Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 5
(1863)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
[Jaerboeken der Thieltsche Rhetorijkkamer]
| |
[pagina 135]
| |
Spanje verhoopte nog steeds de gansche uitgestrektheid der Vereenigde Nederlanden onder zijn gezag terug te brengen; maer onze moedige in het Noorden samengevloeide broeders wisten hunne duer gekochte vrijheid zoo heldhaftig te verdedigen, dat zij zich eindelijk als onafhankelijke natie deden erkennen. Van dan af hadden de inwooners van Noord-Nederland, grooten deels tot den hervormden eeredienst overgegaen, weinig gemeenschap met hunne oude medeburgers. Het Spaensch staetsbestuer waekte met eene woeste bezorgdheid, opdat de scheidslijn streng afgepaeld bleve, ten einde de Hollandsche boeken niet met de Hollandsche denkbeelden in België zouden binnendringen. De vrees voor zielbesmetting maekte alles verdacht wat aen gene grenzen zich aenbood, en de voortbrengselen des geestes genoten het treurig voorrecht hoofdzakelijk dier achterdochtige waekzaemheid aenbevolen te worden. De onstaetkundige regering van het hof van Madrid eindigde, door eene stelselmatige geestesonderdrukking, met Vlaenderen alle gevoel van eigenwaerde te ontnemen. In der daed, de landzaet eertijds zoo fier over zijne rechten en zijne tael, stelde niet het minste belang meer in de openbare zaken, waervan de beoordeeling hem ontzegd was; hij zag ook met onverschilligheid zijne moederspraek bij de hoogere standen verachten en verstooten, ja, openbaerlijk den voorkeur geven aen uitheemsche talen, alleen bij het bestuer aengemoedigd. Het verschillend regiem, in de Noord-en Zuidelijke provinciën aen de letterkunde toegepast, droeg op den duer de vruchten, die men had kunnen voorzien. Terwijl de tael hier steeds lager en lager zonk, verhief zij zich in Holland tot eene wonderbare grootheid. Daer kwamen schrijvers tot stand, wier namen, zooals die van Hooft en Vondel, door het jongste nageslacht nog met bewondering zullen aengehaeld worden. Gewis volgden de Hollandsche kamers, zoo wel de inlandsche | |
[pagina 136]
| |
als degene aldaer door uitgewekene Vlamingen en Brabanders gesticht, nog lang den ouden rhetorikalen slenter; maer nevens deze rezen genootschappen op, die met den besten uitslag de ontwaking der schoone letteren bevorderden. Rampspoedige oorlogen vervullen de laetste helft der eeuw. Te midden der algemeene verslagenheid, valt de letter-en tooneel-oefening in eene sluimering, die met den doodslaep veel gelijkenis heeft.
1601. Bij plakkaet van den 25 Mei wordt eene ordonnantie van wege de Aertshertogen Albert en Isabella bekend gemaekt, ‘daerby alle spelen ende dichten op de H. Schriftuer ende misteriën onser Religie oft op gheestelicke persoonen ende staeten ghemaeckt, expresselick ende absolutelick verboden ende gheeinterdiceert zijn; nemaer eenighe andere toeghelaten worden met zekere limitatien ende conditie van behoorlicke visitatie ende approbatie, in onverletten tijd ende buyten den Goddelicken dienstGa naar voetnoot(1).’ De twee voorwaerden, zonder voorloopige goedkeuring der geestelijke en wereldlijke overheden, en van gedurende den goddelijken dienst niet te spelen, worden van nu af aen streng ten uitvoer gebracht.
1603. Onze kamer van Rhetorika kon middeler wijl van deze beperkte vergunning weinig gebruik maken. De toestand van Thielt was geenszins verbeterd. In tegendeel, de verwoestingen gingen tijdens de langdurige belegering van Oostende voort. De Burgonjers, met andere Duitsche en Spaensche soldaten waren in onze stad gevallen, en de pest was weder tot bij ons overgeslagen. Al de ijselijkheden afschetsen, die hier plaets grepen, ware boven ons bereik. De inwooners ontvluchtten op nieuw hunnen vader- | |
[pagina 137]
| |
haerd, en verspreidden zich in alle richtingen. 't Scheen dat God zijnen vloek over het Thieltsche oord had uitgesproken. Onze stad werd eene woestenij; geen vreemdeling dorst ze naderen uit vreeze van besmet te worden. Het gras groeide welig in de eenzame straten; de puinen bedekten langs alle kanten den grond. Dagelijks zag men eenige rookkolommen ten hemel stijgen, welke getuigden, dat de verwoestingszucht der hatelijke legerbenden niet ten volle verzadigd was.
1608. Vijf, zes jaren lang bleef Thielt onbewoonbaer. Daerna hervattede men wederom moed, en de huizen rezen, als bij tooverslag, uit den bodem.
1609. Na van weêrskanten schrikkelijke verliezen te hebben ondergaen, waren de partijen eindelijk, en na langdurige en moeyelijke onderhandelingen, overeengekomen eenen stilstand van wapens voor twaelf jaren te sluiten, welke den 9 April 1609 te Antwerpen geteekend werd, en waerbij de noordelijke vereenigde Provinciën als afzonderlijk bestaende optraden. De gelukkige nieuwstijding werd door geheel België met eenen vreugdegalm beantwoord. Sedert lang zuchtte iedereen naer vrede en rust, en men had slechts met een verkropt ongeduld de trage onderhandelingen zien aenloopen.
1610. Onze Gezellen voornamelijk juichten den vrede met geestdrift toe, en verhaestten zich hunne oude spelen weder te voorschijn te brengen. Op den H. Sakramentsdag 1610 worden 6 kannen wijns aengeboden ‘an de guldebroeders van St.-Jan Baptijste ter causen, dat zijlieden in de processiën ter eeren van den hoochweerdighen Helighen Sacramente hebben zekere tooghen retorijckelick vertoocht.’
1611. Albert en Isabella, bezield met eenen ijver, dien men oprecht mag heeten, doch die in sommige zaken aen de | |
[pagina 138]
| |
overdrevenheid grensde, legden er zich op toe om den stoffelijken toestand des lands op eenen goeden voet te brengen. Met eene lofwaerdige bezorgdheid, trachteden zij de diepe wonden te heelen, welke de oorlogen en beroerten aen het land hadden toegebracht. Hunne poogingen bleven niet vruchteloos. Steden en dorpen schenen als naer wensch uit hunne puinen op te staen; koophandel, nijverheid en landbouw herleefden, de schoone kunsten namen eene nieuwe vlucht, en bereikten in eenige jaren eenen schitterenden glans. Nochtans hernamen de Rhetorijken hunnen vorigen bloei niet meer. De censuer, welke op hen woog, en waerbij hun alle eigenzelvigheid was ontnomen, droogde de levensbronnen uit, die in hen besloten lagen. De invloed op het volk, dien zij voormaels zoo krachtig hadden uitgeoefend door de ontwikkeling van den nationalen geest, was hun thands gedeeltelijk ontzegd. Zij bestonden meer als geestelijke broederschappen dan wel als vrije Rederijkkamers. Met het oogmerk de Thieltsche inwooners ter hulpe te komen in het uitbreiden van hunnen handel en het herbouwen hunner stad, hadden de Aertshertogen, bij oktrooi van den 29 November 1611, eene vermeerdering van rechten op het bier vergund, om ‘de penninghen daer van commende te employeren tot subventie van de oncosten, betaelijnghe van de renthen, dewijl de stad Thielt ‘naementlijck geduerende de belegherijnghe van de stadt van Oosthende gheheel veraermpt is geworden ende daerboven den eenen last op den anderen accumulerende, heeft ende insiende de groote desolatie van den suppliantenGa naar voetnoot(1).’ Deze en dergelyke privilegiën hielpen niet weinig om de gemeente weder op te beuren, en hare financiën in orde te brengen. | |
[pagina 139]
| |
De kunstgezellen voelden er ook de heilzame uitwerksels van. De gewoone jaerwedde van 12 ponden par. werd hun toegekend, omdat zij een spel van Rhetorijcke vertoond hadden ‘ter eeren van den Hoochweerdighen Sacramente, in den ommeghanck.’
1612. Op den tweeden Paeschdag wordt er een hulpgeld van 6 ponden par. verleend ‘an de jonghe Retorijcque ter causen, dat zij vertoond hebben een Spel van zynnen ter eere van het Hoogweerdijch Sacrament des autaers in 't passeren van de processije.’
1613. De oude Rhetorika verkrijgt 9 pond. par., omdat zij een vertooch gedaen had ter eere van het H. Sakrament, ‘conforme 't bilget van xviiien February 1613.’
1614. De zelfde Rederijkkamer ontvangt van schepenen 5 pond. par. ‘voor een gratuijteyt, van dat zij op den ii Synxendach hebben speelwijs vertoocht 't spel van Sente-Jans onthoofdinghe.’
1615. 12 ℒ gr. aengeboden door Burgemeester en Schepenen aen die van St.-Jansgilde, omdat zij ‘speelwijs verthoocht hebben de Legende van Sente-Sebastiaen, ter eeren van den Hoochweerdighen Sacramente in de Sinxendaghen 1615.’
1616. De kamer vertoont met grooten luister, het spel van Pharao. Zij had van deze gelegenheid gebruik gemaekt om hare kunstvrienden van andere steden tot een bezoek uit te noodigen, en alzoo de oude betrekkingen weder aen te knoopen. Het Magisstraet verleent eene jonst van 20 pond. par. aen ‘beide de Camers van Rethorijcquen van Curtrijcke alhier commende in de Sijnxendaghen xvic xvi, omme te zyen spelen 't spel van Pharo, bij die van Thielt speelwijs verthoocht, ter eeren van den Hoochweerdighen Sacramente.’ Er worden bovendien 9 ponden en 12 sch. par. betaeld aen Pieter van de Walle, herbergier ‘over de presentatie ghedaen aen | |
[pagina 140]
| |
de Retorijcke van Brugghe alhier wesende in de Sijnxendaghen 1616 tot aenhooren van 't Spel van Cooninck Pharo.’
1617. Vijf stede-kannen wijns ‘ghepresenteert an de jonghers van Besproyt dat Bloyt (jonge Rhetorijke), als speelwijs ter eeren van den Hoochweerdighen Sacramente verthoocht hebbende 't Spel van elckers weinsche.’ De stedelijke overheid geeft 36 ponden par. aen de gildebroeders van Sint-Jan Baptiste, omdat zij ter eere van het Hoogweerdig Sakrament ‘speelwijs verthoocht hebben 't Spel van Sent-JoorisGa naar voetnoot(1), in den jaere 1617.’
1618. Gelijke subsidie wordt nogmaels toegestaen aen de zelfde gildebroeders, omdat zij op Sinxen ‘verthoocht hebben 't Spel van Sente-Stephanus.’
1620. De twaelfjarige wapenstilstand naderde tot zijn einde. Van beide zijden bereidde men zich om de vijandlijkheden te herbeginnen. Het doortrekken van gewapende krijgslieden nam hier weder aenvang. Overigens had de stad andere aenzienlijke onkosten te dragen wegens onontbeerlijke herstellingen aen de gemeentelijke eigendommen. De Halle-toren of ‘beaulfroit,’ die, sinds het afbranden van 't schepenhuis, in strooi gedekt was gebleven, werd nu weder van eene houten naeld voorzien. Romain de Caigny, meester-timmerman, ondernam het werk mits 740 guldens. De naeld moest 45 voeten hoogte hebben. De onkosten beliepen in 't geheel tot de som van 1772 pond. par.Ga naar voetnoot(2). Dit en het volgende jaer wordt er geen hulpgeld aen de Rederijkers verleend. | |
[pagina 141]
| |
1621. Een huis staende in de Hoogstraet, en aen Jacob Cruycke toebehoorende, op welk de gilden van St.-Joris, St.-Eloy en St.-Jan Bte eene gezamentlijke rent hadden ‘van vichthien stuvers 't sjaers’ wordt door den eigenaer verkocht, en de renten worden vervolgends afgelegdGa naar voetnoot(1).
1624. Tusschen Spanje en de Vereenigde Provinciën was de oorlog thands weder aen gang. Italjanen, Spanjaerds en Walen komen beurtelings hun kwartier in onze stad nemen. Op bevel van de Heeren der kasselrij van Kortrijk zendt men mannen naer de nieuwe rivier te Elst.
1625. Michiel de Vlaminck en Mijnheere Triest trekken aen het hoofd van andere mannen naer het fort te Woestijne. Eene kompanie Italjanen, onder 't bevel van kapitein Geronimo de Niffo, komt hier tot op 't einde der maend Juli 1626, garnizoen houden. De godsdienstige gisting der vorige eeuw was middeler wijl niet ten volle gedempt. In weêrwil der keizerlijke en koninklijke edikten, bleef de geest van vijandlijkheid jegens het katholijk geloof steeds volherden. Derhalve zien wij, tijdens de kerkplechtigheden, de misnoegdheid der hervormingsgezinden zich somtijds op eene hevige wijze veropenbaren, en tot ernstige wanorders aenleiding geven. Zoo gebeurde het namelijk te dezen jare. Bij het rondgaen der processie van het H. Sakrament, werd de godvruchtige stoet door het grauw met geweld aengetast. De stedelijke burgerwacht door haren kapitein, Jan Bruunsteen, aengevoerd, trok tegen de oproermakers op, en dreef ze uiteen, doch niet zonder eenen hardnekkigen wederstand en zonder bloedvergieten. Bruunsteen ontving zelf een schot in zijne kleederen, iets waervoor de stad hem eene vergelding schonk van 40 ponden par. | |
[pagina 142]
| |
Ten gevolge van dit alles werd de tooneelvertooning, die waerschijnlijk, als naer gewoonte, op den tweeden Sinxendag, moest plaets grijpen, tot eenen anderen dag verschoven. Guille de la Derrière bekomt 5 pond. en 15 sch. par. over levering van eene halve ton bierGa naar voetnoot(1), welke de Rederijkers te zijnen huize gedronken hadden, alswanneer zij deden een ‘vertooch ter eeren van 't Magistraet.’
1628. De stad verleent 24 pond. par. aen ‘Prince, deken ende eedt van de gulde van Ghebloyt int wilde binnen deser stede van speelwijs vertooght t' hebben, up Sente-Michiels dagh 1628, zeker comediën ter eeren van de kerkwidinghe ende kermisse.’
1629. Een gelijk hulpgeld wordt dit jaer ter zelfde gelegenheid vergund.
1630. Den 25 Juni verschijnt Roelant vander Piete vóór schout en schepenen van Thielt en erkent schuldig te zijn aen ‘prince, deken, eedt ende gemeene guldebroeders van St.-Jan Baptiste ghezeyt Ghebloyt in twilde’ eene erfelijke rent van 10 schellingen groote 's jaers ‘reste van een meerder rente van xxv schell. groote 't sjaers’ waervan ‘'t eerste jaer crois vallen ende verschynen zal den 1 Meye 1631Ga naar voetnoot(2).’ Den zelfden dag biedt zich deze Roelant vander Piete vóór het schepenkollegie aen, gezamentlijk met de gebroeders Vlericx, welke de voorzeide rent te hunnen last genomen hadden, en voor waerborg daervan een bezet verleenen op hun huis staende in de St.-JansstraetGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 143]
| |
1631. Thielt levert den aenblik van een oorlogskamp. De eene bende soldaten volgt de andere op. Eerst komen in April twee kompaniën Ierlanders toe, vervolgends de hertog van Verhages met zijne drie kompaniën ruiters, na der hand een regiment Ierlanders, daerna twee regimenten soldaten onder het bevel van Marquis de la Salade ‘wesende sterck bet dan drie duysent mannen.’ Deze huerlingen, uit verschillige natiën bijeengeraept, brachten wederom de pest mede, welke zich al spoedig onder de burgerij verspreidde. Het Magistraet deed pesthuizekens bouwen, en ontbood Cellebroeders uit Gent, om de besmetten op te passen. Burgemeester Jan van Coelput was een der eersten, die aen de gevolgen der kwael bezweken. De misnoegdheid onder het volk was groot. Daer men nieuwe wanorders voorzag, zond men Simoen van Rejable naer Gent, ‘om in den Raet te vertooghen den aparenten oproeur van 't ghemeente deser stede jegens de paters Sellebroers ende 't Magistraet.’
1632. Pastoor-Deken, Jan de Mol, wordt op stadskosten naer Brussel gezonden om de verwijdering van 10 kompaniën Spanjaerds, die hier in bezetting lagen, te verzoeken. Al deze overmatige lasten, welke opvolgentlijk op onze burgerij vielen, brachten eindelijk de inwooners tot de uiterste armoede.
1637. De doortocht van krijgslieden houdt voortdurend aen.
1638. Onze kamer schijnt sedert eenigen tijd, veel van haren ijver verloren te hebben, ten minste worden de Rederijkers veel zeldzamer met een hulpgeld van stadswege vereerd. De oorlog met Frankrijk kostte den lande overgroote sommen gelds, en de uitgeputte gemeenten, hoe goed zij het met de kunsten en wetenschappen ook meenden, konden derzelver beoefenaers slechts eene schrale | |
[pagina 144]
| |
aenmoediging verleenen. Daerom vinden wij de Gezellen op geene geregelde tijdstippen in de stadsrekeningen meer vermeld.
1639. Dit jaer, geeft het Magistraet eene toelaeg van 24 pond. par. aen de gildebroeders van Besproyt dat bloyt, omdat zij ‘speelwijs vertooght hebben 't Spel van Landelinus, up Sente Michiels-daegh 1639.’
1645. Na eenige overwinningen in Frankrijk te hebben behaeld, werden de Spaensche legers op hunne beurt teruggedreven. Zij verloren Atrecht, en ondergingen eene gevoelige nederlaeg bij Rocroy. De Franschen drongen zegevierend in Artesië en in Vlaenderen, en overmeesterden verscheidene voorname steden. In de maend September waren zij in de nabijheid van Thielt gekomen. Onze inwooners zagen met angst die wreede benden naderen, welke alles wat zich op hunnen weg bevond verwoestten. Omtrent den 25 der voornoemde maend vielen de Franschen in onze stad; zij pleegden er ongehoorde balddadigheden. Na alles uitgeplunderd te hebben, staken zij de stad op verscheidene hoeken in brand. De parochiale kerk werd geheel in asschen gelegd, alsmede talrijke huizen uit de IJperstraet, den Crommewael, de Brugstraet, de Hoogstraet, de Nieuwstraet en de Kortrijkstraet. Meer dan de helft der stad werd door het vuer verslonden. Na deze roemrijke wapenfeiten op eene weerlooze stad bedreven te hebben, trokken de Fransche helden naer Ruisselede, en deden dit dorp het zelfde lot ondergaen.
1648. De Lorreiners, die te Thielt liggen, richten in de omstreken groote schade aen: zij verwoesten de velden en meerschen.
1650. Niettegenstaende den ongunstigen toestand der stedelijke geldmiddelen, uitgeput door de laetste ongelukken, en de zware lasten door Frankrijk opgelegd, lukt de Gilde van Besproyt dat | |
[pagina 145]
| |
bloyt er nochtans in, zich een hulpgeld van 15 ponden par. te doen verleenen, ‘over eene presentatie gedaen, van vertoocht t' hebben speelwijs op de Halle 't Battement van Meenen.’
1653. De zaken gaen eenigszins beter. Onze Gezellen krijgen er wederom moed op. De stedelijke overheid schenkt 35 pond. par. aen de gildebroeders van St.-Jan Bte, omdat zij op den tweeden Sinxendag gespeeld hadden ‘zeker Comedie ende leerijnge van den wijzen vader.’
1654. De zelfde gildebroeders ontvangen nogmaels 35 pond. par., omdat zij op den tweeden Sinxendag vertoonen 't Spel van Cumatoria. Er worden hun verder 16 pond. par. gegeven, wegens het vertoonen van ‘een battement.’
1658. De stad wordt andermael door hare inwooners ontvlucht ‘ter causen van den trouble.’ Verscheidene huizen worden afgebrand. Na eene kortdurige worsteling vertrekt de Fransche bezetting, en de Spanjaerds blijven meester van Thielt.
1659. De vrede der Pyreneën, waerbij het graefschap Artesië, een deel van Vlaenderen en verscheidene steden in Luxemburg, met de hand der infante Maria-Theresia, door Philips IV, aen den Franschen koning, Lodewijk XIV, waren toegekend, werd dit jaer bezegeld. Uiterst vermoeid van al die oorlogen en bombarderingen, ontving het volk de nieuwmare met groote vreugd. Het woord vrede klonk zoet in de ooren der menigte, die hetzelve sinds lang niet meer had gehoord. De Gezellen der St.-Jans-Gilde waren van de laetsten niet om hun genoegen te laten blijken. Op den tweeden Sinxendag vertoonen zij ‘zeker Comedie ende batement tot lof van den Pays.’ Er worden hun daerover door den stedelijken ontvanger 4 ponden groote betaeldGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 146]
| |
1662. Jaerlijks worden wederom vertooningen gegeven, ofschoon onze kamer niet iedermael een hulpgeld uit de stedelijke schatkist ontvangt. Thands moet zij zich met hare eigene middelen behelpen, tot dat betere tijden terugkeeren, en men mild zal mogen zijn zonder de belangen der lastgelders te kort te doen. Enkel om de kunstgenootschappen niet gansch zonder aenmoediging te laten, verleent men hun, in buitengewoone omstandigheden, eene kleine toelaeg. Een geschil was dit jaer opgerezen tusschen de kamer van Rhetorika en de geestelijkheid, welke laetste de censuer op de te vertoonen stukken wilde uitoefenen. Een pond groote wordt betaeld aen den herbergier Adriaen de Wispelaere ‘van teere t' zynen huyse ghedaen metten heer Deken deser stede, raeckende 't different datter was ter causen van 't spel, dat men zoude gespeelt hebben in de Sinxendagen 1662.’ Dit geschil schijnt van eenen ernstigen aerd te zijn geweest. Het Magistraet, welk als bemiddelaer optrad, was onmachtig de bevrediging tusschen partijen te bewerken. De tooneelkundige oefeningen onzer kamer bleven dan voor eenigen tijd onderbroken.
1663. Op 3 September leggen de Thieltsche kunstgezellen een bezoek af bij de Zeegbare herten te Rousselare. Er wordt aldaer in de herberg ‘den Zalm’ een gelag van 12 pond. par. verteerdGa naar voetnoot(1).
1664. Intusschen hadden onze gildebroeders zich bij den koning beroepen, en hem voor oogen gelegd, dat zij van oude tijden in bezit waren van eene vrije kamer, maer dat de laetste oorlogen hun gedwongen hadden de stad te verlaten, en aldus hunne vertooningen te staken; dat zij, nu de vrede gekomen was, begeerden hunne vroegere oefeningen te hernemen, en daertoe de koninklijke machtiging te bekomen. | |
[pagina 147]
| |
Bij oktrooi van 3 April 1664, stemt koning Philips IV in die bede toe, onder voorwaerde nochtans, dat de stukken voorafgaendelijk zullen moeten goedgekeurd worden door de geestelijke en wereldlijke overheden der stad, en mits het stipt onderhouden der plakkaten hiertoe betrekkelijkGa naar voetnoot(1). De moeyelijkheden aldus vereffend en de kamer in het bezit gekomen zijnde van een nieuw oktrooi, wacht men niet lang om van de koninklijke vergunning gebruik te maken. De stad doet aen Jan vander Piete, ontvangher der Rederijkgilde van St.-Jans eene somme van 8-6-8-0 gr. uitbetalen ‘tot hulpe van hem-lieden zware oncosten ghedoocht ende ghesupporteert van op den tweeden Sinxendach 1664 speelwijs vertoocht t' hebben de Comedye van Heraclius.’
1668. De dood van Philips IV had den jongen Karel II tot den troon geroepen, onder het regentschap der koningin-moeder. Hiervan maekte de trouwlooze Fransche vorst, Lodewijk XIV, gebruik om Vlaenderen te overweldigen. Onze stad bleef verscheidene jaren (van 1667 tot 1678) onder zijn gebied. Te midden dezer ongelukkige tijdsomstandigheden viel de kamer van Rhetorika weder in eenen kwijnenden staet, ofschoon haer eigentlijk alle hulp niet ontzegd was. De stadsrekening maekt gewag van eenen onderstand van 3 pond. en 3 sch. gr. toegestaen ‘aux confrères de la Rethorique, sur le jour de St.-Pierre, aiant jouez une commédie.’
1671. Dit jaer bekomen zij een hulpgeld van 1-6-8-0 gr. ‘pour avoir exhibé une tragédie, à l'année 1671, à la feste de St.-Pierre.’ Gedurende de volgende jaren woedt het oorlogsvuer hevig in | |
[pagina 148]
| |
Vlaenderen. Het land lijdt overgroote verliezen; de bevolking wordt op eene schrikkelijke wijze verminderd.
1679. Toelaeg van 2 pond. gr. aen de Rederijkkamer geschonken, omdat zij vertoond had ‘eene comedie up den dagh van Sente-Pieters, patroon deser stede.’
1680. Ter gelegenheid der schieting naer den koningvogel der gilde van St.-Sebastiaen, gaf onze Maetschappij eene vertooning, waerop volgendss een aengegaen akkoord, al de Thieltsche hand-boogschutters uitgenoodigd waren, en waerover aen de spelers eene somme van 11 schellingen gr. uitbetaeld werdGa naar voetnoot(1). Het relaes dezer vertooning vinden wij aengeteekend in het Memoriael guldebouck van St.-Sebastiaen, bl. 110: ‘Den 18n Junij 1680 sijn 't snavonts alle de guldebroeders volghens bespreck het spel gaen besien vanden edelen Rudder mijnheer ende heylighen Sebastiaen, ghespeelt ende verthoont bij de guldebroeders van Sente-Jansgulden up de schepenen kamer van 't stadthuys, alwaer De kloeckmoedighe marteldoot van Sente-Sebastiaen, in schoone versen ghestelt door den prince van de redencamer van Ghebloeydt int wilde te Thielt, ghefigureert werdt met de Kluchten van Lekkermoes en Ko Mouton, mitsgaeders veele sierlyke balleten door enghelkens ende maechdekens.’ Pieter de Grave, ontvanger van St.-Jans-gilde bekomt van stadswege 2 pond. gr. ‘toegheleyt tot hulpe van hemlieden swaere oncosten ghedoocht ende ghestipporteert van op den tweeden Sinxendach 1680 speelwijs verthoocht t' hebben de comedie van......’ De titel van het stuk is in blanco gelaten.
1681. Eene toelaeg van 3 pond. gr. wordt aen de kamer gejond ‘ter causen alsvooren van op den eersten ende tweeden Synxen- | |
[pagina 149]
| |
dach 1681 vertoocht te hebben de Commedie van.....’ De titel ontbreekt hier insgelijks.
1687. Het Spel van Theodosius wordt ten tooneele gevoerd, en een hulpgeld aen de Rederijkers verleend. 't Was de laetste geldelijke onderstand, welken onze kamer, gedurende deze eeuw, van stads wege ontving.
1691. Niettegenstaende ‘den troebelen tijt van oorloghe’ wordt er dit jaer door de drij voorname Thieltsche broederschappen een plechtig feest gehouden. Wij laten het Memoriael-gulde-bouck van St-Sebastiaen spreken; het verhael, hetwelk de schrijver er van geeft, is uiterst belangrijk: ‘Up den 11 Juny 1691 sijn de guldebroeders van Sente-Sebastiaen in groote solemniteyt ghetrocken naer het stadthuys omme aldaer de feeste te helpen vieren, die de guldebroeders van Sente-Jans gulde ofte van der Rhetorijcken waeren ghevende, omme de oude alliantie van vrientschap te vernieuwene ghemaeckt int jaer 1416 tusschen de drije broederschappen van dese stede te wetene van Sente-Sebastiaen, van Ste-Jooris ende van Ste-Jan Baptyste; ende naerdat de solemnele messe in de groote kercke ghecelebreert was soo sijn de drije gulden in groote triumphe ghegaen naer 't huys van den Balliu van Thielt, alwaer is overhandigt het nieu tonneelbert ofte blazoen ghepresenteert van sijne Conincklijcke Magesteyts weghen aen de gulde van Ste-Jan Baptijste. Ende naer verscheyde cannen Rijnschen wijns ghedroncken 't hebben, soo sijn de drye voorn. broederschepen ghetrocken naer 't stadhuys, alwaer de officieren van de stede deselve eerlic ende in groote magnificencie hebben verwillecompt, hemlieden gheleydende naer de Schepenen-Camere, alwaer upgherecht stont eene hooghe tafele, bedeckt met een rood fluweelen kleedtsel met gaudene fringen, ende waerup lagh eenen Heyleghen Evangelie-bouck ende den ackt van alliancie van vrientsehap upghestelt door den vinder van der Rhetorijcken. Ende de Coninghen, Prince; dekens ende hooftmans van de drije gulden sijn doen ghegaen naer de taefele ende hebben den ackt onderschreven, elck met hun bijsonder hantteeken, daerbij sweyrende ende belovende | |
[pagina 150]
| |
eeuwelic ende ghetrouwelick de liefde ende de vrientschap te bewaerene ende te helpen behaudene tusschen de guldebroeders van de drije voornoemde broederschepen ende te beletten, dat discordia den twistappel sou smyten ofte dat eenich dispuet ofte divisie sou uprijsen, deurdien het ghekent is, dat de tweedracht grootelickx kwaet doet ende nooyt gheen goet voorbringht. Daernaer hebben de Coninghen, Prince, Dekens ende Hooftmans voornoemd den eenen den anderen hertelick omhelst tot groot ghenoeghen van alle de presente guldebroeders. Ende 's nanoens heeft de gulde van Sente-Jooris een groot schietspel ghegheven, waer Pieter de Blaere den uppersten ghaey heeft gheschoten, wesende eene selvere halsketen ghepresenteert door Mevrauwc van Tomme. Ende den volghenden dagh gaf onse gulde van Sente-Sebastiaen ooc een magnifieck schietspel met den handboghe voor diversche prisen upghehanghen door d'heer Brugghemans, pastoor ende deken, waerbij dat Roelant Coussens den uppersten voghel schoot, wesende eenen kostelicken hantboghe. Ende 's namiddaghs ende den volghenden dagh speelde de gulde van Sente-Jans up de Maerckt voor het ghemeen De victorieuse innemijnghe van Therowaene by Keyzer Karel V, glorijeuser memorije, alwaer vertoont werdt hoe de guldebroeders van St.-Sebastiaens, van St.-Jooris ende van der Rhetorijcken van Thielt van de eerste up de stadtsvesten clommen ende de stadt te sweerde ende te viere hielpen distroyeren. Daernaer werdt ooc ghespeelt het Spel van de Vrientschap ende de Commedye van den BoeregheckGa naar voetnoot(1).’ Buiten de deelneming aen dit merkwaerdig feest, geeft de Rederijkkamer, gedurende een twaelftal jaren, geen teeken van leven meer.
1697. Van 1694 tot 1697, 't is te zeggen tot aen de vrede van Rijswijck, bleef Thielt door de troepen van den Franschen koning, Lodewijk XIV, bezet. |
|