetter. Zijne vergaderplaets was in de herberg den Hazewind. Ten jare 1802, had er tusschen de twee kamers van Rhetorika, eene toenadering plaets, en hunne volkomene ineensmelting was hiervan het onmiddellijk gevolg. De vereenigde Gilde bleef de beide zinspreuken gezamentlijk behouden en schreef op haren standaerd: Gebloeyt in 't wilde en Snoeyt eer 't bloeyt, dan eens gepaerd en dan eens afzonderlijk. Uit de rekeningen van Anthone vande Graveele zien wij, dat men in 1802, onder andere spelen: De Dweersdrijfster, Jocrisse en Pedro de Wreede ten tooneele voerde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1803. Onder het prinsdom van Carolus vander Cruysse ‘is de schuld gerezen ter oorzaeke van het schouwburgspelen, theater en kamer-heure, nieuwe decoratiën, het maeken nieuwe kleedingen en gordijnen, het schilderen van diere en het inhalen door de Gilde van den heer pastor Bernardus vander Scheuren, volgens rekeninge gedaen in volle vergaderinge van den 27 Juni 1803.’
1804. Onze kamer schrijft eenen letterstrijd uit, waerin Wacken's vermaerde dichter, Pieter-Judocus de Borchgrave, den eersten prijs behaelt met zijne beantwoording der volgende kamervraeg: In welke eeuw, tot wat eynde, onder welke regering en door wie zyn de gilden uytgevonden en opgeregt? De Borchgrave was alsdan reeds de roemvolle baen ingetreden, die hem als dichter op de hoogste trappen van het Vlaemsch Helikon moest brengen. Onder zijne bestiering was Wacken's Rederijkgilde, met kenzin: Ziet, het groeyt onbesproeyt, eene der bekwaemste en der ijverigste van gansch Vlaenderen geworden. Toen hij ten jare 1785, met hetzelve te Gent op een tooneelkonkoers verscheen, droeg dit genootschap den eersten palm van het treurspel (de Weduwe van Malabar) en den tweeden prijs van het kluchtspel weg. Een eerepenning werd daerenboven aen de Borchgraeve, die de rol van den opperpriester vervuld had, toegewezen. Die vlijtige geest, gansch voor de schoone kunsten blakende, was uit eenen eerlijken burgerstam gesproten; hij oefende lang den bakkersstiel uit. Tijdens de Fransche overheersching, bekwam hij het ambt van ontvanger der direkte belastingen. 's Mans nagelatene medaliën kunnen een denkbeeld geven van de eervolle plaets, welke hij zich in het dichterlijk vak had verworven. In 1803 behaelde hij eenen prijs te Hooghlede, in 1804 te Thielt en te Hooghlede, in 1805 te IJperen, in 1809 te Oostende, in 1810 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Aelst en te Kortrijk, in 1811 te Deinze, in 1816 te Rousselare en in 1817 te Deerlijk. Zijne dood in 1819 voorgevallen, ontnam de Catharinisten van Wacken hunnen voornaemsten steunGa naar voetnoot(1). Het werk, waermede de Borchgrave te Thielt den lauwer verdiende, is opgenomen in zijne nagelatene gedichten, door zijnen kleinzoon onlangs in 't licht gezonden. Het beslaet 44 verzen. De dichter tracht daerin de opkomst van het tooneel voor te stellen. Hetzelve werd, zegt hij, te Icara in Griekenland, 560 jaren vóór J.C. eerst tot stand gebracht: Daer liet Susarion en Thespis reeds vertoonen
Niet op een praeltooneel, omheynd van vlag en kroonen,
Maer op een slechte kar, een schaemel waepentuyg
Verzeld van ruw geschal en dreunend feestgejuych,
Al wat berisplyk scheen by dorp en stedelingen,
Om d'Ondeugd, door dit boersch vertoon, tot Deugd te bringen,
Te laeken al wat streed met schaemte en eerbaerheyd,
En in den mensch te boezmen zyne waerdigheyd(1).
Enz.
1805. Merkwaerdige tooneelstrijd te Kortrijk. Aldaer dongen mede de kamers van Gent (De Fonteinisten), Veurne (Arm in de bors, en van zinnen jong), Meenen (Wy zwieren door 's Heilig Geests bestieren), Zweveghem (Liefde verwint alles), Thielt (Gebloeit in 't wilde), Moorseele (De vredeminnaers), Walle (De vereenigden). Elk dezer zeven genootschappen moest het treurspel Philoctetes op het eiland Lemnos, naer het Fransch van La Harpe, vertoonen. Onze kamer beklom het tooneel den 9 Februari, en won den derden prijs. De eerste werd weggedragen door de Fonteine van GentGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1806. Wij woonen thands eenen redestrijd bij ‘voorgesteld, met kennisse en verlof van d'heeren Meyer en Adjoint, door het tael- en dicht- konstlievende genootschap schuylende onder de bescherming van de H. Maegd en bloedgetuyge Catharina, gekent onder de spreuk: Ziet het groeyt onbesproeyt, binnen den dorpe van Wacken, jegens den 29 van Mey-maend, ten jaere aLs perUs DIerbaer goUD VerVoegt Van eerLaUWrIeren,
De konstIgst' IVeraers zeeghaftIg zaL VerCIeren (1806).’
Zes gouden medailjen, eene zilveren schrijfpen en ‘een luysterryk dansfeest’ waren den mededingeren aengeboden. Het voorwerp van het dichtwerk, in 100 heldenverzen te behandelen, was het volgende: ‘Den mensch, door Adam's val, gebragt in slaeverny;
Gerukt, door 's Heyland's dood, uyt Satan's heerschappy.’
Ten bestemden dage verschenen vijf en veertig dichters op Wacken's tooneel, en lazen aldaer hun dichtstuk af. Buiten Leo d'Hulster, die thands voor de eerste mael in 't openbaer de toonen zijner dichtersharp deed hooren, bezongen nog drij andere Thieltsche gildebroeders het voorgedragen onderwerp. Hunne werken zijn geplaetst in de verzameling van prijsverzen, uitgegeven door Wacken's RederijkersgenootschapGa naar voetnoot(1), bl. 63, 113 en 130. De zinspreuken welke zij voeren, luiden aldus: 't Kan veranderen; Non cuivis placet Apollo; Niets meer lyd, als konst door nyd. Het ‘Geestelyk vraegstuk’ of raedsel, hetwelk in 20 heldenverzen op te lossen was, klonk in dezen zin: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Toont ons in Heldendicht, wie bloedstroom heeft voorkomen
In twee-stryd, die begin in arglist had genomen,
Wanneer d'onnoozelheyd, in een zoo ak'lig uer,
De waerheyd bragt ten toon, op 't spreeken der natuer?’
Wij deelen hier den uitslag des prijskamps mede, zooals wij hem in het archief onzer kamer aengeteekend vinden: Dichtwerk: Ongeminderd den inleg der 30 konfraters onzer Gilde, die aen dezen letterstrijd hadden deelgenomen en die hunne diensten kosteloos ter opluistering des stoets moesten verleenen, beliepen de algemeene onkosten tot de somme van 42 guldens en 7 st. ct. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Immers de Thieltenaers hadden alles op eenen grooten voet willen inrichten; zij waren in den stoet verschenen met eenen ‘Parnassus-berg, verciert met de negen Musen en Apollo, omringd met de vier wereldsdeelen, elk geleyd door twee hunner natie.’ Bij de plechtige inhaling der prijzen werd onze maetschappij door de stadsoverheden en door de andere genootschappen verwelkomd. Daer even noemden wij d'Hulster. Wij achten het ons eene plicht hier te zijner nagedachtenis eenige woorden bij te voegen. Leo d'Hulster, dien men voor den meest klassieken der Vlaemsche dichters van zijnen tijd beschouwt, zag het eerste daglicht te Thielt, in 1784. Zijne neigingen en zijne studiën dreven hem vroegtijdig aen om zich op het onderwijs der jeugd toe te leggen. In zijn veertiende jaer bediende hij reeds den post van ondermeester bij de kostschool des heeren d'Haeyere, in zijne geboortestad. Daer bleef hij tot in 1805. Na der hand vinden wij hem als professor opvolgentlijk in het pensionnaet te Melle (van 1810 tot 1812), in het kollegie van Dendermonde (van 1813 tot 1815) en in dat van Gent (van 1815 tot 1838). In die laetste stad, te midden zijner lettervrienden, deed hij zich kenmerken en hoogachten door zijnen ijver voor de Vlaemsche zaek. Gedurende den spellingtwist verdedigde hij het stelsel van Siegenbeek, en hekelde deftig de aenhangers van Des Roches, meest vertegenwoordigd in den persoon van Behaegel, anderen Thieltenaer, destijds kostschoolhouder te Thourout. Vroeger vond de Afdeeling voor taal en letterkunde bij de koninklijke Maatschappij van Rhetorica te Gent, in d'Hulster eenen bekwamen sekretaris. In 1838 verwierf hij zijn eervol ontslag van professor: de uer der rust was gekomen. De dood trof hem den 15 Mei 1843. 's Mans nagelatene gedichten werden verzameld en uitgegeven door Pr. van Duyse, onder den titel van D'Hulsters lettervruchten (Gent, C. Annoot-Braeckman, 1845). Ten jare 1806 nam onze kamer nog deel aen eenen tooneel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kundigen kampstrijd te Rousselare met het treurspel ‘Pedro de vreede, koning van Kastiliën,’ hetwelk aldaer door vijf mededingende maetschappijen vertoond werd, namelijk den 16 Augustus door de kamer van Somerghem; den 23 dito door Thielt; den 30 dito door Hondschoote (Pertsetreders); den 6 September door Dixmude, en den 8 dito door KortrijkGa naar voetnoot(1).
1808. Gedurende dit tijdvak trekt ons genootschap naer menigvuldige prijskampen, en richt zelf verscheidene tooneel- en letterkundige feesten in. Uit aengewonnene inlichtingen zoû blijken, dat het stuk Alzire, naer Voltaire, alhier ter herberg den Hert opvolgentlijk door een twaelftal Rederijkkamers werd gespeeld. De eerste prijs viel te beurt aen Sottegem, en de tweede aen Kortrijk.
1810. Dichterlijke wedstrijd uitgeschreven door de Zeegbaer Herten van Rousselare, tegen den 17 Juni. Het voorwerp was: De verwoesting van Troyen, te beschrijven in 100 tot 180 verzen. Zes en twintig dichters namen er in deel. Thielt zond drij stukken, IJperen insgelijks drij; Aelst, Audenaerde, Brugge, Gits en Oostende ieder twee, Kortrijk, Lichtervelde, Lauwe, Moorseele, Meulebeke, Nieupoort, Staden, Swevezeele, Wacken en Wevelghem elk eenGa naar voetnoot(2).
1811. In den prijskamp van letterkunde uitgeschreven door de maetschappij: Geen konst zonder nyd te Deinze, tegen den 29 Juni, op het onderwerp: ‘Schets Abraham, zyn zoon, hun steun op Gods gena,
Liefd', g'hoorzaemheyd en reyz' nae en op Moria.’
behaelde de heer J. Strack, lid van het Thieltsche Rhetorika, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene zilveren medalie. Een prijs voor kamervragen viel ten deele aen den heer Michiels, van ThieltGa naar voetnoot(1). Op 17 November wordt het reglement der kamer alweder omgewerkt; het bevat 20 artikelen, en is onderteekend door 32 leden. De raed is samengesteld uit de heeren J. van Zantvoorde, en B. D'haeyere, bestuerders; Ch. Geeraert, geheimschrijver en J. Schouteet, ontvanger. Als eene merkwaerdigheid teekenen wij hier aen, dat bij de vertooning van het stuk Nelson en AdelaïdeGa naar voetnoot(2) eene kompanie Fransche soldaten, deelmakende van de bezetting der stad, als figuranten op ons tooneel verscheen.
1812. Omtrent het jaer 1812 had, binnen de stad Lokeren, een tooneelkundige kampstrijd plaets. Onze kamer verscheen er met De oude lijfskoetsier, naer A. von Kotzebue, en won eenen prijs.
1813. De zege, welke den keizerlijken adelaer zoo lang was getrouw gebleven, verlaet de wereldveroveraers in de velden van Rusland. De brand van Moscow, de overtocht der Beresina, de eindelooze rampen, die het leger van Napoleon, bij zijne terugkomst uit die ongenadige landstreek, overvielen, verwekten hier eenen diepen indruk. Geen huisgezin of het had eenen echtgenoot, eenen broeder, eenen vriend te betreuren. Zij lagen daer, de dapperen, op den uitheemschen bodem, onder het kille baerkleed der sneeuw uitgestrekt. Honger en ellende hadden hunne krachten uitgeput; de snerpende noorder wind of de kogels der Kozakken hadden hunnen levensdraed afgesneden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor den vorst, die niet geaerzeld had miljoenen menschenlevens aen zijne onverzadelijke heerschzucht op te offeren, was de uer des ongeluks geslagen. Thands rukken de Bondgenooten in België en Frankrijk; onze stad is door hunne troepen bezet. Te vergeefs wendt de keizer wonderen van dapperheid aen: het lot des oorlogs heeft zich tegen hem verklaerd; niets kan zijnen val tegenhouden. Wij stappen over de Restauratie, de Honderd-dagen, en den bloedigen en heugelijken veldslag van Waterloo. De Bourbons worden op den troon van Frankrijk hersteld, terwijl België ten deele valt aen het stamhuis van Oranje-Nassau. Hadde het gouvernement van koning Willem den weg der voorzichtigheid ingeslagen, geen twijfel of het koninkrijk der Nederlanden zoude welhaest eenen benijdenswaerdigen welstand bereikt hebben. Hollanders en Vlamingen waren geboren om met elkander te leven; kinderen van éénen stamme, waren hunne tael en aerd de zelfde. Zij hadden weleer te samen, tegen de vreemde dwingelandij, voor het gemeene Dietsche vaderland gestreden: de ineensmelting der twee volkeren was dus onder alle betrekkingen wenschelijk. Ongelukkig, de mannen die aen het hoofd des bestuers stonden, wisten de harten der Belgen tot zich niet te trekken. Gegriefd en ontmoedigd bij den ongunstigen uitslag hunner poogingen, namen zij dan ook hunnen toevlucht tot beklagelijke maetregelen, die de misnoegdheid des volks weldra in haet veranderden. Een blinde partijgeest maekte van eenen anderen kant gebruik van deze verbittering, om de Vlamingen tegen hunne eigene moedertael in 't harnas te jagen, en ze aen een hersenschimmig onrecht jegens dezelve te doen gelooven. Dit was eene goddelooze raeskalling, welke voor de toekomst der tael de noodlottigste gevolgen moest hebben. Andere grieven waren het gouvernement ten laste te leggen. Onder deze zullen wij hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts gewag maken van de overdrevene strengheid, welke men tegen de drukpers uitoefende. Het eerste slachtoffer dier onverdraegzaemheid was de vermaerde priester de Foere, van ThieltGa naar voetnoot(1) Hij had in een tijdschrift de rechten van den katholijken godsdienst met kracht verdedigd, en werd deswege tot twee jaren gevangzetting veroordeeld. Zijn drukker werd mede gestraft, en men vervolgde zelfs de dagbladschrijvers, die van deze zaek gesproken hadden. De onhandige handelwijs des staetsbestuers kon slechts tot den opstand des volks aenleiding geven. Men kent de gebeurtenissen van 1830 en derzelver gevolgen: Belgie scheurde zich zoo geweldig en zoo volkomen van Holland af, dat er meer dan het vierde eener eeuw noodig was vooraleer men eene toenadering tusschen de twee volkeren kon bespeuren. De Nederduitsche letterkunde in de zuidelijke provinciën had in tusschentijd het meest door deze gebeurtenissen te lijden gehad. Aen zich zelve overgelaten, verdrongen en misprezen door het nieuw bestuer, verviel zij in eenen kwijnenden toestand, waeruit haer het tegenwoordig geslacht met moeite heeft kunnen opbeuren.
1818. Onze kamer schreef dit jaer eenen dichtstrijd uit, waervan het onderwerp ‘D'ontdekking van America’ te bezingen was in 100 tot 150 heldenverzen. Er waren ook eermetalen te winnen voor het schoonste geschrift, voor de bijbelvragen (raedselkunde) en voor de uitgalming. De alleenspraek door iederen mededinger uit te voeren bestond in: De dood van Socrates. Wij kennen de prijswinnaren niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1823. Letterkundige prijskamp te Deerlijk. De uitschrijvende maetschappij vroeg een gedicht op De verderfelijke gevolgen van den hoogmoed. Een lid der Thieltsche rederijkkamer, Lodewijk de Vlaminck, droeg den derden prijs weg.Ga naar voetnoot(1).
1825. Den 17 September 1825, ontsliep Petrus Lecornez, een der waerdigste leden onzer kamer. Zijne dood was een harde slag voor Rhetorika, waervan hij altijd een der ijverigste voorstanders was geweest. Hieronder deelen wij eenige verzen mede uit een dichtstuk, dat op het afsterven van Lecornez door de kamer in druk werd gegevenGa naar voetnoot(2): .................
Lecornez is niet meer! zijn levensdraad is af.....
Waar vind ge nog een vriend, die u zoo zal beminnen?
Hij wijdde zig geheel aan u met hart en zinnen.
Hij deed u hulde biên door zijne gade en kroost.
Spreekt, minnaars van Parnas! het strekke u nog tot troost....
Gij weent!... niet zonder reên... gij hebt in hem verloren
Een broeder en een vriend, voor het Tooneel geboren.
Gij zag hem in Sciolt Caliste's min weêrstaan,
En, na haar minnaars dood, door gif haar doen vergaan.
Het heugt u zeker nog, hoe hij in Faijel woedde,
Toen hij zijn Gabriell' met 't hart van Raoul voedde!
Hoe hij trots Mahomet, en, spijts zijn valsch verkeer,
Nog steeds standvastig bleef in Zopirs eerste leer!
Klinkt u niet meer in d'oor: ‘Het is Alvares, mannen,
Houd op, schiet niet meer los, wilt al uw boog ontspannen.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door wilden achtervolgd, bleef hij kloekmoedig staan,
En neemt voor broeders dra zijne vervolgers aan....
Gij zag ook Lusignan; na dat hij was ontslagen
Van turksche slavernij, benouwd Zaïre vragen
Of zij nog Christen was! hij toond' hoe 't vaderhart
Door vrees gefolterd werd, door ongeduld en smart.
Denkt gij niet nog te zien den ouden Moldars gangen,
Naar dat hij uit het hol, waar in hij zat gevangen,
Door Robert wierd verlost?... hoort gij zijn droefheid niet;
Als hij zijn zoon waant dood, die hij voor d'oogen ziet?...
Helaas! hij is niet meer, zijn asch rust in het duister,
Wijl zijn zoo eed'le drift bij ons in allen luister
Nog pronkt; hij is des doods!... nogtans heeft hij getracht
Dat zijn gedagtenis altoos bij ons werd g'acht.
Zijn laatste zugt was nog, schier reeds van d'aard geweken,
‘Dat wij de Redenkonst nooit zouden laten stekenGa naar voetnoot(1)
Die konst zoo eêl, zoo grootsch, zoo nuttig en zoo zoet,
Die 't hart naar 'tgoede leid, vertedert het gemoed,
En ledigheid verjaagd, en reden doet beminnen!....’
Dit was zijn laatste vraag; nog roert zij mijne zinnen!...
Mengt, jonge Redenaars, uw traannat onder 't mijn,
Betreur uw vriend die hier uw meester konde zijn!
Wilt voor een oogenblik de lauwerroos ontvringen,
En met cijpressenloof uw schedelen omringen....
.................
.................
1826. De koninklijke maetschappij van tael- en dichtkunde onder kenspreuk: Wat rijp wat groen, komt wijsheid voên, te Oostende, opende ten jare 1826 eenen letterkundigen prijskamp. De stof voor het dichtwerk was: De IJslijkheden eens burgerkrijgs; die voor het lierdicht: De gekheden der menschen. Onze geëerde vader, de heer de Vlaminck voornoemd, bekwam den tweeden prijs van het lierdicht. De toegekende belooning bestond in eenen fraeyen zilveren vergulden gedenkpenning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1827. Op 8 Juli verscheen de kamer op eenen letterkamp te Rousselare. Het te bezingen onderwerp was: De vreedheyd van Nero. De acht beste der ingezondene stukken werden in druk gegevenGa naar voetnoot(1). Met het stuk onder kenspreuk: De dichtkunst is mijn troost (bl. 10 der verzameling) won Jooris Goerland, lid onzer maetschappij, den prijs der uitgalming. Met het gedicht onder kenzin: Uit ware kunstenmin (bl. 21 der verzameling) droeg de heer L. de Vlaminck den prijs van het schoonste geschrift weg. Op den 27 der zelfde maend wordt het reglement der kamer op nieuw overzien, en ondergaet grondige veranderingen. De bestuerraed bestaet thands uit twee directeurs: de heeren Max. van Zantvoorde en J.B. Lamblin; twee theatermeesters: de heeren J. Boucquillon en L. de Vlaminck; eenen ontvanger: den heer J. Schouteet; en eenen greffier: den heer L.F. Michiels. Den 15 Juli had te Deinze een prijskamp plaets van dichttooneel- en schrijfkunde. Men vroeg een dichtwerk op: Het heil en onheil der tooneeloefening. De vijf voornaemste gewrochten werden in druk gegeven; zij behooren aen de heeren d'Huygelaere, Lambin, Fr. Rens, P. van Duyse en L. de VlaminckGa naar voetnoot(2).
1828. Het gilde-hof, welk gedurende eenige jaren in het St Jorishof was gehouden, wordt dit jaer verplaetst in de herberg den Uil, in den Kromme wal. Onder andere spelen vertoont men het tooneelstuk (Siegfried van Hohenwart naer Westermann). Op St-Jansdag woont de Gilde de solemnele mis bij voor de overledene konfraters ter parochiale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerk gezongen; de leden worden met de relikwiën van hunnen patroon gezegend.
1829. Letterkundige prijskamp, uitgeschreven door de kamer van Rhetorika van Meenen voor een heldendicht van ten minste 100 verzen, tot onderwerp hebbende: De ysselijkheid van den zelfmoord. Het ingezonden werk van den heer de Vlaminck, voor kenzin voerende: Eer en leerzucht, werd met den hoogsten lauwer bekroond. Den 16 Augustus werd te Kortrijk een groote letterstrijd geopend, waer de voornaemste dichters van Vlaenderen verschenen. De prijsvraeg voor het dichtwerk was: De echte vaderlander, en verder een Lierzang ter jubelfeest van den Heer J.B.J. Hofman, dichter, enz. Men liet den mededingeren slechts vijftien dagen tijd om hunne gewrochten te vervaerdigen, en in te zenden. De eerste prijs van het dichtwerk, bestaende in een gouden eermetael en 50 Nederlandsche guldens, werd behaeld door den heer L. de Vlaminck, de 2e door den heer P.J. Renier, te Deerlijk; eene eervolle melding werd toegekend aen den heer d'Huygelaere, te Melden. De 1ste prijs van den lierzang viel te beurt aen den heer Renier voornoemd, de 2e aen den heer P. van DuyseGa naar voetnoot(1). Een aental leden onzer maetschappij hadden den heer de Vlaminck te Kortrijk vergezeld. De plechtige inhaling, die 's anderen daegs plaets had, was een echte feestdag voor de stad Thielt; de genootschappen, waervan de ovenwinnaer deelmaekte, en, om zoo te zeggen, de ziel was, kwamen hem in praelstoet gelukwenschen en den eerewijn aenbieden. Onlangs is ons nog een der dichtstukjens, welke te dezer gelegenheid werden afgelezen, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handen gevallen. Wij zullen het hier niet nederschrijven, maer kunnen aen de begeerte niet weêrstaen eenige regelen uit het bekroonde werk mede te deelen: De ware vaderlander.
Hij, die gevoelloos bij der Vadren lofspraak blijft,
Wien bij hun heldenmoed het bloed niet sneller drijft!
Geen huivring voelt bij 't zien van vaderlandsche rampen,
Wien dan geen moed ontvlamt om voor 's lands heil te kampen!...
Hij, die in 't Vaderland geen Godheid steeds vereert,
Maar bij elk nieuw bestuur nieuwe eeden telkens zweert!...
Die Godsdienst, Eer en Deugd, Recht, Wet en Plicht durft schenden,
Slechts zijn belangen zoekt bij vaderlandsche ellenden,
En laf de slaafsche nek houdt onder 't juk gebukt!....
Schoon tijtlen zonder tal zijn bij zijn naam gedrukt;
Schoon Kruis en Ordeband op borst en kleedren stralen;
Kan bij zijn Landzaat nooit als Vaderlander pralen.
Maar hem, die 't Vaderland naast God het hoogste schat;
Nooit de adelvolle ziel door ontrouw heeft beklad;
Die 't ambt, tot welk hij door zijn Landzaat is verheven,
Niet plooit naar eigen baat, maar tot 's lands heil gedreven,
Steeds zwoegt en slaaft, zijn kracht en kundigheid ontvouwt,
's Volks rechten vroom verweert, tot pand hem toevertrouwd!...
Die bij der Vadren roem den boezem voelt ontgloeijen;
En voor het heil zijns lands met vreugd zijn bloed laet vloeijen!
Hem voegt die grootsche naam, die Eernaam zoo vol glans!
Hem kroont de vlugge faam met d'eêlsten lauwerkrans!...
Hij zij Spartaan, Athener, Romer, Nederlander,
Brit, Gauler, Duitscher, Turk!.... zijn naam blijft Vaderlander!
...................
...................
Voor Vorst en Vaderland! zal hij thans leven, sterven!
Niet om de erkentenis van 't nakroost te verwerven!
Niet om een grooten naam! niet om de onsterflijkheid!
Slechts tot behoud zijns lands is hij ter dood bereid!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En juichende bij 't heil, dat 't dierbaar land mag smaken,
Voelt hij het hart van liefde en hemelwellust blaken!...
Hij kweet zijn plichten trouw!.... 't herdenken aan die vreugd
Is vaderlandsche loon voor vaderlandsche deugd!....
En eeuwig blijft op hem het dankbre nakroost staren!
En eeuwig gloort zijn naam in 's lands geschiednis blâren!
Kenzin: Attollens humero famamque et fata nepotum.
AEneïd. L. VIII, vers 731.
1830. Onze kamer ‘het hare willende bijbrengen tot bevordering van den bloei der Nederlandsche letteren, had tegen den 31 Mei 1830, ter gelegenheid der voorjaarskermis, eenen letterkundigen wedstrijd uitgeschreven.’ Er waren twee prijzen uitgeloofd voor een heldendicht op de stof: De zelfsopoffering uit menschenliefde; twee prijzen voor eenen lierzang op de Linnenmakerij beschouwd als Vlaanderens welvaren; benevens andere prijzen voor de deklameerkunde, enz. Al deze belooningen bestonden in vergulde en zilveren eerepenningen. Het feest, door een goed weder begunstigd, bracht eenen grooten toeloop volks en veel begeestering te weeg. De prijsuitreiking sloot deze luisterrijke plechtigheid. De eerste palm der dichtkunde, werd toegewezen aen Calmeyn, van Staden; de tweede aen K. Ledeganck, te Eecloo. De 1e prijs voor den lierzang aen Ledeganck voornoemd, ‘voor een werk welk allezins uitmuntend mag heeten;’ - de 2e aen C. Minnens, te Coolscamp. De prijs der schrijfkunde aen van Robaeys, te Waereghem. Die voor de kamervraeg aen de maetschappij van Rousselare. De 1e prijs voor de deftige uitgalming aen F. Guettrel, van Brugge; - en de 2e aen J. de Vreese, van Kortrijk. De 1e prijs der boertige uitgalming aen M. de Mey, van Gent; - en de 2e aen F. Colens, van Brugge. De prijs van den praelrijksten stoet aen de maetschappij IJver en Broedermin, te Brugge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De prijs voor het grootste getal mededingers aen de zelfde maetschappij. Degene voor de verst afwoonende maetschappij, ook aen die van Brugge, ‘als alléén de voorgeschrevene voorwaarden en formaliteiten vervuld hebbende.’ Het stedelijk Bestuer van Thielt was met 100 Nederlandsche guldens, de onkosten van den wedstrijd te gemoet gekomen. Eene gelijke som werd op 's Lands schatkist toegestaen, bij koninklijk besluit van 14 Juni hieronder afgeschreven: ‘Wij Willem, bij de Gratie Gods, koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bekroonde dichtwerken, gevolgd door het verhael des prijskamps werden in het licht gezondenGa naar voetnoot(1). Kort nadien gaf de kamer een ‘aanhangsel’ in druk, bevattende eenen nieuwen verbeterden en eenigszins uitgebreideren tekst van Ledeganck's prijsvers op de Linnenmakerij, alsmede het volgende dichtstukjen:
Aan de Maatschappij van Rhetorica te Thielt, mij derzelver eerelidmaatschap aangeboden hebbende:
In de prille jonglingsjaren,
Lauweren in den strijd te gâren,
En zich 't eerloof om de haren
Te zien slingren, is wel zoet;
Maar bij eedle kunstminnaren,
Die verdienste aan heuschheid paren,
'T heil der broedermin te ervaren,
Is voor mij een hooger goed!
D'eerpalm hadt gij opgehangen,
En ik mogt, voor mijne zangen,
Dien van U ten loon ontvangen.
Ja, mij streelde zulk eene eer; -
Vriendschap mogt ik bij U vinden,
En thans wilt ge, als ware vrinden,
't Snoer dier vriendschap naauwer binden;
O! zulks streelt mij eindloos meer!
Hoe! ik zou uw huld' verstooten!
Neen, met vreugde, kunstgenooten!
Word' die broederband gesloten.
Zij, wier ziel voor 't ware ontbrandt,
Die het schoon der kunst gevoelen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die op geestverlichting doelen,
Wat er om hen heen moog woelen,
Weigren nooit elkaâr de hand!
In ons schoone, vruchtbre streken,
Neêrlands Dichtkunst helpen kweeken,
Smaad aan Neêrlands tale wreken,
Dit zij 't doel door ons betracht;
Zonder twijfling, of verbloemen,
Steeds er op te mogen roemen
Mijne vrienden U te noemen,
Dit 's wat ik van U verwacht!
Ledeganck.
Eecloo, 9 junij 1830.
Op den 25 Juli opende de maetschappij van Rhetorika de Zeegbaer herten van Rousselare, eenen prijskamp van dichtschrijf- en tooneelkunde. ‘Die kunststryd,’ zegt de heer A. AngillisGa naar voetnoot(1), ‘was zeer luisterrijk; een Thieltsch genootschap, met den begaefden De Vlaminck aen het hoofd, nam er een schitterend deel in.’ Wij weten in der daed, dat onze kamer aldaer, onder andere, in den persoon van twee harer leden, de heeren De Vlaminck en F. de Stoop, bekroond werd.
1831. Eene onwenteling was over ons land losgebroken. Tijdens de Septemberdagen 1830 had onze natie haer zelfbestaen uitgeroepen en dit tijdvak ingehuldigd, welk wij thands beleven onder de regering van Leopold den Eerste, onzen dierbaren vorst. Het zal niemand verwonderen, dat bij zulke tijdsomstandigheden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene zekere verslapping zich in de oefeningen der Rederijkkamer voordeed. De te Brussel uitgeborstene vrijheidskreet had trouwens eenen sterken weêrgalm in onze vaderstad gevonden. Een aental Thieltsche Patrioten gingen zich onder de drijkleurige vlag scharen, en droegen manmoedig het hunne bij in den krijg voor Belgie's onafhankelijkheid. De geheimschrijver onzer maetschappij, de heer Michiels, was een der eersten, die zich naer de hoofdstad begaf en in het nieuw leger trad, waer hij tot den graed van Majoor opklom. Andere Thieltenaers, onder het geleide des heeren De Croix, insgelijks lid onzer kamer, trokken op naer de Hollandsche grenzen. Dus hadden de politieke gedachten de bovenhand op alle andere, en het volgende rijmpjen door den knape van Rhetorika aen de heeren leden als nieuwjaerwensch aengeboden, was niet in staet den ijver tot de kunst op te wekken: Nieuwjaarwensch 1831.
Moest het roosje droevig kwijnen,
Door den storm ter neêr gedrukt,
't Knopje zal te schooner schijnen,
Als zijn kelkjen open rukt.
Moest de Maatschappij verslappen,
Door de tijdsomstandigheid,
Haast wordt ze op de glorietrappen
Door uw ijver opgeleid.
Blijf als ware gilde-broeder
Roosjes minnaar voor altoos;
Blijf met ijver kunste-voeder,
En elk knopje wordt een roos.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'k Wensch U voorspoed, 'k wensch u zegen,
'k Wensch met nieuwjaar u veel luk;
Dat de vrede U steeds bejegen,
In een leven zonder druk.
1833. Een paer jaren lang bleef de Gilde in eenen slaperigen toestand; dan hervattede zij weder moed, en de werkzaemheden werden met vlijt hernomen. De heer Robrecht Mulle wordt tot voorzitter aengesteld, en de heer L. Neirinck tot geheimschrijver. Den 26 Juni overleed Anthone van de Graveele, die zijn leven, om zoo te zeggen, aen de kunst van Rhetorika had toegewijd. Als dichter, schreef hij verscheidene tooneel- en blijspelen ten dienste der kamer; als schilder, vervaerdigde hij al de dekoratiën voor ons theater. Ter gelegenheid van zijn overlijden, werd aen ieder lid den last opgelegd, ter nagedachtenis des ontslapenen, een dichtjen te maken. Zeven dezer opstellen zijn ons bij toeval in handen gekomen; het beste draegt tot opschrift: Tuiltjen over het graf van den oud-confrater van Rhetorica Antonius van de Graveele en is onderteekend met de zinspreuk: Ik leef in 't spel. Van de Graveele's kenzin was: 't Kan veranderen. In de vergadering van 9 October wordt er vastgesteld eene vrijwillige wekelijksche bijeenkomst te houden, waer al de vakken bij art. 2 des reglements voorgeschreven (rede-, taal-, letter-, raadsel-, schrijf-, dicht- en tooneelkunde) zullen geoefend worden. 1834. Nieuwjaar-wensch van den knape der Rhetorica, voor 1834.
Hoe deerlijk was 't Roosjen ter neder geslagen,
Door woedende orkanen ten gronde gedrukt!
Er baatte geen droefheid, er baatte geen klagen,
Zijn blaedjes, zijn bloempjes, 't was al hem ontrukt:
Slechts was er een knopjen aan 't stampje gebleven,
En ijlings had kunstmin het weesjen in 't oog;
Door liefde gekoesterd, bleef 't struikjen in 't leven,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wijl 't bloempje zijn zwellende knopjen onttoog!
Thands bloeit weêr in 't wilde, met blozende kaken,
Het roosje door kunstvlijt zoo veilig beschauwd!
Schoon domheid en laster hun gif daar op braken,
En nachtschade, en distel en pisbloem 't begrauwt;
Ik wensch, met het nieuwjaar, U voorspoed en zegen,
Gezondheid, lang leven, vermaak zonder leed!
Blijf 't roosjen in 't wilde met ijver genegen,
Sint-Jan houdt uw plaats in den hemel gereed.
Er wordt besloten op 9 April eenen prijskamp te openen in proza of in verzen, volgends den keus der schrijvers, en tot onderwerp hebbende: Het nut eener maetschappij in betrekking met de burgerlijke samenleving. Het stond den mededingeren vrij ‘tot de beooging van hun werk zulkdanige maetschappij te nemen welke hun goed denkt. Het eenige doel der vraeg is het nut en de voordeden, welke deze maetschappij in den kring der samenleving bijbrengt, te doen uitschijnen.’ Wij hebben nopends dit letterfeest geene verdere bijzonderheden kunnen inwinnen. Dit is overigens het geval met vele andere kunstplechtigheden door onze Gilde ingericht, of waeraen zij een voornaem deel nam. Bij de viering van den patroondag der Kamer, op 24 Juni, werd, als naer gewoonte, eene plechtige mis in muzijk gezongen, en 's namiddags had een maeltijd plaets, waeraen de leden met hunne vrouwen deel namen. De heer De Vlaminck sprak te dier gelegenheid eene merkwaerdige redevoering uit, om de leden aen te porren met standvastigheid het pad der kunst te bewandelen, en hun den vorigen roem der maetschappij te herinneren. ‘Wilde ik,’ zegde hij, ‘hier al de plaatsen aanhalen, waar de Thieltsche Rhetorica lauweren plukte, ik zoû tot morgen spreken. Haar naam blijft eeuwig in de schriften der maatschappijen van Gent, Middelburg, Aelst, Kortrijk, Brugge, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oostende, Meenen, Dixmude, Wacken, Veurne, en zoo vele andere, die mij niet in het geheugen komen, aangestiptGa naar voetnoot(1).... - En wij’ - zoo eindigde de redenaer - ‘wij jonge telgen van zulke letteren kunsthelden, wij, bij wien de ijver nog in volle vlam moet blaken, zouden nu dezen vorigen behaalden roem door onkunde en verpestenden laster laten bekladden, en ongestraft dezen hoon laten? Neen! verre zij van ons zulk een denkbeeld!... Is ooit iemand door dwang lid dezer maatschappij geworden? Zijn niet allen, door het eerlijkst en nuttigst vermaak aangelokt, zich vrijwillig komen aanbieden? Wel aan dan, Mijnheeren en kunstbroeders, laat ons eendragtelijk eenen nieuwen ijver aan den dag leggen. Laat ons onze dierbare Maatschappij uit den gewaanden doodslaap, waar in tijds- en andere netelachtige omstandigheden haar gedompeld hadden, weder oprigten! Dat elk lid door zijne middelen, welkdanig die ook wezen, als zij slechts tot het gewenschte oogwit strekken, helpe en onderschage om onze Maatschappij weder eene glinsterende star aan den letterhemel te doen worden, en dat alsdan onkunde, laster en haat hunne tanden stomp knagen aan den onvergankelijken stam van 't Roosje gebloeid in 't wilde.’ Den 4 Augusti vierde men alhier de plechtige inhaling onzer Rederijkkamer, die daegs te voren in den tooneel- en letterkundigen kampstrijd van Rousselare, den eereprijs had bekomen. De stoet was prachtig ingericht. Men bemerkte vooral eenen troon gedragen door vier zinnebeeldige persoonaedjen, te weten: den koophandel, de zeevaert, de kunst en wetenschap en den landbouw. ‘Op den troon waren geplaetst Belgica achter haer hebbende Fama, en verbeeldende de onafhankelijkheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze kamer medegedongen hebbende voor de luisterrijkste intrede, bracht de hoogste belooning af, bestaende in ‘een zilveren verguld borstcieraed met opschrift: Uitstekenste.’ Een ander ‘zilveren borst-cieraed’ was haer ten deele gevallen als eerste prijs van den ‘zang bestaende uit meer dan een lid zonder accompagnement.’ Die koorzang was uitgevoerd geweest onder het geleide des heeren de Vlaminck, aen wien deswege de medalie werd overhandigd. Eindelijk werd de eerste prijs der boertige uitgalming, bestaende in eenen zilveren eerepenning met opschrift: ‘commique alleenspraek,’ gewonnen door den heer L. Neirinck. Bij den doortocht des zegepralenden stoets werd de wijn van eer tienmael aengeboden. Op Kermis-dijnsdag vertooning van De Kluizenaer op Formentera, tooneelspel, en De advokaet Patelin, blijspel.
1835. De Maetschappij leed dit jaer een gevoelig verlies in den persoon van haren moedigen en onvermoeibaren voorstander en bestuerder, den geneesheer Lodewijk de Vlaminck, die den 21 Juni te Thielt overleed, in den nog jeugdigen ouderdom van 38 jaren en 6 maenden. Uit het verhaelzijner plechtige begrafenis, hetwelk op last der kamer in druk werd gegevenGa naar voetnoot(1), trekken wij het volgende: ‘Vol vastheyd van karakter, heeft hy de dood met kalmte zien aenkomen, en is met al de blyken van eene goede getuygenis van zich zelve de eeuwigheyd ingeslapen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plegtigheyd plaets gehad: de lykstatie bestond uyt de dry maetschappyen waervan den heer de Vlaminck een zoo verdienstelyk medelid was, namelyk de maetschappy van Rhetorica, die van toonkunde en die van S. Sebastiaen. Het lyk wierd gedragen door kunstbroeders van den overledenen, en was voorafgegaen door twee knechtjens, dragende den schild van Rhetorica, met zwart vloers behangen en daerop vastgehecht een taksje met eene verwelkte roos en twee ontkiemende botjens. (De heer de Vlaminck laet twee onbejaerde zoontjens na.) Een knechtje volgde het lyk en droeg de dertien borst-ciraden, door den overledenen, in de vakken van dicht- en tooneelkunde, op onderscheydene pryskampen behaeld. - Eene ontelbare volksmenigte, woonde deze treurige plegtigheyd by. - Aen het graf, en in de tegenwoordigheyd dezer menigte, is door den heer Vande Kerckhove-Dierckens, op eenen treffenden toon en in de diepste stilzwygendheyd, de volgende lykrede uytgesproken:’ (Wij zullen hier slechts enkele plaetsen uit die merkwaerdige lijkrede opnemen). ‘Mynheeren en waerde medebroeders, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekend in zyne jonge jaren, en wy hebben hem gekend in ryperen ouderdom, en wy hebben hem gekend in de laetste dagen zyns levens: en de laetste dagen zyns levens, en zyne jonge jaren, en zynen ryperen ouderdom heeft hy der schoone kunsten toegewyd, en alle deze verschillige tydstippen zyner loopbaen hebben aen deze kenspreuk beantwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De berijmde brief aen onze Kamer gericht luidde als volgt: ‘Aan de maatschappij van Rhetorica.
Vaart wel! o kunstebroers! het lot treft me op mijn beurt;
Ik word van vrouw en kroost en vrienden afgescheurd!...
Hier valt mijn pen.... ik zwicht... Een ander moog 't gelukken
Het scheiden van een vrouw en kindren uit te drukken!....
En ook van vrienden, in wiens argeloozen kring,
Ik menigmaal 't bewijs van uwe liefde ontfing;
't Zij in ons redezaal, ter hoofdzaken gezeten,
De roem der Maatschappij wierd op 't tapijt gesmeten;
't Zij in ons oefening, door lessen steeds versterkt,
De uitval van een stuk met ijver wierd bewerkt;
't Zij we, op de wandeling, die wij te samen maakten,
Den bitsen laster en de zwarte domheid laakten;
Ik vond u overal; 't was vriendschap zonder tooi,
Uw harten waren rein, de tweedragt vond geen prooi;
Uw vriendschap spoorde me aan, en deed mijn ijver klimmen;
Ik dorst in 't aangezicht de dwaasheid steeds begrimmen;
En, spijts de huichlarij, met wraakzucht in verband,
Ik streed, behield het veld en 't Roosje bleef in stand....
Nu is mijn taak volbragt, en 'k leg mij bangloos neder!
U vrienden laat ik 't last; dat elk met iever weder
Voor d'eer der Maatschappij door ware kunstmin gloeit,
Dan prijkt met nieuwe gloor' het Roosje in 't wild gebloeid.
Ik leefde in 't spel.
Vaart wel!....
1836. Ten gevolge van die gebeurtenis scheen de maetschappij als met moedeloosheid geslagen. Al hare levenskrachten waren in eenmael uitgedoofd. De bijeenkomsten werden zeldzamer, de oefeningen verslapten of verloren die aentrekkelijkheid die ze weleer zoo belangrijk maekte. Het Roosjen liet zijne blaedjens verwelken; zijn geliefkoosde minnaer was hem ontrukt.
1838. Het tooneelspel Robert, of de struikroovers en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijspel Den schoorsteenvager Prins en den Prins schoorsteenvaeger worden ten tooneele gevoerd. Na die laetste krachtinspanning legt de kamer zich weder aen 't sluimeren.
1843. Men gelukt er in de oude Rederijkers aen te porren nog eens op de planken te klimmen. Een theater wordt in de stadszael de Casino opgericht, en het kluchtspel De schoorsteenvager Prins, benevens eene pantomime en eenige romancen, worden aen het publiek opgedischt.
1846. In tusschentijd was een jeugdig en ijvervol geslacht, hetwelk wij weldra in het weder opbeuren van den roem der aloude Rederijkkamer aen het werk zullen zien, opgekomen. Den 26 October 1841, ter gelegenheid der prijsuitreiking aen de leerlingen der teekenschool, gaven deze jongelingen de eerste blijken hunner tooneelliefhebberij. De vertooning bestond in het drama Rubens menschlievendheid. De heer van den Berghe, alsdan stadssekretaris, las eene redevoering af ‘over de Vlaemsche of Nederduitsche tael.’ Op 4 October 1842 speelde men: Het testament of de belooning der onschuld en het blijspel: Eene zedeschets, of het naemfeest. Een jaer later werd het stuk: Van Dyck, of de terugkomst van Italië voorgedragen. Na de afschaffing van stads teekenschool vormden de jonge liefhebbers een genootschap onder de benaming van: De kunstvrienden. Zij beoefenden de zang-en tooneelkunde, gaven soirées, danspartijen, concertos, theatervertooningen, enz.; in een woord, zij waren nergends te kort waer het maer vrolijkheid gold. Onder andere stukken speelden zij ten jare 1846 in de zael de Casino: Le proscrit en La banqueroute du SavetierGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1847. Krachtens eene overeenkomst tusschen het Rhetorika en de Kunstvrienden gesloten, worden deze laetsten, ten getalle van achttien, als leden der kamer aenvaerd. In den loop der maenden October en December geeft men op Stads-schouwburg tooneelvertooningen, waervan de opbrengst telkens aen behoeftige huisgezinnen der stad wordt uitgedeeld.
1848. De werkzaemheden der kamer nemen eene groote uitbreiding. De vertooningen volgen, bij korte tusschenpoozen, elkanderen op. Bij de vernieuwing van den bestuerraed wordt de heer van den Berghe, koninklijke kommissaris van het arrondissement Thielt-Rousselare en lid der Kamer sedert het jaer 1833, als voorzitter uitgeroepen, in vervanging van den heer R. Mulle, notaris, ontslaggever. Nieuwe verordeningen, bestaende in 24 artikelen, worden door de kamer aengenomen, en den 14 December door de leden onderteekend.
1849. Eenige dagen na de viering van den patroondag, wordt de heer C. van de Male-Lanszweert, in vervanging van den heer C. van den Berghe, ontslaggever, tot voorzitter gekozen. In vergadering van 24 December, neemt de Kamer kennis en inzage van twee prachtige geschenken, haer door leden uit bijzondere toegenegenheid aengeboden: vooreerst een koffer inhoudende 275 boekdeelen, uitmakende de tooneelstukken van A. von Kotzebue en andere Duitsche, Hollandsche en Vlaemsche schrijvers, geschenk van den heer Toussaint, volksvertegenwoordiger van het distrikt Thielt; en ten tweede eenige meters zijden fluweel en zijde, bestemd om eenen standaerd daervan te vervaerdigen, geschenk van den heer A. Corriez, van Atrecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1850. Ter gelegenheid der vertooning van het tooneelspel Siegfried van Hohenwart, (naer het Duitsch van Westermann) was de geestelijkheid met eene groote hevigheid tegen de maetschappij van Rhetorika uitgevallen. Van 's morgends vroeg had men in beide kerken, in al de Missen, een geschrift afgelezen, en telkens met min of meer scherpe bedenkingen vergezeld, waerbij er afgekondigd werd, dat de absolutie voortaen zoû geweigerd worden aen al de leden der Thieltsche Rederijkkamer, aen degenen, die hare vertooningen bijwoonden of begunstigden, aen de drukkers en ambachtslieden, die voor haer werkten, enz. Die plotselijke aenval, welken niets kon doen vermoeden, verwekte in den schoot der kamer eene opschudding, die licht te beseffen valt. Aenstonds wordt er eene protestatie opgesteld, waerin de verontwaerdigde bestuerraed zich ten krachtigste verzet tegen de inzichten, die men hem toeschrijft van door slechte tooneelstukken de zeden te willen bederven, tevens bewerende, dat hij, zoo wel als iemand, de goede zeden bemint, en eerbied heeft voor deugd en ware godsdienstigheid; en verder dat geen bestuer méér omzichtigheid gebruikt in den keus der stukkenGa naar voetnoot(1). Afschriften van dit stuk werden aen Zijne Hoogwaerdigheid den heere Malou, bisschop van Brugge, en aen al de letter- en tooneelkundige genootschappen des lands toegestuerd. Het antwoord van den bisschop liet zich niet lang wachten: Zijne Hoogwaerdigheid kan de handelwijs der Thieltsche geestelijkheid niet afkeuren; zij heeft vernomen, dat ten gevolge van het opvoeren van een onzedelijk stuk de geestelijkheid de geloovigen tegen de slechte spelen in het algemeen had gewaerschuwd, maer dat de maetschappij, in plaets van dit voor eene vermaning te nemen, met groot gedruisch eene vertooning had afgekondigd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een stukGa naar voetnoot(1), dat geheel en gansch liep op eene pooging tot overspelGa naar voetnoot(2). Als een gevolg van het bisschoppelijk antwoord verscheen in het weekblad de Thieltenaer een brief geschreven door een lid der kamer van Rhetorika. Ik geloof, zegt dit lid, dat de Fransche vaudevilles, namelijk Le lait d'ânesseGa naar voetnoot(3), door de maetschappij Union et progrès van Deinze, geleden eenige maenden, op den Thieltschen schouwburg vertoond, in der daed niet overeenkomen met den Vlaemschen volksaerd, die te ernstig, te zedelijk en te godsdienstig is om in de losse Fransche gedachten vermaek of eene heilzame onderrichting te putten. Maer de geestelijkheid is te ver gegaen met zoo schielijk en geweldig eene oude vaderlandsche maetschappij, bestaende sedert meer dan vier eeuwen, te willen verpletten. Mgr. Malou spreekt van zedelooze tooneelvertooningen, van eene pooging tot overspel, maer noemt het stuk niet, welk volgends hem die strenge blaem verdient. Alles laet toe te gelooven, dat Monseigneur het drama Siegfried van Hohenwart, anders gezegd Genoveva van Braband, niet kent, en daervan een valsch denkbeeld heeft opgevat, aengezien dit stuk in het geheel niet is wat de bisschop meent; ook de aenschouwers hebben daerin niet de minste zedekrenkende aenlokkingen noch de minste onbetamelijke gebaerden ontwaerd, maer zij hebben van den beginne tot het einde den diepsten afkeer voor den verleider Golo en den grootsten eerbied voor de deugdzame Genoveva gevoeldGa naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meest al de dagbladen des lands maekten melding van dien strijd geopend tusschen de geestelijkheid en een letterkundig genootschap. Velen traden hieromtrent in eene nog al bitsige polemiekGa naar voetnoot(1). De palen, welke wij aen deze kronijk hebben toegekend, laten ons niet toe verdere uitbreidingen aen die zaek te geven. Den 16 April werd van wege de kamer een programma door gansch Vlaemsch-België gezonden, voor eenen letter- en tooneelkundigen kampstrijd bepaeld op den tweeden Sinxendag, zelfde jaer. De uitgeloofde belooningen bestonden in gouden, zilveren-vergulden en zilveren eerepenningen. Voor de poezij vroeg men: Een lofdicht op Leo D'Hulster, geboren te Thielt, in leven leeraer by het Athenaeum te Gent, verdienstelyken Letterkundige en dichter (van 70 tot 100 verzen). Voor 't opstel in proza: Eene redevoering op de voor- en nadeelen der Ambachten en Neeringen, zooals zy bestonden vóór de omwenteling van 1789. (Te behandelen in ten minste 100 drukregels.) Op 20 en 21 Mei, had die prijskamp met eenen buitengewoonen luister plaets. De straten waren bevlagd en met triomfbogen en sparrekens bezet. In den stoet, die dezelve doortrok, bemerkte men voornamelijk: 1o den praelwagen der IJperstraet, verscheidene neringen en ambachten verbeeldende; 2o den praelwagen der hoefsmeden; 3o den praelwagen der schoenmakers; 4o de maetschappij der vinkeniers; 5o de maatschappij der kaetsers; 6o de Gilde van St-Sebastiaen; 7o de maetschappij (Union et progrès) van Deinze; 8o de maetschappij van Rhetorika van Iseghem; 9o de maetschappij van Rhetorika van Rousselare; 10o de maetschappij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Rhetorika (IJver en Broedermin) van Brugge; 11o de maetschappij van Rhetorika (Kunstliefde) van Brugge; allen om den prijs der schoonste intrede mededingende; 12o den praelwagen der Rhetorika van Thielt; 13o de Leden der maetschappijen van Rhetorika van Gent, Geeraerdsbergen, Kortrijk, Ninove, Wareghem, Sottegem, Lokeren, Deinze, Brugge, Iseghem, Ronsse, Somergem, Rousselare, Waerschoot en Nevele, als mededingers; 14o Een grijsaerd in rijk en edel gewaed, drager van het boek der Rederijk; 15o het toonkundig genootschap van Ruisselede; 16o den Parnassusberg der Thieltsche Rhetorika; 17o de kamer van Rhetorika van Thielt, enz., enz. Zeven en negentig mededingers in de verschillige vakken van uitgalmkunde traden beurtelings op het tooneel. 's Anderen daegs werd de uitspraek der rechters bekend gemaekt. Wij laten den uitslag volgen: Poëzij. Prijs: Eug. Stroobant, van Brussel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Staetsbestuer kwam met milde toelagen de onkosten van dezen kampstrijd te gemoetGa naar voetnoot(1). 8 October. De Kamer beslist, dat zij tweemael ter week, den Dijnsdag en den Vrijdag, zal vergaderen in de herberg van den eenen of anderen burger van het genootschap deelmakende; dit zal eene gelegenheid zijn om over kunsten en wetenschappen met elkander te spreken. De beurtlotingslijst der estaminets wordt in druk gegeven.
1852. 7 Maert. Het reglement der Kamer ondergaet eenige veranderingen, namelijk hierop uitkomende, dat het vereischte getal leden om eene beslissing te kunnen nemen, slechts tot het vierde der te Thielt gehuisveste konfraters moet beloopen. Het steeds aengroeyende getal der vreemde medeleden had die wijziging, op den duer, onontbeerlijk gemaekt.
1854. De winter van 1853-1854 was zeer streng; de armoede heerschte door gansch Vlaenderen, maer vooral te Thielt en in de omstreken. Inschrijvingslijsten werden onder de burgerij rondgedragen met het oogmerk de behoeftigen door milde aelmoezen ter hulp te komen. Onze kamer, getrouw aen haer verledene, willende aen dit liefdadigheidswerk deelachtig zijn, verzamelde van haren kant bij de inwooners eene som van fr. 1028 05, welke zij in voedzame soep en aerdappelen aen de noodlijdenden uitdeelde. De opbrengst van verscheidene vertooningen werd daerenboven aen den arme geschonken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1855. Harde, gure winter. Eene inteekening wordt geopend onder de leden der Kamer, die de stad Thielt bewoonen. De opbrengst, beloopende tot 888 franken, wordt aen de behoeftigen uitgedeeld in soep, brood, aerdappels, brandstoffen. Gedurende twee maenden gaen de leden dagelijks de bereiding of de uitdeeling der levensmiddelen bewaken. Op 15 Mei worden al de genootschappen der stad door onze Gilde uitgenoodigd om deel te nemen aen de plechtige intrede, binnen Thielt, van den verdienstelijken heer Edw. van Maele, landbouw-werktuigkundige, bij zijne terugkomst van Brussel, waer de Midden-landbouwmaetschappij hem een vereerend getuigschrift had toegewezen. Wij halen deze bijzonderheid hier aen, om te doen zien, dat de kamer van Rhetorika steeds de ware verdienste wist te vereeren en aen te moedigen, in welk vak deze zich ook aenbood.
1856. 16 Maert. Onze Kamer speelt te Rousselare, op den tooneelkundigen kampstrijd geopend door de Zeegbaer herten, het drama Everaerd en Suzanna en het blijspel 99 beesten en één boer. Aldaer dongen mede, en speelden op beurt van loting, de maetschappijen van Rhetorika van Dixmude (Nu, morgen niet), van Brugge (Kunstliefde), van Thielt (Ghebloeyt int wilde) en van Brugge (Yver en Broedermin). Verscheidene andere Kamers, alhoewel ingeschreven, lieten zich op den prijskamp niet bevinden. De 2e prijs van het tooneelspel en eene eervolle melding voor het blijspel vielen ten deele aen de Thieltsche Rhetorika.
1859Ga naar voetnoot(1). Na het overlijden van den heer J. Schouteet, eigenaer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der schouwburgzael, werd dit lokael, met de afhangende gebouwen, door den heer Horta aengekocht. Deze deed de bouw- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
valligheid van het oud theater door deskundigen vaststellen, en vroeg vervolgends aen de stedelijke regering de machtiging om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetzelve te slechten. Dit werd hem toegestaen mits eene zekere vergelding voor den afkoop der erfdienstbaerheid bij schepenenakt van 28 Juni 1783 bepaeld. Ziet daer de liefhebbers van Rhetorika beroofd van eenen schouwburg, en genoodzaekt hunne vertooningen te staken. Zij wenden zich tot Z.M. den Koning, met verzoek eene tombola gevolgd van eene openbare loting te mogen inrichten, ten einde met de daervan voortkomende gelden een lokael, dienende voor theater en rederijkkamer, te kunnen opbouwen. Bij koninklijk besluit van den 30 September 1859, werd de bovengemelde vraeg ingewilligdGa naar voetnoot(1). De maetregelen door de Kamer ten gevolge van die bemachtiging genomen, werden met ijver beneerstigd en alles voorspelde eenen heerlijken uitslag. Reeds had men, bij middel van vrijwillige inteekeningen onder de leden, het grootste gedeelte van het benoodigde kapitael bijeengezameld, toen een onvoorziene hinderpael, voortspruitende uit een geschil, opzichtelijk het plaetsen van het ontworpen theater, de onmiddelijke verwezentlijking der onderneming kwam tegenkanten, zoo dat men tot eenen uitstel moest toevlucht nemen.
1861. Ofschoon in de onmogelijkheid gesteld zich op de tooneelkunde toe te leggen, bleef de Maetschappij des niet te min blijken van kunstijver geven. Gedurende de volgende jaren richtte zij met behulp van het genootschap der Fanfaren, meest uit leden der Rhetorika samengesteld, en van de koninklijke societeit der Melomanen van Gent, verscheidene muziekale avondstonden in, waer de noodlijdenden niet vergeten werden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1862. In het begin dezes jaers werden bij het Magistraet poogingen aengewend, ten einde de Casinozael als bestendige tooneelplaets te mogen gebruiken. De stedelijke raed, hierover beramende, wees de vraeg van de hand, en deed aen de verzoekers den volgenden brief schrijven: Thielt, 12 Maert 1862. Daerop vroeg de kamer de machtiging om ter gelegenheid van Paschen in voornoemd lokael ééne vertooning te geven, bestaende in Vader Cats, blijspel (Van Peene), en De vrolijke Kruiskensdag, blijspel (Van Driessche). Zij kreeg ten antwoorde: Thielt, den 5 April 1862. Wij onthouden ons van alle bittere bedenkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thands is de kamer nog in volle wezen. Ongeminderd de vreemde konfraters, telt zij drij en vijftig te Thielt gehuisveste leden, allen tot de treffelijkste burgerij der stad behoorende. Hare vergaderplaets is in het hof den Rooster. Naer wij vernemen is er meer dan ooit spraek eene theaterzael op te rechten en aen de letter- en tooneelkundige oefeningen eene merkelijke uitbreiding te geven. De Hemel behoede het aloude roode Roosjen gebloeid in 't wilde, en late het nog menige eeuw in luister groeyen!
A. de Vlaminck. |
|